direct naar inhoud van Regels
Plan: Business en Science Park Wageningen, deelgebied Agro Businesspark
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0289.0092BspwAbp-ONT1

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

het bestemmingsplan 'Business en Science Park Wageningen, deelgebied Agro Businesspark' met identificatienummer NL.IMRO.0289.0092BspwAbp-ONT1 van de gemeente Wageningen;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlage;

1.3 de verbeelding

de analoge en digitale voorstelling van de in het bestemmingsplan opgenomen digitale ruimtelijke informatie;

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 bebouwing

één of meer gebouwen en/of andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.7 bedrijfsverzamelgebouw

een gebouw waarin meerdere bedrijven zijn gevestigd en waarbij voorzieningen worden gedeeld;

1.8 bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

1.9 bestaand
  • a. bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een bouwvergunning, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van inwerkingtreding is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;
  • b. bij gebruik: het gebruik dat op het moment van inwerkingtreding van het plan bestaat, tenzij in de regels anders is bepaald;
1.10 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.11 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.12 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.13 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.14 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.15 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel;

1.16 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.17 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.18 bijgebouw

een gebouw, behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen (hoofd)gebouw en dat qua afmetingen en functie al dan niet vrijstaand ondergeschikt is aan dat (hoofd)gebouw;

1.19 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit; verkoop door een horecabedrijf wordt hieronder niet begrepen;

1.20 escortbedrijf

de natuurlijke persoon of groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;

1.21 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.22 geluidzoneringsplichtige inrichting

een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld;

1.23 hoofdgebouw

een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;

1.24 kennisecosysteem
  • a. Agro & Food sector: het geheel van verschillende bedrijven en/of instellingen die direct of indirect betrokken zijn bij (of gelieerd zijn aan) de voedselproductie en onderzoek en/of bedrijven en instellingen met disciplines of technologieën die ter ondersteuning komen van en die direct of indirect (of gelieerd aan) toepassingen ontwikkelen en diensten leveren voor betere, duurzamere, gezonde en veilige voedselproductie;
  • b. Life Sciences: het geheel van verschillende bedrijven en/of instellingen met disciplines of technologieën die ter ondersteuning komen van en die direct of indirect (of gelieerd aan) actief zijn op het gebied van:
    • 1. voedsel en voedsel productie (food and food production);
    • 2. leefomgeving en klimaat (living environment and climate);
    • 3. gezondheid (inclusief geneesmiddelen en voedingsmiddelen), leefstijl en levensonderhoud (health, lifestyle and livelihood);
1.25 kennisintensieve bedrijven en/of instellingen

bedrijven, instellingen en instituten, die uitsluitend of in hoofdzaak hoogwaardig onderzoek verrichten en of technologisch hoogwaardige producten, productiewijzen en/of processen ontwikkelen, onderzoeken, vervaardigen, testen, evalueren of anderszins bewerken of verwerken, met inbegrip van met deze activiteiten samenhangende advieswerkzaamheden;

1.26 ondersteunende horeca

inrichting waar (kleine) eetwaren en/of dranken ter plaatse geconsumeerd kunnen worden, wat voor iedereen toegankelijk is en waarvoor betaald moet worden. De inrichting heeft geen (planologische) hoofdbestemming horeca. De horeca-activiteiten moeten ondersteunend en ondergeschikt zijn aan de hoofdactiviteit (hoofdbestemming). Ondersteunend betekent dat de horeca activiteit ten dienste staat van het bedrijventerrein en uitsluitend van 7.00 tot 19.00 uur open mag zijn;

1.27 peil

het peil overeenkomstig de bouwverordening, dan wel indien geen peil overeenkomstig de bouwverordening is vast te stellen, de gemiddelde hoogte van het afgewerkte bouwterrein;

1.28 pilot plant

een productie-installatie in de vorm van een proefopstelling die qua schaalgrootte tussen een laboratoriumopstelling en een commercieel producerende fabriek in staat met als doel na te gaan of commerciële productie haalbaar is;

