Plan: | Westervoort, Brouwerslaan 9 - IJsseldijk 38 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0293.BROUWIJ-VA01 |
Gegevens over het plan: | ||||||
Plannaam: | Westervoort, Brouwerslaan 9 - IJsseldijk 38 | |||||
Identificatienummer: | NL.IMRO.0293.BROUWIJ-VA01 | |||||
Status: | VA01 | |||||
Datum: | 19 april 2021 | |||||
Gegevens projectbetrokkenen: | ||||||
Betrokken gemeente: | Westervoort | |||||
Behandelend ambtenaar: | Ole van Beers | |||||
Projectleider SAB: | Edwin Harleman | |||||
Projectnummer SAB: | 170396.03 | |||||
Gegevens SAB: | ||||||
Correspondentieadres | Postbus 479 6800 AL Arnhem |
|||||
Bezoekadres vestiging Arnhem | Frombergdwarsstraat 54 6814 DZ Arnhem |
|||||
Telefoon | 026 - 357 69 11 | |||||
e-mail algemeen: | info@sab.nl | |||||
www.sab.nl |
![]() |
De eigenaar van het perceel Brouwerslaan 9/IJsseldijk 38 te Westervoort is voornemens om het betreffende perceel te herontwikkelen. De herontwikkeling bestaat onder andere uit de sloop van de bestaande bedrijfsloods en het verwijderen van de omliggende erfverharding ter realisatie van 2 bedrijfsgebouwen, de realisatie van een twee-onder-een-kapwoning ten zuiden van de bestaande woning en de landschappelijke inpassing van het gehele terrein. De bestaande woning Brouwerslaan 9 is gerenoveerd.
De sloop van de bedrijfsloods (ongeveer oppervlakte van 700 m2) gevolgd door de bouw van 2 bedrijfsgebouwen (van elk 150 m2 oppervlakte) is mogelijk op grond van de geldende bestemming. Voor het toekomstige gebruik daarvan is wel een omgevingsvergunning voor planologisch afwijkend gebruik vereist.
De renovatie van de bestaande woning is ook mogelijk op grond van de geldende bestemming. Nieuwbouw van een twee-onder-een-kapwoning is alleen mogelijk op basis van een herziening van het bestemmingsplan.
Het initiatief past op de locatie. Aan de rommelige aanblik van de bedrijfsvoering (een tweede hands autohandel enz.) in en om de bedrijfsloods komt een einde. Het betreft een functie die in feite op deze locatie/in dit gebied niet thuis hoort, maar van oudsher is ontstaan.
Het gehele terrein wordt opgeknapt en landschappelijk ingepast. Met het verdwijnen van de huidige functie in combinatie met beperkte nieuwbouw en de landschappelijke inpassing verbetert de ruimtelijke kwaliteit aanmerkelijk. Dit past binnen de kaders van de gebiedsstructuurvisie Masterplan Westervoort Noord en om die redenen is besloten om het initiatief positief te benaderen.
Via voorliggend document wordt gemotiveerd waarom medewerking wordt verleend en waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en op grond van het relevante beleid.
Ondanks het feit dat formeel gezien alleen voor de nieuwe woningen een bestemmingsplanherziening nodig is, wordt het gehele terrein bij deze planherziening betrokken. Redenen daarvan zijn dat:
Het plangebied ligt aan de Brouwerslaan te Westervoort, nabij de aansluiting op de IJsseldijk. De begrenzing van het plangebied wordt globaal gevormd door de IJsseldijk aan de noordzijde, de Brouwerslaan aan de oost- en zuidzijde en het sportpark Naederhuizen aan de westzijde. Onderstaande afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.
Globale ligging plangebied
Ter plaatse van het centrale en noordelijk deel van het plangebied geldt het bestemmingsplan "Westervoort Noord 2015" (raadsbesluit van 1 februari 2016). Hierin heeft het plangebied de bestemming "Wonen". Binnen het bouwvlak op de verbeelding is maximaal één vrijstaande woning toegestaan. Het bestemmingsvlak is in zijn geheel voorzien van de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - inkoop verkoop restauratie auto's'. Ten dienste van deze functie mag uitsluitend worden gebouwd waar op de verbeelding de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding-1' is opgenomen. De ter plaatse toegestane oppervlakte bedraagt 700 m2. De toegestane goot- en bouwhoogte bedragen respectievelijk 6 meter en 10 meter. Een bedrijfsgebouw in meerdere bouwlagen was niet uitgesloten.
Voorts gelden de bestemmingen:
Over een gedeelte van het plangebied loopt de gebiedsaanduiding 'geluidzone - industrie'.
Ter plaatse van het zuidelijk deel van het plangebied geldt het bestemmingsplan "Correctieve herziening, Westervoort Noord 2015" (raadsbesluit van 12 december 2016). Hier heeft het plangebied de bestemming "Sport". Er is geen bouwvlak ter plaatse van het plangebied opgenomen. Op grond hiervan zijn uitsluitend gebouwen ten behoeve van opslag, stalling en onderhoud toegestaan met een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 150 m2 en een bouwhoogte van maximaal 3 m.
Tenslotte geldt voor het gehele plangebied het bestemmingsplan "Archeologie en Cultuurhistorie" (raadsbesluit van 28 oktober 2013). In dit bestemmingsplan heeft het gehele plangebied de dubbelbestemming "Waarde-Archeologie" en is de gebiedsaanduiding 'overige zone - specifieke vorm van waarde - hoge archeologische verwachtingswaarde' opgenomen. Op grond hiervan gelden regels ten aanzien van het bouwen en het uitvoeren van werken en werkzaamheden in verband met de bescherming van mogelijke archeologische resten in de ondergrond.
Het bestemmingsplan is een bindend plan voor zowel overheid als burgers. In een bestemmingsplan wordt de bestemming, ofwel de functie van de grond aangewezen. Ook geeft het bestemmingsplan regels over het gebruik van de grond en wat daarop gebouwd mag worden. Aanvragen om omgevingsvergunning moeten worden getoetst aan het bestemmingsplan. Een bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, een verbeelding en planregels.
Toelichting
De toelichting wordt opgesteld overeenkomstig artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de toelichting zijn opgenomen:
Omdat bij de voorbereiding van het bestemmingsplan geen milieueffectrapport als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer is opgesteld, worden in de toelichting, conform artikel 3.1.6 lid 2 Bro, ten minste neergelegd:
Verbeelding
De verbeelding, een kaart, geeft de bestemming van de grond aan met daarbij eventuele aanduidingen zoals bouwvlakken. Door op de verbeelding te kijken is te zien welke bestemmingen en mogelijke aanduidingen er gelden. De verbeelding omvat de meest recente afspraken over Informatie Model Ruimtelijke Ordening (IMRO) en Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012).
Planregels
De planregels geven de gebruiksmogelijkheden aan van de grond en, vaak, ook op welke wijze de gronden bebouwd mogen worden. In het vormgeven van de planregels wordt aangesloten bij de SVBP 2012 en aanvullend het gemeentelijk handboek bestemmingsplannen (2016).
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het plan beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante Rijks-, provinciale-, regionale- en gemeentelijke beleid en de relevante wetgeving opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en de (milieu)wetgeving. Tevens wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. In hoofdstuk 5 wordt vervolgens een juridische planbeschrijving gegeven. Tot slot bevat hoofdstuk 6 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van de inspraak en overlegmomenten zijn opgenomen.
In dit hoofdstuk komt de doelstelling van dit bestemmingsplan aan bod. Daartoe wordt eerst inzicht gegeven in de huidige structuren, functie(s) en bebouwing in het plangebied. Daarbij wordt mede de relatie met de omgeving betrokken. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief. Voor de toekomstige inrichting is een schetsontwerp gemaakt en nadien uitgewerkt (Landschappelijk inrichtingsplan, Rob Aben Landschapsarchitectuur, september 2018). Het schetsontwerp is als bijlage 1 toegevoegd en is gebruikt voor de beschrijving van het planinitiatief (paragraaf 2.2) alsmede de landschappelijke inpassing van de ontwikkeling (paragraaf 4.7). Voor de ontwikkeling is tevens een kavelpaspoort opgesteld (Kavelpaspoort, Jan Jansen Bouwkundig Adviseurs, januari 2019). Het kavelpaspoort is als bijlage 8 toegevoegd en is gebruikt voor de stedenbouwkundige randvoorwaarden van het planinitiatief (paragraaf 2.2).
Onderhavig plangebied betreft het perceel aan de Brouwerslaan 9 - IJsseldijk 38 te Westervoort. Het plangebied bestaat uit 5 kadastrale (deel-)percelen en heeft een gezamenlijke oppervlakte van 3.174 m².
De locatie ligt direct naast een aantal sportvelden, aan zowel de west- als de zuidzijde. Aan de noordzijde grenst het gebied aan de IJsseldijk. Ten oosten van de locatie is een kleinschalige woonbuurt (circa 6 woningen) gelegen die wordt gekenmerkt door landelijk wonen. Recht tegenover het plangebied ligt een perceel met een agrarische bestemming met in de buurt daarboven enkele verspreid liggende (dijk)woningen.
Het omliggende gebied langs de IJsseldijk is vrij rommelig en dynamisch, met typische, rafelige, dorpsrand verschijnselen. Het kent enerzijds stevige landschappelijke elementen zoals de IJssel, - en op afstand - voormalige kleiputten, de groene heuvel van de voormalige vuilstortplaats en de uiterwaarden en daarnaast allerlei grootschalige en kleinschalige invullingen. De IJsseldijk is een van de weinige structuurdragers.
De afbeelding hierna toont een schematische weergave van de huidige situatie in het plangebied.
Huidige situatie plangebied (bron: Landschappelijk inrichtingsplan)
Bedrijfsfunctie
Aan de voorzijde van het perceel (IJsseldijk) was een bedrijfsloods aanwezig. De sloop van de loods is in november 2020 uitgevoerd. De bedrijfsactiviteiten in dit gebied waren voornamelijk gericht op de in- en verkoop en herstelwerkzaamheden van auto's.
Als gevolg van de verkoop van het terrein aan de huidige eigenaar zijn de bedrijfsactiviteiten beëindigd. Voor de sloop van de loods is een sloopmelding met asbestinventarisatierapport geaccepteerd. Sloop heeft intussen plaatsgevonden.
Vanaf de IJsseldijk was de loods zeer duidelijk zichtbaar. Bovendien waren de gronden rondom de loods verhard en bevindt er zich vrijwel geen beplanting. Daarnaast stond de loods vrij in het gebied en had deze een lichte kleur. Dit alles zorgde ervoor dat het gebouw duidelijk afstak tegen de rest van de omgeving. Het gebouw had een oppervlakte van 682 m² (samen met andere bebouwing was de bebouwde oppervlakte circa 700 m²), een goothoogte van circa 4 meter en een bouwhoogte van circa 8 meter. Buitenstalling was ook regelmatig aanwezig.
Aanzicht voormalige bedrijfsloods (bron: Landschappelijk inrichtingsplan)
Brouwerslaan met aan de linkerzijde de voormalige bedrijfsloods en aan de achterzijde de IJsseldijk (bron: Landschappelijk inrichtingsplan)
Woonfunctie
Op de achterzijde van het perceel (Brouwerslaan) bevindt zich een woning. De woning bestaat uit één bouwlaag met een plat dak. De goot- en bouwhoogte bedragen daarmee circa 4 meter. Rondom de woning zijn de gronden ingericht als tuin. De woning wordt ontsloten op de Brouwerslaan.
Huidige situatie woning (bron: Google Earth, 2018)
Algemeen
Het voornemen bestaat om de locatie aan de Brouwerslaan 9 - IJsseldijk 38 te Westervoort te herontwikkelen. De bedrijfsloods is gesloopt om plaats te maken voor 2 kleinere bedrijfsgebouwen. De bestaande woning blijft behouden en deze is gerenoveerd.
Ten zuiden van deze woning wordt een tweede woonkavel gerealiseerd. Hier zal een twee-onder-een-kapwoning worden gerealiseerd. Daarbij wordt aangesloten bij de reeds bestaande woonbebouwing van de omgeving. Voor de nieuwe woning(en) en voor de inrichting van het plangebied is naast het landschappelijke inrichtingsplan een kavelpaspoort opgesteld.
