Plan: | Gen. Foulkesweg achter 89 |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0289.0077GenFoulkes89-ONT1 |
De heer De Sévaux, hierna initiatiefnemer, is voornemens om een extra woning te bouwen in de achtertuin van zijn perceel aan de Generaal Foulkesweg 89 in Wageningen om daar uiteindelijk zelf te gaan wonen. Deze ontwikkeling past niet in het geldende bestemmingsplan. Omdat het initiatief wel passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan een herziening van het bestemmingsplan. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Het plangebied is gelegen aan de Generaal Foulkesweg 89 in Wageningen. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.
Globale ligging van het plangebied (bron: openstreetmap.org)
Het bestemmingsplan is een bindend plan voor zowel overheid als burgers. Met de bestemming wordt geregeld wat de functie van de grond is. Ook geeft het bestemmingsplan aan wat er gebouwd mag worden, waarvoor de gebouwen gebruikt mogen worden en is het een toetsingskader voor omgevingsvergunningen. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en deze toelichting en is opgesteld volgens de laatste afspraken over de RO Standaarden 2012.
Verbeelding
De verbeelding, een kaart, laat tot op perceelsniveau zien welke bestemmingen er gelden. Met aanduidingen kan meer informatie worden gegeven over wat is toegestaan, bijvoorbeeld met bouwvlakken of maatvoeringen.
Planregels
De planregels geven de gebruiksmogelijkheden aan van de grond en op welke wijze de gronden bebouwd mogen worden.
Opzet van de toelichting
In deze toelichting is het volgende opgenomen:
De toelichting voldoet hiermee aan de eisen die worden gesteld in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Bij de voorbereiding van dit plan is het niet nodig om een milieueffectrapport, als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer, op te stellen. In hoofdstuk 4 is beschreven op welke wijze rekening is gehouden met aanwezige waarden van de gronden, de effecten op het aangrenzende gebied en de wijze waarop milieukwaliteitseisen (volgens hoofdstuk 5 Wet milieubeheer) bij het plan zijn betrokken.
In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.
Het plangebied ligt aan de Generaal Foulkesweg 89, in het zuidoostelijke deel van het stedelijke gebied van Wageningen. De uiterwaarden van de Nederrijn, de Wageningse Berg en de Eng vormen een duidelijke begrenzing van het bebouwde gebied van Wageningen aan de zuid- en oostzijde. Aan de westzijde van de stad ligt het Binnenveld, het zuidelijke deel van de Gelderse Vallei, dat een bufferfunctie vervult voor de uitbreiding van het stedelijke gebied.
Het plangebied ligt op een hoek en wordt aan oostelijke kant begrensd door de Boeslaan die haaks op de Generaal Foulkesweg (zuid) aansluit. De Generaal Foulkesweg loopt door een bosrijk gebied en aan de weg liggen voornamelijk grote vrijstaande woningen. Ten zuiden van de Generaal Foulkesweg ligt de botanische tuin 'Belmonte Arboretum'. Verder naar het zuiden bevinden zich de uiterwaarden en de Nederrijn. Op het betreffende perceel staat een vrijstaande woning met een ruime voor- en achtertuin. Bijgevoegde afbeelding geeft het plangebied weer.
Luchtfoto
van het plangebied (bron: PDOKviewer)
De initiatiefnemer heeft het plan om een nieuwe (senioren)woning te bouwen in de achtertuin van zijn perceel aan de Generaal Foulkesweg 89 in Wageningen. De oorspronkelijke tuin is circa 1500 m2 groot. Het perceel wordt in twee delen gesplitst, waardoor een nieuwe kavel ontstaat van circa 500 m2. Er is voldoende ruimte om op eigen terrein te parkeren, waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande uitrit aan de Boeslaan.
De gemeente Wageningen heeft een positief principebesluit genomen ten aanzien van dit plan, omdat het ruimtelijk gezien logisch en aanvaardbaar is om één woning toe te voegen op het perceel.
