direct naar inhoud van Ruimtelijke onderbouwing
Plan: Bedrijfspand Het Ambacht 12-14 te Westervoort
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.0293.PBBPA2015001-VA01

Ruimtelijke onderbouwing

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Onderhavige ruimtelijke onderbouwing heeft betrekking op de realisatie van een nieuw bedrijfspand op het perceel Het Ambacht 12-14 te Westervoort. De realisatie van het nieuwe bedrijfspand houdt verband met een brand op dit perceel. Het bedrijfspand zal deels gebouwd worden buiten het geldende bouwvlak en kent een hoogte van ongeveer 8 meter. De uitbreiding is voorzien op gronden die nu worden gebruikt als opslagruimte voor het bedrijf. Op dit deel is wel een bedrijfsbestemming voorzien maar geen bouwvlak.


Omdat de voorgenomen ontwikkeling niet past binnen het voor de locatie geldende bestemmingsplan "Het Ambacht, 1e wijziging (2012)" dient een ruimtelijke onderbouwing te worden opgesteld. Dit ten behoeve van het met omgevingsvergunning afwijken van het bestemmingsplan (Wabo art 2.1 lid 1 onder a (activiteit bouwen) en onder c (gebruik in strijd met bestemmingsplan).


Voorliggende ruimtelijke onderbouwing geeft een beeld van het voorgenomen initiatief en toetst dit initiatief aan de stedenbouwkundige context in de omgeving en aan geldend beleid, wet- en regelgeving.

1.2 Projectgebied

Het projectgebied bestaat uit het bedrijfsperceel Het Ambacht 12- 14 in Westervoort. In de bestaande situatie wordt het perceel gebruikt als bedrijfsperceel voor het bedrijf Interpec Holding BV, die het de afgelopen jaren heeft verhuurd aan HTV Putman BV en APK Service Jan. Het bedrijfspand werd gebruikt voor de onderhoud en verkoop van personenauto's, vrachtauto's en automaterialen. De bedrijfswoning voor wonen en kantoor. En het buitenterrein voor stalling en opslag van materieel. Op onderstaande luchtfoto is globaal de ligging en begrenzing van het projectgebied weergegeven. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de projectkaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0293.PBBPA2015001-VA01_0001.jpg"

Luchtfoto bestaande situatie bron: Google Earth

1.3 Geldend bestemmingsplan

Zoals reeds gesteld valt het projectgebied onder de werking van het bestemmingsplan 'Het Ambacht, 1e wijziging (2012)". In het bestemmingsplan wordt het beheer van het gebied overeenkomstig het bestaande gebruik geregeld. Hierbinnen passen geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, zoals voorliggend.


Ten behoeve van het vastleggen van het bestaande gebruik zijn regels opgesteld en een verbeelding. Het bestaande bedrijfsperceel is in het bestemmingsplan "Het Ambacht, 1e wijziging (2012)" bestemd als 'bedrijventerrein'. De gronden zijn bestemd voor bedrijven, verkooppunt motorbrandstoffen, kantoren, detailhandel, bedrijfswoningen, nuts-, parkeer- en groenvoorzieningen en paden en toegangswegen, conform de bepalingen in de nadere detaillering van de bestemmingsomschrijvingen. Verder zijn de toegelaten bedrijfscategorieën geregeld. Op het perceel mag tot ten hoogste een categorie 3.1 bedrijf gevestigd worden. Detailhandel is als ondergeschikte activiteit toegestaan.


Bebouwing moet gerealiseerd worden binnen het ter plaatse opgenomen bouwvlak. De beoogde uitbreiding is gesitueerd op gronden die wel zijn bestemd als 'bedrijventerrein', echter hier is geen bouwvlak opgenomen. Om die reden is de beoogde realisatie in strijd met het geldende bestemmingsplan "Het Ambacht, 1e wijziging (2012)". Om die reden is voorliggende ruimtelijke onderbouwing opgesteld. De ruimtelijke onderbouwing voorziet uitsluitend in het planologisch faciliteren van het bouwen van een deel van de nieuwe bedrijfshal (300 m2) buiten het bouwvlak. Voor wat betreft het gebruik is het vigerend bestemmingsplan 'Het Ambacht, 1e wijziging (2012)' onverminderd van toepassing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0293.PBBPA2015001-VA01_0002.jpg"
Uitsnede bestemmingsplan 'Het Ambacht, 1e wijziging'

1.4 Leeswijzer

Voorliggende ruimtelijke onderbouwing bestaat uit deze toelichting, en een projectkaart met het projectgebied. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de huidige situatie en de toekomstige situatie. In hoofdstuk 3 volgt de haalbaarheid van het plan. Naast de economische uitvoerbaarheid dient het plan ook op aspecten als beleid, milieu, water, ecologie, archeologie en verkeer en parkeren uitvoerbaar te zijn. Het laatste hoofdstuk is gewijd aan de afweging ten aanzien van het initiatief en de uiteindelijke conclusie.

Hoofdstuk 2 Het project

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de beoogde ontwikkeling omschreven. Hierbij wordt als eerste ingegaan op de bestaande situatie in het projectgebied, waarna de beoogde ontwikkeling nader toegelicht wordt.

