Plan: | Boskantse Broekstraat 3, Lunen |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0296.BGBBoskBrstr3-DFBP |
De initiatiefnemer is voornemens om ten oosten van de bestaande woning aan de Boskantse Broekstraat 3 te Lunen een seniorenwoning te realiseren. Het perceel is sinds 1987 in eigendom van de huidige eigenaren en door hen bewoond. Voorliggend initiatief maakt het mogelijk dat zij in de seniorenwoning gaan wonen en hun zoon de bestaande hoofdwoning betrekt. Naast dat er hiermee wordt voldaan aan de woonbehoefte van de betrokkenen, wordt er tevens met de ontwikkeling een kwaliteitsverbetering voor de omgeving gerealiseerd, door het terrein tussen de bestaande woning en de Graafseweg te herontwikkelen tot natuur met een openbare pluktuin voor de buurt.
Deze ontwikkeling past niet in het geldende bestemmingsplan. Omdat het initiatief wel passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan een herziening van het bestemmingsplan. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Het plangebied is gelegen aan de Boskantse Broekstraat 3 te Lunen, tussen de kernen Lunen en Nederasselt. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.
Globale ligging planbied, rood omcirkeld (bron: openstreetmap.org)
Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.
In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.
Het plangebied is gelegen in het buitengebied van de gemeente Wijchen, even ten zuiden van de kern Lunen. De locatie is gelegen in het oeverwallenlandschap nabij de grens met het maaskommenlandschap. Deze grens is gelegen op de Boskantse Broekstraat en is ook in het gebied duidelijk te zien. Ten noorden van de weg een meer besloten beeld, ten zuiden weidse zichten over het open landschap.
In de huidige situatie is het aantal erven in Lunen gering. De erven zijn wel groter geworden dan vroeger waardoor het beeld tegenwoordig 'steniger' is geworden. Dit komt door de verdichting van bebouwing. Opgaande beplanting bestaat in de huidige situatie met name uit laanbeplanting en beperkt erfbeplanting. Nabij de kruising tussen de Graafseweg en de Zeedijkse Leigraaf bevinden zich een aantal bospercelen. In de directe nabijheid van de planlocatie bevinden zich naast een aantal woningen, een melkveehouderij (ten zuiden) en aan de overzijde van de Graafseweg een vleeswarenbedrijf.
Ligging plangebied in het buurtschap Lunen
Het perceel zelf bestaat uit een woongedeelte met de woning met bijgebouw en omliggende siertuin en een landelijk ingericht deel aan weerszijden daarvan waar hobbymatig herten worden gehouden. In tegenstelling tot eerdere bebouwing op deze locatie, presenteert de woning zich naar de Boskantse Broekstraat (i.p.v. voorheen de Graafseweg).
De woning en het bijgebouw zijn geen onderdeel van een voormalig erf waardoor een karakteristieke erfachtige opzet ontbreekt. Het architectuurbeeld en de royale siertuin onderstrepen dit. Het geïsoleerde bijgebouw verkeert in prima staat en wordt gebruikt voor o.a. stalling en hobby waardoor deze dient te worden behouden.
Het bestaande groen op en rond het woonperceel bestaat uit de laanbeplanting (eiken) langs de Boskantse Broekstraat, enkele solitaire bomen (walnoot, rode beuken) en een bomenrij op de grens met het noordelijk gelegen perceel. Op navolgende afbeeldingen is de huidige situatie weergegeven.
Impressie van de huidige situatie met bestaand woonhuis, bijgebouw, siertuin en dierenweiden
De ontwikkeling is gericht op het realiseren van een kwaliteitsverbetering van het perceel en de omgeving. Het bestaat uit een aantal aspecten: bebouwing en duurzaamheid, landschappelijke inpassing en natuur en cultuurhistorie. Navolgende afbeelding geeft de toekomstige situatie weer, tevens opgenomen in bijlage 1.
Uitsnede schetsontwerp Boskantse Broekstraat
Het doel is om de bestaande opzet van een woonhuis met landschappelijk groen aan weerszijden daarvan te behouden maar de invulling daarvan te verbeteren. Door gebiedseigen landschapselementen toe te passen wordt het voormalige beeld van Lunen met een afwisseling van bebouwing en fruitboomgaarden hersteld. Ook wordt hiermee een waardevolle bijdrage geleverd aan de beoogde een ecologische verbindingszone (EVZ) 'Overasseltse Vennen – Bergharen' (paragraaf 3.4.3).
Nieuw te bouwen woning
De nieuw te bouwen woning wordt op enige afstand van de bestaande woning gerealiseerd. Daar staat de nieuwe woning als veldschuur te midden van een aan te planten hoogstamfruitboomgaard. Een archetype en landschapselement die met name vroeger veel voor kwamen in dit gebied. Daarnaast heeft de milieucontour van de zuidelijk gelegen melkveehouderij de locatie van de nieuwe woning mede bepaald, ten behoeve van een goed woon- en leefklimaat van de bewoners.
Voor de nieuw te bouwen seniorenwoning wordt het archetype van veldschuur beoogd. Daarvoor zijn randvoorwaarden opgesteld ten aanzien van stedenbouw en beeldkwaliteit (zie bijlage 2). Binnen deze kaders is er vrijheid voor de initiatiefnemer om hun woonwensen nader uit te werken zonder afbreuk te doen aan het beoogde beeld. Het beoogde ontwerp van de seniorenwoning kent een volledig woonprogramma op de begane grond en aanvullend logeer- en hobbyruimten op de verdieping. In bijlage 4 is een ontwerp opgenomen van de mogelijke uitwerking van de nieuwe woning. Navolgende afbeeldingen zijn referentiebeelden voor de nieuw te bouwen woning.
Referentiebeelden en inspiratie veldschuren als woning
Landschappelijke inpassing en natuurontwikkeling
Het plangebied ligt op de rand van het donk van Lunnen. Een kleinschalige inrichting met heggen en bomen is daar gewenst om bij te dragen aan de herkenbaarheid van het donk. Daarvoor is ook belangrijk dat het hoogteverschil van het donk zichtbaar blijft.
Een deel van de boomgaard wordt gecombineerd met de dierenweide, waardoor een deel van het bestaande hekwerk wordt verwijderd en een klein deel wordt verplaatst en minder prominent aanwezig is. Het overige deel van de boomgaard wordt voorzien van extensief beheerd bloemrijk gras. Aan de straatzijde wordt een sloot / greppel gerealiseerd die ruimte biedt aan het opvangen van hemelwater en een natuurlijke begrenzing vormt langs de weg.
De dierenweide aan de westzijde van de bestaande woning wordt omgevormd tot openbare pluktuin met boom en struikvormers van gebiedseigen soorten. Zo wordt het zicht vanaf de Graafseweg op het bestaande bijgebouw ontnomen en presenteert de bestaande woning zich nog duidelijk naar de Boskantse Broekstraat. De prominente ligging maakt deze plek een geschikte bezoeklocatie voor voorbijgangers en een waardevolle verfraaiing van het buurtschap Lunen. Bij dit rustpunt zal ook een informatiebord worden geplaatst waarop kort de historie van Lunen en de relatie met plukfruit wordt toegelicht (zie bijlage 5). De pluktuin met poel, fruitbomen, extensief beheerd gras en de sloot zijn waardevolle aanvullingen op het fourageergebied van de das zoals wordt beoogd in het LOP (zie paragraaf 3.4.3). Zie bijlage 3 voor een compleet overzicht van de maatregelen t.a.v. natuurinclusief bouwen.
In een duurzame leefomgeving wordt bewust omgegaan met energie, klimaat, grondstoffen, ruimte, water en groen. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn een logisch moment om de verschillende aspecten van duurzame stedenbouw vanaf het begin in de planvorming mee te nemen.