Stedenbouwkundige randvoorwaarden
Op basis van het kavelpaspoort zijn enkele stedenbouwkundige randvoorwaarden geformuleerd die vervolgens, waar ruimtelijk relevant, in het bestemmingsplan zijn verwerkt. De belangrijkste randvoorwaarden betreffen:
Luchtfoto met planologisch toegestane goot- en bouwhoogte (witte cijfers en letters) bij de woonpercelen in de omgeving en belangrijkste stedenbouwkundige lijnen:
rood: rooilijn Brouwerslaan 11 t/m 17 (oneven)
geel: parallelle lijnen t.o.v. Brouwerslaan ter hoogte van het plangebied
De afbeelding hierna geeft een impressie van de toekomstige hoofdbouwmassa binnen het plangebied.
Toekomstige hoofdbouwmassa binnen het plangebied (bron: kavelpaspoort)
Architectuur
Het kavelpaspoort bevat enkele referentiebeelden voor de toekomstige architectuur. De architectuur dient eenvoud en bescheidenheid uit te stralen, aansluitend op het karakter van de omgeving. De bedrijfsgebouwen en bijgebouwen worden opgebouwd uit simpele vormen en afgewerkt met houten delen, naturel of in natuurtinten afgewerkt passend bij een landelijke omgeving. Het nieuwe woongebouw is een langgerekt volume afgedekt met een zadeldak. De baksteengevels zijn wit en het dak is voorzien van keramische pannen. Deze kleurstelling sluit aan bij de bestaande woningen van de Zevenkajuit. De gevelaccenten bestaan uit houten delen die weer verwijzen naar het landschappelijke karakter zoals weergeven in bedrijfsgebouw. Het geheel is eigentijds, rekening houdend met de reeds aanwezige bebouwing c.q. omgeving.
Landschappelijke inpassing
De bebouwing in het plangebied wordt landschappelijk ingepast. Tevens is sprake van landschappelijke versterking. In paragraaf 4.7 is een uitgebreide beschrijving van de landschappelijke inpassing opgenomen.
Bedrijfsfuncties en de verhouding tot het economisch kader
De bedrijfsloods is gesloopt. Ter plaatse van de loods wordt een nieuwe kleinschalige werklocatie gerealiseerd, bestaande uit 2 bedrijfsgebouwen. De bedrijfsgebouwen hebben elk een oppervlakte van maximaal 150 m2 bruto. Voor de bedrijfsbebouwing geldt een maximale goothoogte van 5 meter en een maximale bouwhoogte van 7 meter. De bebouwing bestaat uit één bouwlaag met een kap. De afbeelding hierna toont een schets van de mogelijke bedrijfsbebouwing.
De huidige bedrijfsfunctie voor de inkoop, verkoop en restauratie van auto's vervalt. Deze is op deze locatie verstorend in het ruimtelijk beeld en is dan ook een van de belangrijkste redenen voor deze planherziening. De toekomstige bedrijfsfuncties zijn ruimer dan de huidige bedrijfsfunctie. Dat was immers een specifiek op die situatie toegesneden functie (die nu definitief verdwijnt). In overleg met de initiatiefnemer is gekozen voor een beperkt gehouden opsomming van mogelijke bedrijfsactiviteiten en niet voor een staat van inrichtingen c.q. bedrijvenlijst, zoals die in de regel bij een bedrijfsbestemming worden gehanteerd. Er is sprake van maatwerk. Dat wordt als volgt gemotiveerd.
De gemeenteraad van Westervoort heeft op 5 februari 2018 ingestemd met het Economisch Kader (EK) voor de gemeente Westervoort. Het EK omvat – kort gezegd – een (nog nader uit te werken) visie voor het economisch kader in de gemeente voor een aantal gebieden met economische mogelijkheden (zoals het winkelcentrum 'De Wyborgh' en het ambachtelijke bedrijfsterrein 'Het Ambacht').
Het document Economisch Kader Westervoort (6 december 2017) vormt een visie en is het afwegingskader voor een sterkere Westervoortse economie. De visie schetst het toekomstperspectief voor de verschillende economische gebieden en bevat een helder afwegingskader voor nieuwe initiatieven.
In het document wordt geconstateerd dat onder andere in het buitengebied ook economische activiteit verspreid voorkomt. Sommige van deze solitaire locaties betreffen bedrijven die daar in het verleden terecht zijn gekomen en nu al dan niet goed in hun huidige omgeving passen. Voor deze categorie bedrijven wordt geen nieuwvestiging op een solitaire plek mogelijk gemaakt en wordt verplaatsing naar een van de economische kerngebieden zo veel als mogelijk gestimuleerd. In het buitengebied zijn vormen van beroep en bedrijf aan huis denkbaar, alsmede fitnessbedrijven en maatschappelijke voorzieningen zoals een huisarts.
Het EK en het regionale beleid zijn van belang voor de omschrijving en afbakening van de binnen de nieuwe bedrijfsgebouwen planologisch toe te laten activiteiten. De initiatiefnemer heeft nog geen definitief plan gepresenteerd voor de invulling van de bedrijfsgebouwen. Voor de locatie geldt volgens het EK. de categorie-aanduiding 'overige gebieden'. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is met dit kader rekening gehouden waarbij van belang is dat de huidige functie verdwijnt. Dat laatste wordt aangegrepen om te voldoen aan dat EK (geen bedrijfsverplaatsing maar een bedrijfsopheffing) en het in beperkte mate laten terugbouwen.
In een brief van 28 maart 2018, met het kenmerk Z/18/034424/201354859, is een eerste aanzet gegeven van de mogelijkheden, die de gemeente in deze bedrijfsgebouwen planologisch gezien zou willen toestaan.
In ieder geval moet het gaan om vormen van lichte bedrijvigheid met een lage verkeersaantrekkende werking. De gemeente zal (tijdens de planprocedure of nà de realisatie) op welke wijze dan ook planologisch geen medewerking verlenen aan:
Gekozen is voor de bestemming 'Bedrijf - Bedrijfsverzamelgebouw' waarbinnen een aantal activiteiten kan plaatsvinden. Het betreft activiteiten die qua schaalniveau en gezien de omvang van de bebouwing passen in de omgeving.
Eveneens mogelijk zijn bedrijfsactiviteiten die daarmee op grond van de VNG uitgave bedrijven en milieuzonering naar aard, omvang en milieucategorie/-belasting gelijk te stellen zijn. Kleinschalige daghoreca staat in relatie tot de in de gemeente op de dijken aanwezige, veelvuldig benutte, recreatieve fietsroutes.
Voor de overige activiteiten geldt dat de gemeente hiervoor elders geen vestigingsmogelijkheden heeft. De nog onbenutte bouwgrond op het bedrijfsterrein Het Ambacht – waar bepaalde werkzaamheden ook plaats zouden kunnen vinden – zijn alle particulier eigendom. Hiervoor loopt momenteel een aantal concrete bouwinitiatieven. Naar verwachting zal dit leiden tot vergunning en realisatie. Daarnaast speelt de op grond van het Regionaal Programma Werklocaties gevoerde discussie over het deprogrammeren van bedrijfsterreinen waaronder ook Het Ambacht.
Mede gelet op het zeer kleinschalige karakter in de vorm van 2 kleine bedrijfsgebouwen, ter vervanging van het omvangrijkere bouwvolume, en de autohandel, wordt deze ontwikkeling op deze locatie ruimtelijk gezien verantwoord geacht. Deze is niet strijdig met en/of niet van invloed op het economisch kader en de verdere uitwerking daarvan. Het initiatief voldoet daarmee ook aan Omgevingsvisie en -verordening Gaaf Gelderland (onderdeel Motivering van de wijziging inzake Werklocaties).
Bij het benoemen van de activiteiten is er rekening mee gehouden dat het bedrijfsfuncties betreft, waarbij doorgaans geen tot nauwelijks buitenruimte nodig is, bijvoorbeeld voor buitenopslag. Dit om mogelijke verstoring van de kwaliteit van het ruimtelijke beeld te voorkomen. Ook door de indeling van de bestemmingen is met dit aspect rekening gehouden, doordat aan de zijde van de IJsseldijk de geldende bedrijfsfunctie wordt gewijzigd in Groen.
In de plaats van een reguliere staat van inrichtingen is hier gekozen voor een maatwerkopsomming aan toegelaten activiteiten, gekoppeld aan een maximale milieucategorie.
Door de sloop van de loods in combinatie met het opheffen van de 'autohandel' wordt de ruimtelijke kwaliteit van het gebied aanmerkelijk verbeterd. In plaats van de loods wordt namelijk kleinschaligere bebouwing opgericht. De nieuwe bedrijfsbebouwing bestaat uit 2 afzonderlijke gebouwen, waardoor bovendien zichtlijnen naar de omgeving verbeterd worden. Bovendien wordt een groot deel van de verharding aan de zijde van de IJsseldijk verwijderd en heringericht met groen.
Rondom de bedrijfsbebouwing worden de gronden onbebouwd ingericht met groen en tuin als doel. Door hagen wordt de bebouwing afgeschermd van de Brouwerslaan. Aan de westzijde van het gebied worden daartoe struiken tot circa 3 meter hoog aangeplant. De struweelstrook fungeert als het ware als buffer tussen de bebouwing en de sportvelden en sluit bovendien aan bij de struweelstrook die reeds aanwezig is aan de zuidwestzijde van het plangebied. Tussen de bedrijfsgebouwen in wordt verharding aangelegd.
Voor de groene inpassing in het landschap is een inrichtingsplan opgesteld. Dat is uitgewerkt tot een Definitief ontwerp voor een beplantingsplan (versie van september 2018). Op deze inpassing wordt hierna (paragraaf 4.7) ingegaan.
Woonfunctie
De huidige woning blijft behouden en is gerenoveerd. Op grond van onderhavig bestemmingsplan wordt voor deze woning een maximale goothoogte van 5 meter en een maximale bouwhoogte van 9 meter opgenomen. Dit sluit aan bij de nu geldende goot- en bouwhoogte voor het betreffende bouwvlak voor de woning (respectievelijk 6 meter en 10 meter) en sluit tevens aan op de bouwwijze van de omliggende woningen (een bouwlaag met kap).
Ten zuiden van de bestaande woning wordt een tweede woonkavel gerealiseerd. Het is hier mogelijk om een twee-onder-een-kapwoning te realiseren. De nieuwbouw zal bestaan uit één bouwlaag met een kap. De goot- en bouwhoogte bedragen respectievelijk 4,5 meter en 8,5 meter. De nieuwbouw is georiënteerd op het straatmilieu in de omgeving en wordt evenals de bestaande woning in het plangebied ontsloten op de Brouwerslaan.
Doordat de woningen uit één bouwlaag (met kap) bestaan, passen ze goed bij de kleinschaligheid van de omliggende bebouwing. Daarnaast worden bovendien zoveel mogelijk bomen in het gebied behouden. Hetzelfde geldt voor de bestaande hagen. Daarmee krijgt het plangebied een relatief groene uitstraling, passend bij een landelijke locatie nabij de IJssel. De afscherming met de Brouwerslaan zal bestaan uit een haag die hoog zal zijn bij de achtertuinen en laag bij de voortuinen (zie bijlage 1 bij deze toelichting).
Conclusie
De toekomstige situatie is ruimtelijk gezien aanvaardbaar en gewenst vanwege de aanzienlijke kwaliteitsverbetering in het ruimtelijk beeld ter plaatse (zowel qua bebouwing, qua gebruik als gelet op de landschappelijke inpassing) en past in de omgeving. Er zijn geen onoverkomelijke bezwaren tegen het plan.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft het kabinet een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. In de structuurvisie worden accenten geplaatst op het gebied van ruimtelijke ordening en bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden en actualisatie van het Nationaal Ruimtelijk Beleid.
Overheden, burgers en bedrijven krijgen de ruimte om oplossingen te creëren. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de belangen voor Nederland als geheel. Het Rijk richt zich op bereikbaarheidsvraagstukken van nationale betekenis zoals (spoor) wegen, (buis) leidingen en mainports als Schiphol en de (zee)havens. Voorts richt het Rijk zich op (water) veiligheidsprojecten.
Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Dat houdt in dat eerst gekeken moet worden of er vraag is naar een nieuwe ontwikkeling. Als dat het geval is dient eerst gekeken te worden of deze in bestaand stedelijk gebied past. Pas als dat niet het geval is komt uitbreiding in beeld onder voorwaarde van zorgvuldige inpassing en optimale bereikbaarheid.
Kaart nationale ruimtelijke hoofdstructuur
De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wro, opgesteld. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken en geeft daarmee dwingende regels voor ruimtelijke ordening op provinciaal en lokaal niveau.