Onderhavig initiatief betreft de bouw van een extra woning in de achtertuin van het perceel Generaal Foulkesweg 89.
Het perceel Generaal Foulkesweg 89 wordt in twee delen gedeeld, waardoor een nieuwe kavel ontstaat van ongeveer 500 m2. De nieuwe kavel en de nieuwe woning zullen georiënteerd zijn op de Boeslaan. De voorgevelrooilijn komt in lijn te liggen met de bouwvlakken aan de Generaal Foulkesweg (nr 89) en de Hamelakkerlaan (nr 24). De maximale bouwhoogte wordt niet hoger dan 10 meter en de maximale goothoogte wordt niet hoger dan 7 meter. De bebouwing zal aansluiten bij de bebouwing van de woningen in de omgeving van het plangebied.
De gemeente Wageningen kent in haar welstandsbeleid bijzondere stedenbouwkundige en architectonische waarden toe aan de Generaal Foulkesweg en heeft in de welstandsnota criteria opgesteld om deze waarden te bewaken. Onder het gebied van de Generaal Foulkesweg vallen alle percelen die grenzen aan de Generaal Foulkesweg en de hoekpercelen van kruisende straten, waaronder de Boeslaan.
De Generaal Foulkesweg is belangrijk als de oostelijke invalsweg op de overgang van stad en landschap. Het laanprofiel met fraaie vrijstaande panden op ruime groene percelen, de stevige
laanstructuur en veel monumentale panden is van een bijzondere ruimtelijke kwaliteit.
De architectuur van de nieuwe woning van voorliggend plan zal moeten passen binnen de uitstraling en stijl van de gebouwen in het gebied van de Generaal Foulkesweg.
Referentiebe
elden bebouwing Generaal Foulkesweg (bron: welstandsnota gemeente Wageningen)
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Gebiedsgericht
De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.
In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.
In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.
Ladder duurzame verstedelijking
Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).
De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."
Per 01 juli 2017 is de ladder voor duurzame verstedelijking herzien. Bij de herziening zijn onder meer de drie afzonderlijke 'treden' van de ladder losgelaten en is het begrip 'actuele regionale behoefte' gewijzigd in 'behoefte'. Nieuw is dat de laddertoets bij flexibele plannen kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van een wijzigings- of uitwerkingsplan.
Planspecifiek
Gebiedsgericht
Het plangebied ligt wel in een van de aangewezen gebieden van de SVIR en het Barro. Het ligt binnen het gebied Romeinse Limes. Dit gebied is aangewezen als erfgoed van uitzonderlijke universele waarde. Het is de unieke, samenhangende en goed bewaard gebleven voormalige (militaire) grens van het Romeinse Rijk langs de toenmalige loop van de Rijn. De kernkwaliteiten van dit erfgoed zijn uitgewerkt in de provinciale verordening. Zie hiervoor paragraaf 3.2.
Ladder duurzame verstedelijking
Bij ontwikkelingen waarbij de toename van het aantal woningen beperkt blijft tot 11 of minder is volgens de ladder voor duurzame verstedelijking geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Voorliggend plan betreft de realisatie van één extra woning. Het plan hoeft daarom niet te worden getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
Algemeen
Het provinciaal beleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening van Gelderland. Deze zijn in 2014 vastgesteld en sindsdien een aantal keren geactualiseerd naar aanleiding van nieuwe wetgeving of nieuwe initiatieven. De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.
