direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Rijnsteeg 33-35
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0289.0082Rijnsteeg3335-ONT1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan

De eigenaren van de locatie Rijnsteeg 33-35 te Wageningen zijn voornemens de agrarische bedrijfsvoering te beëindigen. In ruil voor sloop van de agrarische opstallen wordt een nieuwe vrijstaande woning teruggebouwd. Ook wordt de bestaande boerderij gesplitst in twee wooneenheden. Deze ontwikkeling past niet in het geldende bestemmingsplan. Omdat het initiatief wel passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan een herziening van het bestemmingsplan. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Rijnsteeg 35 in het buitengebied van Wageningen. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0289.0082Rijnsteeg3335-ONT1_0002.png"

Ligging van het plangebied (bron: OpenStreetMap)

1.3 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.

Hoofdstuk 2 Het initiatief

In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.

2.1 Huidige situatie

Het plangebied ligt in het buitengebied van Wageningen, in het broekontginningenlandschap Binnenveld. Dit is een veelal open landschap met een sterke rationele verkaveling. De openheid is een belangrijk kenmerk. Vanuit Wageningen lopen een aantal rechte wegen het Binnenveld in. De bebouwing ligt direct aan deze wegen.

Op de locatie Rijnsteeg 35 is een agrarisch bedrijf gevestigd met intensieve veehouderij(pluimvee) en melkvee. Binnen het plangebied staat een boerderij met deel, een opslagloods en zijn er meerdere stallen. De bestaande gebouwen zijn geclusterd rondom een erf. Naast de boerderij is een boomgaard gelegen. Aan de zuidkant ligt een vroegere bedrijfswoning, die is afgesplitst van het bedrijf. Deze maakt geen deel uit van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0289.0082Rijnsteeg3335-ONT1_0003.png"

Luchtfoto van het plangebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.0289.0082Rijnsteeg3335-ONT1_0004.png"

Overzicht huidige situatie (bron: Landschappelijk inpassingsplan Buro Binnenveld )

2.2 Toekomstige situatie

In de toekomstige situatie wordt de agrarische bedrijfsvoering beëindigd en krijgt het gehele plangebied een woonfunctie. In de afgelopen 5 jaar is, verdeeld over 2 fasen, alle agrarische bedrijfsbebouwing gesloopt. De bedrijfsbebouwing ten behoeve van de intensieve veehouderij (ca. 900 m²) is reeds in fase 1 gesloopt. De deel van de boerderij is omgevormd tot een woning en er is een gezamenlijk bijgebouw gerealiseerd. Dit op grond van tijdelijke omgevingsvergunningen die in 2015 en 2017 zijn verleend.

In fase 2 is de overige bedrijfsbebouwing (circa 1.170 m²) gesloopt. Als compensatie wordt een nieuwe vrijstaande woning gerealiseerd. Onderhavig bestemmingsplan voorziet in deze mogelijkheid en legt daarbij tevens de situatie vast zoals mogelijk is gemaakt in fase 1. De nieuwe vrijstaande woning komt aan de achterzijde van het perceel te liggen. Hierdoor blijft de ruimte tussen de bestaande boerderij en de bestaande burgerwoning zoveel mogelijk open. Tevens wordt op deze manier voldoende afstand gehouden tot het naastgelegen agrarische bedrijf Rijnsteeg 37. De nieuwe woning en de nieuwe bijgebouwen worden geclusterd rondom het nieuwe erf dat compacter wordt dan het huidige erf. De nieuwe woning en de bijgebouwen zijn qua omvang en uitstraling ondergeschikt aan de bestaande boerderij. Dit blijft het meest beeldbepalende gebouw op het erf.

De drie woningen worden via één inrit en een gemeenschappelijk erf ontsloten. Het parkeren vindt plaats op dit erf. Onderstaande afbeelding geeft een beeld van de toekomstige situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0289.0082Rijnsteeg3335-ONT1_0005.png"

Beeld van toekomstige situatie (bron: Landschappelijk inpassingsplan Buro Binnenveld )

Landschappelijke inpassing

Voor het toekomstige woonerf is een landschappelijke inpassingsplan gemaakt. Deze is opgenomen in Bijlage 2 van de regels. In de nieuwe situatie worden de grenzen van het plangebied voorzien van gebiedseigen beplanting. Aan de voorzijde wordt bij voorkeur transparante beplanting toegepast. Verder naar achteren kan de beplanting dichter en hoger zijn, waardoor de bebouwing aan het zicht wordt onttrokken. De aanwezige kavelstructuur kan worden versterkt door langs de slootkant in het achterliggende grasland knotwilgen te planten. De bestaande boomgaard naast de boerderij blijft behouden. Een aantal kwalitatief mindere fruitbomen worden vervangen door nieuwe exemplaren. Het achterste deel van het huidige bouwvlak wordt omgezet in grasland. Vanuit de woningen blijft er zicht op het achterliggende landschap. De openheid aan de achterzijde van het perceel met vergezichten richting het westelijk deel van het buitengebied van Wageningen zijn zeer kenmerkend en waardevol is voor deze locatie.

2.3 Duurzame stedenbouw

In een duurzame leefomgeving wordt bewust omgegaan met energie, klimaat, grondstoffen, ruimte, water en groen. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn een logisch moment om de verschillende aspecten van duurzame stedenbouw vanaf het begin in de planvorming mee te nemen. Ook bij kleine planontwikkelingen zoals deze kunnen duurzaamheidsprincipes worden meegenomen in de opzet van het plan.

