direct naar inhoud van Regels

Bergharen, Aaldert 07

Status: Vastgesteld
Idn: NL.IMRO.0296.BGBAALDERT7BERGH-DFBP

Artikel 3 Agrarisch met waarden - 1

 

3.1 Bestemmingsomschrijving

 

3.1.1 Algemeen

De voor 'Agrarisch met waarden - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. agrarisch grondgebruik;

  2. water en waterhuishoudkundige doeleinden;

  3. extensief recreatief medegebruik;

  4. doeleinden van openbaar nut;

  5. tuin- en erfbeplanting, wegbeplanting, landschapselementen, bosschages;

  6. geluidwerende voorzieningen;

  7. behoud, beheer en herstel en/of ontwikkeling van de verschillende karakteristieke landschapstypen, de aardkundige, cultuurhistorische, landschappelijke en natuurlijke waarden, meer specifiek zijnde het kleinschalige karakter en het waarborgen van de dynamiek daarbinnen;

een en ander met bijbehorende voorzieningen, waaronder perceelsontsluitingen, tuinen en sloten, en overeenkomstig de in 3.1.2 opgenomen nadere detaillering van de bestemming.

 

3.1.2 Nadere detaillering van de bestemming

In het onderstaande is een nadere detaillering opgenomen van het bepaalde in 3.1.1:

 

  1. Cultuurhistorische en landschappelijke waarden

Gestreefd wordt naar behoud, herstel en ontwikkeling van cultuurhistorische en landschappelijke waarden. Dit houdt in dat het beleid is gericht op behoud en ontwikkeling van de historische verkavelingstructuur en kleinschaligheid van het landschap. daarnaast dienen de binnen het gebied voorkomende reliefrijke bodem, kronkelende wegen, het door bos en heide ontstane besloten karakter en voorkomende landschapselementen te worden gehandhaafd.

Verder is het beleid gericht op behoud en bescherming van de historische bebouwing bestaande uit kastelen, landgoederen en boerderijen, de compacte en historische dorpen en de verspreid liggende bebouwing aan de dijk alsmede de openheid en doorzichten die hierdoor ontstaan.

 

  1. Aardkundige waarden

Gestreefd wordt naar behoud en bescherming van aardkundige waarden. Dit houdt in dat de aan het gebied toegekende waarden, gekenmerkt door het aanwezig zijn van bijzondere aardkundige verschijnselen zoals dalglooiingen, steilranden en bodemovergangen, dienen te worden beschermd.

 

  1. Extensief recreatief medebruik

Het gehele gebied gelegen binnen deze bestemming mag worden gebruikt ten behoeve van extensief recreatief medegebruik. Ter ondersteuning van het recreatief medegebruik worden beperkte recreatieve voorzieningen toegestaan in het gehele gebied zoals paden, banken, picknicktafels, bewegwijzering e.d.

 

3.2 Bouwregels

 

3.2.1 Toegestane bebouwing

Uitsluitend mag worden gebouwd ten behoeve van deze bestemming.

 

3.2.2 Maatvoering bebouwing

Voor het oprichten van bouwwerken geldt het volgende:

  1. uitsluitend mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van het agrarisch grondgebruik worden opgericht met een maximale bouwhoogte van 2 m, met dien verstande dat het oprichten van sleufsilo's niet is toegestaan;

  2. ten behoeve van het extensief recreatief medegebruik is voorts uitsluitend het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan zoals banken, picknicktafels e.d. met een maximale hoogte van 2 m;

  3. tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen zijn toegestaan met een hoogte die niet meer mag bedragen dan 3 m, alsmede permanente constructiepalen ten behoeve van de (tijdelijke teeltondersteunende) hagelnetten met een hoogte van maximaal 6 m;

  4. permanente teeltondersteunende voorzieningen zijn niet toegestaan;

  5. paardenbakken zijn niet toegestaan.

 

3.3 Afwijken van de bouwregels

 

3.3.1 Omgevingsvergunning paardenbak t.b.v. hobbymatig gebruik

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.2 onder e teneinde ten behoeve van hobbymatig gebruik binnen deze bestemming paardenbakken toe te staan, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. de paardenbak kan redelijkerwijs niet worden gesitueerd binnen het bestemmingsvlak 'Wonen - 1';

  2. de paardenbak wordt aansluitend aan het bestemmingsvlak 'Wonen - 1' gesitueerd;

  3. de paardenbak wordt zodanig gesitueerd en/of ingepast dat deze geen onevenredige aantasting van de landschappelijke waarden vormt;

  4. schuurtjes, lichtmasten en andere aan de paardenbak verwante bouwwerken zijn niet toegestaan;

  5. de oppervlakte van de paardenbak bedraagt maximaal 1200 m²;

  6. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt.