Omgevingsvisie Gelderland
De Omgevingsvisie heeft een tweetal doelen geformuleerd, te weten:
Een gezonde economie met een aantrekkelijk vestigingsklimaat vraagt om sterke steden en vitale dorpen met voldoende werkgelegenheid. Deze versterking van de economie gebeurt in een andere context dan een aantal jaar geleden. De komende jaren zullen minder in het teken staan van denken in termen van 'groei' en meer in termen van 'beheer en ontwikkeling van het bestaande'. Ter versterking van de kansen voor bedrijvigheid zet de provincie gericht stappen om ruimte te bieden aan initiatiefnemers en om hen te faciliteren. Dat betekent vooral:
De realisatie van deze tweede centrale doelstelling betekent vooral:
Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik
De provincie en partners gaan nieuwe ontwikkelingen bezien in samenhang met de bestaande voorraad. Als leidend principe wordt de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik gehanteerd. De juridische basis hiervoor is de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Omgevingsverordening Gelderland
De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
Gebiedsgericht -Romeinse Limes
Voor de gebieden in de Limes-zone zijn regels opgesteld die het werelderfgoed duurzaam beschermen. Ontwikkelingen zijn alleen mogelijk als deze de aanwezige kernkwaliteiten niet aantasten. De kernkwaliteiten worden in de Omgevingsverordening omschreven als: de Limes is de unieke, samenhangende en goed bewaard gebleven voormalige (militaire) grens van het Romeinse Rijk langs de toenmalige loop van de Rijn met de archeologische overblijfselen uit de periode 0 tot 400 na Chr.
Planspecifiek
Het voorliggende plan betreft het bouwen van een woning in de achtertuin van het perceel. De Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik is hierbij niet van toepassing. Het plan wordt (stedenbouwkundig) ingepast in de omgeving, waarmee het voldoet aan het borgen van kwaliteit van de leefomgeving, zoals omschreven in de Omgevingsvisie Gelderland.
Het plangebied ligt binnen het gebied Romeinse Limes. In artikel 2.7.6.3 van de Omgevingsverordening worden geen voorwaarden benoemd die gelden voor onderhavig initiatief. Er zijn in het plangebied geen bouwwerken of landschapselementen aanwezig die naar deze tijd verwijzen. Het plan is hiermee niet in strijd met het beleid. Het eventueel ondergrondse erfgoed wordt beschreven in paragraaf 4.5.
Het initiatief past hiermee binnen het beleid van de provincie Gelderland.
Geldend bestemmingsplan
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Wageningen, 2e herziening', vastgesteld op 28 mei 2013. Het plangebied heeft de enkelbestemming 'Wonen' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Ook geldt in het plangebied het bestemmingsplan 'Kamergewijze verhuur 1' en het 'Parapluplan parkeren en duurzaam bouwen', allebei vastgesteld op 11 januari 2016.
Uitsnede van het bestemmingsplan
Het bouwen van een woning in de achtertuin van het perceel Generaal Foulkesweg 89 is strijdig met het bestemmingplan, omdat daar geen bouwvlak is aangegeven.
Overig beleid
Structuurvisie gemeente Wageningen 2025
De structuurvisie Wageningen is op 17 april 2014 vastgesteld door de gemeenteraad. De structuurvisie is het kader voor de ontwikkeling van de gemeente Wageningen tot 2025. De visie bevat drie basiskwaliteiten: Kennis & verbondenheid, Ruimtelijke structuur & cultuurhistorie en Duurzaamheid & klimaatopgaven. Daarnaast is er focus op vier ambities: Open, sociale en culturele stad, Stad der bevrijding, Kennisstad en Productief stad & land. De wijken in Wageningen hebben verschillende profielen. Het plangebied ligt in de 'Lommerijke woonwijken'. Deze wijken zullen nu, en in te toekomst, een overwegende woonfunctie houden met veel groen, overwegend laagbouw en beperkte voorzieningen. Wat betreft woningbouw wil de gemeente Wageningen niet langer uitbreiden in het landschap, maar vooral investeren in de kwaliteit van de bestaande stad en daarom de focus leggen op inbreiding.
Planspecifiek
Met het voorliggende initiatief wordt een nieuwe woning gerealiseerd in de achtertuin van het perceel. Dit past binnen het profiel van de 'Lommerrijke woonwijken'. Door het realiseren van een nieuwe kavel en een nieuwe woning is met het plan sprake van inbreiding. Hier wil de gemeente Wageningen de focus op leggen. Zodoende past het initiatief binnen het gemeentelijk beleid.