Bouwbesluit

Het Bouwbesluit stelt eisen aan energiezuinigheid van nieuwe woningen en utiliteitsgebouwen. De maat voor energiezuinigheid heet Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC). Voor woningen geldt sinds 2015 een Energie Prestatie Coëfficiënt van 0,4 op gebouwniveau. Vanaf 2020 wordt deze verlaagd richting een coëfficiënt dichter bij de nul. Vanaf 2020 moeten alle nieuwe gebouwen voldoen aan de BENG-eisen. Dit is rijksbeleid, waarbij BENG staat voor Bijna EnergieNeutrale Gebouwen.

Kansen

Bij de herinrichting van een perceel en bij nieuwbouw liggen kansen om duurzaamheid te verbeteren. Het energieneutraal maken van een gebouw kan beter bij de bouw dan achteraf. Nieuwbouw biedt de kans om meteen voor een duurzame wijze van verwarming te kiezen, maar ook andere duurzaamheidsaspecten zijn bij nieuwbouw relatief eenvoudig te realiseren, zoals het opwekken van duurzame energie. Het is van belang de kansen voor het opwekken van duurzame energie te benutten om de gestelde toename van duurzaam opgewerkte energie te behalen. Sinds 01-07-2018 moeten nieuwe woningen gasloos worden gebouwd. Daarnaast kan bij de inrichting van de buitenruimte rekening worden gehouden met water- en hittestress. Het aanplanten van groen is goed voor de klimaatbestendigheid, omdat het bijdraagt aan het verminderen van de hittestress en het verbeteren van het watervasthoudend vermogen van het gebied.

Gemeentelijk beleid

De gemeente Wageningen heeft de ambitie om in 2030 klimaatneutraal te zijn. Daarvoor is de routekaart 'Wageningen klimaatneutraal in 2030' vastgesteld. In deze routekaart zijn doelstellingen opgenomen ten aanzien van opwekking van duurzame energie en energiebesparing in onder andere de bebouwde omgeving.

De gemeente Wageningen heeft al geruime tijd door de raad vastgesteld duurzaam bouwenbeleid waarin partijen actief gestimuleerd worden om een stapje extra te zetten om een zo duurzaam mogelijk en toekomstbestendig nieuw gebouw of woning te ontwikkelen. De raad heeft de laatste actualisatie van het duurzaam bouwen beleid 2017-2021 op 23 oktober 2017 vastgesteld.

Wat betreft woningbouw wil de gemeente energieneutrale woningen en wijkconcepten stimuleren door een faciliterende rol te spelen en belemmeringen weg te nemen. Mooie voorbeelden van energiezuinige en energieneutrale woningen maakt de gemeente goed zichtbaar en de gemeente vraagt de eigenaren om een rol te spelen als ambassadeur.

Voor nieuwbouw zijn de voornaamste speerpunten in het duurzaam bouwenbeleid:

  • Alle nieuwbouw wordt gasloos ontwikkeld en minimaal 25% energiezuiniger dan het bouwbesluit;
  • Voor nieuwbouw wordt aan de initiatiefnemer gevraagd inzichtelijk te maken welke stappen nog nodig zijn om de woning of gebouw in de toekomst alsnog energieneutraal te maken wanneer deze doelstelling niet bij de bouw reeds kan worden gerealiseerd;
  • Naast het thema energie wordt bij nieuwbouw ook aandacht gevraagd voor duurzame maatregelen op het gebied van mobiliteit, bouwmaterialen en op het gebied van groen/water (waaronder ook natuurinclusief bouwen).


Planspecifiek

Voorliggend plan betreft de splitsing van de bestaande boerderij in twee wooneenheden en de realisatie van één vrijstaande woning. Conform het bouwbesluit zal de nieuwe woning gasloos worden gebouwd. Verdere duurzaamheidsmaatregelen, ook voor de gesplitste boerderij, worden in het kader van de omgevingsvergunning onderzocht waarbij rekening zal worden gehouden met het DuBo-beleid van de gemeente Wageningen.

Met voorliggend plan vermindert de hoeveelheid verhard oppervlak en wordt voorzien in groene aanplant. Dit is gunstig voor het waterabsorberend vermogen van de bodem en het voorkomen van hittestress.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Gebiedsgericht

De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.

In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.

In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.

Ladder duurzame verstedelijking

Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).

De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."

Per 01 juli 2017 is de ladder voor duurzame verstedelijking herzien. Bij de herziening zijn onder meer de drie afzonderlijke 'treden' van de ladder losgelaten en is het begrip 'actuele regionale behoefte' gewijzigd in 'behoefte'. Nieuw is dat de laddertoets bij flexibele plannen kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van een wijzigings- of uitwerkingsplan.

Planspecifiek

Gebiedsgericht

Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van de SVIR en het Barro.

Ladder duurzame verstedelijking

Voorliggend plan betreft een ruimte-voor-ruimte ontwikkeling waarbij bedrijfsopstallen worden vervangen door een nieuwe woning en waarbij de bestaande boerderij wordt gesplitst in twee wooneenheden. Dit is geen stedelijke ontwikkeling in de zin van de ladder voor duurzame verstedelijking. Verdere toetsing aan de ladder is niet nodig.