 

3.3.2 Omgevingsvergunning schuilstal

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.2 teneinde de oprichting van een schuilstal mogelijk te maken, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. de schuilstal dient noodzakelijk te zijn in het kader van dierenwelzijn;

  2. de schuilstal mag worden gesitueerd op een solitair gelegen weiland; dit betekent dat de schuilstal niet mag worden gesitueerd op een perceel direct grenzend aan een agrarisch bouwvlak, een woonbestemming of ander niet-agrarische bestemming (m.u.v. de bestemmingen bos en natuur);

  3. de oppervlakte van de schuilstal mag niet meer bedragen dan 30 m²;

  4. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m;

  5. bij een schuilstal in de vorm van een hooischelf mag de hoogte van de onderbouw niet meer bedragen dan 2,5 m en de nokhoogte niet meer dan 6 m;

  6. de schuilhut wordt landschappelijk ingepast; dit betekent dat bij de situering zoveel mogelijk aansluiting dient te worden gezocht bij bestaande landschapselementen, perceelsafscheidingen of aangrenzende bebouwing;

  7. de omgevingsvergunning leidt niet tot een onevenredige aantasting van de in 3.1.2 genoemde waarden.

 

3.4 Specifieke gebruiksregels

 

3.4.1 Strijdig gebruik

In aanvulling op het bepaalde van artikel 2.1 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt onder gebruik strijdig met de bestemming in ieder geval begrepen gebruik of het laten gebruiken van gronden en/of opstallen voor:

  1. het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest;

  2. het bedrijfsmatig vervaardigen, opslaan, verwerken of herstellen van goederen en het opslaan en be- of verwerken van producten;

  3. detailhandel;

  4. buitenopslag ten behoeve van nevenactiviteiten;

  5. woondoeleinden;

  6. het plaatsen van teeltondersteunende voorzieningen, met uitzondering van lage/tijdelijke voorzieningen in de vorm van afdekfolie en insectengaas;

  7. de opslag van gevaarlijke stoffen, zoals kunstmeststoffen en propaan.

 

3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden

 

3.5.1 Vergunningplicht

Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de in het schema onder 3.5.4 opgenomen omgevingsvergunningplichtige werken en werkzaamheden uit te voeren.

 

3.5.2 Uitzonderingen vergunningplicht

Het onder 3.5.1. vervatte verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden:

  1. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een aanleg- of omgevingsvergunning is verleend;

  2. welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren;

  3. welke betreffen het normale onderhoud en/of landschapsbeheer.

 

3.5.3 Toetsing aan aanwezige waarden

De in 3.5.1 bedoelde vergunning wordt slechts verleend indien na een belangenafweging blijkt dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de aanwezige waarden als opgenomen in 3.1.1, nader gedetailleerd in 3.1.2. Ten behoeve van de belangenafweging zijn in het schema onder 3.5.4 de toetsingscriteria weergegeven.

 

3.5.4 Schema omgevingsvergunningen

In onderstaand schema zijn de omgevingsvergunningplichtige werken en werkzaamheden opgenomen en is per werk/werkzaamheid aangegeven wat de criteria voor verlening van de omgevingsvergunning is. Voor alle onderstaande werken en werkzaamheden geldt dat het werk of de werkzaamheid noodzakelijk dient te zijn in het kader van het gebruik conform de bestemming.

Omgevingsvergunningplichtige werken/werkzaamheden

Criteria voor verlening van de omgevingsvergunning

het aanbrengen van oppervlakteverhardingen groter dan 200 m², anders dan ten behoeve van recreatieve paden

er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de landschappelijke cultuurhistorische en ecologische waarden,
de werkzaamheden mogen niet leiden tot een onomkeerbare aantasting van de aardkundige waarden;

het aanplanten van houtopstanden dan wel het vellen of rooien van houtgewas

er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de landschappelijke cultuurhistorische en ecologische waarden;
dit betekent onder meer dat:
- de openheid en herkenbaarheid van de open akkers niet onevenredig mogen worden aangetast;
- de werkzaamheden mogen niet leiden tot een onomkeerbare aantasting van de aardkundige waarden;

het diepploegen en diepwoelen van de bodem;
het afgraven, ophogen en egaliseren van de bodem

 

-er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de landschappelijke, cultuurhistorische en ecologische waarden:
dit betekent onder meer dat:

- de openheid van de open akkers niet onevenredig mogen worden aangetast;
- het reliefrijke karakter van de bodem niet onevenredig wordt aangetast;

het wijzigen van de perceelsindeling zoals die door sloten, greppels en beplantingselementen is aangegeven;
het graven en dempen van waterpartijen en watergangen

er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de landschappelijke, cultuurhistorische en ecologische waarden:
dit betekent onder meer dat het reliefrijke karakter van de bodem niet onevenredig wordt aangetast.

aanleggen van boomgaarden, behoudens de vervanging van bestaande boomgaarden.

de aanleg van boomgaarden doet binnen een afstand van 50 m rondom de boomgaard geen onevenredige afbreuk aan het woon- en leefklimaat.