Op 1 oktober 2012 is het 'Besluit van 28 augustus 2012, houdende wijziging van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in verband met de toevoeging van enkele onderwerpen van nationaal ruimtelijk belang' (Stb. 2012, nr. 388) in werking getreden. Door dit wijzigingsbesluit wordt ook het Bro aangepast. In artikel 3.1.6 wordt het tweede lid toegevoegd. Dit lid heeft betrekking op de ladder voor duurzame verstedelijking. Deze ladder stelt eisen aan de motivering van onder meer bestemmingsplannen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. De wettelijke regeling gaat vergezeld van een handreiking die andere overheden ondersteunt bij de praktische toepassing van de juridische verplichting.
Op 1 oktober 2012 is de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' toegevoegd aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Op 1 juli 2017 is een wijziging van het Bro in werking getreden, waarbij de Ladder voor duurzame verstedelijking is aangepast. De (gewijzigde) Ladder is in artikel 3.1.6 lid 2 Bro vastgelegd en luidt als volgt: De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
De SVIR richt zich op vraagstukken welke van invloed zijn op het nationaal functioneren. Het betreft hier onder andere het infrastructuurnetwerk van wegen, spoor, buisleidingen en water. Het voorliggend initiatief is op een dusdanig laag abstractieniveau dat dit geen invloed heeft op het nationaal belang. Het Barro en de Regeling algemene regel ruimtelijke ordening geven gezien de schaal en omvang van het plan geen relevante regels voor het plangebied.
Gezien de aard van het plangebied en zijn omgeving (zowel feitelijke functies/bebouwing als de daarvoor geldende bestemmingen) is sprake van een ontwikkeling in bestaand bebouwd gebied. Het aantal woningen neemt met 2 woningen toe. Deze toename is zodanig beperkt dat geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in de ladder voor duurzame verstedelijking en de toets die de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State daarbij hanteert. Ter plaatse van het bedrijfsperceel neemt de bebouwde oppervlakte aanzienlijk af. Er geldt reeds een bestemming voor één specifieke bedrijfsfunctie die vergelijkbaar is met een functie in milieucategorie 2. Met dit nieuwe bestemmingsplan is een bedrijfsverzamelgebouw voor uiteenlopende functies toegestaan, waarbij de mogelijkheden voor buitenopslag worden beperkt ten opzichte van het geldende bestemmingsplan. De aard en omvang van de functiewijziging zijn niet zodanig dat er sprake is van nieuwe stedelijke ontwikkeling.
De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland (actualisatieplan 6 Omgevingsvisie) is op 19 december 2018 vastgesteld door Provinciale Staten van Gelderland en op 1 maart 2019 in werking getreden.
In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland zet de provincie een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal:
- Gezond en veilig:
- Schoon en welvarend:
De focus wordt verdiept door middel van 7 ambities voor een duurzaam, verbonden en economisch Krachtig Gelderland. De 7 ambities zijn energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en woon- en leefomgeving. De Omgevingsvisie bevat thematische visieschetsen. De visieschetsen dienen als onderlegger om met partners het gesprek te voeren over de thema's, vraagstukken en oplossingsrichtingen, zowel op de schaal van Gelderland als op regionale en lokale schaal.
De provincie beschikt over een palet van instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De Omgevingsverordening (actualisatieplan 6 Omgevingsverordening, 19 december 2018, in werking getreden per 1 maart 2019) is de vertaling van provinciaal beleid in regels. De Omgevingsverordening sluit aan op de Omgevingsvisie. De Omgevingsverordening richt zich net zoals de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland. De Omgevingsverordening bevat regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem. Deze regels zijn gekoppeld aan diverse thematische kaarten.
De voor dit plan relevante regels uit de Omgevingsverordening zijn hieraan getoetst. Geconcludeerd wordt dat het plan niet strijdig is met de geldende Omgevingsverordening.
Wonen
In de verordening wordt aangegeven dat nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts zijn toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio.
De toevoeging van de 2 woningen in het zuiden van het plangebied past binnen de met de regio gemaakte afspraken over het woonprogramma en daarmee binnen de door de provincie gestelde kaders.
Werklocaties
Voor solitaire bedrijfslocaties in het buitengebied, zoals in dit plan het geval is, stelt de verordening dat nieuwvestiging van bedrijvigheid met de functie die naar huidige planologische inzichten wat betreft de ruimtelijke aanvaarbaarheid thuishoort op een bedrijventerrein, niet is toegestaan in het buitengebied. Nieuwvestiging kan echter wel worden toegestaan indien er sprake is van functieverandering of indien het door Gedeputeerde Staten vastgestelde Regionaal Programma Werklocaties (RPW) hierover afspraken bevat. Verder wordt voor solitaire bedrijfslocaties vermeld dat uitbreiding die leidt tot bedrijfsbebouwing groter dan 1.000 m2 en waarbij de uitbreiding zelf groter is dan 250 m2 bedrijfsbebouwing, niet toegestaan in het buitengebied, tenzij dit in de toelichting van het bestemmingsplan op een aantal in de verordening aangegeven punten wordt onderbouwd.
In het plangebied is sprake van een (planologisch) bestaande solitaire bedrijfslocatie in het buitengebied. Uitsluitend in- en verkoop en restauratie van auto's is toegestaan. Dit bestemmingsplan voorziet in een functieverandering van de geldende mogelijkheid voor bedrijven, doordat meer soorten bedrijvigheid worden toegestaan. Hierbij neemt de oppervlakte van bedrijfsbebouwing aanzienlijk af (van circa 700 m2 naar 300 m2). Voor het toetsingskader is uitgegaan van 'nieuwvestiging'.
De beoogde functiewijziging op deze locatie is niet specifiek opgenomen in het Regionaal Programma Werklocaties (oktober 2017). Dit programma is nog steeds actueel, op grond van de instructieregels die daarover in de verordening zijn opgenomen. Nieuwe solitaire vestigingen mogen zich niet buiten bedrijventerreinen vestigen. Hierop is een uitzondering mogelijk, wanneer de lokale situatie hier om vraagt, zowel ruimtelijk, economisch, functioneel en het gaat om een kleinschalig lokaal initiatief. Dit is het zogenaamde maatwerk, waar het ambtelijke Intergemeentelijk Overleg Werklocaties advies over moet uitbrengen.
In paragraaf 2.2 is onderbouwd waarom op deze locatie wordt meegewerkt aan een functieverbreding voor bedrijven. Hierbij is toegelicht dat de bedrijfsfuncties een relatie hebben met de locatie in het buitengebied en specifiek de beoogde kwaliteitsverbetering langs de IJsseldijk en de Brouwerslaan (terugbrengen verharding en bebouwing, alsmede het creëren van een 'groene voorzijde' in de richting van de dijk).
Op grond hiervan wordt geconcludeerd dat het plan op lokaal niveau maatwerk biedt voor een kleinschalig initiatief. Het plan is door de gemeente voorgelegd aan het Intergemeentelijk Overleg Werklocaties. Hieruit volgt de conclusie dat het hier niet om een uitbreiding gaat en er geen bedrijventerrein wordt toegevoegd. Het betreft een functiewijziging van garage naar bedrijven (geen PDV of kantoren). Hier hoeft het IOW verder geen advies over af te geven, aldus een bericht van 25 september 2018.
Intrekgebied
Het plangebied ligt volgens de kaart 'Water en milieu' in zijn geheel binnen een intrekgebied. In een bestemmingsplan krijgen Intrekgebieden geen bestemming die de winning van fossiele energie, zoals aardgas, aardolie, schaliegas en steenkoolgas, mogelijk maakt. Onderhavig bestemmingsplan voldoet hieraan.
Op 7 juli 2008 heeft de gemeenteraad van Westervoort de toekomstvisie "Westervoort op weg naar 2026" vastgesteld.
De Toekomstvisie is het kader dat de komende twintig jaar richtinggevend is voor alle beleidsontwikkelingen. Het gaat om de grote lijnen. Actualiteiten, landelijke, regionale en lokale ontwikkelingen kunnen de komende decennia hierin 'landen'. Inwoners van Westervoort, organisaties en politici waren betrokken bij de totstandkoming.
Westervoort is een fijne woon- en leefgemeente, waar mensen zich thuis voelen. Om dat vast te houden en te verbeteren heeft Westervoort in de toekomst vooral een kwalitatieve versterking nodig. Er is veel goeds in Westervoort, maar de totale leef- en woonkwaliteit kan nadrukkelijk niet zonder impulsen om de komende decennia duurzaam het hoofd te bieden. Westervoort wil zich hiermee ontwikkelen tot een gemeente waar jong en oud, minder en meer vermogend, met of zonder functiebeperking, op aantrekkelijke en gevarieerde wijze kan wonen en leven. Door zijn unieke ligging en voorzieningen in de directe omgeving heeft Westervoort een prima uitgangspunt om de vele kansen voor de toekomst te grijpen. Daarop richt de Toekomstvisie 2026 zich. Daarmee is de Toekomstvisie ook de grondslag voor de structuurvisie geweest, waarin het ruimtelijk beleid van de gemeente is vastgelegd.
Op 20 september 2010 heeft de gemeenteraad van Westervoort de Structuurvisie 'Westervoort 2020' vastgesteld. Hierin is de visie van de gemeente Westervoort op de gewenste ruimtelijke ontwikkeling voor het gehele gemeentelijk grondgebied voor de periode tot 2020 verwoord. De ambities van Westervoort voor de functies wonen, economie, mobiliteit, welzijn, groen & water, milieu, duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit zijn in de Structuurvisie samengebracht voor zover deze gaan over de ruimtelijke structuur van het dorp en het buitengebied. Het doel van de Structuurvisie is het aangeven van de kaders waarbinnen ontwikkelingen en projecten kunnen plaatsvinden én het communiceren van de ambities van de gemeente aan derden.
De structuurvisie is tussentijds geëvalueerd en geactualiseerd. Deze evaluatie en actualisatie is neergelegd in de “Oplegnotitie Structuurvisie Westervoort 2020” die is vastgesteld op 3 oktober 2016.
In de afgelopen jaren is duidelijk geworden dat het gebied Westervoort Noord niet optimaal is ingericht. Er zijn verschillende knelpunten zoals verwaarloosde terreinen, ontoegankelijkheid voor bezoekers en bewoners en ontsierende elementen. Er zijn ook allerlei ontwikkelingen die aanleiding geven om opnieuw na te denken over dit gebied. Het gaat dan om ontwikkelingen als de bouw van het station Westervoort (in 2011 gerealiseerd), nieuwbouw langs de Hamersestraat en de verdere uitbouw van het bedrijventerrein. Daarbij liggen er ongebruikte kansen zoals de mogelijkheden voor recreatie op en in de omgeving van de oude en nu groene voormalige vuilstortplaats, natuurontwikkeling in de uiterwaarden en kansen voor woningbouw vanwege de nabijheid van het station.
Voor het gebied Westervoort Noord is, in overleg met bewoners en belanghebbenden in het gebied, de Gebiedsstructuurvisie Masterplan Westervoort Noord opgesteld die door de gemeenteraad op 25 juni 2012 is vastgesteld. Het Masterplan Westervoort Noord brengt de mogelijkheden, kansen en belemmeringen voor ontwikkelingen in het gebied in kaart. Het dient als inspiratiebron voor particuliere en gemeentelijke initiatieven en een kader voor de beoordeling van die initiatieven. Het plangebied ligt ter hoogte van planonderdeel 23 (zie hiervoor de afbeelding hierna). Hier spelen diverse initiatieven om woningen tussen bestaande woningen te bouwen. Hiervoor bestaan in het masterplan mogelijkheden, mits sprake is van een omgevingsverbetering.
Uitsnede kaart planonderdelen in gebiedsplan. Het plangebied ligt ter hoogte van nummer 23, links op de afbeelding.
De gemeenteraad van Westervoort heeft de Woonvisie Westervoort 2015-2020 op 9 december 2015 vastgesteld. Met de woonvisie wordt ingespeeld op de woonvraagstukken in Westervoort. De gemeente geeft 'richting aan wonen' en biedt duidelijke kaders voor bestaande en nieuwe woningbouwplannen. Bijzondere aandacht is er voor jongeren, ouderen en zorg.
De gemeente gaat de komende jaren aan de slag om de kansen van jongeren op de Westervoortse woningmarkt te vergroten. Voor ouderen en zorgbehoevenden is op dit moment voldoende aanbod. Uit analyse blijkt dat er nog een opgave ligt in de toekomst. Woningen moeten aangepast worden en zorgaanbod moet ook op lange termijn aansluiten op de vraag.