Bouwbesluit
Het Bouwbesluit stelt eisen aan energiezuinigheid van nieuwe woningen en utiliteitsgebouwen. De maat voor energiezuinigheid heet Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC). Voor woningen geldt sinds 2015 een Energie Prestatie Coëfficiënt van 0,4 op gebouwniveau. Vanaf 2020 wordt deze verlaagd richting een coëfficiënt dichter bij de nul. Vanaf 2020 moeten alle nieuwe gebouwen voldoen aan de BENG-eisen. Dit is rijksbeleid, waarbij BENG staat voor Bijna EnergieNeutrale Gebouwen.
Kansen
Bij de herinrichting van een perceel en bij nieuwbouw liggen kansen om duurzaamheid te verbeteren. Het energieneutraal maken van een gebouw kan beter bij de bouw dan achteraf. Nieuwbouw biedt de kans om meteen voor een duurzame wijze van verwarming te kiezen, maar ook andere duurzaamheidsaspecten zijn bij nieuwbouw relatief eenvoudig te realiseren, zoals het opwekken van duurzame energie. Het is van belang de kansen voor het opwekken van duurzame energie te benutten om de gestelde toename van duurzaam opgewerkte energie te behalen. Sinds 01-07-2018 moeten nieuwe woningen gasloos worden gebouwd. Daarnaast kan bij de inrichting van de buitenruimte rekening worden gehouden met water- en hittestress. Het aanplanten van groen is goed voor de klimaatbestendigheid, omdat het bijdraagt aan het verminderen van de hittestress en het verbeteren van het watervasthoudend vermogen van het gebied.
Planspecifiek
Het bestaande woonhuis is relatief jong en is door de jaren heen al verduurzaamd. Met de ontwikkeling zullen echter nog verdere duurzaamheidsmaatregelen worden genomen. Enkele maatregelen die zullen worden genomen zijn:
De nieuwe schuurwoning zal worden gebouwd volgens de moderne duurzame richtlijnen (BENG). In aanvulling daarop worden echter extra maatregelen genomen. Het streven is om een energiepositieve woning te realiseren en zowel in bouw als gebruik zo weinig mogelijk co² uit te stoten. Enkele duurzame toepassingen waaraan wordt gedacht zijn:
Welke van bovenstaande maatregelen worden toegepast wordt in de uitwerking bepaald. Doel is meer te doen dan de BENG-eisen en een energiepositieve woning te realiseren.
Onder duurzaamheid valt ook het stimuleren van biodiversiteit. Hier is in het bijzonder rekening mee gehouden met de te nemen maatregelen in zowel de gebouwen als het terrein. Op het terrein worden een pluktuin met poel en een hoogstamfruitboomgaard met bloemrijk gras en sloot gerealiseerd waardoor aandacht wordt geschonken aan vlinders, (solitaire) bijen, kleine reptielen, vogels en de das. Voor een compleet overzicht van de maatregelen ten aanzien van natuurinclusief bouwen zie bijlage 3.
Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Per januari 2021 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht. De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.
Met de NOVI benoemt het Rijk nationale belangen, geeft het richting op de vier prioriteiten en helpt keuzes maken waar dat moet. Want niet alles kan overal. Deze visie is ontwikkeld in nauwe samenwerking met provincies, gemeenten, waterschappen, maatschappelijke instellingen en burgers.
De NOVI is vastgesteld op grond van de geldende regelgeving omdat de Omgevingswet nog niet in werking is. De NOVI voldoet tevens aan de eisen die de Omgevingswet stelt aan een omgevingsvisie. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze omgevingsvisie dan ook gelden als de Nationale Omgevingsvisie in de zin van deze wet.
Met de komst van de NOVI komen meerdere nationale beleidsstukken te vervallen, waaronder de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Strategisch relevante delen van de SVIR en het Barro worden echter opgenomen in de NOVI en blijven daarmee ook na inwerkingtreding van de NOVI gelden. Dit bestemmingsplan zal daarom ook aan dit beleid worden getoetst.
Gebiedsgericht
De NOVI benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen.
In het Barro waren regels opgesteld waarmee deze gebiedsbescherming juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.
Ladder duurzame verstedelijking
Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).
De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."
Planspecifiek
Gebiedsgericht
Een klein deel van het plangebied ligt in een van de aangewezen gebieden van de SVIR en het Barro, namelijk in het besluitsubvlak gebiedsreservering voor de lange termijn Maas. Zie navolgende afbeelding.
Uitsnede Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (geconsolideerde versie)
Besluitsubvlak gebiedsreservering voor de lange termijn Maas
In de toelichting (2.4.6) wordt onder 'Gebiedsreserveringen voor de lange termijn' het volgende verstaan: 'Dit zijn binnendijkse gebieden die naar verwachting op de lange termijn aan het rivierbed zullen worden toegevoegd om ruimte te scheppen voor de rivier en waarvoor daarom op grond van het Nationaal Waterplan en de voormalige pkb Ruimte voor de rivier een ruimtelijke reservering geldt'.
Voor dit gebied geldt artikel 2.4.6 en 2.4.7 van het Barro. Op basis hiervan wordt het volgende bepaald: 'Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op reservering van een gebied voor de lange termijn bevat geen wijziging van de bestemming die ten opzichte van het daaraan voorafgaande bestemmingsplan kan leiden tot grootschalige of kapitaalintensieve ontwikkelingen die het treffen van rivierverruimende maatregelen kunnen belemmeren'.
Conclusie
Ten plaatse van het besluitvlak is een klein gedeelte van een boomgaard en de toegangsweg tot het perceel voorzien. Dit zijn geen grootschalige of kapitaalintensieve ontwikkelingen, wat geen belemmering vormt voor voorliggend initiatief.
Ladder duurzame verstedelijking
Voorliggend initiatief voorziet in het mogelijk maken van één extra woning binnen het plangebied. Uit jurisprudentie blijkt dat pas van een stedelijke ontwikkeling sprake is als woningbouwprojecten voorzien in 11 nieuwe woningen of meer. Voorliggend plan blijft hier qua aantal onder, waardoor er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling en een verdere toets aan de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is.
Voorliggend initiatief past binnen het rijksbeleid.
Algemeen
In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland (december 2018) staan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid. De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland gaat in de breedte over het beleid van de provincie voor de fysieke leefomgeving. De visie integreert een vijftal beleidsterreinen: ruimte, natuur, water, milieu en verkeer en vervoer. Op 24 september 2014 is door Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Deze is op 19 december 2018 geactualiseerd op basis van de nieuwe omgevingsvisie. De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.
Omgevingsvisie Gaaf Gelderland
De provincie wil de focus leggen op een duurzaam, verbonden en een economisch krachtig Gelderland. Door daarin te investeren wil de provincie werken aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal. Om dat te bereiken wordt de focus gelegd op zeven ambities op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en woon- en leefomgeving. Deze ambities worden hieronder kort samengevat:
Naast deze zeven ambities blijft het beleid uit de Omgevingsvisie uit 2014 gelden. Het gaat om de aanwijzing van functies van regionale oppervlaktewateren, van gebieden waar milieukwaliteit bijzondere bescherming behoeft, van Natura 2000-gebieden en van bijzondere natuurgebieden.
Omgevingsverordening Gelderland
De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
Planspecifiek
Artikel 2.2 van de omgevingsverordening stelt dat een bestemmingsplan alleen nieuwe woningen mogelijk kan maken indien deze passen in een vastgestelde regionale woonagenda. De huidige woonagenda voor Wijchen is de 'Woonagenda subregio Nijmegen 2020-2030'. Uit paragraaf 3.3 blijkt dat het plan past binnen de woonagenda.