3.2 Provinciaal beleid

Algemeen

In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland (december 2018) staan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid. Op 24 september 2014 is door Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Deze is op 19 december 2018 geactualiseerd op basis van de nieuwe omgevingsvisie. De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.

Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

De provincie wil de focus leggen op een duurzaam, verbonden en een economisch krachtig Gelderland. Door daarin te investeren wil de provincie werken aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland. Om dat te bereiken wordt de focus gelegd op zeven ambities op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en woon- en leefomgeving. Deze ambities worden samengevat in de volgende punten:

  • Een versnelde energietransitie, gericht op forse vergroting van het aandeel duurzame energie en passend bij de Gelderse kwaliteiten;
  • Een op de toekomst toegerust beschermend klimaatbeleid;
  • Een voortvarend en innovatief circulair beleid;
  • Een stimulerend en beschermend beleid voor biodiversiteit;
  • Efficiënte, duurzame en innovatieve bereikbaarheid, toegesneden op de veranderende vraag;
  • Een duurzaam, dynamisch en toegankelijk economisch vestigingsklimaat, waar voor ondernemers en inwoners een sterke aantrekkingskracht vanuit gaat;
  • Een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen.

Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik

De provincie en partners gaan nieuwe ontwikkelingen bezien in samenhang met de bestaande voorraad. Als leidend principe wordt de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik gehanteerd. De juridische basis hiervoor is de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Omgevingsverordening Gelderland

De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

Planspecifiek

Het plangebied ligt binnen het ‘Waardevol open gebied’ en ‘Stiltegebied’. In artikel 2.55 van de verordening is opgenomen dat er geen bestemming mag worden gerealiseerd die de openheid van een Waardevol open gebied aantast. Daarnaast ligt het plangebied in een stiltegebied (artikel 3.56).

Voorliggend plan leidt niet tot een toename van geluid in de omgeving. Omdat het agrarische bedrijf verdwijnt wordt het eerder stiller, hoewel de agrarische bedrijfsvoering wordt gezien als 'gebiedseigen geluid'. Ten behoeve van het initiatief worden de agrarische opstallen gesloopt en wordt het perceel omgevormd in een erf met woningen. Zowel het bouwperceel als de hoeveelheid bebouwing wordt aanzienlijk kleiner waardoor de openheid van het landschap wordt versterkt. De maatregelen genoemd in het landschappelijk inpassingsplan zorgen er bovendien voor dat de nieuwe situatie past in de kenmerken van het broekontginningenlandschap.

In paragraaf 3.1 is reeds vermeld dat er hier geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Een toetsing aan de ladder voor duurzaam ruimtegebruik is niet nodig.

De conclusie is dat het initiatief past in de provinciale beleidsdoelstellingen.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Regionale beleidsinvulling functieverandering en nevenactiviteiten

De “Regionale beleidsinvulling functieverandering en nevenactiviteiten” van de Regio de Vallei is op 13 februari 2007 door Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland geaccordeerd. De gemeente Wageningen heeft destijds het beleid eveneens goedgekeurd en besloten dat op termijn dit beleid dient te worden vertaald in het nieuw op te stellen bestemmingsplan buitengebied. In het beleid wordt in geval van stoppende of gestopte agrarische bedrijven een functiewijziging naar 'Wonen', waarbij ook nieuwbouw mogelijk is, als een passende ontwikkeling gezien.

De regeling functieverandering geeft aan dat bij sloop van meer dan 2.000 m² één woongebouw met 2 wooneenheden van maximaal 800 m³ gebouwd mogen worden. In voorliggend geval is gekozen voor maatwerk waarbij het bestaande deel van de boerderij wordt ingericht als woning en daarnaast één nieuwe vrijstaande woning mogelijk wordt gemaakt. Hiermee wordt beter gebruik gemaakt van de reeds aanwezige bebouwing en daarnaast is de voorgenomen invulling beter landschappelijk inpasbaar dan de realisatie van een nieuw woongebouw van 800 m³ met 2 wooneenheden.

3.3.2 Woningmarktstrategie 2019-2022

De woningmarktstrategie is vastgesteld op 28 oktober 2019. De kern van de strategie bestaat uit een ‘toetsingskader woningbouw’ met hierin randvoorwaarden voor nieuwe woningbouwinitiatieven. Dit toetsingskader geldt voor alle ruimtelijke initiatieven en plannen waar woningbouw mee gemoeid is. Bij de beoordeling van een initiatief wordt onderscheid gemaakt tussen een plan tot 30 woningen, tussen de 30 en 50 woningen en een initiatief vanaf 50 woningen.

De volgende onderwerpen maken onderdeel uit van het toetsingskader:

  • Kwantitatieve woningbouw: Plan past binnen maximaal aantal woningen conform de regionale woningbouwafspraken (op dit moment in de bandbreedte van 1.100-1.320 woningen tot 2028);
  • Kwalitatieve woningbouw naar type: Plan bestaat uit overgrote deel (3/4) uit seniorenwoningen of woningen die geschikt zijn voor senioren;
  • Kwalitatieve woningbouw naar prijs (weegt zwaarder): Sociale huur, middenhuur en -koop, en duur segment;
  • Parkeeroplossingen: Voldoen aan de parkeernorm is een vereiste en eventueel realiseren fietsenstalling;
  • Leegstand: het plan lost langdurige leegstand op;
  • In de nabijheid van voorzieningen: op loopafstand indien woningen voor senioren;
  • Een vernieuwend concept: woningen voor een specifieke doelgroep;
  • Voorrang groene duurzame initiatieven: Nul-op-de-meter woningen, DUBO-beleid, duurzame bouwmaterialen, natuurinclusief;
  • Minimaal 10 % groen en bestaand groen blijft behouden;
  • Mix in de wijk wat betreft doelgroep.