Nadat er in de voorgaande periode aanvankelijk geen woningbouwcapaciteit meer beschikbaar was (en bijvoorbeeld bij de vaststelling van het bestemmingsplan 'Beekenoord' in december 2016 zelfs nog vaste plancapaciteit is geschrapt), beschikt de gemeente voor de komende periode weer over een contingent voor circa 100 woningen. Om de daarvoor geschikte locaties in beeld te brengen, samen met de gewenste planning en fasering van dat contingent, is eind 2017 besloten om nieuwe woningbouwinitiatieven voorlopig even 'in de wacht' te zetten. Een inventarisatie moet duidelijkheid verschaffen over waar, op welke wijze, voor welke doelgroep, in welk tempo en in welke omvang in de toekomst in Westervoort wordt gebouwd. Op 4 februari 2019 heeft de gemeenteraad de inventarisatie in de vorm van een woningbouwnotitie/-programma 2018 – 2027 vastgesteld. Deze locatie is hierin opgenomen.
De eerste plannen voor en contacten over dit initiatief in het plangebied dateren al van ver voor 2017. Vandaar dat dit initiatief voor 2 nieuwe woningen is gefaciliteerd. Dit plan zal uiteindelijk niet van invloed (kunnen) zijn op de verdeling enz. van het beschikbare contingent.
Het groenstructuurplan, 'Levende Aders II' (vastgesteld d.d. 2 november 2009) geeft de belangrijkste beleidskaders weer voor het groen in de gemeente. Nieuwe ontwikkelingen en inzichten, ten opzichte van het beheer van de openbare ruimte, zijn in dit groenstructuurplan verwerkt. De uitdaging is om een groenstructuurplan op te stellen waarbij gezocht wordt naar een versobering van de openbare ruimte zonder dat dit ten koste gaat van de kwaliteit en de identiteit van het groen.
De volgende vragen komen aan bod:
Het Economisch kader en de toets van het initiatief hieraan, zijn hiervoor (paragraaf 2.2) al aan de orde gekomen.
Op 16 november 2011 is de Welstandsnota 2011 vastgesteld. Het welstandsbeleid is opgesteld vanuit de overtuiging dat de gemeente het belang van een aantrekkelijke gebouwde omgeving dient te behartigen. Het aanzicht van gebouwen en de inrichting van de openbare ruimte vormen de dagelijkse leefomgeving van de inwoners. Dat betekent dat de verschijningsvorm van een bouwwerk geen zaak is van de eigenaar alleen; elke voorbijganger wordt ermee geconfronteerd, of hij nu wil of niet. Een aantrekkelijke, goed verzorgde omgeving draagt bij aan de belevingswaarde. Bovendien heeft dit een gunstige invloed op de waarde van het onroerend goed en het vestigingsklimaat.
Het plangebied valt binnen het deelgebied 'Bijzondere bebouwing buitengebied en langs de dijk'. Binnen dit deelgebied geldt dat voor alle bebouwing direct in het zicht vanaf de dijk welstandsniveau 1 (bijzondere toetsing) geldt. Voor de overige bebouwing in het buitengebied geldt welstandsniveau 2 (reguliere toetsing). Voor de bebouwing op het bedrijfsperceel geldt derhalve welstandsniveau 1. Voor de nieuwe woningen geldt welstandsniveau 2.
Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP)
In 2012 is het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) opgesteld voor de periode 2012-2016. Dit plan geeft het beleid weer voor de afval- en hemelwaterstroom en het grondwater. Daarmee wordt invulling gegeven aan de gemeentelijke watertaken zoals genoemd in de Waterwet.
De gemeente zamelt al het stedelijk afvalwater in dat vrijkomt binnen het grondgebied van de gemeente en transporteert het naar het overnamepunt van het waterschap. Daar waar geen gescheiden riolering aanwezig is wordt het afvalwater samen met het hemelwater aangeleverd. Na (grootschalige) renovaties en herinrichting moet het afvalwater gescheiden van het hemelwater aangeboden worden. Het hemelwater wordt zoveel mogelijk uit het afvalwaterstelsel gehouden. Dit betekent dat bedrijven en particulieren het hemelwater dat op hun perceel valt, eerst zelf op eigen perceel moeten proberen te verwerken en, indien dat niet redelijkerwijs kan, het gescheiden aan moeten leveren aan de riolering. Dit geldt voor alle nieuwbouw en bestaande bouw, tenzij het afvalwater en hemelwater oorspronkelijk werd afgevoerd naar het gemengd riool.
Perceeleigenaren zijn zelf verantwoordelijk voor het grondwater op eigen terrein. Dat betekent dat de afvoer van dat grondwater naar een, eventueel door de gemeente aangelegde, drainageleiding voor eigen rekening komt. Onder voorwaarden neemt de gemeente maatregelen in openbare gemeentelijke gebieden als er sprake is van structurele nadelige gevolgen door de grondwaterstand.
De huidige bedrijfsfunctie is van oudsher aanwezig en behoort gezien de bedrijfsactiviteiten eerder thuis op een regulier bedrijventerrein dan in het buitengebied. De bedrijfslocatie kan op basis van dit bestemmingsplan worden benut voor (bedrijfs)functies die beter aansluiten bij de ligging in het buitengebied, nabij de bebouwde kom (zie paragraaf 2.2 voor een nadere onderbouwing hiervan).
Deze functieverandering in combinatie met een beperking van de bebouwing en herinrichting van de gronden levert een aanzienlijk beter ruimtelijk beeld ter plaatse op. Hierbij wordt de groenstructuur langs de IJsseldijk, in lijn met het Masterplan Westervoort Noord, versterkt en is sprake van de realisatie van nieuwe woningen tussen bestaande woningen die aansluiten op de lokale behoefte en de woonvisie.
In het plangebied is voldoende ruimte aanwezig om conform het GRP op een verantwoorde wijze berging en afvoer van hemelwater en vuil water te realiseren. Het landschappelijk inpassingsplan maakt duidelijk dat de hoeveelheid verharding in het plangebied afneemt en dat er gronden zijn gereserveerd voor groen en infiltratie. Bij de aanvraag om omgevingsvergunning zal worden getoetst aan het GRP (aansluitingsvergunning).
Aanvragen om omgevingsvergunning zullen worden getoetst aan redelijke eisen van welstand. Hierbij hanteert de gemeente de welstandsnota 2011.
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) aangetoond worden (artikel 3.1 lid 3 van de Wro). Daaronder vallen zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, ect.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
In het kader van een bestemmingsplan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied.
Planspecifiek
De toekomstige bestemmingen in het plangebied betreffen gevoelige bestemmingen.. Er heeft een bodemonderzoek plaatsgevonden op het terrein van het huidige bedrijfsperceel en op het terrein waar de nieuwe woningen worden gerealiseerd. Er heeft geen onderzoek plaatsgevonden ter plaatse van de te renoveren woning, omdat hier de woonbestemming met bouwmogelijkheid voor een woning al aanwezig is en deze behouden blijft.
Terrein bedrijfsperceel
Voor dit deel van het plangebied is een verkennend bodem- en asbestonderzoek (Bodem- en asbestonderzoek bedrijfsperceel, Rouwmaat Groep, 4 juni 2018, kenmerk MT-18257-1) uitgevoerd, welke is aangevuld op 13 juni 2019. Het onderzoek is als bijlage 2 toegevoegd aan deze toelichting. Uit het onderzoek kan het volgende worden geconcludeerd:
Ter plaatse van het bedrijfsperceel is voorzien in nader onderzoek (Aanvullend nader bodemonderzoek IJsseldijk 38 Westervoort, Greenhouse Advies, projectcode JS00120, 15 juli 2020). Het onderzoek is als bijlage 11 toegevoegd aan deze toelichting. Uit het onderzoek kan het volgende worden geconcludeerd:
Sanering van het bedrijfsperceel
De initiatiefnemer heeft een saneringsplan aangeleverd. Gedeputeerde staten van Gelderland hebben dat plan met hun besluit van 22 september 2020 goedgekeurd. Daarbij zijn de ernst en de spoedeisendheid vastgesteld. Het besluit is als bijlage 12 toegevoegd bij dit bestemmingsplan. De initiatiefnemer heeft daarop een planning aangeleverd van de sloop van de bedrijfsloods gevolgd door de sanering. Deze werkzaamheden zijn in november 2020 uitgevoerd.
Na de (evaluatie van de) sanering vormt het aspect bodem geen belemmering voor het beoogde toekomstige gebruik ten behoeve van de nieuwe bedrijfsgebouwen.
Terrein nieuwe woningen
Voor dit deel van het plangebied is een verkennend bodem- en asbestonderzoek (Bodemonderzoek terrein nieuwe woningen , Rouwmaat Groep, 25 mei 2018, kenmerk MT-18257-2) uitgevoerd, welke is aangevuld op 13 juni 2019. De onderzoeken zijn als bijlage 3 en 9 toegevoegd aan deze toelichting. Uit het onderzoek kan het volgende worden geconcludeerd:
Conclusie: Met inachtneming van het voorgaande vormt het aspect bodem geen belemmering voor het beoogde toekomstige gebruik ten behoeve van de nieuwe woningen.
In de Wet milieubeheer (Wm) gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de Algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.
Planspecifiek
Toets NIBM
De toename van het aantal woningen bedraagt 2. Er is hierbij sprake van een ontwikkeling die niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
Voor de niet-woonfuncties die met het plan worden toegestaan bevat de ministeriële regeling NIBM geen kwantitatieve uitwerking. Dit betekent dat op een andere manier aannemelijk moet worden gemaakt dat het project niet in betekenende mate leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. Dit wordt gedaan door de toename van de luchtverontreiniging ten gevolge van de extra verkeersbewegingen van het plan inzichtelijk te maken. Bij de berekening is uitgegaan van een worst-case scenario. Er is uitsluitend rekening gehouden met de verkeersgeneratie van de toekomstige functies en dus niet van de geldende functie. De verkeersgeneratie van het plan wordt bepaald door de aard en omvang van de activiteiten waarin het plan voorziet. Om de verkeersbijdrage te bepalen, is gebruik gemaakt van de kengetallen van het CROW''. Bij de bepaling van de verkeersgeneratie is uitgegaan van een “Matig stedelijk gebied” met gebiedstype “buitengebied” voor de ligging van het plangebied. De cijfers voor de verkeergeneratie zijn gekoppeld aan het bruto-vloeroppervlak en derhalve niet aan de oppervlakte.
De toegestane oppervlakte bedraagt gezamenlijk 300 m². Om het bruto vloeroppervlak te kunnen bepalen, moet worden bepaald hoeveel bouwlagen mogelijk zijn. Er is uitgegaan van 2 bouwlagen. Bij een oppervlakte van 300 m² en 2 volwaardige bouwlagen moet op grond van het voorgaande dus worden uitgegaan van 600 m² bruto vloeroppervlak voor de bedrijfsfunctie. Voor de bedrijfsactiviteiten is verder uitgegaan van een bedrijf in de categorie 'Bedrijfsverzamelgebouw'. De verkeersgeneratie bedraagt op basis van deze uitgangspunten 8,7 voertuigbewegingen per etmaal (weekdaggemiddelde) en per 100 m² bvo en daarmee afgerond 52 voertuigbewegingen bij 600 m² bvo. Daarbij is voor de bedrijfsgebouwen uitgegaan van een aandeel vrachtverkeer van 20%.
Met behulp van de NIBM-rekentool (versie augustus 2020) is de verslechtering van de luchtkwaliteit ten gevolge van het plan berekend. Een plan is in betekenende mate wanneer de toename van de luchtverontreiniging (NO2 of PM10) meer is dan 1,2 µg/m³. Wanneer een plan NIBM bijdraagt aan de luchtkwaliteit, is toetsing van het plan aan de grenswaarden op grond van de Wm niet noodzakelijk. Bij het opstellen van de NIBM-rekentool is uitgegaan van een worstcase situatie: bij de berekening van de concentratietoename zijn de kenmerken van het verkeer, de straat en de omgeving zo gekozen dat een situatie ontstaat met een maximale luchtverontreiniging.
Standaard gaat de NIBM-rekentool ervan uit dat het rekenpunt ligt op 5 meter van de wegrand. Op basis van de gewijzigde Handreiking Rekenen aan luchtkwaliteit, Actualisatie 2011, mag worden gerekend met een afstand van het rekenpunt tot de wegrand van 10 meter. In dit onderzoek is dan ook gerekend op 10 meter uit de wegrand. In de tabel hierna is de berekening met de NIBM-tool weergegeven.