2.2 Bestaande situatie

Het bedrijfsperceel het Ambacht 12-14 is gelegen op het bedrijventerrein het Ambacht in de gemeente Westervoort. Het Ambacht is een bedrijventerrein aan de rand van de gemeente Westervoort. Het ligt tussen de spoorlijn Arnhem-Doetinchem in het zuiden en de Hamersestraat in het noorden. Het wordt doorsneden door de Rivierweg. De Hamersestraat is regionaal gezien een belangrijke ontsluitingsweg. Dit deel van de Rivierweg is lokaal een belangrijke ontsluitingsweg. De snelweg A12 ligt dichtbij. Het is het enige bedrijventerrein in Westervoort en bepaalt al vanaf de jaren '80 het beeld van de noordzijde van Westervoort. Het is vanaf de jaren tachtig gefaseerd uitgebreid. Het bedrijventerrein het Ambacht is bijna 21 hectare groot (bruto oppervlakte) en herbergt meer dan 90 vooral kleinere en middelgrote bedrijven. Naast de werkfunctie heeft het op een deel van het bedrijventerrein ook een woonfunctie. Dit betreffen bedrijfswoningen. Nieuwe bedrijfswoningen zijn niet meer toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0293.PBBPA2015001-VA01_0003.jpg"

Zijaanzicht van het perceel met zichtbaar het kantoorgedeelte en de oude bedrijfshal. bron: Google Streetview

Het perceel het Ambacht 12-14 ligt op de hoek en is rondom ontsloten. Achter het perceel ligt een tweede rij bedrijfspercelen. Het bebouwingsbeeld in de directe omgeving laat een mix zien van bedrijfshallen, met en zonder buitenopslag en bedrijfswoningen. Het bedrijfspand bestaat uit een kantoorgedeelte in twee bouwlagen met plat dak, een lager tussen lid en een bedrijfshal. De bedrijfshal is afgebrand en zal vervangen worden door een nieuwe hal. Achter deze oude hal ligt een stuk onbebouwd perceel dat gebruikt wordt als buitenopslag van materieel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0293.PBBPA2015001-VA01_0004.jpg"

Achteraanzicht van het perceel met zichtbaar de oude bedrijfshal en de buiten opslag. bron: Google Streetview

2.3 Toekomstige situatie

De beoogde ontwikkeling voorziet in de nieuwbouw van een bedrijfshal ten behoeve van de verhuur aan een nog nader te bepalen exploitant. Het betreft tevens een uitbreiding van het bebouwd oppervlak. In de nieuwe situatie zal het grootste deel van het perceel bebouwd zijn. De nieuwe hal is ca. 500 m2 groot. Hiervan valt 300m2 buiten het vigerende bouwvlak, 200m2 betreft de herbouw van de afgebrande hal. In principe wordt er planologisch 300m2 nieuw gebouwd. Door de uitbreiding is het mogelijk het materieel binnen te stallen. Het voordeel hiervan is dat het materieel veilig staat, beschermd tegen diefstal en weer en wind. Bijkomend voordeel is dat dit tevens een verzorgde uitstraling tot gevolg heeft. In de nieuwe bedrijfsbebouwing zijn conform het vigerende bestemmingsplan "Het Ambacht, 1e wijziging (2012)" bedrijven toegestaan in de categorieën 1 t/m 3.1 van de bij het vigerende bestemmingsplan behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0293.PBBPA2015001-VA01_0005.jpg"

Situatietekening van de beoogde ontwikkeling. Bron: Bouwkundig Tekenburo Herlaar.

De hal is circa 8 meter hoog, deze hoogte is noodzakelijk in verband met het binnen stallen van het materieel. De hal is opgedeeld in 4 units met ieder hun eigen roldeur, welke zich aan de perceelzijde van het pand bevinden. Het is mogelijk de units afzonderlijk te gebruiken, maar ook als één hal en kantoor. De straatzijde heeft een gevel met neutrale kleur en verschillende raampartijen en enkele deuren. Het pand is voorzien van een (donker)grijze gevel, opgebouwd uit sandwichpanelen. De nieuw te bouwen hal past wat massaopbouw, hoogte en materiaalgebruik in zijn omgeving. De welstandscommissie heeft in het informele vooroverleg op 2 september jl. aangegeven in principe akkoord te zijn met het ontwerp van het pand.

afbeelding "i_NL.IMRO.0293.PBBPA2015001-VA01_0006.jpg"

Aanzicht vanaf de straatzijde. Bron: Bouwkundig Tekenburo Herlaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0293.PBBPA2015001-VA01_0007.jpg"

Aanzicht vanaf het perceel. Bron: Bouwkundig Tekenburo Herlaar.

Hoofdstuk 3 Haalbaarheid

3.1 Inleiding

Ten behoeve van de planologische procedure moet de uitvoerbaarheid van het plan worden aangetoond. Het al dan niet voldoen aan verschillende randvoorwaarden en uitgangspunten is bepalend voor de vraag of een nieuwe ontwikkeling ook daadwerkelijk uitvoerbaar is. Hierbij moet worden gedacht aan onder meer het ruimtelijke beleid van de hogere overheden en de gemeente zelf, milieuaspecten als geluid, bodem en hinder van bedrijven, water, externe veiligheid, archeologie en economische haalbaarheid. De beoogde ontwikkeling is op deze aspecten getoetst. In dit hoofdstuk is aangegeven wat hiervan de resultaten zijn.

3.2 Beleid

In deze paragraaf wordt een analyse gegeven van het relevante beleidskader. De beleidsnota's die direct of indirect doorwerken in voorliggende ruimtelijke onderbouwing, worden in deze paragraaf behandeld. Gezien de aard en de schaal van de ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied is het relevante beleid op Europees niveau buiten beschouwing gelaten en op Rijksniveau beperkt gehouden. Per bestuurslaag is een korte samenvatting gegeven van de meest relevante aspecten uit verschillende beleidsnota's, alsmede de consequenties voor het voorliggende plan.

3.2.1 Rijksbeleid
3.2.1.1 Ladder voor duurzame verstedelijking

Op 1 oktober 2012 is het besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd en is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' daaraan toegevoegd. De ladder ondersteunt gemeenten en provincies in vraaggerichte programmering van hun grondgebied, het voorkomen van voorprogrammeren en de keuzes die daaruit volgen. Het doel van de ladder is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Nieuwe stedelijke ontwikkelingen dienen te worden gemotiveerd aan de hand van een drietal stappen. De stappen bewerkstelligen dat de wens voor nieuwe ontwikkelingen nadrukkelijk wordt gemotiveerd en afgewogen met oog voor, de ruimtevraag, de beschikbare ruimte en de ontwikkeling van de omgeving waarin het gebied ligt. Hierbij moeten de volgende stappen doorlopen worden:

afbeelding "i_NL.IMRO.0293.PBBPA2015001-VA01_0008.jpg"

Trede 1 bepalen regionale vraag


De uitbreiding van bebouwing op het bestaande bedrijfsperceel is een stedelijke functie waarop de ladder van toepassing is. Wel moet hierbij worden opgemerkt dat het om een kleinschalige uitbreiding van bedrijfsterrein gaat, welke deels ook vervanging van bestaande bebouwing betreft. Het bedrijventerrein Het Ambacht is een reeds bestaand bedrijventerrein, welke deel uit maakt van de regionale verdeling van m2 bedrijfsterreinen in de provincie. Om die reden mag veronderstelt worden dat wordt aangesloten bij de regionale behoefte.