De gemeente beoordeeld een initiatief in het integraal overleg aan de hand van de criteria van het toetsingskader. Een initiatief moet scoren op alle harde vereisten enerzijds en voor minimaal de helft van het maximum te halen bonuspunten anderzijds. Het initiatief krijgt dan groen licht om verder uit te werken.

Planspecifiek

Voorliggend initiatief heeft voldoende punten behaald om gerealiseerd te mogen worden. Zo past het plan bijvoorbeeld binnen de regionale woningbouwafspraken, wordt er langdurende leegstand voorkomen en is er voldoende groen op het perceel.

3.3.3 Woonvisie 2016-2025

In Woonvisie Wageningen 2016-2025 "Samen Wonen" beschrijft de gemeente Wageningen het woonbeleid voor de komende vijf jaar met een doorkijk naar 2025. De woonvisie heeft als doel een kader te bieden waarbinnen toekomstige ontwikkelingen plaats kunnen vinden. In de woonvisie zijn drie thema's nader uitgewerkt, te weten 'Wonen en gezondheid', 'Betaalbaarheid' en 'Kennis en wonen'.


Voor wat betreft het thema 'wonen en gezondheid' is een van de doelstellingen om inwoners zo zelfstandig mogelijk te laten wonen in een woning op maat, met voldoende mogelijkheden voor zorg op maat. Gemeente Wageningen stimuleert kleinschalige woonzorginitiatieven. Daarnaast biedt de gemeente ondersteuning bij en denkt ze mee over de transformatie van bestaande gebouwen (zoals bij scheiden wonen en zorg en bij kantoren). Ten aanzien van het thema 'betaalbaarheid' zet gemeente Wageningen in op voldoende passende woonruimte voor huishoudens met een laag- of middeninkomen. Te (ver)bouwen woningen richten zich bij voorkeur op de ontbrekende (betaalbare) segmenten in de woningmarkt (segmenten waar behoefte aan is, maar te weinig aanbod). Tenslotte is de ambitie bij het thema 'kennis en wonen' om studenten en PhD'ers blijvend aan stad te binden. Dit wil Wageningen bereiken door een woonomgeving (woningen, woonmilieus en voorzieningen) te bieden die aantrekkelijk is voor kenniswerkers en flexibel en creatief in te spelen op de dynamische en diverse woningvraag.


Planspecifiek

Voorgenomen ontwikkeling betreft de sloop van de agrarische opstallen waarvoor in de plaats een nieuwe vrijstaande woning wordt teruggebouwd en de bestaande boerderij wordt gesplitst in twee wooneenheden. De nieuw te bouwen woning betreft een woning in het duurdere koopsegment. Op dit segment gaat de gemeente niet actief sturen. Bij de afweging van nieuwe plannen en initiatieven wordt gekeken of deze passen binnen de KWP4-afspraken. Daarbij is een belangrijk criterium of plannen qua programma niet concurrerend zijn met andere bestaande plannen. Het is aan de markt om te bepalen of en hoeveel behoefte er is aan dit type woningen op de specifieke locatie. De ladder voor duurzame verstedelijking is een belangrijk instrument om te onderzoeken of er behoefte is aan het type woningen. In onderstaande tabel is weergegeven hoe de behoefte en de opgave van de huidige woningbouwplannen er uitzien (bron: Woonvisie Wageningen).

afbeelding "i_NL.IMRO.0289.0082Rijnsteeg3335-ONT1_0006.png"

In paragaaf 3.1 is geconcludeerd dat er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling aangezien er gebruik wordt gemaakt van de ruimte voor ruimte regeling. Er is voldoende kwantitatieve ruimte beschikbaar voor de realisatie van twee woningen. Onderhavig planvoornemen komt vanuit een particuliere initiatiefnemer die voornemens is gebruik te maken van de beleidsregels die op het perceel van toepassing zijn. Het gaat hier om één nieuwe vrijstaande woning en de splitsing van de bestaande boerderij. Dit aantal past ruimschoots binnen het aantal te realiseren woningen tot 2029.

3.3.4 Geldend bestemmingsplan

In het bestemmingsplan 'Buitengebied', vastgesteld in september 2013, heeft het functieveranderingsbeleid, zoals verwoord in paragraaf 3.3.1, geen directe juridische vertaling gekregen. Het bepalen van het aantal te realiseren woongebouwen en wooneenheden in bestaande bebouwing wordt als maatwerk gezien. De gemeente geeft er de voorkeur aan om dit van geval tot geval te bekijken.

Voor de locatie geldt de enkelbestemming 'Agrarisch met waarden' met een bouwvlak. Tevens geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Onderstaande afbeelding geeft de planologische situatie weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0289.0082Rijnsteeg3335-ONT1_0007.png"

Uitsnede uit het bestemmingsplan 'Buitengebied' (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

Het wijzigen van de agrarische bestemming in een woonbestemming en het realiseren van nieuwe woningen kan niet worden gerealiseerd binnen de regels van het vigerende bestemmingsplan. Een herziening van het bestemmingsplan is derhalve nodig.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.