1.29 synergiebedrijvigheid

bedrijven of instellingen die op zichzelf niet behoren tot het kennisecosysteem, maar die goederen of diensten leveren aan onder meer bedrijven of instellingen in het kennisecosysteem;

1.30 Staat van Bedrijfsactiviteiten

een als bijlage bij deze regels behorende en daarvan onderdeel uitmakende lijst van bedrijven en instellingen;

1.31 voorgevel

een naar de openbare weg en/of fiets- en voetpad toegekeerde gevel van het belangrijkste gebouw;

1.32 voorgevellijn

Denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw en het verlengde daarvan, tot aan de perceelsgrenzen.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.4 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.5 de afstand tot de (zijdelingse) grens van een bouwperceel

vanaf enig punt van een bouwwerk tot de (zijdelingse) grens van een bouwperceel;

2.6 overschrijding ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde (ten aanzien van de plaatsing van gebouwen) ten aanzien van het bouwen (binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken) worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1,50 meter bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijventerrein

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. kennisintensieve bedrijven en instellingen uitsluitend voor zover het betreft bedrijfsactiviteiten behorende tot het kennisecosysteem, met bijbehorende voorzieningen zoals bijvoorbeeld technische installaties, proefopstellingen en pilot plants, waarbij:
    • 1. de bijbehorende milieucategorie niet hoger is dan categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, zoals opgenomen in Bijlage 1 bij deze regels;
    • 2. een pilot plant tot en met 1.000 m2 bruto vloeroppervlak mag bedragen;
  • b. synergiebedrijvigheid, met bijbehorende voorzieningen, zoals bijvoorbeeld technische installaties en proefopstellingen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van kantoor - synergiebedrijvigheid', waarbij de bijbehorende milieucategorie niet hoger is dan:
    • 1. categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, zoals opgenomen in Bijlage 1 bij deze regels;
  • c. in aanvulling op lid a en b zijn tevens toegestaan:
    • 1. een bedrijfsverzamelgebouw met bedrijven, zoals genoemd onder a, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - bedrijfsverzamelgebouw';
    • 2. een accountants- en boekhoudkantoor tot en met 1.765 m2 bruto vloeroppervlak ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van kantoor - accountants- en boekhoudkantoor';
    • 3. een advocatenkantoor tot en met 370 m2 bruto vloeroppervlak ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van kantoor - advocatenkantoor';
    • 4. een kantoor van een tijdschriftengroothandel tot en met 2.700 m2 bruto vloeroppervlak ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van kantoor - tijdschriftengroothandel';
    • 5. een bouwkundig adviesbureau tot en met 1.125 m2 bruto vloeroppervlak ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van kantoor - bouwkundig adviesbureau';
    • 6. een kantoor van een bedrijf gericht op een circulaire economie en energietransitie tot en met 260 m2 bruto vloeroppervlak ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van kantoor - circulaire economie en energietransitie';
    • 7. dagbesteding in de vorm van een koek- en beschuitfabriek tot en met 2.000 m2 bruto vloeroppervlak ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - koek- en beschuitfabriek';
    • 8. een praktijk voor een fysiotherapeut tot en met 20 m2 bruto vloeroppervlak ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - fysiotherapeut';
    • 9. een praktijk voor een osteopaat tot en met 50 m2 bruto vloeroppervlak ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - osteopaat';
    • 10. ondersteunende horeca tot en met 400 m2 bruto vloeroppervlak ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - ondersteunende horeca';
    • 11. een bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';

met daaraan ondergeschikt:

  • d. wegen en paden;
  • e. tuinen, erven en terreinen;
  • f. groenvoorzieningen;
  • g. ontsluitings- en parkeervoorzieningen;
  • h. waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen;

met de daarbij behorende:

  • i. gebouwen;
  • j. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.2 Bouwregels
3.2.1

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. gebouwen dienen te worden gebouwd binnen het bouwvlak;
  • b. de bouwhoogte mag ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' aangegeven hoogte bedragen;
  • c. de afstand tot de zijdelingse bouwperceelsgrens bedraagt minimaal 3,00 meter;
  • d. in afwijking van b bedraagt de maximale goothoogte voor bedrijfswoningen 6,00 meter.