Trede 2: is (een deel van) de behoefte op te vangen in bestaand stedelijk gebied


De uitbreiding van bedrijfsbebouwing is voorzien in bestaand stedelijk gebied. Aangezien de ontwikkeling binnen bestaand stedelijke gebied gelegen is, kan de laatste trede van de ladder voor duurzame verstedelijking overgeslagen worden.

3.2.2 Provinciaal beleid
3.2.2.1 Streekplan Gelderland

Het Streekplan 'Gelderland 2005 - kansen voor de regio's' is op 29 juni 2005 vastgesteld door Provinciale Staten en bevat de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijke beleid voor de periode tot 2015. In het Streekplan (de provinciale structuurvisie) kiest de provincie voor versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Dat gebeurt door op provinciaal niveau te sturen op kenmerken en waarden die van provinciaal belang worden geacht. Ten behoeve hiervan wordt onderscheid gemaakt in het rode raamwerk, het groen-blauwe raamwerk en het multifunctionele gebied. De verstedelijking dient voornamelijk plaats te vinden in de stedelijke netwerken, die samen het rode raamwerk vormen. In het groen-blauwe netwerk wordt ruimte gegeven aan natuur. Verstedelijking is hier niet toegestaan, tenzij er een groot belang in het geding is en compensatiemaatregelen worden getroffen. In het multifunctionele gebied heeft de provincie geen eigen belangen geformuleerd. Dit gebied is, meer dan het verleden, het domein van de gemeenten: zij zijn vrij hier het ruimtelijk beleid te bepalen en werken daartoe samen in regionaal verband. Het projectgebied valt in het streekplan in het multifunctioneel gebied en is aangeduid als 'bebouwd gebied'.


Het multifunctioneel gebied beslaat het grootste deel van de provincie. Dit gebied omvat de steden, dorpen en buurtschappen buiten de provinciale ruimtelijke hoofdstructuur en het multifunctioneel platteland. Vitaliteit van de multifunctionele gebieden wordt bevorderd door planologische beleidsvrijheid voor samenwerkende gemeenten. Deze vrijheid is gericht op grondgebonden landbouw, vitale steden en dorpen en nieuwe economische dragers. Het provinciale beleid ten aanzien van het bestaand bebouwd gebied is gericht op enerzijds beheer en onderhoud en anderzijds inbreiding en herstructurering.


Hierbij dient rekening gehouden te worden met de volgende aspecten:

  • een verhoging van de kwaliteit van de leefomgeving en openbare ruimte door fysieke aanpassingen;
  • het oplossen en voorkomen van milieuproblemen en -knelpunten door een duurzame planontwikkeling;
  • door kwalitatief woonbeleid bevorderen dat woonmilieus en de kwaliteit van de woningen aansluiten op de vraag van de inwoners van Gelderland;
  • intensivering van het stedelijk grondgebruik, maar wel met behoud van karakteristieke elementen en zorgvuldig omgaan met open ruimten daarbinnen;
  • optimalisering van het gebruik van het bestaand bebouwd gebied: meer gebruik van de verticale dimensie (hoogte, diepte) en van de tijdsdimensie (meervoudig gebruik van dezelfde gebouwde ruimte).

Het provinciaal beleid is erop gericht om de bouwopgave voor stedelijke functies zoveel mogelijk binnen het bestaand stedelijk gebied dan wel zoekzones wonen en werken te realiseren. Zowel in de stedelijke als de landelijke regio's moet het accent liggen op inbreiden en herstructureren.

3.2.2.2 Ruimtelijke Verordening Gelderland

Op 15 december 2010 hebben Provinciale Staten, in aanvulling op de provinciale structuurvisie, de Ruimtelijke Verordening Gelderland vastgesteld. De verordening is in werking getreden op 22 januari 2011 en bevat regels met betrekking tot de bescherming van provinciale belangen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0293.PBBPA2015001-VA01_0009.jpg"

Uitsnede verordening Ruimte, provincie Gelderland

De Verordening Ruimte vormt het toetsingskader voor gemeentelijke bestemmingsplannen en wordt periodiek herzien. De eerste herziening van de Ruimtelijke Verordening is vastgesteld op 27 juni 2012. Onderwerpen die van provinciaal belang zijn en waarvoor in de Ruimtelijke Verordening regels zijn opgenomen, zijn onder meer verstedelijking, wonen, detailhandel, recreatie, ecologische hoofdstructuur en grondwaterbescherming.


Het projectgebied is in de verordening aangemerkt als stedelijk gebied. Het provinciaal beleid is erop gericht om nieuwe verstedelijking plaats te laten vinden binnen deze zones. Binnen deze zones zijn gemeenten vrij om te voorzien in stedelijke ontwikkelingen.

3.2.3 Gemeentelijk beleid
3.2.3.1 Toekomstvisie 2026

Op 7 juli 2008 heeft de gemeenteraad van Westervoort de toekomstvisie "Westervoort op weg naar 2026" vastgesteld. De Toekomstvisie is het kader dat de komende twintig jaar richtinggevend is voor alle beleidsontwikkelingen. Het gaat om de grote lijnen. Actualiteiten, landelijke, regionale en lokale ontwikkelingen kunnen de komende decennia hierin 'landen'. Westervoort is een fijne woon- en leefgemeente, waar mensen zich thuis voelen.