Planspecifiek

Voor voorliggend initiatief is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport hiervan is opgenomen in bijlage 1. Uit de resultaten van dit onderzoek blijkt dat het plangebied in milieuhygiënisch opzicht geschikt is voor de huidige en toekomstige bestemming. Vervolgonderzoek is niet noodzakelijk.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.

4.1.2 Luchtkwaliteit

De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.

Luchtkwaliteit ter plaatse

In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 (fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor beide stoffen bedraagt de grenswaarde 40 µg/m3.

Bijdrage aan luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.

Planspecifiek

Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief

Ten behoeve van het bestemmingsplan Buitengebied is een MER uitgevoerd. Uit onderstaand kaartje, afkomstig uit het MER, blijkt dat ter plaatse van het plangebied (rode stip) de fijnstofconcentratie op circa 25 µg/m3 ligt. Dit ligt onder de norm van 40 µg/m3. Vanuit luchtkwaliteit is er geen belemmering voor het initiatief.

afbeelding "i_NL.IMRO.0289.0082Rijnsteeg3335-ONT1_0008.png"

Achtergrondconcentraties fijnstof (bron: MER Bestemmingsplan Buitengebied)

Bijdrage initiatief

Als onderdeel van het initiatief worden alle agrarische activiteiten in het plangebied beëindigd. De luchtkwaliteit ter plaatse verbetert als gevolg hiervan. Het aantal verkeersbewegingen zal als gevolg van het initiatief naar verwachting afnemen, omdat er geen sprake meer is van (zwaar) bedrijfsverkeer. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.

4.1.3 Geluid

De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:

  • woningen;
  • geluidgevoelige gebouwen, zoals scholen, ziekenhuizen, verzorgings- en verpleeghuizen, psychiatrische instellingen en kinderdagverblijven;
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen en bestemde ligplaatsen voor woonschepen).

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen, geluidbelastingkaarten en actieplannen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.

Planspecifiek

Het plangebied ligt op grote afstand van rijks- en provinciale wegen. De Rijnsteeg is een lokale landbouwweg met een beperkte hoeveelheid verkeer. Voor de Rijnsteeg is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is als Bijlage 2 Akoestisch onderzoek bijgevoegd bij dit bestemmingsplan. De conclusie uit het onderzoek luidt dat de maximaal berekende geluidbelasting ten gevolge van wegverkeer afkomstig van de Rijnsteeg 41 dB bedraagt. Dit is ruim onder de voorkeursgrenswaarde van 48dB. Het plan is uitvoerbaar in het kader van de Wet geluidhinder.

WHO-norm

Op 13 november 2018 heeft de gemeenteraad een motie aangenomen over de normen van de World Health Organisation (WHO). De WHO-norm betreft 53 dB (Lden) en 45 dB (Lnight), de voorgenomen ontwikkeling aan de Rijnsteeg 33-35 blijft hier ruim onder. Daarmee is er sprake van een goed woon- en leefklimaat.

Industrielawaai

Direct ten noorden van het plangebied ligt het agrarische bedrijf Rijnsteeg 37. Mogelijke (geluid)hinder van dit bedrijf komt aan de orde in paragraaf 4.1.5 Milieuzonering. Andere bronnen van geluidhinder zijn niet aanwezig.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.

4.1.4 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.

Op grond van artikel 3 lid 1 van de Wgv gelden de volgende normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor:

geurgevoelig object gelegen in:   maximaal toegestane geurbelasting
(odour units per m3 lucht)  
concentratiegebied binnen bebouwde kom   3,0 ouE/m3   
concentratiegebied buiten bebouwde kom   14,0 ouE/m³  
niet-concentratiegebied binnen bebouwde kom   2,0 ouE/m3  
niet-concentratiegebied buiten bebouwde kom   8,0 ouE/m3  

Als het geen bedrijf is waar een geuremissiefactor voor is vastgelegd gelden de volgende eisen:

  • binnen de bebouwde kom geldt een afstand van 100 meter;
  • buiten de bebouwde kom geldt een afstand van 50 meter.

Tot slot geldt voor zowel dieren met als voor dieren zonder geuremissiefactoren altijd een minimumafstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object. Dit betreft 50 respectievelijk 25 meter voor hetzij binnen dan wel buiten de bebouwde kom.

De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.

Planspecifiek

Ten noorden van het plangebied ligt aan de Rijnsteeg 37 een agrarisch bedrijf met rundvee. Dit betreft een bedrijf met vaste afstandsdieren, waarvoor een afstand van 50 meter aangehouden moet worden. De nieuwe woningen voldoen aan deze afstand, dat geldt zowel voor nieuw te bouwen woning als voor de te splitsen boerderij. Eenzelfde conclusie geldt voor het bedrijf aan de Lange Rijnsteeg 2a. Deze veehouderij ligt op circa 500 meter afstand van het plangebied en vormt daarmee geen belemmering voor voorliggend initiatief. Omgekeerd wordt het bedrijf niet in zijn ontwikkelingsmogelijkheden beperkt door voorliggend plan. Er zijn woningen op kortere afstand gelegen die in dat geval maatgevend zijn.