Uit de berekening met de NIBM-tool blijkt dat de bijdrage van het plan voor de bedrijfsgebouwen kleiner is dan de NIBM-grens van 1,2 µg/m³. Ook dit onderdeel van het plan zal niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
Toets goede ruimtelijke ordening
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is inzichtelijk gemaakt of sprake is van een dreigende grenswaarde-overschrijding. Voor deze toets is de monitoringstool (juli 2018) uit het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) geraadpleegd. De monitoringstool geeft inzicht in de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM2.5 en PM10) in het plangebied voor (onder andere) de jaren 2016, 2020 en 2030.
In de tabel hierna staan de concentraties fijn stof (PM10 en PM2.5) en stikstofdioxide (NO2) in de nabijheid van het plangebied zoals opgenomen in de monitoringstool. Het betreffen concentraties langs de Brugweg, ter hoogte van de IJsseldijk. De verkeersintensiteit op deze weg is veel hoger dan op de IJsseldijk en de Brouwerslaan. Indien de concentraties langs deze weg voldoen aan de grenswaarden, vindt eveneens geen overschrijding plaats binnen en in de directe omgeving van het plangebied
Uit de Monitoringstool blijkt dat de concentraties luchtverontreinigende stoffen onder de grenswaarden liggen in de 3 zichtjaren (2016, 2020 en 2030). Tevens geven de uitkomsten uit de monitoringstool aan dat de concentraties van de luchtvervuilende stoffen vanaf 2016 verder afnemen. De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's.
In het plangebied worden geen gevoelige functies beoogd zoals bedoeld in het 'Besluit gevoelige bestemmingen'. Toetsing aan de grenswaarden is daarom niet noodzakelijk.
Conclusie: Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat zowel vanuit de Wet milieubeheer als vanuit een goede ruimtelijke ordening de luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor het onderhavige initiatief.
Tenslotte mag niet onvermeld blijven dat sprake is van de opheffing/sanering van een automobielbedrijf met een bruikbare oppervlakte van circa 700 m² en buitenstalling met de daarbij behorende verkeersbewegingen. Zowel de aard en omvang van die bedrijvigheid als deze bebouwde oppervlakte geven steun aan de opvatting dat qua verkeersbewegingen en/of luchtkwaliteit evenmin sprake zal zijn van een verslechtering gelet op hetgeen dit bestemmingsplan beoogt te regelen.
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
Planspecifiek
Voor het plan zijn industrielawaai en wegverkeerslawaai van belang. Er is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidbelasting. Het onderzoek is als bijlage 4 aan deze toelichting gevoegd. De bevindingen uit het onderzoek zijn hierna samengevat.
Industrielawaai
Binnen het plangebied ligt een deel van de geluidszone van het industrieterrein Afvalstoffenverwerkingsbedrijf Putman en Struyk Verwo Infra, die in het kader van de Wet geluidhinder is aangewezen als gezoneerd industrieterrein. De bedrijven zelf liggen grotendeels ten noorden van het plangebied in de uiterwaarden van de IJssel. De geluidzone is opgenomen op de verbeelding en in de regels van voorliggend bestemmingsplan.
De beoogde locatie van de nieuwe woningen ligt deels binnen de geluidscontouren (50 en 55 dB(A)) van het geluidgezoneerde industrieterrein. De geprojecteerde nieuwbouw in het zuiden van het plangebied ligt hier buiten. Uit het onderzoek blijkt dat de geluidbelasting maximaal 50 dB(A) bedraagt. Hiermee kan worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) en is nader onderzoek naar maatregelen niet noodzakelijk.
Op grond van art. 41 en volgende van de Wet geluidhinder kan een vastgestelde geluidzone uitsluitend worden gewijzigd of opgeheven bij de vaststelling of wijziging van een bestemmingsplan.
Daarom moet de gemeenteraad deze geluidzone - voor zover die binnen het gebied van dit bestemmingsplan ligt - gelijktijdig met zijn besluit tot vaststelling van dit bestemmingsplan opnieuw ongewijzigd overnemen dan wel vaststellen. Dat maakt de geluidzone namelijk weer sluitend.
Wegverkeerslawaai
In het onderzoek is de geluidbelasting van de zoneplichtige IJsseldijk in beeld gebracht. Hieruit blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet wordt overschreden. Onderzoek naar maatregelen is daarom niet noodzakelijk.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ook de geluidbelasting vanwege de niet-zoneplichtige Brouwerslaan (30 km/u) inzichtelijk gemaakt in het onderzoek. De berekende geluidbelasting is getoetst aan de voorkeursgrenswaarde (48 dB) en de maximale ontheffingswaarde uit de Wgh voor een vergelijkbare 50 km-weg. Als gevolg van de Brouwerslaan bedraagt de geluidbelasting meer dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De optredende geluidbelasting is wel lager dan de maximale ontheffingswaarde. Gezien de beperkte schaal van dit plan is het niet mogelijk of wenselijk om bronmaatregelen (stiller asfalt) of overdrachtsmaatregelen (afscherming) te treffen die de geluidbelasting terugbrengt tot waarden die lager zijn dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De maatregelen die kunnen worden genomen bij de ontvanger (woning) zijn erop gericht om te voldoen aan de binnenwaarde van 33 dB. Een geluidwering van maximaal 23 dB is hierbij noodzakelijk om te kunnen voldoen aan de genoemde binnenwaarde. Een geluidwering van 23 dB is eenvoudig realiseerbaar. Volgens artikel 3.2 van het Bouwbesluit 2012 bezit een standaard gevelconstructie namelijk reeds een minimale geluidsisolatie van 20 dB. Echter door de hogere eisen voor de thermische isolatie voor nieuwe woningen is ook de geluidsisolatie van nieuwe woningen verbeterd. Bij nieuwe woningen is een gevelisolatie van 23 dB zonder extra geluidsisolatie goed mogelijk, wanneer er is gekozen voor goed geluidsgeïsoleerde ventilatievoorzieningen. Naar verwachting wordt de binnenwaarde van 33 dB in de nieuwe woningen gehaald zonder dat er aanvullende geluidsisolerende maatregelen worden getroffen. Bij de aanvraag van een 'Omgevingsvergunning bouwen' kan door middel van een aanvullend bouwakoestisch onderzoek worden aangetoond dat de binnenwaarde van 33 dB uit het Bouwbesluit 2012 wordt gehaald.
Hiermee kan een goed akoestisch woon- en leefklimaat worden gegarandeerd. Geconcludeerd wordt dat ten aanzien van de 30 km/u-wegen sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
Gemeentelijk geluidbeleid
De gemeente Westervoort heeft in 2007 geluidbeleid vastgesteld. Het beleid bestaat uit een Nota Geluidsbeleid waarin de hoofdlijnen van het beleid uiteen worden gezet en een 4tal deelnota's, te weten een Nota Hogere Grenswaarden, een Nota Bedrijven en geluid, een Nota geluid en evenementen en een Nota Bouwlawaai. Met het Geluidbeleidsplan en de daarin opgenomen bijlagen is gevolg gegeven aan de voornemens uit het gemeentelijke milieubeleidsplan om de geluidssituatie binnen de gemeente te inventariseren, geluidskaarten op te stellen en het opstellen van een gemeentebreed geluidsbeleid.
De doelstelling van het beleid is het behouden van de goede kwaliteit van de leefomgeving en het benutten van kansen om, daar waar het noodzakelijk is, de kwaliteit van de leefomgeving te verbeteren. Een belangrijke subdoelstelling is het realiseren van een passende geluidskwaliteit in elk gebied. Het geluidsbeleid heeft vooral betrekking op nieuwe situaties zoals de aanleg van nieuwe wegen en woonwijken.
Een procedure hogere grenswaarden is op grond van het uitgevoerde akoestisch onderzoek niet nodig. Het plan is dal ook verder niet getoetst aan de deelnota Nota Hogere Grenswaarden.
Conclusie: Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Indien door middel van een plan nieuwe, gevoelige functies of milieuhinderveroorzakende functies mogelijk worden gemaakt, moet worden aangetoond dat een goed leefmilieu binnen en buiten het plangebied mogelijk is. Anderzijds mogen omliggende bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden aangetast door de realisatie van nieuwe gevoelige functies.
Wat betreft de aanbevolen richtafstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige functies is de VNG publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering, uitgave uit 2009' als leidraad voor milieuzonering gebruikt. In de VNG-publicatie zijn richtafstanden voor diverse omgevings- en gebiedstypen opgenomen. Het gaat onder andere om de volgende omgevings- en gebiedstypen: 'rustige woonwijk', 'rustig buitengebied' en 'gemengd gebied'. In een rustige woonwijk en een rustig buitengebied komen vrijwel geen andere functies dan de woonfunctie voor. Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een dergelijk gebied komen direct naast woningen andere functies voor, zoals winkels, maatschappelijke voorzieningen, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Voor gemengde gebieden kunnen de aanbevolen richtafstanden met één stap worden verminderd. De afstand wordt gemeten vanaf de grens van de locatie van de bedrijfsmatige activiteit tot aan de gevel van nieuwe of bestaande gevoelige functies.
Planspecifiek
Voor de planontwikkeling is een onderzoek bedrijven en milieuzonering uitgevoerd (Onderzoek milieuzonering, SAB, 17 januari 2019, kenmerk 170396). Het onderzoek is als bijlage 5 toegevoegd. Uit het onderzoek blijkt dat in het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat en dat de nieuwe woningen geen belemmeringen geven in de bedrijfsvoering van omliggende functies met een aanbevolen richtafstand in verband met milieuhinder. Voor de niet-woonfuncties in het plan geldt dat deze goed inpasbaar zijn en geen onaanvaardbare hinder geven voor omliggende gevoelige functies en gevoelige functies in het plangebied zelf.
Overige hinderaspecten betreffen bij dit plan het mogelijke gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen voor bijvoorbeeld open teelt zoals boomgaarden, hetgeen is toegestaan op omliggende gronden met een agrarische bestemming. Wat dit aspect betreft wordt geconstateerd dat de bestaande gevoelige functies in het plangebied, maar ook andere gevoelige functies rond het agrarisch perceel, reeds een belemmering geven op het gebruik van dergelijke bestrijdingsmiddelen op de agrarische gronden. De nieuwe gevoelige functies liggen op een grotere afstand van de agrarische gronden dan de bestaande gevoelige functies. Er zal sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat en er is geen sprake van een belemmering van de agrarische bedrijfsvoering.
Conclusie: Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Externe veiligheid gaat over de beheersing van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Die activiteiten kunnen bestaan uit het opslaan, verwerken of transporteren van gevaarlijke stoffen. Deze activiteiten kunnen een risico veroorzaken voor de leefomgeving. Daarnaast worden de risico's van het opstijgen en landen op vliegvelden ook onder het thema externe veiligheid gevangen. De risico's worden uitgedrukt in 2 risicomaten; het plaatsgebonden (hierna: PR) en het groepsrisico (hierna: GR).
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet voor externe veiligheid worden vastgesteld of dit plan is gelegen binnen het invloedsgebied van een inrichting die valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Daarnaast wordt gekeken of het plan ligt binnen het invloedsgebied van de transportroute (weg, spoor, water of buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen (o.a. LPG en benzine) worden vervoerd.
Planspecifiek
De afbeelding hierna bevat een fragment van de risicokaart Nederland ter plaatse van het plangebied.
Uitsnede risicokaart Nederland (bron: www.risicokaart.nl)
Om de haalbaarheid van het plan aan te kunnen tonen is de aanwezigheid van stationaire en mobiele bronnen in de omgeving van het plangebied beoordeeld. In en in de nabije omgeving van het plangebied zijn 2 risicobronnen aanwezig. Het betreft een gasleiding (N-559-35) en de IJssel, waar gevaarlijke stoffen over vervoerd worden
Stationaire bronnen
Voor het in beeld brengen van de stationaire bronnen in de omgeving van het plangebied is de risicokaart geraadpleegd (zie voorgaande afbeelding). Hieruit blijkt dat er geen Bevi-inrichtingen in de omgeving van het onderzoeksgebied aanwezig zijn. De Bevi-inrichting langs de IJssel (Putman, IJsseldijk 3-7) ligt op een zodanig grote afstand (minimaal 320 m) tot het plangebied, dat deze buiten de beoordeling is gelaten.
Mobiele bronnen
In de omgeving van het plangebied zijn verschillende mobiele bronnen voor vervoer van gevaarlijke stoffen aanwezig.
De hogedrukaardgasleiding N-559-35. De hogedrukaardgasleiding heeft een invloedsgebied van 78 meter. Het invloedsgebied van het groepsrisico reikt niet tot het plangebied, waardoor een nadere verantwoording van het groepsrisico achterwege kan blijven. De hogedrukaardgasleiding vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen wegen waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Een nadere toetsing kan hiermee achterwege blijven. De A12 ligt op een dusdanig grote afstand van het plangebied dat het invloedsgebied van het groepsrisico niet over het plangebied ligt. Het plasbrandaandachtsgebied van deze weg reikt niet tot de grenzen van onderhavige locatie.