Om dat vast te houden en te verbeteren heeft Westervoort in de toekomst vooral een kwalitatieve versterking nodig. Er is veel van waarde in Westervoort, maar de totale leef- en woonkwaliteit kan niet zonder impulsen om de komende decennia het hoofd te bieden. Westervoort wil zich ontwikkelen tot een gemeente waar jong en oud op een aantrekkelijke en gevarieerde wijze kunnen wonen en leven. Door zijn unieke ligging en voorzieningen in de directe omgeving heeft Westervoort een prima uitgangspunt om de vele kansen voor de toekomst te grijpen. Daarop richt de Toekomstvisie 2026 zich. Daarmee is de Toekomstvisie ook de grondslag voor de structuurvisie geweest, waarin het ruimtelijk beleid van de gemeente is vastgelegd.


In het projectgebied wordt een nieuwe bedrijfshal gerealiseerd. De Toekomstvisie 2026 geeft geen specifieke input die voor het plan van toepassing is.

3.2.3.2 Structuurvisie 'Westervoort 2020'

Op 20 september 2010 heeft de gemeenteraad van Westervoort de Structuurvisie 'Westervoort 2020' vastgesteld. Hierin is de visie van de gemeente Westervoort op de gewenste ruimtelijke ontwikkeling voor het gehele gemeentelijk grondgebied voor de periode tot 2020 verwoord. De ambities van Westervoort voor de functies wonen, economie, mobiliteit, welzijn, groen & water, milieu, duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit zijn in de Structuurvisie samengebracht voor zover deze gaan over de ruimtelijke structuur van het dorp en het buitengebied. Het doel van de Structuurvisie is het aangeven van de kaders waarbinnen ontwikkelingen en projecten kunnen plaatsvinden én het communiceren van de ambities van de gemeente met derden.


In het projectgebied wordt een nieuwe bedrijfshal gerealiseerd. Het bestemmingsplan biedt niet voldoende ruimte voor deze nieuwe bebouwing. Wel past de beoogde bedrijfshal binnen de in de structuurvisie opgenomen kaders voor ontwikkeling.

3.2.3.3 Groenstructuurplan Levende Aders II (2011)

In 2011 is het groenstructuurplan 'Levende Aders II' opgesteld. Nieuwe ontwikkelingen en inzichten, ten opzichte van het beheer van de openbare ruimte, zijn in dit groenstructuurplan verwerkt. Het beschikbare budget voor het beheer van de openbare ruimte is beperkt en naar verwachting blijft dit zo gezien de huidige recessie. De uitdaging is om een groenstructuurplan op te stellen waarbij gezocht wordt naar een versobering van de openbare ruimte zonder dat dit ten koste gaat van de kwaliteit en de identiteit van het groen.


De volgende vragen komen aan bod:

  • op welke manier kan er een versobering plaatsvinden met vernieuwde groeninzichten?
  • op welke manier kan de hoofdstructuur verbeterd worden?
  • op welke manier kan het ecologische netwerk worden verbeterd en behouden blijven?
  • waar liggen de prioriteiten ten opzichte van het beheer en de groenrenovaties?


Het groenstructuurplan heeft de volgende doelen:

  • het behouden en verbeteren van de kwaliteit en identiteit van het groen;
  • het vastleggen van de hoofdstructuur en deze verbeteren;
  • het ecologische netwerk behouden en verbeteren;
  • prioriteiten vaststellen ten opzichte van beheer en groenrenovaties.


In het projectgebied wordt een nieuwe bedrijfshal gerealiseerd en worden ingrepen in de openbare ruimte voorgesteld. Hiervoor zijn aanvullende beeldkwaliteitseisen gesteld, die als uitgangspunt dienen voor voorliggende ruimtelijke onderbouwing.

3.3 Milieu- en omgevingsaspecten

3.3.1 Bodem

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (2008) dient bij elke ruimtelijke ontwikkeling aangetoond te worden dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik. Hiertoe is het uitvoeren van een verkennend milieukundig bodem- en grondwateronderzoek noodzakelijk. Dit onderzoek moet uitwijzen of de locatie mag worden aangewend voor de gewenste ontwikkeling.


Toetsing

Ten behoeve van de uitbreiding is door Buro Omgeving een verkennend bodemonderzoek1 uitgevoerd. Het rapport is als bijlage 1 bij deze ruimtelijke onderbouwing gevoegd.


Het verkennend bodemonderzoek betreft een aanvulling op een verkennend bodemonderzoek dat in 2013 is verricht ten behoeve van de voorgenomen bouwwerkzaamheden. Het onderzoek uit 2013 is in bijlage 2 van deze ruimtelijke onderbouwing te vinden. Ten behoeve van dit onderzoek is echter niet de gehele bouwlocatie onderzocht. De opzet voor dit aanvullende onderzoek is voorgelegd aan de gemeente Westervoort en akkoord bevonden.


Tijdens de uitvoering van het veldwerk zijn geen zintuiglijke waarnemingen gedaan die kunnen duiden op de aanwezigheid van verontreiniging van de bodem. Tevens zijn er geen olie-water reacties waargenomen. Op en onder het maaiveld zijn geen asbestverdachte materialen aangetroffen.


Geconcludeerd wordt dat de hypothese 'onverdachte locatie' op basis van de resultaten van het verkennend bodemonderzoek genuanceerd kan worden aanvaard. In de grond is alleen voor kobalt een lichte overschrijding van de achtergrondwaarde gemeten. In het grondwater zijn geen verhoogde gehaltes gemeten. De vastgestelde milieuhygiënische bodemkwaliteit geen belemmering voor de beoogde bouwplannen.


Conclusie

Geconcludeerd wordt dat er vanuit het aspect bodem geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied.

3.3.2 Geluid

Wegverkeerslawaai

In het plangebied worden geen nieuwe geluidgevoelige functies mogelijk gemaakt. Om die reden kan onderzoek achterwege blijven.


Railverkeerslawaai

Het projectgebied valt binnen de geluidszone van de spoorweg Arnhem - Zevenaar. Echter de ontwikkeling voorziet niet in de toevoeging van gevoelige functies. Om die reden kan onderzoek achterwege blijven.