3.2.2

Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de inhoud van een bedrijfswoning bedraagt maximaal 500 m3;
  • b. de bouwhoogte mag ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' aangegeven hoogte bedragen;
  • c. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal 3,00 meter;
  • d. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal 5,00 meter;
  • e. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal 50 m2.

3.2.3

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 2,00 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel ten hoogste 1,00 meter mag bedragen;
  • b. de bouwhoogte van lichtmasten mag ten hoogste 6,00 meter bedragen;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 5,00 meter bedragen.

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen, met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van het straat- en bebouwingsbeeld, nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

3.4 Afwijken van de bouwregels
  • a. Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3.2.1 onder a en worden toegestaan dat gebouwen worden gebouwd buiten het bouwvlak tot een afstand van ten hoogste 10,00 meter buiten de bouwgrens;
  • b. Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3.2.1 onder b en worden toegestaan dat de bouwhoogte van gebouwen wordt vergroot met ten hoogste 4,00 meter;
  • c. Bij het besluit om verlening van omgevingsvergunning als bedoeld onder a en b wordt in onderlinge samenhang betrokken:
    • 1. het stedenbouwkundige beeld dient aanvaardbaar te zijn;
    • 2. de uitbreiding dient landschappelijke/groen ingepast te worden;
    • 3. er mag onevenredige verkeershinder ontstaan door een verkeersaantrekkende werking;
    • 4. er dient voldaan te worden aan voldoende parkeerbehoefte op eigen terrein;
    • 5. er mag geen uitstoot van stikstofdepositie op Natura 2000 gebieden ontstaan;
    • 6. er dient voorzien te worden in voldoende waterberging;
    • 7. het perceel en bebouwing dienst duurzaam ingericht en gebouwd te worden.

3.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. gebruik van gebouwen voor zelfstandige kantoren die niet ten dienste van het kennisecosysteem staan, tenzij anders aangeven;
  • b. bedrijfswoningen, tenzij anders aangegeven;
  • c. opslag van goederen op onbebouwde gronden met een totale stapelhoogte van meer dan 5 meter, tenzij anders aangegeven;
  • d. BEVI-bedrijven;
  • e. bedrijven mogen beschikken over (gen)-laboratoria met een inperkingsniveau van maximaal ML-III+ en/of BioSafety Level-3 met een maximale gevarenklasse van P3;
  • f. parkeervoorzieningen voor de voorgevellijn.