Groene Ontwikkelingszone
Ter plaatse van het plangebied is het gebied aangeduid als Groene Ontwikkelingszone (GO) en is een ecologische verbindingszone (EVZ) gelegen. In artikel 2.52 van de omgevingsverordening is bepaald dat een nieuwe activiteit of ontwikkeling binnen de GO alleen toe is gestaan als uit onderzoek blijkt dat:
Hiervoor is een versterkingsplan opgesteld, welke is opgenomen in bijlage 7. Uit dit versterkingsplan en bijbehorende berekening GO (zie bijlage 6) blijkt dat er sprake is van een versterking van de Groene Ontwikkelingszone. De omvang van de extra woonbestemming bedraagt circa 1650 m². Hiervoor wordt als compensatie een woonbestemming met een omvang van circa 2100 m² getransformeerd naar Natuur. De nog te realiseren natuur ter plaatse bestaat uit een ecologische pluktuin met poel, omzoomd door singelbeplanting bestaande uit boomvormers en heesters. Daarnaast wordt een singel aangelegd teneinde de oost-west verbinding door het plangebied te versterken. De singel loopt achter de bestaande woning en maakt verbinding met een grote nieuw aan te leggen hoogstamfruitboomgaard. De singel loopt ook door aan de noordzijde van de nieuwe hoogstamfruitboomgaard. Met deze natuurlijke inrichting wordt de landhabitat van de kamsalamander en de corridorfunctie voor de das versterkt. Met de invulling van de hoogstamboomgaard en singels wordt daarnaast specifiek het potentieel leefgebied van de steenuil versterkt. Deze invulling is in de GO rekenmodellen ingevoerd (zie bijlage 6). Vanuit de ontwikkeling is het noodzakelijk minimaal 215 versterkingspunten te realiseren, met de ontwikkeling worden 1042 punten gerealiseerd. Hiermee ontstaat een positieve balans van 827,5 punten.
Uit bovenstaande blijkt dat met de beoogde ontwikkeling een kwalitatieve en kwantitatieve meerwaarde aan de Gelderse Ontwikkelingszone wordt geleverd.
Geconcludeerd wordt dat het initiatief past binnen het provinciale beleid.
Woonagenda subregio Nijmegen 2020-2030
Met de woonagenda leggen de samenwerkende gemeenten in de subregio Nijmegen (Berg en Dal, Beuningen, Druten, Heumen, Mook en Middelaar, Nijmegen en Wijchen) een gezamenlijke koers vast om tegemoet te komen aan de wonen opgaven voor de jaren 2020-2030. Het centrale doel is het zorgen voor een blijvend goed woon- en leefklimaat voor alle huidge en toekomstige inwoners van de subregio, met voldoende woningen, kwantitatief en kwalitatief voor iedereen die dat nodig heeft.
De kernkwaliteiten van de subregio Nijmegen bestaan uit, een diversiteit aan woonmilieus en woningtypen voor een diversiteit aan huishoudens in een groene omgeving met veel voorzieningen en met goede verbindingen met de rest van Nederland. De gemeenten proberen gezamenlijk de kracht van de subregio en de regio te versterken door verbeteringen te realiseren op de gebieden wonen en leefbaarheid, duurzaamheid, zorg en welzijn en werk, innovatie en onderwijs. De diversiteit aan woonmilieus is een van de sterke punten die wordt behouden en verder uitgebouwd. Deze woonagenda levert daaraan een bijdrage.
Thema's van de woonagenda
Voortbordurend op de thema's uit de vorige woonagenda, de Woondeal Regio Arnhem Nijmegen en de actualiteit pakken we in de Woonagenda subregio Nijmegen e.o. 2020-2030 de volgende thema's op:
De woningbouwopgave voor Wijchen tot 2030 bedraagt 1.430 woningen.
Conclusie
Binnen de woonagenda heeft de gemeente Wijchen de ruimte gekregen om 1.430 nieuwe woningen te realiseren. Hierbinnen is voldoende ruimte voor de extra woning in dit plan. Het plan past binnen deze woonagenda.
In maart 2007 is de Strategische Visie Wijchen 2025 vastgesteld. In deze visie wordt een doorkijk gegeven naar de gewenste ontwikkeling van de gemeente Wijchen tot het jaar 2025. De visie richt zich op een viertal leidende thema's, te weten: bedrijvig Wijchen, sociaal sterk, duurzaam groen en de Wijchense identiteit.
Duurzaam en kwalitatief zijn ook sleutelwoorden voor de ontwikkeling van het buitengebied en de kleine kernen. De grote rijkdom aan natuur- en landschapswaarden vormt het uitgangspunt voor verdere ontwikkeling. Wijchen zet in op een beheerste groei van recreatie, verbrede landbouw, ontwikkeling van groene en blauwe diensten en vitale kernen. Er wordt een groene relatie tussen het stedelijk gebied met het buitengebied nagestreefd met zo weinig mogelijk barrières. De groen-blauwe relatie tussen de kern Wijchen en het omringende buitengebied wordt verbeterd teneinde groen en water tot in de kern te laten doorlopen.
In de Strategische visie 2025 zijn de belangrijkste 'groene' ambities als volgt verwoord:
De groene ambities zijn nader vorm gegeven in het gemeentelijke Groenstructuurplan kleine kernen (april 2004) en het Landschapsontwikkelingsplan (december 2006).
Structuurvisie Wijchen
De Structuurvisie Wijchen, die door de gemeenteraad op 9 juli 2009 is vastgesteld, betreft een doorvertaling van de strategische opgaven die zijn geformuleerd in de strategische visie Wijchen 2025. Uitgegaan wordt van een compacte groei en het benutten van de potenties van bestaand stedelijk gebied zonder daarbij de bestaande kwaliteit aan te tasten, in combinatie met een vitaal platteland en sterke kleine kernen.
De gemeente wil de komende 10 jaar onder meer:
Bij de vaststelling van een wijzigingsplan of projectbesluit dienen de uitgangspunten uit de structuurvisie in acht genomen te worden.
Planspecifiek
Op de kaart 'Wonen' uit de structuurvisie Wijchen ligt het plangebied in het buitengebied waar het 'Behoud en ontwikkeling landschap en natuur'. Wat betreft de ontwikkeling van nieuwe “woningen in het groen” is de gemeente terughoudend. Voorliggend initiatief omvat het realiseren van een hoogstamfruitboomgaard en een pluktuin als beeldbepalende landschappelijke elementen. Daarnaast wordt een seniorenwoning gebouwd in de vorm van veldschuur als onderdeel van de fruitboomgaard. Door de ontwikkeling van het landschap en natuur en het natuurinclusief bouwen past de ontwikkeling past binnen de visie. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar paragraaf 3.4.3. Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling past binnen de Strategische visie en de Structuurvisie Wijchen.
De Woonvisie Wijchen zet de koers van het gemeentelijk woonbeleid uit naar de toekomst. Hierin wordt omschreven waar moet worden bijgestuurd, afgeremd of versneld om de doelen van het woonbeleid te bereiken. De woonvisie heeft twee uitgangspunten: het thuisgevoel versterken en verder kijken dan de trends van nu. Om het woningaanbod in balans te krijgen wordt in de woonvisie gesproken over meer mogelijkheden voor starters, jonge gezinnen, (vitale) senioren en mensen met een zorgvraag. Het is de bedoeling dat starters en jonge gezinnen in de gemeente kunnen blijven of komen wonen. Dit kan onder andere door mogelijkheden te bieden voor splitsing van bestaande woningen, waardoor een koopwoning binnen het financiële bereik van starters kan komen. Daarnaast is blijven mensen met een zorgvraag langer thuis wonen. Dit leidt tot een toenemende behoefte aan een meer divers woningaanbod, met woonvormen die nu nog niet of onvoldoende beschikbaar zijn, zoals verschillende generaties onder één dak en het toevoegen van woningen waarbij de eindgebruiker een centrale rol bij de ontwikkeling van de woning speelt.