Industrielawaai

Het projectgebied valt niet binnen de geluidszone van bedrijvigheid, eveneens zijn geen nieuwe gevoelige functies voorzien. Zie hiervoor ook paragraaf 3.3.5 Milieuzonering. Om die reden kan onderzoek achterwege blijven.


Conclusie

Het milieuaspect geluid vormt geen belemmering voor onderhavige ontwikkeling.

3.3.3 Luchtkwaliteit

Algemeen

De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet Milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor.


Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen.


Projecten die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in het NSL in de provincies c.q. regio's waar overschrijdingen plaatsvinden. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moeten worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 ?g/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (onder andere woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.


Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het plan op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is significant is ten opzichte van een etmaal. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval bij een woning, school of sportterrein.


Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming: substantiële uitbreiding of nieuwsvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden.

Toetsing

Door Buro Omgeving is een toets NIBM uitgevoerd. Om te bepalen of een project in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging wordt een vergelijking gemaakt van de nieuwe situatie met de bestaande situatie. Op de betreffende locatie is in de huidige situatie ook reeds sprake van bedrijfsactiviteiten die invloed hebben op de luchtkwaliteit. De bedrijfsactiviteiten worden uitsluitend met 300m2 Bvo uitgebreid.


Voor het bepalen van de aanvullende verkeersgeneratie in de nieuwe situatie, toename van 300m2 Bvo, is aangesloten bij de CROW publicatie 137, gemiddelde norm bedrijf arbeidsintensief, bezoekersextensief, matig stedelijk gebied, rest bebouwde kom. Voor de nieuwe situatie (toename 300 m2 Bvo) is hier een gemiddeld aantal bezoekende voertuigen bepaald op 10 voertuigbewegingen per 100m2 per etmaal. In totaal betreft het hier 30 voertuigbewegingen, waarvan circa 50% bewegingen van vrachtwagens betreft.

afbeelding "i_NL.IMRO.0293.PBBPA2015001-VA01_0010.jpg"

Uit de berekeningen volgt dat de bijdrage in luchtverontreinigende stoffen ten gevolge van uitbreiding maximaal 0.23 ?g/m3 bedraagt voor NO2 en 0,03 ?g/m3 voor PM10. Deze bijdragen zijn lager dan 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. Op basis hiervan wordt geconcludeerd dat de uitbreiding niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

Conclusie

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de luchtkwaliteit ter plaatse van het projectgebied aanvaardbaar. Het aspect luchtkwaliteit vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het project.

3.3.4 Externe veiligheid

Bepaalde maatschappelijke en bedrijfsmatige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van de risico's bij de productie, opslag, transport en gebruik van gevaarlijke stoffen. De aanwezigheid of het nieuw vestigen van dergelijke activiteiten kunnen beperkingen opleggen aan de omgeving, doordat veiligheidsafstanden tussen risicovolle activiteiten en bijvoorbeeld woningen nodig zijn. Aan de andere kant is het rijksbeleid er op gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten.

De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten (artikel 1 van het Bevi). Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, bejaardentehuizen en kinderopvang- en dagverblijven. Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico en groepsrisico.


Toetsing

In de onderstaande figuur is een fragment van de risicokaart weergegeven. Hier is te zien dat zich in de omgeving van het projectgebied (geel kader) één stationaire bevindt. Er bevindt zich ook één mobiele bron, te weten het spoorlijn Arnhem - Zevenaar (niet aangeduid).


afbeelding "i_NL.IMRO.0293.PBBPA2015001-VA01_0011.jpg"

Uitsnede risicokaart

Stationaire bron

De stationaire bron betreft het tankstation 'Het Ambacht' met een LPG verkooppunt. Het tankstation heeft een LPG doorzet die lager is dan 1000 m3. Volgens de informatie van www.risicokaart.nl is de doorzet gemaximaliseerd op 999 m3 per jaar. Dit is ook in de milieuvergunning als zodanig vastgelegd.


Hiermee valt het tankstation onder de werking van het Revi. De afstand tot al dan niet geprojecteerde en beperkt kwetsbare objecten waarbij wordt voldaan aan de grenswaarde van het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar is 45 meter vanaf het vulpunt, 25 meter vanaf de tank en 15 meter vanaf de afleverzuil. Het projectgebied valt niet binnen deze plaatsgebonden risicocontour, er bevinden zich eveneens geen andere kwetsbare objecten binnen deze contour.

Voor het groepsrisico (GR) geldt een effectafstand van 150 meter vanaf het vulpunt. Het bestemmen of realiseren van gebouwen binnen deze effectafstand moet vergezeld gaan van een berekening. Binnen deze afstand van 150 meter ligt een deel van het projectgebied. Dit betreft echter het deel, wat reeds conform het vigerend bestemmingsplan bebouwd kan worden. In principe ziet voorliggende onderbouwing voor wat betreft het afwijken van het bestemmingsplan voornamelijk op het deel van het projectgebied dat buiten het invloedsgebied van 150 meter ligt. De planologische wijziging voorziet in het toestaan van een bouwwerk. Het bedrijfsmatige gebruik en daarmee het aantal aanwezige personen op de bedrijfslocatie was reeds planologisch toegestaan. Daarmee kan geconcludeerd worden dat het aantal aanwezige personen niet zal toenemen en er dus geen toename is van het groepsrisico. Verder is het bedrijfsgebouw een beperkt kwetsbaar object. Omdat het aantal aanwezige personen niet toeneemt als gevolg van voorliggende ontwikkeling, kan een nadere verantwoording achterwege blijven.


Mobiele bron

Op grond van de Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (CRNVGS) houdt het bevoegd gezag bij vaststelling van plan in het kader van Wet ruimtelijke ordening rekening met de risico's van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de spoorlijn Arnhem-Zevenaar.