3.6 Afwijken van de gebruiksregels
  • a. Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3.1 en kan de uitoefening van kennisintensieve bedrijfsactiviteiten van een hogere dan de aldaar toegestane categorie, worden toegestaan, voor zover deze bedrijfsactiviteiten gelet op de milieubelasting en ruimtelijke uitstraling naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig zijn aan de aldaar toegestane bedrijfsactiviteiten.
  • b. Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3.1 en kan de uitoefening van kennisintensieve bedrijfsactiviteiten, die niet worden genoemd in de Staat van bedrijfsactiviteiten, worden toegestaan, voor zover deze bedrijfsactiviteiten gelet op de milieubelasting en ruimtelijke uitstraling naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig zijn aan de aldaar toegestane milieucategorie.
  • c. Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3.1 en kan de uitoefening van kennisintensieve bedrijfsactiviteiten van een hogere dan de aldaar toegestane milieucategorie worden toegestaan, voor zover:
    • 1. de milieucategorie van deze bedrijfsactiviteiten niet hoger is dan categorie 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, zoals opgenomen in Bijlage 1 bij deze regels;
    • 2. de bedrijfsactiviteit plaatsvindt binnen de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1' of 'bedrijf tot en met categorie 3.2'; en
    • 3. voor zover deze bedrijfsactiviteiten gelet op de milieubelasting en ruimtelijke uitstraling naar de omgeving deze omgeving niet onevenredig aantast.
  • d. Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3.1 en kan de uitoefening van kennisintensieve bedrijfsactiviteiten van een hogere dan de aldaar toegestane milieucategorie worden toegestaan, voor zover:
    • 1. de milieucategorie van deze bedrijfsactiviteiten niet hoger is dan categorie 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, zoals opgenomen in Bijlage 1 bij deze regels;
    • 2. de bedrijfsactiviteit plaatsvindt binnen de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2'; en
    • 3. voor zover deze bedrijfsactiviteiten gelet op de milieubelasting en ruimtelijke uitstraling naar de omgeving deze omgeving niet onevenredig aantast.
  • e. Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3.1 onder c en kan synergiebedrijvigheid op gronden zonder de aanduiding 'specifieke vorm van kantoor - synergiebedrijvigheid' worden toegestaan.
  • f. Bij de beoordeling van de aard en invloed van de milieubelasting van bedrijfsactiviteiten, als bedoeld onder a, b, c, d en e worden de volgende milieubelastingcomponenten mede in de beoordeling betrokken:
    • 1. geluid;
    • 2. geurproductie;
    • 3. stofuitworp;
    • 4. gevaar.
  • g. Bij het besluit om verlening van omgevingsvergunning als bedoeld onder a, b, c, d en e wordt betrokken:
    • 1. effect van de bedrijfsactiviteiten op luchtverontreiniging;
    • 2. effect van de bedrijfsactiviteiten op bodemverontreiniging;
    • 3. het continue karakter van het bedrijf;
    • 4. visuele hinder;
    • 5. verkeersaantrekkende werking;
    • 6. landschappelijke en stedenbouwkundige inpasbaarheid.

3.7 Wijzigingsbevoegdheid
  • a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om het plan te wijzigen door een bouwvlak toe te voegen of te vergroten op gronden waar geen bouwvlak is aangegeven met inachtneming van het volgende:
    • 1. het stedenbouwkundige beeld dient aanvaardbaar te zijn;
    • 2. het perceel dient landschappelijke/groen ingepast te worden;
    • 3. er mag onevenredige verkeershinder ontstaan door een verkeersaantrekkende werking;
    • 4. er dient voldaan te worden aan voldoende parkeerbehoefte op eigen terrein;
    • 5. er mag geen uitstoot van stikstofdepositie op Natura 2000 gebieden ontstaan;
    • 6. er dient voorzien te worden in voldoende waterberging;
    • 7. het perceel en bebouwing dienst duurzaam ingericht en gebouwd te worden;
  • b. Bij het besluit tot planwijziging als bedoeld onder a wordt in onderlinge samenhang betrokken en voor deze aspecten de regels  gelden op het moment van de aanvraag.

Artikel 4 Groen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. bermen en beplanting;
  • c. paden;
  • d. voorzieningen van algemeen nut;
  • e. kunstwerken;
  • f. waterhuishoudkundige doeleinden, waterpartijen en waterberging, zoals wadi's.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. op of in deze gronden mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van voorzieningen van algemeen nut worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3,00 meter;
  • c. de bebouwde oppervlakte van een voorziening van algemeen nut mag niet meer bedragen dan 15 m2.

4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de hoogte van lichtmasten mag niet meer bedragen dan 6,00 meter;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5,00 meter.

4.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  • a. opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • c. recreatief nachtverblijf.

Artikel 5 Tuin

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het in stand houden van groen;
  • b. parkeren en opritten, uitsluitend waar deze aanwezig zijn ten tijde van de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan of mogelijk gemaakt kunnen worden in het groenrichtingsplan;
  • c. waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen;

met de daarbij behorende:

  • d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

met dien verstande dat parkeerplaatsen, met uitzondering van het bepaalde onder b, nadrukkelijk zijn uitgesloten.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 1,00 meter mag bedragen;
  • b. de bouwhoogte van lichtmasten mag ten hoogste 6,00 meter bedragen;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 5,00 meter bedragen.