Over de IJssel worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Het plangebied ligt op meer dan 500 m afstand van deze vaarweg en daarmee niet binnen het invloedsgebied van het groepsrisico. Deze bron hoeft daardoor niet nader beschouwd te worden.
Ten zuidenwesten van het plangebied ligt de spoorlijn Arnhem-Zevenaar, op circa 350 m afstand. Over dit spoortracé worden gevaarlijke stoffen vervoerd. De transportintensiteiten over dit traject zijn in de afgelopen jaren afgenomen en de risico's zijn daarmee ook verkleind. Naar verwachting zal het aantal transporten in de toekomst niet weer toenemen, aangezien in het Basisnet Spoor de Betuweroute is aangewezen als voornaamste transportas voor vervoer van gevaarlijke stoffen. Daarbij ligt het plangebied op meer dan 200 meter van de spoorlijn en is een nadere verantwoording van het groepsrisico niet noodzakelijk.
Het groepsrisico hoeft niet verder te worden verantwoord, omdat het plangebied buiten het invloedsgebied van de aangegeven risicobronnen ligt. De planontwikkeling heeft daardoor geen effect op het groepsrisico.
Conclusie: Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kunnen verdroging en wateroverlast (waaronder ook het risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en kan de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden 2 principes (3trapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de 'watersysteembenadering'. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers.
Het doel van de Waterwet is het integreren van 8 bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In de integrale watervergunning gaan 6 vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) op in één aparte watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP2) vastgesteld. Het NWP2 geeft het integrale kader voor het waterbeleid van het Rijk voor de komende 6 jaar en geeft uitvoering aan de Europese richtlijnen voor waterkwaliteit, de mariene strategie en de overstromingsrisico's. De Stroomgebiedsbeheerplannen, het Programma van maatregelen mariene strategie, de Beleidsnota Noordzee en de Overstromingsrisicobeheerplannen maken onderdeel uit van het NWP2.
Provinciaal beleid met betrekking tot water
Omgevingsvisie Gelderland
In de Omgevingsvisie Gelderland worden de ambitie en de rol van de provincie voor het aspect water aangegeven. De provincie stuurt op een veerkrachtig en duurzaam water- en bodemsysteem. Dit bestaat uit bodem en ondergrond, grondwater en oppervlaktewater. Een veerkrachtig en duurzaam water- en bodemsysteem helpt mee aan een optimale en duurzame driedimensionale inrichting van Gelderland.
Een systeem is veerkrachtig als het onder normale omstandigheden alle functies goed kan uitvoeren, (tijdelijke) over- en onderbelasting goed op kan vangen zonder dat maatschappelijke overlast of ecologische schade optreedt en hiervan snel kan herstellen zonder blijvende negatieve effecten. Een systeem is duurzaam als het ook in de toekomst kan blijven functioneren en in stand kan worden gehouden tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. Om de veerkracht van het water- en bodemsysteem te vergroten is het belangrijk om meer ruimte te maken voor beken, te zorgen voor stedelijk waterbeheer en voor goed bodembeheer. Dat betekent bijvoorbeeld dat de bodem zodanig wordt beheerd en gebruikt dat de bodem meer water kan opnemen in perioden van regen en dus ook weer water kan afgeven in perioden van droogte. Zowel bewoonde gebieden, natuurgebieden als landbouwgronden zullen hieraan een bijdrage moeten leveren.
Daarnaast is het van belang om ervoor te zorgen dat het water- en bodemsysteem duurzaam is en ook in de toekomst kan blijven functioneren tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. De provincie streeft naar een duurzaam gebruik van de ondergrond. Zij zoekt naar een balans tussen het benutten van de kansen die de ondergrond biedt en het behouden van de waarde van de ondergrond voor toekomstige generaties. Doel is te komen tot een integrale, efficiënte en duurzame benutting zonder onomkeerbare gevolgen voor de ondergrond. Dit betekent dat de provincie moet afwegen wat op een bepaalde plek in de ondergrond of bovengronds wel of niet mag.
Omgevingsverordening
In de Omgevingsverordening Gelderland zijn regels opgenomen met betrekking tot het aspect water. Het gaat onder meer om de onderwerpen Grond- en drinkwater (artikel 2.6 en artikel 3.3) en Vaarwegen (hoofdstuk 4).Het ontwerp actualisatieplan 6 past enkele regels van deze artikelen aan. Dit heeft echter geen gevolgen voor deze waterparagraaf.
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.
Thema | Toetsvraag | Relevant |
HOOFDTHEMA'S | ||
Veiligheid | 1. Ligt in of nabij het plangebied een primaire of regionale waterkering? | Ja |
2. Ligt in of nabij het plangebied een kade? | Nee | |
Riolering en Afvalwaterketen | 1. Is er toename van het afvalwater (DWA)? | Ja |
2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ? | Nee | |
3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI van het waterschap? | Nee | |
Wateroverlast (oppervlaktewater) | 1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak? | Nee |
2. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak? | Nee | |
3. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes? | Nee | |
Grondwateroverlast | 1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond? | Nee |
2. Bevindt het plangebied zich in de invloedzone van de Rijn of IJssel? | Ja | |
3. Is in het plangebied sprake van kwel? | Nee | |
4. Beoogt het plan dempen van slootjes of andere wateren? | Nee | |
Oppervlakte- waterkwaliteit |
1. Wordt vanuit het plangebied water op oppervlaktewater geloosd? | Nee |
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water? | Nee | |
3. Ligt het plangebied geheel of gedeeltelijk in een Strategisch actiegebied? | Nee | |
Grondwaterkwaliteit | 1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking? | Nee |
Volksgezondheid | 1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde of verbeterde gescheiden stelsel? | Nee |
2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)? | Nee | |
Verdroging | 1. Bevindt het plangebied zich in een hydrologisch beïnvloedingsgebied voor natte land natuur? | Nee |
Natte natuur | 1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ? | Nee |
2. Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte landnatuur? | Nee | |
Inrichting en beheer | 1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap? | Ja |
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel? | Nee | |
AANDACHTSTHEMA'S | ||
Recreatie | 1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt? | Nee |
Cultuurhistorie | 1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig? | Nee |
Afkortingen:
DWA = droog waterafvoer
HEN = hoogst ecologische niveau.
SED = specifiek ecologische doelstelling
EVZ = ecologische verbindingszone
RWZI = rioolwaterzuiveringsinstallatie
Veiligheid
Het plangebied ligt voor een deel binnen de beschermingszone van de IJsseldijk (primaire waterkering) ten het noorden van het plangebied. Voor dit deel is een dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' opgenomen. In de regels is voor deze bestemming een beschermende regeling opgenomen. In dit deel van het plangebied voorziet dit bestemmingsplan niet in een bouwvlak voor nieuwbouw ten behoeve van de onderliggende enkelbestemmingen in het plan.
Wateroverlast (oppervlaktewater)
Dit wateraspect is in de tabel met 'nee' getypeerd. Deze typering wordt hierna kort toegelicht.
De planologische bouwmogelijkheden voor de bestaande woning centraal in het plangebied blijven ongewijzigd. Hier vinden voor dit wateraspect geen relevante planologische wijzigingen plaats.
Het bedrijfsperceel in het noorden van het plangebied is nagenoeg geheel verhard en bebouwd. De oppervlakte van de bebouwing bedraagt 700 m². De oppervlakte van de omliggende verharding bedraagt circa 600 m². De foto hierna geeft een indruk van de ligging van deze verharding.
In de toekomstige situatie is sprake van een sanering van de bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte afneemt van 700 m² naar 300 m². Daarnaast is de bestaande verharding voor zover gelegen buiten het toekomstige bedrijfsperceel verwijderd. Dit betreft voornamelijk de verharding ten noorden van de bestaande bebouwing (circa 325 m²). Voor het bedrijfsperceel in het noorden van het plangebied is derhalve sprake van een afname van circa 725 m² aan bebouwing/verharding.
Verharding (rood omlijnd) bij de bebouwing op het bestaande bedrijfsperceel in het noorden van het plangebied.
De woningbouwlocatie (circa 650 m²) in het zuiden van het plangebied is in de bestaande situatie geheel onverhard. Het geldende bestemmingsplan sluit hier verharding ten behoeve van het bedrijfsperceel overigens niet uit, bijvoorbeeld voor het aanleggen van parkeerplaatsen.
In de toekomstige situatie wordt een bouwvlak (180 m²) opgenomen dat volledig mag worden bebouwd. Per woning is buiten het bouwvlak maximaal 50 m² aan bijgebouwen toegestaan (gezamenlijk dus maximaal 100 m²). Daarnaast is ook verharding mogelijk. Er is in het zuiden sprake van een toename van de verharding. Echter, zelfs als de nieuwe woningbouwlocatie volledig wordt bebouwd en verhard (dus 650 m²), hetgeen niet het geval zal zijn, neemt in het gehele plangebied per saldo de bebouwing/verharding nog af met circa 75 m². Er is daarom geen sprake van een noodzaak voor compensatie van verharding.
Riolering en Afvalwaterketen
De bestaande functies in het plangebied hebben reeds een aansluiting op het riool. De nieuwe woningen in het zuiden van het plangebied moeten een nieuwe aansluiting op het riool krijgen. Dit zal worden betrokken bij de aanvraag om omgevingsvergunning. Bij de nieuwbouw zal alleen vuil water worden afgevoerd via het riool. Hemelwater wordt afgevoerd naar de watergang ten westen van het plangebied. Hiervoor zal de initiatiefnemer contact opnemen met het waterschap in verband met de regels van de Keur die daarvoor gelden. Tevens gelden de bij aansluiting op de riolering de gemeentelijk beleidsregels van het GRP (zie paragraaf 3.3.7.4).
Grondwateroverlast
Het plangebied ligt in de invloedszone van de IJssel. Er is echter geen sprake van grondwateroverlast in het plangebied als gevolg van de IJssel.
Inrichting en beheer
Direct ten westen van het plangebied komt een watergang voor. Deze watergang heeft volgens de legger 2017 keurprofiel 1B, met aan een zijde een onderhoudsstrook van 3 m. De watergang is in onderhoud en beheer bij het Waterschap Rijn en IJssel. Er vinden geen ontwikkelingen in het plangebied plaats die de inrichting en het beheer van deze watergang belemmeren.
Vooroverleg
In het kader van onderhavig bestemmingsplan is vooroverleg gevoerd met het waterschap Rijn en IJssel. Het waterschap heeft nadien weliswaar buiten de termijn gereageerd maar de gemaakte opmerkingen zijn in het plan verwerkt. De resultaten zijn vermeld in het verslag inspraak en overleg (Hoofdstuk 6).
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeerssituatie ter plaatse. De gemeente Westervoort heeft te maken met verschillende bouwplannen en verkeerskundige ontwikkelingen. Hoe de gemeente daarmee wil omgaan en tot welke verkeersstructuur dit moet leiden is onder andere beschreven in het Verkeersplan Westervoort dat op 2 februari 2009 door de gemeenteraad is vastgesteld. Doel van het Verkeersplan is het verschaffen van inzicht in de verkeersproblematiek, nu en in de toekomst, waarbij een duurzame oplossing wordt geschetst voor een goede verkeersafwikkeling en een betere bereikbaarheid voor burgers en het bedrijfsleven in Westervoort. Het initiatief is op dit aspect getoetst.
Planspecifiek
Verkeer
Voor het bedrijfsperceel in het noorden van het plangebied is reeds een uitweg gerealiseerd op de Brouwerslaan. Ook in de toekomstige situatie zal op deze straat worden ontsloten. Voor de nieuwe woningbouwlocatie in het zuiden van het plangebied wordt een nieuwe uitweg gerealiseerd. Met de functieverandering ter plaatse van het bedrijfsperceel en de bouw van 2 nieuwe woningen zal het aantal verkeersbewegingen (zie voor de bedrijfsfunctie ook de berekening in de paragraaf luchtkwaliteit) naar verwachting beperkt toenemen. De beperkte toename van verkeersbewegingen kan worden opgenomen in het heersende verkeersbeeld op de Brouwerslaan en de IJsseldijk. Het bestemmingsplan is op het gebied van verkeer uitvoerbaar.