Hoewel thans volgens de provinciale risicoatlas geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt, is het gewenst bij een beschouwing gedurende de bestemmingsplanperiode rekening te houden met de Algemene Maatregel van Bestuur Basisnet Spoor. Daarin wordt het vervoer van gevaarlijke stoffen per spoorlijn gemaximaliseerd. Uit de Algemene Maatregel van Bestuur Basisnet Spoor blijkt dat de route niet is aangewezen als route waarover gevaarlijke stoffen vervoerd kunnen worden. Daarmee maakt de route geen onderdeel uit van het basisnet.


Conclusie

Geconcludeerd wordt dat voor wat betreft externe veiligheid binnen het projectgebied geen knelpunten aanwezig zijn. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het project.

3.3.5 Bedrijven en milieuzonering

Algemeen

Indien door middel van een plan nieuwe, milieuhindergevoelige functies mogelijk worden gemaakt, dient te worden aangetoond dat deze niet worden gerealiseerd binnen de hinderzone van omliggende bedrijven. Anderzijds mogen milieuhindergevoelige functies in de directe omgeving van het projectgebied niet negatief worden beïnvloed door de ontwikkelingen die met een plan mogelijk worden gemaakt.


Wat betreft de aanbevolen afstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige functies, zoals wonen, is de brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten geraadpleegd. Hierin worden richtafstanden voor het omgevingstype 'gemengd gebied' als 'rustige woonwijk' en 'rustig buitengebied' aanbevolen.


Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een rustige woonwijk en het buitengebied komen vrijwel geen andere functies voor. De richtafstanden gelden voor een gemiddeld nieuw bedrijf en gaan uit van het gebiedstype 'rustig woongebied'. Voor gemengde gebieden kunnen de richtafstanden worden verminderd. De afstand wordt gemeten vanaf het op de verbeelding aangeduide deel voor de bedrijfsmatige activiteit tot aan de gevel van de woningen gelegen buiten het betreffende perceel.


Toetsing

Het bedrijventerrein Het Ambacht kan volgens de VNG brochure getypeerd worden als een gemengd gebied. In de directe omgeving van het projectgebied zijn geen milieuhinder- gevoelige functies aanwezig. Verder betreft het beoogde nieuwe bedrijfsgebouw ook geen milieuhindergevoelige functie.


Conclusie

Geconcludeerd wordt dat vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmeringen aanwezig zijn voor wat betreft de beoogde ontwikkeling.

3.3.6 Water

De watertoets

Eind 2000 heeft het kabinet het standpunt 'anders omgaan met water' vastgesteld. Het op een andere manier omgaan met water en ruimte is nodig om in de toekomst bescherming te bieden tegen overstromingen en wateroverlast. De watertoets is een instrument dat ruimtelijke plannen toetst aan de mate waarin zij rekening houden met het beleid om het water meer ruimte te geven. De watertoets heeft als doel om in een vroegtijdig stadium alle relevante partijen te betrekken bij het opstellen van een wateradvies.


De toets heeft betrekking op alle wateren en alle waterhuishoudkundige aspecten die van betekenis zijn voor het gebruik en de functie van het plangebied en de directe omgeving van het plangebied, bijvoorbeeld veiligheid (overstromingsgevaar), wateroverlast, waterkwaliteit en verdroging.


Waterhuishoudkundige aspecten

Aan de hand van de "Handreiking Waterparagraaf voor bestemmingsplannen" (versie januari 2012) is het aspect water in onderhavig plan meegenomen. In de tabel op de volgende pagina wordt aangegeven welke waterhuishoudkundige aspecten voor het bestemmingsplan relevant zijn.


Thema   Toetsvraag   Relevant   Intensiteit  
HOOFDTHEMA'S    
Veiligheid
 
1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering? (primaire waterkering, regionale waterkering of kade)   Nee
 
2
 
  2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier?   Nee   2  
Riolering en Afvalwater-keten   1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1 m3/uur?   Nee   2  
  2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ?   Nee   1  
  3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI of rioolgemaal van het waterschap?   Nee   1  
Wateroverlast (oppervlakte-water)   1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2.500 m2?   Nee   2  
  2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500 m2?   Nee   1  
  3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?   Ja   1  
  4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes?   Nee   1  
Oppervlakte-waterkwaliteit   Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd?   Nee   1  
Grondwater-overlast   1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?   Nee   1  
  2. Is in het plangebied sprake van kwel?   Nee   1  
  3. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren?   Nee   1  
  4. Beoogt het plan aanleg van drainage?   Nee   1  
Grondwater-kwaliteit   1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwater-onttrekking?   Nee   1  
Inrichting en beheer   1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap?   Nee   1  
  2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?   Nee   2  
Volksgezondheid   1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel?   Nee   1  
  2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)   Nee   1  
Natte natuur   1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?   Nee   2  
  2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?   Nee
 
2  
  3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur?   Nee   1  
  4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied?   Nee   1  
Verdroging   1. Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied?   Nee   1  
Recreatie   1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt?   Nee   2  
Cultuurhistorie   1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig?   Nee   1  

Toename verhard oppervlak

De ontwikkeling voorziet in de toename van bebouwing met 300 m2. Op basis van het vigerende bestemmingplan is reeds 200m2 toegestaan. De gronden waar de nieuwe bebouwing is voorzien, bestaan in de huidige situatie grotendeels uit verhard oppervlak ten behoeve van opslag voor het gevestigde bedrijf. Per saldo is er dus geen of zeer beperkt toename van verhard oppervlak. Daarbij komt dat het hemelwater in de nieuwe situatie wel afgekoppeld wordt. Per saldo gaat de waterhuishoudkundige situatie er dus op vooruit.


Conclusie

Het waterschap Rijn en IJssel meldt dat de watertoetstabel in deze ruimtelijke onderbouwing volledig is opgenomen en dat de relevante waterthema's voldoende zijn uitgewerkt. Geconcludeerd wordt dat vanuit het aspect water geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de gewenste ontwikkelingen in het plangebied.