5.2.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van prostitutiedoeleinden, seksinrichtingen en escortbedrijven;
  • b. het gebruik van gronden en bouwwerken als opslag-, stort- of bergplaats van aan het gebruik onttrokken machines, voer- of vaartuigen;
  • c. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van zwembaden en tennisbanen.

Artikel 6 Verkeer

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verkeersfunctie;
  • b. voet- en rijwielpaden;
  • c. parkeervoorzieningen;
  • d. groenvoorzieningen, waaronder bermen en beplanting;
  • e. straatmeubilair;
  • f. voorzieningen van algemeen nut;
  • g. kunstwerken;
  • h. waterlopen, waterpartijen en waterberging.

6.2 Bouwregels
6.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. op of in deze gronden mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van voorzieningen van algemeen nut worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 3,00 meter.
  • c. de bebouwde oppervlakte van een gebouw mag niet meer bedragen dan 15 m2.

6.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van lichtmasten, bewegwijzering en verkeersregulering mag niet meer bedragen dan 6,00 meter;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5,00 meter.

6.2.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  • a. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.

Artikel 7 Water

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • c. water, waterberging en waterlopen;
  • d. groenvoorzieningen, bermen en beplanting;
  • e. wegen en paden;

met daaraan ondergeschikt de daarbij behorende:

  • f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder bruggen, dammen en/of duikers.

7.2 Bouwregels
7.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

7.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt, dat de bouwhoogte maximaal 3 meter mag bedragen.

7.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen, met het oog op het voorkomen van onevenredige aantasting van het straat- en bebouwingsbeeld, nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

Artikel 8 Waarde - Archeologie 2

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

8.2 Bouwregels
8.2.1 Algemeen

In afwijking van het bepaalde bij de andere (hoofd)bestemmingen (artikelen 3 tot en met 7) mogen binnen deze bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn.

8.2.2 Bouwen ten behoeve van de hoofdbestemming

Bouwwerken ten behoeve van de andere, voor deze gronden aangewezen bestemmingen, zijn op de in artikel 8.1 bedoelde gronden slechts toelaatbaar, indien het betreft:

  • a. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder peil niet wordt uitgebreid;
  • b. een bouwwerk of grondbewerkingen ten behoeve van bouwwerken met een oppervlakte tot ten hoogste 10.000 m2;
  • c. mits het bouwwerk zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 centimeter en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

8.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 8.2 voor het bouwen overeenkomstig de andere bestemmingen, mits op basis van archeologisch onderzoek met bijbehorend rapport of naar het oordeel van een archeologisch deskundige is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad of mogelijk schade kan worden voorkomen door aan de vergunning regels te verbinden gericht op:

  • a. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. het doen van opgravingen;
  • c. begeleiding van de aanlegwerkzaamheden door een archeologisch deskundige.

De onder a genoemde maatregelen dienen door het bevoegd gezag te worden goedgekeurd.

De resultaten van het onder b en c genoemde onderzoek dienen in de vorm van een rapport dat voldoet aan de gestelde eisen in Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie uiterlijk binnen twee jaar na afloop van het veldwerk te worden overlegd.

8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.4.1 Omgevingsvergunning

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden van het bevoegd gezag op de in artikel 8.1 bedoelde gronden de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. grondwerkzaamheden dieper dan 30 centimeter, waartoe worden gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren, het verwijderen van funderingen en het aanleggen van drainage;
  • b. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  • c. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • d. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

8.4.2 Toelaatbaarheid

De werken of werkzaamheden, waarvoor het verbod van artikel 8.4.1 geldt, zijn slechts toelaatbaar, indien op basis van archeologisch onderzoek met bijbehorend rapport of naar het oordeel van een archeologisch deskundige is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad of mogelijk schade kan worden voorkomen door aan de vergunning regels te verbinden gericht op:

  • a. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. het doen van opgravingen;
  • c. begeleiding van de aanlegwerkzaamheden door een archeologisch deskundige.

De onder a genoemde maatregelen dienen door het bevoegd gezag te worden goedgekeurd.

De resultaten van het onder b en c genoemde onderzoek dienen in de vorm van een rapport dat voldoet aan de gestelde eisen in Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie uiterlijk binnen twee jaar na afloop van het veldwerk te worden overlegd.