Parkeren
In de algemene gebruiksregels van dit bestemmingsplan is, net zoals in het geldende bestemmingsplan, opgenomen dat bij de realisatie van nieuwe functies moet worden voorzien in het minimum aantal parkeerplaatsen conform de Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie van het CROW, publicatie 317, oktober 2012 of een actuelere versie hiervan. Deze regel is noodzakelijk omdat met de komst van de Reparatiewet BZK 2014 de stedenbouwkundige bepalingen in de bouwverordening zijn komen te vervallen per 1 juli 2018.
Het plangebied ligt op basis van de publicatie van het CROW in een 'matig stedelijk gebied' (omgevingsadressendichtheid van 1.135, CBS, 2015) met het gebiedstype 'buitengebied'.
Bestemming Bedrijf - Bedrijfsverzamelgebouw
De uiteindelijke parkeerbehoefte (en op te leggen parkeernorm) hangt af van de functie die met de omgevingsvergunningaanvraag wordt aangevraagd. Om te beoordelen of, bij een reële invulling, voldoende parkeerplaatsen mogelijk zijn, is voor de bedrijfsfunctie uitgegaan van de functie 'bedrijfsverzamelgebouw'. Op grond hiervan hanteert de gemeente een parkeernorm van minimaal 1,7 parkeerplaats per 100 m² bruto vloeroppervlak.
Op basis van de in dit plan voorgeschreven goot- en bouwhoogte is de bouwwijze voor de bedrijfsgebouwen één bouwlaag met kap. Voor de berekening van het maximaal aantal benodigde parkeerplaatsen is, worst-case, uitgegaan van een volwaardige bouwlaag in de kap. In de praktijk zal dus het bvo lager zijn, omdat de voorgeschreven goothoogte hierin beperkend zal zijn. Uitgaande van 2 bouwlagen, is maximaal 600 m² bruto vloeroppervlak mogelijk. Dit resulteert in een parkeeropgave van 10 parkeerplaatsen. Het bestemmingsvlak is voldoende van omvang om dit aantal parkeerplaatsen te realiseren.
Bestemming Wonen
Voor vrijstaande woningen hanteert de gemeente in het plangebied een parkeernorm van minimaal 2 parkeerplaatsen per woning. Voor twee-onder-een-kapwoningen wordt een norm van 1,8 parkeerplaatsen per woning gehanteerd. De bestemmingsvlakken voor de woningen zijn voldoende van omvang om de parkeerbehoefte op het eigen terrein op te vangen. Overigens is bij de bestaande vrijstaande woning geen sprake van een wijziging in de parkeerbehoefte.
Bij ruimtelijke ingrepen moet rekening gehouden worden met de aanwezige natuurwaarden van het plangebied. Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming zijn de Wet natuurbescherming en provinciale verordeningen van toepassing. De provincies beschermen via de provinciale verordening waardevolle natuurgebieden zoals het Natuurnetwerk Nederland, weidevogelgebied en ganzenfoerageergebied. Daarnaast kunnen natuurgebieden of andere gebieden die essentieel zijn voor het behoud van bepaalde flora en fauna, aangewezen worden als Europees vogelrichtlijn- en/of habitatrichtlijngebied (Natura 2000). De verplichtingen uit de Vogel- en Habitatrichtlijn zijn in Nederland opgenomen in de Wet natuurbescherming. Ook de bescherming van individuele plant- en diersoorten is geregeld in deze wet.
Planspecifiek
Voor het plan is een quickscan natuur uitgevoerd (Quick scan natuur, SAB, 27 juni 2018, kenmerk 170396). Het onderzoek is als bijlage 6 aan deze toelichting gevoegd. De bevindingen uit het onderzoek zijn hierna samengevat.
Gebiedsbescherming
Uit voorliggend onderzoek blijkt dat het plangebied niet ligt binnen de grenzen van een ingevolge de Wet natuurbescherming (Wnb) beschermd gebied. Beschermde gebieden in het kader van de Wnb zijn niet beschouwd in de quickscan. Aangedragen wordt dat van verstoring op nabijgelegen beschermd gebied geen sprake zal zijn gezien het huidige gebruik in het plangebied en aangezien vanuit de directe omgeving van het plangebied reeds sprake is van verstoring (lichthinder van het sportpark, geluid van omliggende bedrijven en woningen).
Uit de quickscan blijkt verder dat het plangebied niet in het Natuurnetwerk Nederland of andere provinciaal beschermde natuur ligt. De bescherming van deze gebieden staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
Wel ligt het plangebied in de nabijheid van Natura 2000-gebied Rijntakken. Hiertoe is een stikstofberekening uitgevoerd, welke als bijlage 13 is toegevoegd aan voorliggende toelichting. Uit deze berekening volgt dat er zowel voor de aanlegfase als voor de gebruiksfase de nu gehanteerde grenswaarde van de stikstofdepositie van 0,00 mol/ha/j niet wordt overschreden. Daarmee zijn er geen belemmeringen voor de uitvoering van voorliggend plan op basis van het aspect stikstof.
Soortenbescherming
Volgens de verspreidingsgegevens van de Nationale Databank Flora en Fauna komen er verschillende vaatplanten, grondgebonden zoogdieren, vleermuizen, reptielen, amfibieën en enkele vogelsoorten met jaarrond beschermde nesten in de omgeving van het plangebied voor. Uit het veldbezoek in het plangebied is duidelijk geworden dat essentiële elementen (zoals verblijf- of nestplaatsen) niet aanwezig zijn. Door de afwezigheid van geschikte locaties en/of habitatkenmerken kunnen deze beschermde soorten worden uitgesloten in het plangebied. Nader onderzoek naar de aan- of afwezigheid van deze soorten is daarom niet noodzakelijk.
Wel is het noodzakelijk kolonisatie van de rugstreeppad in het plangebied te voorkomen. De rugstreeppad is een habitatrichtlijnsoort, waarvoor de verboden van artikel 3.5 van de Wet natuurbescherming gelden. Wanneer voortplantingsgebied of vast leefgebied van de soort wordt vernietigd is sprake van overtreding van de Wet natuurbescherming. Daarom wordt aangeraden het plangebied af te zetten met een amfibiescherm en het terrein zo kort mogelijk braak te laten liggen. Hiermee kan kolonisatie worden voorkomen.
De landschappelijke inpassing van de locatie biedt bovendien kansen voor de ontwikkeling en verbetering van het klimaat voor flora en fauna.
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu zijn verdwenen. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Cultuurhistorie
Onder de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afweging van het belang van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Gepleit wordt voor een verantwoorde verankering van de integrale cultuurhistorie in structuurvisies, bestemmingsplannen en milieueffectrapportages. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken. De aandacht voor cultuurhistorie is ook wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Artikel 3.1.6 onder 2 van dit Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden.
Archeologie
Archeologie gaat over de (verwachte) cultuurhistorische waarde in de bodem. Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Erfgoedwet. Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Erfgoedwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat waar nodig die waarden veiliggesteld kunnen worden en / of het initiatief aangepast kan worden.
De verantwoordelijkheid voor cultuurhistorische waarden ligt bij de gemeente en dit moet bij vaststelling van bestemmingsplannen (en andere ruimtelijke besluiten) meegenomen worden.
Gemeentelijk beleid
Erfgoednota Westervoort
Op 12 maart 2018 heeft de gemeenteraad van Westervoort de Erfgoednota Westervoort vastgesteld. In de Erfgoednota ligt vast hoe de gemeente wil omgaan met haar verantwoordelijkheid voor het cultuurhistorisch erfgoed binnen haar grenzen. De nota heeft daarnaast de ambitie en het doel om inwoners, ondernemers en gasten van Westervoort bewust te maken van het in Westervoort aanwezige erfgoed. Daarnaast helpt de erfgoednota bij het zoeken naar kansen om samen dit erfgoed te behouden, uit te dragen en bij nieuwe ontwikkelingen te betrekken. De Erfgoednota is opgesteld op basis van de vastgestelde Cultuurhistorische waardenkaart en het Ambitiedocument. De Erfgoednota bevat de ambities voor de omgang met het Westervoorts erfgoed zoals deze zijn uitgesproken door de bij het opstellen van het Ambitiedocument betrokken partijen en zijn bekrachtigd door de gemeenteraad. Wat betreft archeologie wordt in de erfgoednota verwezen naar de archeologische waardenkaart en het bestemmingsplan Archeologie en Cultuurhistorie.
Archeologische waardenkaart en het bestemmingsplan Archeologie en Cultuurhistorie
Volgens de Erfgoedwet heeft de gemeenteraad de mogelijkheid grenzen aan te geven waarbinnen het uitvoeren van een archeologisch onderzoek wel of niet verplicht is, de zogenaamde vrijstellingsgrenzen. De gemeente Westervoort heeft het rapport 'Archeologische Monumentenzorg in de gemeente Westervoort' opgesteld. In dit rapport zijn de archeologische kenmerken en cultuurhistorische elementen in Westervoort in kaart gebracht en toegelicht. De verschillende verwachtingszones, bekende archeologische vindplaatsen en overige relevante informatie zijn omgezet naar een archeologische beleidsadvieskaart. Op de afbeelding hierna is een uitsnede van deze beleidsadvieskaart met legenda opgenomen.
Uitsnede archeologische beleidsadvieskaart met legenda
Het archeologische beleid is vastgelegd in het bestemmingsplan Archeologie en Cultuurhistorie (vastgesteld op 28 oktober 2013). Dit bestemmingsplan legt een bij het beleid passende regeling neer voor geheel het grondgebied van de gemeente Westervoort. Het voorliggende bestemmingsplan neemt daarom geen regeling op en verwijst naar het bestemmingsplan Archeologie en Cultuurhistorie (overige regels uit de algemene regels).
In 2013 is een actualisatie van de lijst van beeldbepalende panden in Westervoort uitgevoerd. De uitkomsten daarvan zijn opgenomen in het rapport "Karakteristieke panden gemeente Westervoort 2013". Dit rapport is door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld op 2 april 2013. Het rapport is als bijlage opgenomen bij het bestemmingsplan Archeologie en Cultuurhistorie.
Planspecifiek
Cultuurhistorie
Op en in de directe omgeving van het plangebied zijn geen cultuurhistorische waarden aanwezig. Door de planontwikkeling is sprake van een verbetering van de landschappelijke kwaliteit langs de IJsseldijk, wat ten goede komt aan de (cultuurhistorische) belevingswaarde van deze dijk. Het aspect cultuurhistorie geeft verder geen kaders voor de planontwikkeling.
Archeologie
Het bestemmingsplan Archeologie en Cultuurhistorie bepaalt of er archeologisch onderzoek moet plaatsvinden voorafgaande aan een ontwikkeling. Daarom is een bureau- en inventariserend onderzoek (Archeologisch onderzoek, Bureau voor Archeologie, 3 augustus 2018, kenmerk 669) uitgevoerd. Het onderzoek is als bijlage 7 toegevoegd aan deze toelichting. In het onderzoek wordt onder andere geconstateerd dat er geen potentiële archeologische waarden zijn aangetroffen, noch is sprake van een vindplaats. Er worden geen archeologische waarden verwacht. Op basis van het onderzoek wordt geadviseerd om het plangebied vrij te geven.
Alvorens dit echter te kunnen doen moet het uitgevoerde archeologisch onderzoek om advies en ter toetsing worden voorgelegd aan de regioarcheoloog. Dit moet namelijk voldoen aan de regeling/Handboek voor archeologisch onderzoek.
Conclusie: De aspecten cultuurhistorie en archeologie staan de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Planspecifiek
Het plan wordt op particulier initiatief gerealiseerd. De kosten in verband met de realisatie zijn dan ook voor rekening van de initiatiefnemer. Voor de gemeente zijn er geen andere kosten verbonden aan dit plan, waardoor het vaststellen van een exploitatieplan niet noodzakelijk is. De economische uitvoerbaarheid wordt hiermee geacht te zijn aangetoond.
Met de initiatiefnemer is op 23 oktober 2018 een anterieure overeenkomst gesloten. In deze overeenkomst worden:
Op 14 januari 2019 zijn de gemeente en de initiatiefnemer een aanvulling op deze anterieure overeenkomst aangegaan.
Bij het aanvullend nader onderzoek van de bodem (rapport van 15 juli 2020) op de locatie IJsseldijk 38 is een geval van ernstige bodemverontreiniging geconstateerd. In opdracht van de initiatiefnemer is een saneringsplan opgesteld.
Gedeputeerde staten van Gelderland hebben op 22 september 2020 besluiten genomen om:
Op basis daarvan is een start gemaakt met de sloop van de loods gevolgd door de sanering.