Planspecifiek
Voorliggend initiatief voorziet in de realisatie van één seniorenwoning. De nieuw te realiseren woning zal bewoond worden door de huidige bewoners van de naastgelegen bestaande woning aan de Boskantse Broekstraat 3, omdat zij graag met het oog op de toekomst kleiner en gelijkvloers willen gaan wonen. Het plan speelt hiermee direct in op een actuele behoefte binnen de gemeente. Daarnaast zal de zoon van de nieuwe bewoners het huis van zijn ouders overnemen. Door op deze plek te kunnen blijven wonen kan hij daar een bijdrage blijven leveren aan de leefbaarheid en de sociale cohesie binnen het buurtschap gezien zijn betrokkenheid bij diverse verenigingen in het buurtschap. Daarnaast laat hij daarmee een starterswoning achter in de kern van Wijchen waar momenteel veel vraag naar is. Geconcludeerd wordt dat het plan hiermee direct inspeelt op een actuele behoefte binnen de gemeente. Het initiatief past hiermee binnen de Woonvisie.
Het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) geeft inzicht in de ontwikkelingsmogelijkheden en keuzen in het landschap voor de komende 10 jaar. Het doel van het LOP is in te zetten op actieve landschaps- en natuurontwikkeling, waarbij behoud en ontwikkeling van samenhang en identiteit van landschapstypen centraal staan. De hoofddoelstellingen van het LOP zijn:
Planspecifiek
De locatie is gelegen in het oeverwallenlandschap nabij de grens met het maaskommenlandschap. Deze grens is gelegen op de Boskantse Broekstraat en is ook in het gebied duidelijk te zien. Ten noorden van de weg een meer besloten beeld, ten zuiden weidse zichten over het open landschap.
In het Landschapsontwikkelingsplan voor Beuningen, Druten en Wijchen worden ontwikkelingspunten voor de verschillende gebieden benoemd. Ook staat daarin vermeld dat de locatie is gelegen in een ecologische verbindingszone (EVZ) 'Overasseltse Vennen – Bergharen' en wordt een wensbeeld geschetst met verschillende landschappelijke elementen die het leefgebied van de das verbeteren. Dit wensbeeld bestaat uit hagen, houtwallen, bosjes en singels waarlangs dieren zich kunnen verplaatsen en waarin ze kunnen schuilen.
Uitsnede landschapstypenkaart LOP
Uitsnede EVZ LOP
Met het realiseren van zowel de hoogstamfruitboomgaard als de pluktuin worden beeldbepalende landschappelijke elementen uit de historie van Lunen hersteld en duurzaam geborgd. Door de bouw van de seniorenwoning in de vorm van een veldschuur als onderdeel van de fruitboomgaard, blijft het bestaande woonhuis (dat ook nooit een boerenerf is geweest) behouden. De schuurwoning wordt op enige afstand van de weg gesitueerd om voldoende afstand tot het tegenoverliggende agrarische bedrijf te houden, maar ook vanwege de beoogde bescheiden presentatie van de woning als fruitschuur en het realiseren van groen langs de Boskantse Broekstraat.
Met de landschappelijke inpassing en de natuurontwikkeling wordt een waardevolle stap gezet naar de vergroting van biodiversiteit en is dit een verrijking in het monotone agrarische gebied. De begraasde weiden worden zo ingeruild voor waardevolle onderdelen in de EVZ uit het LOP en Groene ontwikkelingszone uit de omgevingsvisie Gelderland (EVZ 'Overasseltse Vennen - Bergharen').
Ter plaatse geldt het bestemmingsplan 'Geconsolideerde versie Buitengebied en herziening 2014' van de gemeente Wijchen, vastgesteld op 23 februari 2015. Het perceel heeft de enkelbestemming 'Wonen-1' en 'Agrarisch met waarden - 2'. Daarnaast geldt voor het perceel de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Aan de westzijde van het perceel is naast de Graafseweg een gasleiding gelegen. Onderstaand een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan ter plaatse dit perceel. In het plangebied geldt tevens het "Parapluplan Cultuurhistorie Wijchen", vastgesteld op 3 mei 2017. Hier wordt nader op ingegaan in paragraaf 4.5 Cultuurhistorie en archeologie.
Uitsnede bestemmingsplan 'Geconsolideerde versie Buitengebied en herziening 2014', plangebied in rood (bron: gemeente Wijchen)
Binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden - 2' is wonen niet toegestaan. Het bouwen van een nieuwe woning binnen dit gedeelte van het plangebied en het gebruiken van het perceel als zodanig is daarom strijdig met het geldende bestemmingsplan.
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.
Planspecifiek
In het kader van voorliggende ontwikkeling is een bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van de uitbreiding van de woonbestemming en de nieuwe woning. Het onderzoeksrapport is opgenomen in bijlage 8. Hierin is geconcludeerd dat de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem voldoende is voor het toekomstige gebruik en dat nader onderzoek daarom niet nodig is. Door de omgevingsdienst is het onderzoek beoordeeld en akkoord bevonden (zie bijlage 9).
Op het gebied van bodem is het plan uitvoerbaar.
De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.
Luchtkwaliteit ter plaatse
In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 en PM2,5(fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor grenswaarde van PM10 en NOx bedraagt 40 µg/m3, van PM2,5 is dat 25 µg/m3.
Bijdrage aan luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.
Planspecifiek
Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief
Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het meest nabij gelegen rekenpunt 15562290 (aan de Graafseweg ter hoogte van plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:
NO2 (stikstofdioxide) |
PM10
(fijnstof) |
PM2,5 (fijnere fractie van fijnstof) | |||
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2020 (µg/m3) | 14,9 µg/m3 | 6,0 µg/m3 | 9,1 µg/m3 | ||
Grenswaarde concentratie (µg/m3) | 40 µg/m3 | 40 µg/m3 | 25 µg/m3 |
De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.
Bijdrage initiatief
Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief (realiseren van één woning) van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde (3%). Op basis van de te verwachten toename aan verkeersbewegingen ten gevolge van het project is te concluderen dat dit project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.
De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
Planspecifiek
In het kader van voorliggende ontwikkeling is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is opgenomen in bijlage 10. In het onderzoek wordt geconcludeerd dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet wordt overschreden. Het aanvragen van hogere waarden is daarom niet nodig.
Het plan is uitvoerbaar wat betreft het aspect geluid.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.
De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.
Planspecifiek
In de omgeving bevinden zich meerdere (intensieve) veehouderijen. De dichtstbijzijnde veehouderij betreft de melkveehouderij aan de Boskantse Broekstraat 2 ten zuiden van het plangebied. De milieucirkel van dit bedrijf betreft 50 m (in gemengd gebied, zie ook paragraaf 4.1.5) en valt over een gedeelte van het plangebied. Aangezien in de huidige situatie reeds sprake is van een bestaande woning binnen het perceel (op kortere afstand tot de melkveehouderij) moet in de huidige situatie sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat. Door de nieuwe woning te positioneren buiten de 50 m zone (zie schetsontwerp in bijlage 1) kan er worden aangenomen dat er ter plaatse van de nieuwe woning zeker sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Daarnaast is er geen sprake van extra hinder ten aanzien van de ontwikkelmogelijkheden van dit bedrijf gezien de bestaande woning zich op kortere afstand bevindt van de veehouderij dan de nieuwe woning.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.
Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.
De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.
Planspecifiek
Voorliggend initiatief betreft de realisatie van een nieuwe woning, waarmee één gevoelig object wordt toegevoegd aan het plangebied. In paragraaf 4.1.4 is het aspect geur reeds behandeld.
De omgeving van het plangebied kent een menging van functies (agrarische bedrijven, woningen en andere bedrijven) waardoor de locatie kan worden beschouwd als een 'gemengd gebied'. In een dergelijk gebied mogen de richtafstanden tussen inrichtingen en milieugevoelige functies (zoals woningen) met één stap worden verkleind.