Op het agrarisch perceel Rijnsteeg 37 ligt ook een aantal kuilvoerplaten. Op grond van het Activiteitenbesluit moet de afstand tot woningen minimaal 25 meter bedragen. Ook aan deze afstand wordt voldaan.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.

4.1.5 Milieuzonering

Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.

De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.

Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.

Planspecifiek

Agrarische bedrijven en milieuzonering

Het aspect geur afkomstig van agrarische bedrijven is reeds behandeld in paragraaf 4.1.4. Voor de aspecten stof en geluid van agrarische bedrijven geldt op grond van de Staat van bedrijfsactiviteiten uit de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' een richtafstand van 50 meter. Aan deze richtafstand wordt voldaan. In de directe omgeving liggen geen andere bedrijven die mogelijke hinder zouden kunnen veroorzaken.

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect milieuzonering.

4.1.6 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.

De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.

De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.

Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.

Planspecifiek

Voorliggend plan voorziet in de toevoeging van 2 wooneenheden binnen het plangebied. Om die reden is het belangrijk om te kijken naar mogelijke risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen in de omgeving van het plangebied. Hiervoor is de website risicokaart.nl geraadpleegd, zie uitsnede hieronder.

afbeelding "i_NL.IMRO.0289.0082Rijnsteeg3335-ONT1_0009.png"

Uitsnede risicokaart met het plangebied (rood omcirkeld) (bron: www.risicokaart.nl)

Uit de kaart blijkt dat het plangebied niet is gelegen binnen het invloedsgebied van transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, de weg en het water. In de omgeving liggen geen risicovolle inrichtingen.

Wel loopt er een hoogspanningslijn op korte afstand van het plangebied. Vanuit het bestemmingsplan geldt een belemmeringstrook-zone van 50 meter aan weerszijden van de lijn waar niet gebouwd mag worden. Het plangebied ligt daarbuiten.

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect externe veiligheid.

4.1.7 Milieueffectrapportage

Voor activiteiten die belangrijke milieugevolgen kunnen hebben, is het verplicht een milieueffectrapportage (m.e.r.) uit te voeren en een Milieu Effect Rapport (MER) te maken. Hiermee krijgt het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming. De m.e.r. onderzoekt de milieugevolgen van een plan of een besluit en (milieuvriendelijker) alternatieven. Een plan of besluit is m.e.r.-plichtig in een van de volgende situaties:

  • in het Besluit milieueffectrapportage, artikel 7.4 bijlagen C en D zijn activiteiten aangewezen waarvoor direct een m.e.r.-plicht geldt;
  • een m.e.r.-plicht kan volgen uit een passende beoordeling in het kader van de Wet Natuurbescherming;
  • op grond van de provinciale milieuverordening kunnen aanvullend op het Besluit m.e.r. activiteiten worden aangewezen waarvoor een m.e.r.-plicht geldt.

M.e.r.-beoordeling

Een aantal activiteiten op kleinere schaal zijn m.e.r.-beoordelingsplichtig als een indicatieve drempelwaarde uit bijlage D wordt overschreden. Ook als de drempelwaarden niet worden overschreven kan in overleg worden bekeken of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling, omdat er mogelijk belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Er kunnen twee uitkomsten zijn:

  • als de conclusie is dat er geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden hoeft er geen m.e.r.-procedure te worden doorlopen. Dit wordt in het betreffende plan of besluit gemotiveerd en moet ook formeel bekend worden gemaakt door het bevoegd gezag;
  • als belangrijke nadelige milieugevolgen niet uitgesloten kunnen worden, moet er een m.e.r.-procedure worden doorlopen.

Planspecifiek

Het onderhavige plan behelst de splitsing van de boerderij in twee wooneenheden en de realisatie van één vrijstaande woning en blijft daarmee (ver) onder de drempel van de aanleg, wijziging of uitbreiding met 2000 of meer woningen. Er is geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in onderdeel D, categorie 11.2 van de bijlage bij het Besluit m.e.r.. Er geldt derhalve geen m.e.r.-(beoordelings)plicht en er hoeft geen aanmeldnotitie m.e.r. te worden opgesteld.

Wel zijn in het kader van dit bestemmingsplan in hoofdstuk 4 de belangrijkste milieuaspecten in beeld gebracht. Hieruit is niet gebleken dat er sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Hetgeen beschreven wordt in dit bestemmingsplan geeft voldoende inzicht op de milieu gevolgen om een gewogen besluit omtrent dit plan te nemen.

4.2 Water

Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Indien nodig wordt overtollig water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen niet meer mogelijk is wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.


Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:

  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om de waterbeheerder vroegtijdig in de planvorming te betrekken, en
  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om in hun plan verantwoording af te leggen over de manier waarop omgegaan is met de inbreng van de waterbeheerder. Dit laatste gebeurt doorgaans in de waterparagraaf bij het betreffende plan.

Beleid waterschap Vallei en Veluwe

In het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 heeft waterschap Vallei en Veluwe tactische doelen geformuleerd. Per jaarplan geeft het waterschap concreet invulling aan de daadwerkelijke realisatie van deze doelen. Daarnaast heeft het waterschap de Keur met de Algemene – en Beleidsregels van Waterschap Vallei en Veluwe vastgesteld. Alle handelingen in of nabij een waterstaatswerk worden hieraan getoetst. In de Het Algemene beleidsregels (3e wijziging, 2017) bij de Keur 2013 wordt ten doel gesteld dat een uitbreiding van het verhard oppervlak in principe, vanuit waterhuishoudkundig oogpunt, waterbalans neutraal moet plaatsvinden.