3.3.7 Archeologie en cultuurhistorie

Verdrag van Valletta

Het Verdrag van Valletta is het Europees Verdrag inzake de bescherming van archeologisch erfgoed. Het verdrag is in 1992 door twintig Europese staten, waaronder Nederland, getekend en werd in 1998 met een goedkeuringswet bekrachtigd. Het Verdrag van Valletta gaat uit van het in de bodem bewaren van archeologische waarden op de locatie zelf, ook wel behoud 'in situ' genoemd. Opgravingen moeten zo veel mogelijk worden vermeden, omdat daarbij het risico bestaat dat historische informatie voor altijd verloren gaat. Malta wil verder bevorderen, dat in een zo vroeg mogelijk stadium van ruimtelijke ordening al rekening wordt gehouden met archeologische waarden.


Het verdrag gaat ervan uit dat degene die de bodem wil verstoren het archeologisch (voor)onderzoek en eventuele opgravingen zelf moet betalen. Door het verdrag is tevens geld vrijgemaakt voor wetenschappelijk onderzoek.


Wet op de Archeologische Monumentenzorg

Nationaal beleid op het gebied van archeologie is vastgelegd in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ, 2007), die een Nederlandse uitwerking is van het Europese Verdrag van Valletta. De wet regelt hoe het rijk, de provincies en de gemeenten bij hun ruimtelijke plannen rekening moeten houden met het erfgoed in de bodem. De nieuwe wet beoogt het culturele erfgoed (en vooral het archeologische erfgoed) te beschermen. Onder archeologisch erfgoed worden alle fysieke overblijfselen, zowel in als boven de grond, die bijdragen aan het verkrijgen van inzicht in menselijke samenlevingen uit het verleden, verstaan.


Toetsing

In de voor het projectgebied geldende bestemmingsplan 'Archeologie en Cultuurhistorie". zijn de archeologische verwachtingen voor de gemeente vertaald naar de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' en diverse gebiedsaanduidingen voor de classificatie van de te verwachten waarden. De gronden hebben de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' en daarbinnen de gebiedsaanduiding ''specifieke vorm van waarde - lage archeologische verwachting' (swr-5)'. Volgens de planregels geldt dat bij bodemingrepen groter dan 10.000 m² en dieper dan 40 cm een rapport moet worden overlegd waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld.


Aangezien de bodemingreep in het projectgebied ver onder de maximale norm ligt kan archeologisch onderzoek achterwege blijven.


Cultuurhistorie

Door de wijziging van artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden te worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. Om die reden is een korte analyse verricht van de cultuurhistorische waarden in het projectgebied.


Binnen het bestemmingsplan 'Archeologie en Cultuurhistorie" zijn cultuurhistorisch waardevolle panden en omgevingen voorzien van de aanduiding 'karakteristiek'. Het pand Het Ambacht 12-14, dan wel de directe omgeving heeft niet een dergelijk aanduiding, waarmee ook verondersteld mag worden dat er geen sprake is van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing.

Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het project. Ten aanzien van het aspect cultuurhistorie is er geen positieve waardering van de bebouwing in het bestemmingsplan. Het aspect cultuurhistorie vorm hiermee ook geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

3.3.8 Flora en fauna

Algemeen

Voordat ruimtelijke ingrepen mogen plaatsvinden, moet eerst een onderzoek plaatsvinden in het kader van de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998 en eventuele andere natuurregelgeving. Bij deze activiteit moet rekening gehouden worden met de aanwezige natuurwaarden in en om het projectgebied.


Gebiedsbescherming

Het hoofddoel van het ruimtelijk beleid voor de ecologische hoofdstructuur (EHS) is het bijdragen aan een samenhangend netwerk van kwalitatief hoogwaardige natuurgebieden en natuurrijke cultuurlandschappen door bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de aanwezige bijzondere ruimtelijke waarden en kenmerken. De EHS is sterk ruimtelijk structurerend en bepalend voor de ruimtelijke kwaliteit op provinciaal niveau. Ze maakt daarom onderdeel uit van het groenblauwe raamwerk. Binnen de ecologische hoofdstructuur geldt tevens de "nee, tenzij"-benadering. Dit houdt in dat bestemmingswijziging niet mogelijk is als daarmee de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied significant worden aangetast, tenzij er geen reële alternatieven zijn en er sprake is van redenen van groot openbaar belang. In of nabij het projectgebied zijn geen gebieden aanwezig die behoren tot de EHS.


Soortenbescherming

Soortenbescherming is altijd van toepassing. In Nederland is de bescherming van soorten opgenomen in de Flora- en faunawet. De Flora- en faunawet is gericht op het duurzaam in stand houden van soorten in hun natuurlijk leefgebied. Als een ruimtelijke ingreep rechtstreeks kan leiden tot verstoring of vernietiging van bepaalde beschermde soorten of hun leefgebied, kan het project in strijd zijn met de Flora- en faunawet. Voor het beoordelen van de doorwerking van het aspect soortenbescherming moet worden nagegaan of het projectgebied beschermde soorten (zowel planten als dieren) herbergt. De mogelijke negatieve effecten van de ingreep op betreffende soorten moeten worden beschreven.


Onderzoek 

De beoogde ontwikkeling voorziet in de realisatie van een nieuw bedrijfsgebouw, deels op gronden waar voorheen een bedrijfsgebouw aanwezig was en deels op gronden die verhard waren en werden gebruikt voor de opslag van het bedrijf en overige bedrijfsactiviteiten. Om die reden mag verondersteld worden dat er geen beschermde planten- of diersoorten worden aangetast. Een onderzoek naar het aspect flora en fauna is dan niet nodig.


Conclusie

Geconcludeerd wordt dat vanuit het aspect flora en fauna geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de gewenste ontwikkelingen in het plangebied.

3.3.9 Verkeer en parkeren

Verkeer

De bestaande bedrijfsbebouwing wordt in planologische zin uitgebreid met ongeveer 300 m2. De uitbreiding zal dan ook niet leiden tot een substantiële toename van het aantal verkeersbewegingen, dan wel tot een toename van het bevoorradingsverkeer. De bestaande ontsluitingsstructuur heeft voldoende capaciteit om het aantal verkeersbewegingen te kunnen verwerken.