De afstand van de nieuwe woning tot functies in de omgeving bedraagt:
Adres | Functie | Milieucategorie | Richtafstand (in gemengd gebied) | Afstand | |||
Boskantse Broekstraat 2 | Melkveehouderij | 3.2 | 10 m voor stof en geluid | 71 m | |||
Graafseweg 35 | Installateursbedrijf van sanitair, verwarming en zonnepanelen | 2 | 10 m voor geluid | 153 m | |||
Graafseweg 37a | Groothandel in vlees en vleeswaren | 3.1 | 50 m voor gevaar en 10 m voor geluid | 160 m | |||
Graafseweg 88 | Thuiszorg Uitleenbureaus Arbeidsbemiddeling | 1 | 0 m | 125 m | |||
Graafseweg 84 | Laad-, los- en overslagactiviteiten en kantoor | 2 | 10 m voor geluid | 130 m |
Gelet op de afstand tussen de planlocatie en de omliggende bedrijfslocaties kan hinder op voorhand worden uitgesloten. Geconcludeerd kan worden dat binnen het plangebied er vanuit milieuzonering sprake is van een goed woon- en leefklimaat en dat omliggende bedrijven door dit plan niet worden gehinderd in hun bedrijfsvoering.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit milieuzonering.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.
De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.
De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, kampeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.
Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.
Planspecifiek
Voorliggend plan voorziet in het toevoegen van een kwetsbaar object (één woning) waardoor het van belang is om te kijken naar de mogelijke effecten vanuit externe veiligheid. Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.
Uitsnede risicokaart (plangebied blauw omcirkeld)
Uit de uitsnede van de risicokaart is op te maken dat de dichtstbijzijnde buisleiding is gelegen op circa 1 km afstand. Deze aardgasleiding ligt ver buiten deze bijbehorende zones ten aanzien van het groepsrisico en het plaatsgebonden risico.
Plaatsgebonden risico
Ten aanzien van het plaatsgebonden risico liggen de woningen in het plangebied buiten deze 10-6-contour van deze buisleiding (de plaatsgebonden risicocontour ligt binnen de belemmeringsstrook van 5 m).
Groepsrisico
Omdat er als gevolg de toename met 2,4 personen (kengetal voor personendichtheid 1 woning) niet zal leiden tot een significante stijging van het groepsrisico zal naar verwachting geen overschrijding van de oriëntatiewaarde zijn en geen rekentechnische toename van het groepsrisico. Om die reden kan een risicoberekening achter wege worden gelaten. Vanwege de afstand tot de leiding en de beperkte toename van het aantal personen, dient het groepsrisico beperkt verantwoord te worden.
Op grond van artikel 7 van het Bevt moet voor de (spoor-)wegen, gezien de ligging, worden ingegaan op de mogelijkheden voor:
Volgens artikel 9 van het Bevt moet de veiligheidsregio in de gelegenheid worden gesteld om hierover een advies uit te brengen. In dit geval is sprake van een standaardsituatie, waarvoor onderstaande verantwoordingstekst kan worden gehanteerd. Relevant hierbij is ook dat het ruimtelijke besluit geen betrekking heeft op het mogelijk maken van een (nog niet aanwezig) "bijzonder kwetsbare object", bestemd voor verminderd zelfredzame personen.
Bestrijdbaarheid
Bij een calamiteit, waarbij toxische vloeistoffen of gassen (kunnen) vrijkomen, zal de brandweer inzetten op het beperken of voorkomen van effecten. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.
Mogelijkheden tot zelfredzaamheid
Bij een calamiteit, waarbij toxische vloeistoffen of gassen vrijkomen, is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij dat incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij het genoemde incidentscenario is het advies om te schuilen in een gebouw en de ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten. Er zijn voldoende mogelijkheden om dit advies tijdig op te volgen.
Wettelijke kader
Op basis van de wet op de ruimtelijke ordening (Wro) en Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de watertoets verplicht bij o.a. bestemmingsplannen, inpassingsplannen, projectbesluiten en omgevingsvergunningen afwijking bestemmingsplan. Voor overige plannen, zoals een structuurvisie, dient een watertoets te worden uitgevoerd op basis van het Nationaal Bestuursakkoord Water. Het Bro regelt de verplichte waterparagraaf in de plantoelichting (art 3.1.6 Bro) en het vooroverleg met de waterbeheerder (art 3.1.1 Bro).
Watertoets
De watertoets is bedoeld om ruimtelijke plannen en besluiten meer waterbestendig te maken, doordat waterbelangen van gemeente, waterschap en eventueel andere waterbeheerders vroegtijdig en expliciet worden meegewogen. In het ruimtelijk plan moet voldoende rekening zijn gehouden met de waterhuishouding en -voorzieningen.
Waterparagraaf
De waterparagraaf beschrijft de wijze waarop rekening is gehouden met de eventuele gevolgen van het ruimtelijk plan voor de waterhuishouding en vice versa. Onderdeel hiervan is een beschrijving van beleidsuitgangspunten en regelgeving, waterhuishoudkundige situatie en –opgaven, meest geschikte oplossingen (motiveren) en de ruimtelijke consequenties daarvan. In de waterparagraaf is tevens het advies van de waterbeheerder verwerkt.
Geomorfologie en geohydrologie
Het plangebied ligt in het buitengebied van Wijchen, op een hoogte van circa 7,96 m +NAP (bron: AHN). De bodem ter plaatse bestaat uit zand, tot circa 0,2 meter, daarnaa bestaat de bodem uit zanderige klei tot een diepte van 4,9 meter, hierna vindt men zand uit de grove categorie.
Op ongeveer 200 meter ten noorden van het plangebied bevindt zich een peilbuis (nr: B45F0076). Volgens deze peilbuis heeft de grondwaterstand in de periode september 1950 t/m november 2020 niet hoger gestaan dan 7,00 m +NAP en niet lager dan 5,00 m +NAP. De gemiddelde hoogste grondwaterstand in deze peilbuis ligt op 5,75 m +NAP. Voor het plangebied betekent dat dat naar verwachting deze grondwaterstand ongeveer 0,10 m hoger staat, dus niet hoger dan 7,10 m +NAP en niet lager dan 5,10 m +NAP en het gemiddelde op 5,85 m +NAP.
Bij het uitgevoerde bodemonderzoek (zie bijlage 8) is het grondwater vastgesteld op 1,5 meter -mv. Ter plaatse van de desbetreffende peilbuis bedraagt het maaiveld 7,96 m +NAP. Hiermee valt de gemeten grondwaterstand van 6,46 m +NAP binnen de hiervoor genoemde grondwaterrange.
Oppervlakte- en afvalwatersysteem
In de directe omgeving van het plangebied zijn meerdere watergangen te vinden. Aan de overzijde van de Boskantse Broekstraat ligt een C-watergang (id: 095038). Daarnaast zijn in de nabijheid, voornamelijk in oostelijke richting, van het plangebied meerdere B- en C-watergangen aanwezig.
Het plangebied maakt onderdeel uit van het Peilbesluit Citters (2011). Hierin het winterpeil bepaald op 5,75 m +NAP en het zomerpeil op 5,75 m +NAP.
In de huidige situatie loost de woning aan de Boskantse Broekstraat 3 het afvalwater op de openbare drukriolering in de berm langs de oostzijde van de Graafseweg. Langs de zuidzijde van de Boskantse Broekstraat bevindt zich eveneens een openbare drukriolering. Het drukrioolsysteem loost op het gemengde vrijerval rioolstelsel van Nederasselt.
Ecosysteem
Het plangebied ligt niet binnen het Gelders natuurnetwerk of een beschermingszone voor natte natuur.