Voor ruimtelijke ontwikkelingen gelden op basis van beleid bovengenoemd beleid de volgende uitgangspunten:

  • Hemelwater wordt op basis van de trits 'vasthouden-bergen-afvoeren' zoveel mogelijk ter plaatse vastgehouden. Wanneer lozen in de bodem redelijkerwijs niet mogelijk is kan geloosd worden op oppervlaktewater. Lozen op de riolering is in principe niet toegestaan;
  • Afvalwater niet zijnde 'schoon' hemelwater aansluiten op het riool;
  • Houdt bij het ontwerp rekening met de gemiddelde hoogste grondwaterstand;
  • De ontwikkeling dient in de gebruiksfase grondwaterneutraal te zijn. Structurele drainage of andere middelen om grondwater af te voeren zijn in principe niet toegestaan;
  • Geen uitlogende materialen gebruiken op plaatsen die in contact kunnen komen met (grond)water;

Er is sprake van een vrijstelling van het compenseren van de toename van verhard oppervlak als de toename minder is dan 1.500 m² in stedelijk gebied. In landelijk gebied geldt deze vrijstelling ook, tenzij de afvoer niet plaatsvindt in een oppervlaktelichaam met de aanduiding 'water met natuurfunctie zijnde Hen-Sed water' op de natuurkaart behorende bij de Algemene Regels van de Keur. Dan is er sprake van een vrijstelling bij een toename van het verhard oppervlak van minder dan 4.000 m².

Planspecifiek

Het plan voorziet in de sloop van circa 2.070 m2 agrarische bedrijfsbebouwing. Ook verdwijnt een deel van de erfverharding. Er worden een nieuwe woning en bijgebouwen teruggebouwd. Het plan leidt per saldo tot een aanzienlijke vermindering van het verhard oppervlak. Er hoeft derhalve geen compensatie van waterberging plaats te vinden. Het hemelwater binnen het plangebied zal ter plaatse worden vastgehouden en/of geborgen. Binnen het plangebied is daar voldoende ruimte voor.

Voor het plan is de digitale watertoets doorlopen. De resultaten zijn in bijlage 3 opgenomen. Hieruit blijkt dat het plan geen essentiële waterbelangen raakt. Het waterschap heeft een positief wateradvies gegeven.

4.3 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.

Gebiedsbescherming

In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.


Soortenbescherming

Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek

Ten behoeve van voorliggend plan is een Quickscan flora- en fauna uitgevoerd. De resultaten hiervan zijn opgenomen in bijlage 4.

Gebiedsbescherming

De onderzoekslocatie is gelegen ten zuidoosten van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied, Binnenveld. De afstand tussen de onderzoekslocatie en dit Natura 2000-gebied bedraagt circa twee en half kilometer. Daarnaast liggen op circa vier kilometer de Natura 2000-gebieden de Veluwe en Rijntakken. De locatie ligt buiten het Natuurnetwerk Nederland. Het initiatief (beëindiging van het agrarisch bedrijf, de bouw van een nieuwe woning en de splitsing van de boerderij in twee wooneenheden) heeft geen negatieve gevolgen op beschermde natuurwaarden. Omdat er geen sprake is van aantasting van wezenlijke waarden en kenmerken van het NNN is verder onderzoek naar invloeden op het NNN niet van toepassing.

Stikstofdepositie

Een toename van stikstofdepositie als gevolg van de aanleg en gebruik van een ruimtelijk plan kan wel tot op grotere afstand effect hebben op de natuurwaarden in Natura 2000-gebieden. Daarom is voor het plan een Voortoets stikstofdepositie uitgevoerd. De rapportage daarvan is opgenomen in bijlage 5.

Uit de Aerius-berekening blijkt dat zowel de aanlegfase als de gebruiksfase geen bijdrage aan de stikstofdepositie hoger dan 0,00 mol/ha/jaar veroorzaakt op de Natura-2000 gebieden in de omgeving. Omdat de stikstofdepositie niet toeneemt is er geen sprake van significante effecten in Natura 2000-gebied als gevolg van het plan.


Soortenbescherming

Uit het onderzoek blijkt dat binnen de onderzoekslocatie nest- of verblijfplaatsen van beschermde soorten kunnen worden uitgesloten. Er staan op korte termijn geen werkzaamheden op de planning. De wijziging van het bestemmingsplan is een formele afhandeling en zal daarom geen invloed hebben op in de omgeving voorkomende beschermde soorten zoals de huismus en de steenuil. Voor de bestemmingswijziging van agrarisch naar wonen zijn geen belemmeringen aangetroffen en is geen overtreding van de Wet natuurbescherming aan de orde. Verder geldt ten alle tijde de algemene zorgplicht ten aanzien van flora en fauna. De periode van half september tot december zijn veelal geschikte maanden om werkzaamheden uit te voeren.

Houtopstanden

Binnen het plangebied worden ten behoeve van het plan geen houtopstanden verwijderd. Er is daarom geen sprake van een meldings- of herplantplicht in het kader van de Wet natuurbescherming.

Het initiatief is uitvoerbaar voor wat betreft het aspect ecologie.

4.4 Verkeer

Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur.