De initiatiefnemer heeft de gemeente ervan kunnen overtuigen dat het plan - ook rekening houdend met de kosten die aan de sanering verbonden zijn en die voor zijn rekening komen - dan nog altijd economisch uitvoerbaar en haalbaar is.
Door middel van het voor akkoord ondertekenen van een vertrouwelijke brief d.d. 28 oktober 2020 heeft de initiatiefnemer dat nog eens bevestigd.
In verband hiermede is de economische uitvoerbaarheid van het plan aangetoond.
Voor de ontwikkeling is een landschappelijk inrichtingsplan opgesteld (Landschappelijk inrichtingsplan, Rob Aben Landschapsarchitectuur, september 2018). Het landschappelijk inrichtingsplan is als bijlage 1 toegevoegd. Het landschappelijk inrichtingsplan gaat uit van een groene voorzijde, ten noorden van de bedrijfslocatie. Dit gebied krijgt een invulling met fruitbomen. Bij de overgang naar de sportvelden wordt de bestaande groenstrook (struweel) ter hoogte van de bestaande en nieuwe woonkavels doorgetrokken in de richting van de bedrijfslocatie. Langs de Brouwerslaan zijn lage hagen voorzien. De afbeeldingen hierna geven een indruk van de toekomstige beplantingsvormen en locatie daarvan. Verdere details zijn beschreven in bijlage 1. In de regels is vastgelegd dat de landschappelijke inpassing zoals in het inrichtingsplan voorzien moet worden uitgevoerd. Het moment van uitvoering is gekoppeld aan het in gebruik nemen van een van de bedrijfsgebouwen of een van de nieuwe woningen.
Impressie beplanting ter hoogte van de bedrijfskavels (bron: Landschappelijk inrichtingsplan)
Impressie beplanting ter hoogte van de nieuwe woning/woningen en bestaande woning (bron: Landschappelijk inrichtingsplan)
Afwijking landschappelijk inrichtingsplan
In het landschappelijk inrichtingsplan is tussen de 2 bedrijfsgebouwen erfverharding in de vorm van stelconplaten voorzien. Dergelijke verharding geeft een industriële uitstraling die haaks staat op de overige aspecten van het inrichtingsplan, namelijk kleinschalige, bedrijfsmatige en groene, inrichting van het plangebied. De stelconplaten zorgen voor een 'harde', sterk contrasterende invulling van het terreintje (plein) tussen de beide bedrijfsgebouwen in. Ook in het kader van de gemotiveerde afname qua verharding alsmede de wateraspecten past een minder harde en meer doorlatende verharding hier beter. Functioneel gezien (bijv. i.v.m. hoge asdruk van wagens) zijn stelconplaten ook niet nodig. Contractueel is dit aspect ook geregeld.
De initiatiefnemer en de gemeente zijn overeengekomen dat wat betreft de verharding van het terrein tussen de 2 bedrijfsgebouwen wordt afgeweken van het landschappelijk inrichtingsplan. Er worden geen stelconplaten toegepast in het gebied tussen beide bedrijfsgebouwen. Dit worden nu betonklinkers, gerelateerd aan het bestratingsmateriaal van de Brouwerslaan. Deze afspraak is in de planregels verwerkt door in de specifieke gebruiksregels van de bestemming Bedrijf - Bedrijfsverzamelgebouw expliciet het gebruik van industrieel ogende gesloten verharding, zoals stelconplaten, welke qua uitstraling afwijkt van de landschappelijk beoogde inrichting van de gronden uit te sluiten.
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).
De planregels zijn onderverdeeld in 4 hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk 2 geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk 3 geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsregels in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene regels zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk 2. Ten slotte regelt Hoofdstuk 4 de overgangs- en slotregels. In de volgende paragraaf worden de afzonderlijke bestemmingen behandeld.
Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde.
Ook de regels van een bestemming kennen een standaardopbouw en worden als volgt benoemd:
Dit bestemmingsplan sluit verder zoveel mogelijk aan op het handboek bestemmingsplannen van de gemeente Westervoort. Daar waar de specifieke situatie van dit plan daarom vraagt, is afgeweken van het handboek. Dit is bijvoorbeeld het geval bij de specifieke bestemming Bedrijf - Bedrijfsverzamelgebouw.
De regels in dit bestemmingsplan zijn opgezet aan de hand van hetgeen hierboven is beschreven. In aanvulling hierop verdienen enkele zaken nader aandacht.
Bestemming Bedrijf - Bedrijfsverzamelgebouw
In een bijlage bij de regels zijn de bedrijven en activiteiten opgenomen die ter plaatse zijn toegestaan. Vanwege de specifieke locatie is geen Staat van inrichtingen gehanteerd, zoals die normaliter wordt gebruikt in bestemmingsplannen die de vestiging van bedrijven mogelijk maakt. Dit is nader toegelicht in paragraaf 2.2. Bedrijfswoningen zijn niet toegestaan.
De bouwvlakken voor de 2 bedrijfsgebouwen hebben ieder een oppervlakte van 150 m² bruto en mogen voor 100% worden bebouwd. De bouwvlakken liggen iets van de Brouwerslaan af, zodat deze straat een betere groene afscherming kan krijgen.
Bestemming Groen
De bestemming Groen is opgenomen voor gronden die hoofdzakelijk dienen voor de landschappelijke inpassing van de ontwikkeling. Binnen de andere enkelbestemmingen zijn ook maatregelen voorzien ten behoeve van de landschappelijke inpassing, maar deze maatregelen zijn ondergeschikt aan de andere doeleinden die in de betreffende enkelbestemmingen zijn toegestaan.
Bestemming Tuin
De bestemming Tuin is opgenomen om afstand te creëren tussen het bedrijfsperceel en de omliggende infrastructuur en woningen. Dit komt het ruimtelijk beeld ten goede. Naast tuin zijn ook parkeervoorzieningen toegestaan.
De bouwmogelijkheden binnen de bestemming zijn beperkt tot erkers en bouwwerken, geen gebouwen zijnde (maximaal 1 m hoog).
Bestemming Wonen
Binnen de bestemming Wonen is de bestaande woning opgenomen , alsmede zijn 2 nieuwe woningen in het zuiden van het plangebied toegestaan.
Voor de nieuwbouw gelden stedenbouwkundige uitgangspunten welke zijn afgestemd op de woonbebouwing in de omgeving. Het kavelpaspoort is met dit doel gekoppeld aan de bouwregels en dient tevens als kader voor het stellen van nadere eisen.
Binnen de woonbestemming is de regeling voor de vestiging van een vrij dan wel een ander beroep of bedrijf aan huis afgestemd op de Beleidsregels voor bedrijf en beroep aan huis. Dit betekent dat een vrij beroep aan huis bij recht is toegestaan en dat andere beroepen en een bedrijf aan huis alleen na gebruikmaking van een afwijkingsbevoegdheid door het bevoegd gezag kan worden toegestaan.
Dubbelbestemming en algemene aanduidingsregels
Ten slotte kent dit bestemmingsplan een dubbelbestemming, namelijk ten behoeve van de waterkering. Een dubbelbestemming 'valt' over 'onderliggende' (primaire) bestemmingen en regelt een heel specifiek ruimtelijk belang, namelijk het behoud en de bescherming van de waterkering. Hetzelfde principe geldt voor de geluidzone van het industrieterrein, die is aangeduid op de verbeelding. Echter, hier is geen dubbelbestemming opgenomen, maar is louter geregeld dat geen nieuwe geluidgevoelige functies zijn toegestaan.
In verband met de landschappelijke inpassing van de ontwikkeling is een zone op de verbeelding opgenomen. Het gebruik van de beoogde nieuwbouw is gekoppeld aan de aanleg van de maatregelen ter landschappelijke inpassing. Deze maatregelen vinden plaats binnen de verschillende enkelbestemmingen, voornamelijk binnen de enkelbestemmingen Groen en Tuin.
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met onder meer waterschappen, maatschappelijke organisaties en met de provincie Gelderland
Met onderstaande instanties is dit overleg in ieder geval gevoerd:
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de gemeenteraad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er voor belanghebbenden de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de beroepstermijn in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De opschortende werking van de inwerkingtreding eindigt met een besluit over de gevraagde voorlopige voorziening. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Met ingang van 22 april 2019 is het voorontwerp van het bestemmingsplan ‘Brouwerslaan 9 - IJsseldijk 38’ in Westervoort vrijgegeven voor overleg op grond van het Besluit ruimtelijke ordening en een inspraakprocedure op grond van de Gemeentewet/de gemeentelijke inspraakverordening.
De informatie over het voorontwerp is per brief van 17 april 2019 bij de betrokkenen aangeleverd.
De uitkomsten van dit overleg en de inspraakprocedure zijn opgenomen als bijlage 10 bij deze toelichting.
Nagekomen is een reactie van het Waterschap. Deze is niet verwerkt in het verslag overleg en inspraak. Wel is deze reactie verwerkt in voorliggend plan. Het Waterschap stelt in zijn reactie dat de primaire kering onvoldoende is verbeeld. Naast de reeds aanwezige dubbelbestemming ‘Waterstaat - Waterkering’ is naar aanleiding van de reactie van het Waterschap een gebiedsaanduiding ‘vrijwaringszone - dijk’ opgenomen om de gehele primaire waterkering te waarborgen in voorliggend plan.
Het ontwerpbestemmingsplan 'Westervoort, Brouwerslaan 9 - IJsseldijk 38' heeft vanaf 19 november 2020 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn is een ieder in de gelegenheid gesteld zienswijzen kenbaar te maken aan de gemeenteraad. Er zijn geen zienswijzen ingediend.
Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een bestemmingsplan heeft geen zin, indien na de vaststelling van het plan door de gemeenteraad geen handhaving door de gemeente plaatsvindt. Het is daarom van belang om bij het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van het plan.
Voor een goed handhavingsbeleid zijn 4 factoren van belang:
1. Voldoende kenbaarheid van het plan.
Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij diegene die het moeten naleven. De wet kent enkele waarborgen ten aanzien van de te volgende procedure: deze heeft in de bestemmingsplanprocedure een aantal inspraak en rechtsbeschermingsmomenten ingebouwd.
2. Draagvlak voor beleid en regeling in het plan.
De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden als het beleid en de regeling in grote kring ondersteund worden door de gebruikers van het plangebied. Het is normaal dat niet iedereen zich kan vinden in ieder onderdeel van het plan. Een algemeen positieve benadering komt de handhaafbaarheid echter ten goede.
3. Realistische en inzichtelijke regeling
Een juridische regeling moet realistisch en inzichtelijk zijn; dat wil zeggen niet onnodig beperkend of inflexibel. Daarnaast en bovenal moeten de regels goed controleerbaar zijn. De regels moeten mede om die reden niet meer regelen dan strikt noodzakelijk is.
4. Actief gemeentelijk handhavingsbeleid
Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle van de feitelijke situatie binnen het plangebied. Daarnaast moeten geschikte maatregelen worden getroffen indien de regels worden overtreden. Als dit wordt nagelaten ontstaat er rechtsonzekerheid.
Het gemeentelijk handhavingsbeleid is neergelegd in 3 documenten.
De Integrale handhavingsnota 2005 is op 6 december 2004 vastgesteld door de gemeenteraad. Deze nota heeft tot doel het gemeentebrede handhavingsbeleid weer te geven en om van daaruit het beoogde handhavingsbeleid te ontwikkelen voor deelterreinen als Algemene Plaatselijke Verordening, bijzondere wetten, bouw- en woningtoezicht, ruimtelijke ordening en milieu. Dit betekent dat de uitgangspunten van deze nota van toepassing zijn op de handhavingstrajecten op die deelterreinen en dat op die terreinen nog specifiek handhavingsbeleid wordt ontwikkeld. Gemeentelijke bestuursorganen handelen overeenkomstig het algemene en specifieke beleid bij de handhaving.
De nota Handhaving Bouwregelgeving 2006 is door de gemeenteraad op 21 februari 2006 vastgesteld en bevat het beleid voor de uitvoering van de handhavingstaak. De speerpunten voor de handhaving zijn:
In de nota is onder meer vastgelegd op welke wijze toezicht plaatsvindt, hoe het college handhaaft en wanneer het college een overtreding gedoogt.
De Nota Handhaving APV en bijzondere wetten 2007. Deze nota is op 19 december 2006 vastgesteld door zowel het college van burgemeester en wethouders als de burgemeester. Deze nota geeft weer op welke wijze het college en de burgemeester omgaan met de handhaving van regels op het terrein van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV), de Afvalstoffenverordening, de Drank- en Horecawet en de Wet op de Kansspelen.