Gemeentelijk waterbeleid
Het gemeentelijk waterbeleid is gericht op het voorkomen, beperken of tot een aanvaardbaar risico terugbrengen van wateroverlast en schade aan milieu en volksgezondheid. In de Strategische waternota Wijchen zijn thema's en uitgangspunten voor duurzaam waterbeheer omschreven. Het Gemeentelijk rioleringsplan beschrijft de gemeentelijke zorgplicht voor rioolwater, hemelwater en grondwater. In het kader van de watertoets wordt een vertaalslag gemaakt naar de concrete plansituatie.
Zorgplicht afvalwater
Een perceeleigenaar moet het huishoudelijk afvalwater of het bedrijfsafvalwater op de openbare riolering lozen (Besluit lozing afvalwater huishoudens art. 7 en 10 en Activiteitenbesluit art. 2.1 en 2.2). Als dit niet mogelijk (doelmatig) is, zorgt de perceeleigenaar voor een zo milieuvriendelijk mogelijke manier van verwerking of verwijdering van het afvalwater. De gemeente heeft voor zover doelmatig een zorgplicht voor de inzameling en transport van stedelijk afvalwater dat binnen de gemeente vrijkomt (zie Wm art 10.33).
Zorgplicht hemelwater
Een perceeleigenaar is zelf verantwoordelijk voor het verwerken van het hemelwater op het eigen terrein of voor het eventueel lozen van hemelwater op oppervlaktewater. Als dit niet mogelijk is zorgt de gemeente voor het inzamelen, transporteren en verwerken van het hemelwater, mits doelmatig (Waterwet art. 3.5).
Zorgplicht grondwater
Een perceeleigenaren is zelf verantwoordelijk voor het treffen van maatregelen op eigen terrein om structurele nadelige gevolgen van grondwater voor de aan de grond gegeven bestemming te voorkomen of beperken. Als dit niet mogelijk is treft de gemeente maatregelen in openbaar gebied, voor zover doelmatig en geen verantwoordelijkheid van provincie of waterschap (Waterwet art 3.6).
Zorgplicht oppervlaktewater (waterschap)
De gemeente valt binnen het beheersgebied van Waterschap Rivierenland. Voor lozing op oppervlaktewater (A-, B- en C-water) heeft de perceeleigenaar een vergunning van het waterschap nodig (Waterwet art. 6.2). Een perceeleigenaar (of aanliggende perceeleigenaar) is verantwoordelijk voor het beheer en onderhoud van oppervlaktewater (B- en C-water volgens de legger van het waterschap) dat op eigen terrein ligt. Het waterschap draagt zorg voor het onderhoud van A-watergangen. Voor ingrepen of activiteiten in of nabij watergangen danwel in of nabij een waterkering heeft een perceeleigenaar een Keur-ontheffing van het waterschap nodig.
Deze paragraaf beschrijft en motiveert de wijze waarop op de planlocatie rekening is gehouden met het watersysteem, gelet op de waterhuishoudkundige situatie, beleid en regelgeving.
Beleidsuitgangspunten
De gemeente streeft naar integrale inpassing van het watersysteem in de leefomgeving en afstemming op de gebruiksfuncties in het gebied. De ruimtelijke ontwikkeling mag geen nadelige gevolgen hebben voor de waterhuishouding en vice versa. De waterhuishoudkundige situatie moet in overeenstemming zijn met het beoogde grondgebruik.
Water is mede-ordenend bij de ruimtelijke ontwikkeling (juiste functie op de juiste plaats), waarbij tevens rekening is gehouden met de ruimteclaim van waterhuishoudkundige voorzieningen. Wateropgaven zijn gekoppeld aan andere gebiedsopgaven, zoals voor openbaar groen, welzijn, volkshuisvesting, verkeer/vervoer en energie.
Gevolgen van/voor het plan
Voorliggend initiatief heeft geen nadelige gevolgen voor de waterhuishouding. Zo worden de woningen hydrologisch neutraal gebouwd en zal hemelwater op eigen terrein worden opgevangen en hergebruikt. Onder punt 4.2.3.2 en met 4.2.3.5 is in meer detail weergegeven welke concrete invulling aan het aspect water is gegeven.
Beleidsuitgangspunten
De gemeente streeft naar schoon water en waterbodems die voldoen aan gestelde kwaliteitseisen en het behoud van (natte) natuurwaarden en biodiversiteit. Verontreiniging van grond- en oppervlaktewater wordt voorkomen en de waterkwaliteit zo mogelijk verbeterd.
Schoon hemelwater mag rechtstreeks in bodem of op oppervlaktewater worden geloosd. Verontreiniging van hemelwater voorkomen, o.a. door toepassing van niet-uitlogende materialen (Dubo-bepalingen) en door beperking van toepassing van lood, koper, zink en zacht pvc. Verontreinigd hemelwater alleen lozen via een zuiverende voorziening.
De kwaliteit van oppervlaktewater zo mogelijk verbeteren door aanleg van natuurvriendelijke oevers en verbetering van de doorstroming. Het beheer mag geen verstoring geven van waterkwaliteit en biodiversiteit. Ecologisch natte zones of natte natuurwaarden behouden of verder ontwikkelen door bijbehorende waterhuishoudkundige omstandigheden te beschermen of herstellen.
De gemeente streeft naar versterking van de belevingswaarde van water en daarmee het waterbewustzijn. Hierbij zijn water, waterhuishoudkundige elementen en cultuurhistorische structuren en landschapselementen herkenbaar verweven in de ruimtelijke inrichting en beleefbaar gemaakt. Waterstromen zichbaar (bovengronds) afvoeren.
Gevolgen van/voor het plan
In de (directe) omgeving van het plangebied zijn meerdere watergangen aanwezig. Aan de overzijde van de Boskantse Broekstraat ligt een C-watergang (id: 095038). Het voorgenomen in voorliggende ontwikkeling hebben geen invloed op de aanwezige watergangen. Het plangebied ligt niet in beschermingszone voor ecologisch natte zones of natte natuur. Verontreiniging van hemelwater zal worden voorkomen door het gebruik van de juiste materialen voor de woning. Het hemelwater zal in de bodem worden geïnfiltreerd. Afvalwater wordt met een nieuwe aansluiting op het bestaande rioolsysteem afgevoerd. De capaciteit van de riolering is voldoende om het afvalwater van de woningen te ontvangen. Mocht er een zwembad worden gerealiseerd, zal het zwembadwater niet via de openbare riolering worden afgevoerd.
Beleidsuitgangspunten
De gemeente streeft naar een klimaatbestendige en waterrobuuste leefomgeving, anticiperend op hevigere perioden met hitte, neerslag en droogte. Bij ruimtelijke ontwikkelingen worden schadelijke effecten van klimaatverandering (wateroverlast en verdroging) voor het grondgebruik en vice versa beperkt of teruggebracht tot een acceptabel niveau. Waterhuishoudkundige voorzieningen zijn energiezuinig en duurzaam.
Komen tot een klimaatadaptieve ruimtelijke inrichting, o.a. voor wat betreft bebouwing, wegen, groen en water. Voorkomen dat water bij hevige neerslag in de bebouwing terecht komt of afstroomt buiten het plangebied. De hoeveelheid verhard oppervlak tot een minimum beperken. Zorgdragen voor voldoende waterberging, tegen hemelwateroverlast en ter buffering van water in droge tijden (zie ook waterberging). Groenstructuren klimaatrobuust aanleggen voor wat betreft areaal, type beplanting en waterbergend vermogen.
Grondwateronttrekking (verdroging) beperken door hoogwaardige toepassing van drinkwater en het treffen van waterbesparende voorzieningen. Zo mogelijk hemelwater gebruiken voor laagwaardige toepassingen. Verder bij de ruimtelijke ontwikkeling rekening houden met de droogtegevoeligheid van de locatie en mogelijke bodemdaling die daardoor kan ontstaan.