Door het initiatief zal het aantal verkeersbewegingen op de Rijnsteeg niet substantieel wijzigen. Als gevolg van het beëindigen van het agrarisch bedrijf zal wel het (zwaar) bedrijfsverkeer verdwijnen. Het verkeer van en naar de woningen betreft alleen licht verkeer. De drie woningen worden via één gezamenlijke inrit op de Rijnsteeg ontsloten. Deze weg is in beheer van de gemeente Ede. De verkeersgeneratie op basis van de kencijfers van het CROW levert voor een vrijstaande koopwoning in het 'buitengebied' in een 'weinig stedelijk' gebied minimaal 7,8 en maximaal 8,6 motorvoertuigen per etmaal per woning op, en een twee onder een kap woning minimaal 7,4 en maximaal 8,2 per woning. De maximaal 25 motorvoertuigen per etmaal als gevolg van het initiatief kunnen gemakkelijk door de Rijnsteeg verwerkt worden.

De gemeente Wageningen heeft geen eigen parkeerbeleid voor het buitengebied. Hierom heeft de beoordeling plaatsgevonden op basis van ervaringscijfers en kentallen van het CROW (CROW publicatie 381, Toekomstbestendig parkeren, 2018) uit de verkeerskundige praktijk. Op basis van deze kencijfers levert een vrijstaande koopwoning in het 'buitengebied' in een 'weinig stedelijk' gebied een extra parkeerbehoefte op van minimaal 2,0 en maximaal 2,8 per woning, en een twee onder een kap woning minimaal 1,8 en maximaal 2,6 per woning. In totaal is er een parkeerbehoefte van maximaal 8 parkeerplaatsen. Voor het parkeren is voldoende ruimte op eigen perceel.

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect verkeer.

4.5 Cultuurhistorie en archeologie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.

Archeologie

De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.

Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.

Planspecifiek

Cultuurhistorie

In het plangebied zijn geen specifieke cultuurhistorische waarden aanwezig.

Archeologie

Volgens het archeologiebeleid met beleidskaart van de gemeente Wageningen (vastgesteld in 2011) is het plangebied gelegen in een gebied met een lage verwachting. Dit is in het bestemmingsplan Buitengebied vertaald in de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Volgens de regels dient een archeologisch onderzoek te worden gedaan bij bodemingrepen met een oppervlakte groter dan 10.000 m². Bij voorliggend plan is dat niet het geval. Een archeologisch onderzoek is dus niet nodig.

Het initiatief is uitvoerbaar voor het aspect cultuurhistorie en archeologie.

4.6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe heeft de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst afgesloten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.

Tevens is een overeenkomst betreffende planschade afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.

Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

Verbeelding

De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.

Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.

Regels

De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.

  • Hoofdstuk I : Inleidende regels, deze bevatten de begrippen en wijze van meten;
  • Hoofdstuk II: Bestemmingsregels, dit zijn de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde. De regels bevatten een bestemmingsomschrijving en regels voor het bouwen en het gebruik.
  • Hoofdstuk III: Algemene regels, dit zijn regels die gelden voor alle bestemmingen. Dit zijn onder meer (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden.
  • Hoofdstuk IV: Overgangs- en slotbepalingen.

5.2 Wijze van bestemmen

Voor de opzet van voorliggend plan is aangesloten bij de systematiek van het bestemmingsplan 'Buitengebied' van de gemeente Wageningen.

Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:

  • De woningen, erf en tuinen zijn opgenomen in de bestemming 'Wonen-1'. Met een bouwvlak is de situering van de nieuw te bouwen woning en de te splitsen boerderij vastgelegd. Middels een voorwaardelijke verplichting is de landschappelijke inpassing gewaarborgd.
  • Het achterste deel van het voormalig agrarisch bouwvlak heeft de bestemming 'Agrarisch met waarden', maar zonder bouwvlak. Deze gronden maken geen deel uit van het toekomstige woonperceel en worden bij het agrarische perceel gevoegd.
  • De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'.

Tevens zijn de gebiedsaanduidingen 'wetgevingzone-omgevingsvergunning openheid' en 'wetgevingzone-wijzigingsbevoegdheid ecologische verbindingszone' overgenomen uit het bestemmingsplan Buitengebied.

Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.

Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld.

6.2 Verslag vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro

Dit bestemmingsplan is in het kader van het wettelijk overleg toegezonden aan de provincie Gelderland, de veiligheidsregio/brandweer en gemeente Ede. Zij zijn allen akkoord met voorliggend bestemmingsplan. Een aanvulling omtrent het milieuaspect geur van buurgemeente Ede is verwerkt. De provincie verzocht om het 'waardevol open landschap' en het stiltegebied te benoemen in het plan, met de toevoeging dat het plan daar in positieve zin aan bijdraagt. Via de digitale watertoets is het waterschap Vallei en Veluwe op de hoogte gesteld van het plan. Het waterschap heeft hierop een positief wateradvies afgegeven (zie paragraaf 4.2 en bijlage 3).

6.3 Verslag inspraak ex artikel 3.1.6 Bro

Gezien de beperkte impact van het plan wordt geen inspraak ex artikel 3.1.6 Bro opgenomen. De initiatiefnemer heeft zijn naast buren op de hoogte gesteld van het plan.

6.4 Verslag zienswijzen

In deze paragraaf, of in een separate bijlage, worden te zijner tijd de zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan en de gemeentelijke reactie hierop opgenomen.