Parkeren 

Het aantal benodigde parkeerplaatsen wordt bepaald door de aard en omvang van de activiteit waarin het project voorziet. Om de parkeerbehoefte te bepalen, is gebruik gemaakt van de kengetallen van het CROW, publicatie 317. Het bedrijf kan getypeerd worden als een arbeidsintensief en bezoekersextensief bedrijf. Het betreft hier een loods, opslagbedrijf waarbij de werkzaamheden elders plaatsvinden. De omgeving kan getypeerd worden als rest bebouwde kom en de verstedelijkingsgraad 'matig stedelijk'.


Op basis van de bedrijfstypering, kwalificatie van de omgeving en de verstedelijkingsgraad, worden de volgende parkeernormen voorgesteld.

Bedrijf
Arbeidsintensief en bezoekersextensief  
PP/ 100 m2 (minimaal)   PP/ 100 m2 (maximaal)  
Matig stedelijk   2,1   2,6  

Conform het stedenbouwkundig advies, moet rekening worden gehouden met een parkeerkencijfer van 2,4 parkeerplaatsen. Het bedrijf kent na uitbreiding een bruto vloeroppervlak van ongeveer 785 m2, waarmee het aantal noodzakelijk parkeerplaatsen volgens de VNG richtlijn neerkomt op 19 parkeerplaatsen. Het plan voorziet in 19 parkeerplaatsen en voldoet dus aan de parkeervraag.


Conclusie 

Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoering van het project.

3.3.10 Kabels en leidingen

In het projectgebied zijn geen kabels en leidingen gelegen, die een juridisch- planologische bescherming genieten. Geconcludeerd kan worden dat vanuit het aspect kabels en leidingen geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de gewenste ontwikkeling in het plangebied.

3.3.11 Economische uitvoerbaarheid

Conform artikel 3.1.6 van het Bro dient bij het opstellen van een bestemmingsplan dan wel ruimtelijke onderbouwing onderzoek te worden ingesteld naar de uitvoerbaarheid van het plan. Bij de uitvoering van een project kan in zijn algemeenheid onderscheid worden gemaakt tussen de maatschappelijk uitvoerbaarheid en de economische uitvoerbaarheid.


Bij het eerste gaat het er om hoe de verwezenlijking door de maatschappij (overheid en burgers samen) wordt gedragen. Bij het tweede gaat het om de kosten en andere economische aspecten die met de verwezenlijking van het plan samenhangen.


Tevens is in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geregeld dat in het kader van een bestemmingsplan voor bepaalde bouwplannen de grondexploitatieregeling van toepassing is.


De ontwikkeling van voorliggend project betreft een particulier initiatief dat op particulier grondeigendom plaatsvindt. Daarnaast zal met initiatiefnemer een planschade overeenkomst gesloten worden, teneinde eventuele kosten voor de gemeente te kunnen verhalen op initiatiefnemer.

3.3.12 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De uitbreiding van bedrijfsbebouwing, houdt mede verband met een brand die op het perceel heeft gewoed en de verzekeringstechnisch noodzaak de bebouwing weer opnieuw op te richten. Mede op basis hiervan is besloten om de ontwikkeling planologisch mogelijk te maken met een projectbesluit.


Met de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) wordt dit projectbesluit tegelijk met het besluit tot omgevingsvergunning genomen. De procedure wordt hierdoor opgestart op basis van de aanvraag omgevingsvergunning. Op basis van de aanvraag omgevingsvergunning met bijbehorende ruimtelijke onderbouwing zal het college de gemeenteraad een ontwerp verklaring van geen bedenkingen vragen (vvgb). Dit ontwerp besluit zal vergezeld van alle onderliggende stukken gedurende zes weken ter inzage worden gelegd. Gedurende deze periode kunnen er zienswijzen worden ingediend. Indien er zienswijzen worden ingediend zullen deze na beantwoording door het college aan de gemeenteraad worden voorgelegd. De gemeenteraad zal hierna een definitief besluit nemen over de het afgeven van de verklaring van geen bedenkingen. Dit besluit wordt opnieuw ter inzage gelegd met de mogelijkheid voor belanghebbenden om bezwaar aan te tekenen.


Zienswijzen

Gedurende de periode van ter inzage ligging kon een ieder schriftelijk of mondeling zijn of haar zienswijze over de ontwerp omgevingsvergunning en/of de ontwerp verklaring van geen bedenkingen naar voren brengen.

Gedurende deze termijn zijn zeven zienswijzen binnengekomen. Deze zijn in een zienswijzennota samengevat en beantwoord. De zienswijzen zijn ingediend binnen de gestelde termijn en zijn daarom ontvankelijk. De zienswijzennota is als bijlage bij de omgevingsvergunning opgenomen.

Hoofdstuk 4 Conclusie

4.1 Inleiding

In voorgaande hoofdstukken is de beoogde realisatie van een nieuw bedrijfsgebouw, deels ter vervanging van een afgebrand bedrijfsgebouw, op het perceel Het Ambacht 12-14 besproken. In voorliggende ruimtelijke onderbouwing is een toets naar relevante beleids- milieu- en omgevingsaspecten uitgevoerd. In dit hoofdstuk worden hier de voornaamste conclusies uitgetrokken.

4.2 Conclusie

Doordat de beoogde nieuwe bebouwing zorgvuldig is ingepast in de omgeving en het project uitsluitend voorziet in het toestaan van een uitbreiding van een stedelijke functie binnen bestaand stedelijk gebied, zijn er geen nadelige ruimtelijke effecten op de ruimtelijke kwaliteiten van de directe omgeving.


Door zowel stedenbouwkundige als beleidsmatige, inpassing wordt geconcludeerd dat het plan passend is op deze locatie. Bovendien blijkt uit de verschillende onderzoeken, zoals milieu, water, flora en fauna, archeologie, cultuurhistorie en verkeer, dat er voldaan wordt aan de wet- en regelgeving voor wat betreft de diverse milieu- en natuuraspecten en er geen nadelige effecten op de bestaande situatie te verwachten zijn.