Gevolgen van/voor het plan
Het aanplanten van groen is goed voor de klimaatbestendigheid, omdat het bijdraagt aan het verminderen van de hittestress en het verbeteren van het watervasthoudend vermogen van het gebied. Voorliggend plan maakt de bouw van een woongebouw mogelijk, in combinatie met de aanleg van beplantingen en natuurvriendelijk beheer om het geheel op een goede manier in te passen in het landschap.
In navolgende onderdeel 4.2.3.4 is uiteengezet hoe er wordt omgegaan met de toevoeging van verharding in het plangebied en welke maatregelen worden getroffen met betrekking tot het opvangen van regenwater.
Drinkwaterbesparing is bijvoorbeeld mogelijk door een opslagsysteem voor hemelwater te realiseren en bij droogte met het opgeslagen regenwater de tuin te besproeien. Of een dergelijk systeem wordt toegepas wordt bepaald (en nader uitgewerkt) bij de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen.
Beleidsuitgangspunten
De gemeente streeft naar het vasthouden van gebiedseigen water door benutting van de natuurlijke bergingscapaciteit van bodem en oppervlaktewater. Hemelwater afkomstig van verharde oppervlakken dient zoveel mogelijk te worden afgekoppeld van de riolering met de voorkeursvolgorde: 1) Benutting, 2) Bodeminfiltratie binnen het gebied, 3) Berging binnen het gebied, 4) Vertraagde afvoer naar oppervlaktewater buiten het plangebied en 5) afvoer naar riool.
Wanneer hemelwater direct of indirect wordt geloosd op oppervlaktewater, moet dit volgens de Keur (Waterschap Rivierenland) worden gecompenseerd. De compensatieplicht houdt in dat de toename van verharding in het ruimtelijk plan moet worden gecompenseerd door aanleg van extra waterberging. Met een eenmalige uitzondering van 500 m2 (stedelijk gebied) en 1.500 m2 (landelijk gebied) voor particulieren en kleine bedrijven.
Infiltratie- en bergingsvoorzieningen, zoals bodempassages en open water, moeten voldoende capaciteit hebben om het hemelwater te kunnen verwerken. En zodanig ruimtelijk ingepast (ruimtebeslag, ligging) dat adequaat functioneren is gewaarborgd.
Gevolgen van/voor het plan
In de huidige situatie is het plangebied deels verhard, met de aanwezigheid van één woning, bijgebouwen en oprit. Hierbij is er sprake van circa 420 m2 verharding. Voor de toekomstige verharding wordt uitgegaan van een oppervlakte van circa 620 m2. Hiermee is er sprake van een toename van circa 200 m2. Deze toename valt binnen de eenmalige uitzondering voor particulieren en kleine bedrijven van het waterschap Rivierenland.
Conform het gemeentelijke uitgangspunt dient al het hemelwater op eigen terrein te worden verwerkt. Daarbij wordt uitgegaan van de totale hoeveelheid verharding binnen het plangebied in de toekomstige situatie: circa 620 m². Er is gerekend met 15 millimeter waterberging per m2. Dit staat voor een bui die 1 keer per jaar valt. Dit komt neer op een capaciteit van 9,3 m³.
Er zijn op eigen terrein voldoende mogelijkheden om deze capaciteit op te vangen. Onder andere het plaatsen van infiltratiekratten, grindkoffers bij de nieuwe woningen kan ervoor zorgen dat hemelwater binnen eigen terrein opgevangen wordt. De inrichting van het terrein zal er opgericht zijn dat overtollig hemelwater niet buiten het plangebied en niet in de woning terecht komt. Ook kan gedacht worden aan het plaatsen van regentonnen om zo hemelwater te kunnen hergebruiken. Daarnaast is het mogelijk om bij de aanleg en inrichting van de tuin rekening te houden met de waterberging. Hemelwater dat valt op terrassen kan in de tuin infiltreren. De exacte uitvoering van de compensatiemaatregelen worden nader uitgewerkt bij de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen.
Beleidsuitgangspunten
De gemeente streeft naar een veilig watersysteem. Inrichting en beheer van het watersysteem op de planlocatie dient te zijn gericht op het voorkomen of beperken van risico's voor de volksgezondheid en veiligheid.
Risico's van optrekkend vocht primair beperken door ter plaatse van bebouwing te voorzien in voldoende ontwateringsdiepte en drooglegging. Of, als dit niet mogelijk is, door het treffen van maatregelen (bv. kruipruimtevrij bouwen, waterdicht bouwen). Een permanente verandering (verlaging) van grondwaterstanden is daarbij niet toegestaan. Voorts in het plan rekening houden met eventuele risico's van bodemdaling als gevolg van grondwaterstandsdaling (verdroging) of –fluctuatie (zie ook Klimaatverandering).
Inrichting en beheer van oppervlaktewater in bebouwd gebied afstemmen op potentieel verdrinkingsgevaar (veilige oevers). Bij de ruimtelijke inrichting rekening houden met locaties waar waterkwaliteit een gezondheidsrisico kan vormen (zoals bij overstorten en stilstaand water).
Gevolgen van/voor het plan
Wateroverlast is als gevolg van het plan niet te verwachten.
Voor de ontwateringsdiepte is de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) relevant. Om grondwateroverlast te voorkomen, moet de GHG meer dan 1,00 m onder vloerpeil begane grond komen te liggen. In een worstcase scenario is er sprake van een hoogste grondwater stand van 7,1 m+NAP (zie 4.2.1). Het vloerpeil van de woning zal daarom minimaal op 8,10 m+NAP gerealiseerd worden.
Voor de droogleging dient het oppervlaktewaterpeil meer dan 1,30 m onder het vloerpeil te liggen. Het zomerpeil betreft 5,75 m+NAP. Met een vloerpeil van 8,1 m+NAP is dit voldoende gewaarborgd.
Bij dit plan zijn verdrinkingsgevaar en gezondheidsrisico's vanwege de ligging nabij overstorten of stilstaand water niet aan de orde.
Overwegingen
Voorliggende ontwikkeling voorziet de realisatie van één woongebouw ter plaatse van een bestaand erf in het buitengebied van Wijchen. Met onderhavig plan wordt er naar verwachting circa 200 m2 aan verharding toegevoegd aan het plangebied (woning en oprit). Het overgrote deel van het plangebied zal in de toekomstige situatie onverhard blijven. Het hemelwater wordt op eigen terrein geïnfiltreerd.
In de omgeving is verder geen (beschermd) oppervlakte water aanwezig waar dit plan een negatief effect op kan hebben. Afvalwater afkomstig van de nieuwe woningen wordt afgevoerd naar het riool. Voorliggend plan heeft daarmee geen noemenswaardige effecten op het aspect water.
Conclusie
Het plan is uitvoerbaar op het gebied van water
Advies waterbeheerder
Afhankelijk van de aard en locatie moet het ruimtelijk plan voor advies en/of vooroverleg worden voorgelegd aan de waterbeheerder en het advies van de waterbeheerder zijn verwerkt in de waterparagraaf. Veelal zijn de waterbeheerders het waterschap, maar kunnen ook Rijkswaterstaat, Provincie of de gemeente zijn. Voor wat betreft het waterschapsbelang geldt voor alle ruimtelijke plannen dat bij aanvang van het planproces een digitale watertoets moet worden ingevuld door de initiatiefnemer (www.digitalewatertoets.nl), waarna zo nodig een vooroverleg volgt.
Gevolgen voor het plan
Het waterschap Rivierenland is middels het uitvoeren van de watertoets op de hoogte gebracht van voorliggende ontwikkeling. De uitkomst van de toets is toegevoegd als bijlage 11 en verwerkt in deze paragraaf. Het waterschap heeft aangegeven positief te adviseren over het plan. Daarmee hoeft het plan in het kader van het wettelijk vooroverleg ook niet meer toegezonden te worden aan Waterschap Rivierenland.