8.4.3 Uitzonderingen

Het verbod, als bedoeld in artikel 8.4.1, is niet van toepassing indien:

  • a. de werken een oppervlakte hebben tot ten hoogste 10.000 m2;
  • b. de werken of werkzaamheden mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning dan wel bouwvergunning, aanlegvergunning of een ontgrondingsvergunning;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van in werking treden van het plan;
  • d. behoren tot het normale onderhoud en beheer van de gronden;
  • e. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.

8.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen door de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat:

  • a. op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  • b. wel aanwezige archeologische waarden in voldoende mate zijn veilig gesteld.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 10 Algemene bouwregels

10.1

In die gevallen dat de bestaande goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte en/of inhoud, die in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet tot stand zijn gekomen, meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte en/of inhoud in afwijking daarvan als maximaal toegestaan.

10.2

In die gevallen dat de bestaande afstand tot enige lijn van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet tot stand is gekomen, minder bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven, geldt die afstand in afwijking daarvan als minimaal toegestaan.

Artikel 11 Voorwaardelijke verplichting waterberging

Het verwijderen van wadi's en het uitbreiden van de verharding door bebouwing, bestrating en dergelijke op een perceel met meer dan 1.500 m2 is uitsluitend toegestaan nadat in voldoende mate is voorzien in waterberging binnen het perceel. Hierbij dient voldaan te worden aan de norm van 600 m3 per 10.000 m2 (1 ha) verharding.

Artikel 12 Algemene afwijkingsregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  • a. de bij recht gegeven maten, afmetingen en percentages tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  • b. de bestemmingsregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft;
  • c. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot ten hoogste 10,00 meter;
  • d. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van lichtmasten en toestaan dat de hoogte van lichtmasten wordt vergroot tot ten hoogste 10,00 meter;
  • e. het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen wordt vergroot, mits:
    • 1. de maximale oppervlakte van de vergroting ten hoogste 10% van het betreffende bouwvlak zal bedragen;
    • 2. de bouwhoogte wordt verhoogd met maximaal 25% van de maximaal voorgeschreven bouwhoogte.

Artikel 13 Algemene wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in de vorm van het aanbrengen van geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. de belangen van eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen mogen niet onevenredig worden geschaad.

Artikel 14 Algemene procedureregels

14.1 Wijziging

Overeenkomstig het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening is bij toepassing van de wijzigingsregels, als bedoeld in artikel 3.7, 8.5 en 13, de in artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening opgenomen procedure van toepassing.

14.2 Verwijzing naar andere wettelijke regelingen

Bij een verwijzing naar andere wettelijke regelingen is bedoeld de desbetreffende wet zoals die luidt op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.

Artikel 15 Overige regels

15.1 Parkeren
  • a. Bij nieuwbouw, uitbreiding en/of functieverandering van een gebouw dient ten minste voldaan te worden aan het gemeentelijke beleid ten aanzien van parkeernormen, zoals opgenomen in het beleidsdocument 'Nota parkeernormen Wageningen 2015', dat is vastgesteld op 10 november 2015, of diens wettelijk opvolger. Hierbij wordt de norm berekend over het nieuw te bouwen of te wijzigen gedeelte.
  • b. Indien op grond van het bepaalde onder a extra parkeerplaatsen dienen te worden gerealiseerd, dan dienen deze parkeerplaatsen tevens in stand gehouden te worden.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 16 Overgangsrecht

16.1 Overgangsrecht bouwwerken
16.1.1

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

16.1.2

Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in artikel 16.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in artikel 16.1.1 met maximaal 10%.

16.1.3

Artikel 16.1.1 niet gevonden. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

16.2 Overgangsrecht gebruik
16.2.1

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

16.2.2

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 16.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

16.2.3

Indien het gebruik, bedoeld in artikel 16.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

16.2.4

Artikel 16.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 17 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Business en Science Park Wageningen, deelgebied Agro Businesspark'.