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en bosopstanden in Nederland.
Gebiedsbescherming
In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.
Soortenbescherming
Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Gebiedsbescherming
De planlocatie maakt geen deel uit van een Natura 2000-gebied of het Gelders Natuurnetwerk. Gezien de aard van de werkzaamheden en het toekomstig gebruik, en de afstand tot de omliggende Natura 2000-gebieden, is van een externe werking op de Natura 2000-gebieden geen sprake. Een Aerius berekening voor de stikstofdepositie op de Natura 2000-gebieden is voor dit initiatief gezien de grote afstand tot Natura 2000-gebied niet nodig.
Soortenbescherming
De locatie waar de woning wordt gebouwd betreft op dit moment de tuin/dierenweide bij de woning aan de Boskantse Broekstraat 3, zie navolgende afbeelding voor een beeld van het plangebied. Het terrein betreft een intensief onderhouden tuin met gras wat regelmatig wordt gemaaid door de bewoners. Daarnaast staan langs de Boskantse Broekstraat laanbeplanting (eiken) en centraal op dit gedeelte van het plangebied een solitaire boom van zeer bescheiden formaat (walnoot) zonder ecologisch betekenis (geen zichtbare nesten of holten aanwezig). Voor de bouw van de nieuwe woning en de aanleg van de omliggende tuin en inrit worden geen bomen, oppervlaktewater of grote groenstructuren verwijderd. Gezien het huidige gebruik van de locatie, de ligging, de beoogde ingrepen en het uitvoeren van de beschreven maatregelen zijn negatieve effecten op beschermde soorten niet te verwachten. Deze conclusie is bevestigd in een uitgevoerde quickscan flora en fauna op het perceel, zie bijlage 12.
Aanzicht van het perceel ter plaatse van de nieuwe woning
De uitvoerbaarheid van het initiatief voor ecologie is hiermee aangetoond.
Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. De gemeente Wijchen heeft een eigen 'Parkeerbeleidsplan gemeente Wijchen' uit 2016. Daarin is opgenomen dat de gemeente met betrekking tot de normen voor de verkeersaantrekkende werking en parkeren aansluit op de maximale normen van het CROW. Deze parkeercijfers dienen dan ook als basis in onderstaande motivatie. Met betrekking tot de typologie en ligging is uitgegaan van een vrijstaande koopwoning in het buitengebied in een matig stedelijk gebied.
Verkeersaantrekkende werking
De verkeersaantrekkende werking neemt door voorliggend plan (planologisch) beperkt toe, namelijk met maximaal 8,6 verkeersbewegingen per dag. De Boskantse Broekstraat/Graafseweg en de andere verkeerswegen in de omgeving van het plangebied kan deze verkeersaantrekkende werking goed aan.
Parkeren
Voor de woning dient volgens de norm 2,8, afgerond 3, parkeerplaatsen aanwezig te zijn. Binnen het perceel is voldoende ruimte om hier aan te voldoen. In de regels van dit plan is middels een voorwaardelijke verplichting opgenomen dat de nieuwe woning pas in gebruik mogen worden genomen als is voldaan aan de parkeernorm die van toepassing is op dit plan.
Ontsluiting
De bestaande woning heeft al een inrit aan de Boskantse Broekstraat. De nieuwe woning wordt ook op de Boskantse Broekstraat ontsloten met een eigen nieuwe inrit.
Geconcludeerd kan worden dat voorliggend initiatief uitvoerbaar is vanuit het aspect verkeer.
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Cultuurhistorie
Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
Archeologie
De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.
Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.
Planspecifiek
Cultuurhistorie
In het parapluplan Cultuurhistorie van de gemeente Wijchen in het plangebied aangemerkt als cultuurhistorisch waardevol gebied. Het plangebied ligt in gebied dat getypeerd is als droge kampontginningen op rivierduinen of dekzandrug en waaraan een hoge en middelhoge cultuurlandschappelijke waardering is toegekend. Het landelijke karakter met een agrarische sfeer bepaald de identiteit van dit gebied. Afwisseling in openheid en dichtheid, in natuurlijk relief, in schaal en vooral het landelijk karakter zijn hier bepalend. Voor een hooggewaardeerd gebied geldt dat door het planvoornemen de waarden tenminste gelijk moeten blijven of verbeteren. De ontwikkeling voldoet hieraan. Het aanplanten van een boomgaard versterkt het oorspronkelijke landschap.
Archeologie
Het perceel ligt binnen de dubbelbestemming 'Archeologie 2'. Deze aanduiding wijst op gronden met een hoge archeologische verwachting. Onderzoek is nodig bij nieuwe bouwwerkzaamheden groter dan 120 m² (en dieper dan 0,3 m). In het kader van voorliggende ontwikkeling is een archeologisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is opgenomen in bijlage 13. Hieruit blijkt dat de onverstoorde bodemopbouw zich bevindt op 40 tot 110 cm -mv (6,71 tot 7,30 m +NAP). Rekening houdend met een bufferzone wordt geadviseerd van een archeologisch vervolgonderzoek af te zien als bodemingrepen beperkt blijven tot 7,50 m +NAP (20 cm à 58 cm diepte t.o.v. huidig maaiveld). Ophoging van het maaiveld of het toepassen van een ondiepe fundering kan ervoor zorgen dat de bodem niet tot 7,5 m +NAP geroerd wordt. Er wordt naar gestreefd zodanig te bouwen dat de diepte van 7,5 m +NAP niet wordt verstoord. Als bodemingrepen toch dieper reiken, is nader onderzoek nodig. De geldende dubbelbestemming voor archeologie is overgenomen in dit bestemmingsplan. In de omgevingsvergunningsfase wordt definitief bepaald of nader onderzoek nodig is.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect cultuurhistorie en archeologie.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Planspecifiek
De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.
Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.
Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.
Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
Verbeelding
De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.
Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.
Regels
De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.
De regels van het voorliggend bestemmingsplan zijn gebaseerd op die van het bestemmingsplan 'Geconsolideerde versie Buitengebied en herziening 2014'. Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
Natuur - 1
De gronden gelegen aan de Graafseweg hebben de bestemming 'Natuur-1'. Deze gronden worden ingericht als natuur met een openbaar toegankelijke pluktuin.
Wonen - 1
De gronden ter plaatse van de nieuwe woning en omliggende tuin heeft de bestemming 'Wonen-1'. Per bestemmingsvlak is 1 woning toegestaan. Voor de nieuwe woning is binnen het bestemmingsvlak een bouwvlak opgenomen waar de woning gerealiseerd mag worden. De bestaande woning met bijgebouwen mogen worden gehandhaafd. In de regels is met een voorwaardelijke verplichting opgenomen dat de nieuwe woning in gebruik mag worden genomen als is voldaan aan het realiseren van voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein en de realisatie van de landschappelijke inpassing conform het schetsontwerp.
Leiding – Gas
Deze dubbelbestemming is opgenomen voor de bestaande leiding aan de Graafseweg, deze gronden zijn mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van een gastransportleiding.
Waarde - Archeologie 2
Deze dubbelbestemming geldt voor het gehele plangebied om de archeologische waarden in de bodem te beschermen.
Het 'Parapluplan Cultuurhistorie' van de gemeente Wijchen blijft onverminderd van toepassing.
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld.
Gezien de aard en omvang van de ontwikkeling is het voeren van vooroverleg voor voorliggend plan niet nodig.
Voor het plan wordt geen formele inzageprocedure gehouden. De omwonenden worden geïnformeerd over de voorgenomen ontwikkeling. Het plan gaat direct als ontwerp ter inzage.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 1 september 2022 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn er geen zienswijzen ingediend.