Woonvisie gemeente 2016-2025 "Samen Wonen"
De Woonvisie van de gemeente Wageningen speelt meer dan voorheen in op individuele woonwensen en het kunnen leveren van maatwerk. De meeste Wageningers willen zo lang mogelijk zelfstandig wonen. Dit is ook een doelstelling van de gemeente Wageningen. Een woning op maat, die past bij de woonbehoeften van dat moment kan hier een grote bijdrage aan leveren. Tevens is een doelstelling van de gemeente dat te bouwen woningen zich bij voorkeur richten op de ontbrekende segmenten in de woningmarkt. Dit zijn segmenten waar behoefte aan is, maar waarvan te weinig aanbod is. Uit lokaal onderzoek blijkt dat er tekorten zijn in de koopmarkt voor grondgebonden woningen tot € 250.000 (behoefte aan ongeveer 600 woningen tot 2029). Daarnaast blijkt dat er tot 2029 behoefte is aan ongeveer 500 koopwoningen tot € 320.000 en ongeveer 100 koopwoningen boven de € 320.000.
Planspecifiek
De initiatiefnemer wil een (senioren)woning in de achtertuin van zijn perceel bouwen en daar zelf uiteindelijk gaan wonen. Dit past bij de doelstelling van de gemeente Wageningen om maatwerk te leveren en mensen zo lang mogelijk zelfstandig te laten wonen. Tevens komt er met het plan een woning vrij waar behoefte aan is. Zodoende past het plan binnen de woonvisie.
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.
Planspecifiek
Voor het initiatief is een historisch bodemonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is opgenomen als Bijlage 1. Onderstaand worden de conclusies uit het onderzoek genoemd. Voor aanvullende of gedetailleerde informatie wordt verwezen naar de bijlage.
Uit het onderzoek blijkt dat er geen sprake is van bodembelasting anders dan een regionale of landelijke diffuse achtergrondbelasting in de grond en het grondwater. Tevens worden op de locatie geen verontreinigende stoffen verwacht. Op basis van het onderzoek kan geconcludeerd worden dat er milieuhygiënisch geen belemmeringen zijn voor de voorgenomen nieuwbouw in het plangebied.
Het initiatief is hiermee uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.
De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.
Luchtkwaliteit ter plaatse
In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 (fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor beide stoffen bedraagt de grenswaarde 40 µg/m3.
Bijdrage aan luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.
Planspecifiek
Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief
Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het rekenpunt 48213 (aan de Ritzema Bosweg ter hoogte van plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:
NO2 (stikstofdioxide) | PM10 (Fijn stof) | |
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2016 (µg/m3) | 22.6µg/m3 | 19.1µg/m3 |
Grenswaarde concentratie (µg/m3) | 40 µg/m3 | 40 µg/m3 |
De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.
Bijdrage initiatief
Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief (de realisatie van één woning) van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde (3%). Het project draagt 'niet in betekende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.
De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen, geluidbelastingkaarten en actieplannen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
Planspecifiek
Voor voorliggend document is het van belang te kijken naar de mogelijke gevolgen van industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
Van industrie- en spoorweglawaai is bij voorliggend plan geen sprake.
Op de wegen rondom Generaal Foulkesweg 89 geldt een maximale snelheid van 50 km/uur.
Voor wegverkeerslawaai is een onderzoek nodig, waarin alle 50 km/uur wegen binnen 200 meter vanaf het plangebied worden meegenomen. Hiervoor is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is opgenomen als bijlage 3. Onderstaand worden de conclusies uit het onderzoek genoemd. Voor aanvullende of gedetailleerde informatie wordt verwezen naar de bijlage.
Uit het onderzoek blijkt dat de geluidbeslasting door wegverkeer op de Generaal Foulkesweg ten hoogste 42 dB bedraagt (na aftrek van 5 dB ex art 110-g Wgh). De geluidbelasting door wegverkeer op de Diedenweg bedraagt ten hoogste 31 dB (na aftrek van 5 dB ex art 110-g Wgh). De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt daarmee op deze wegen niet overschreden. De verkeersintensiteit op de Boeslaan is laag en akoestisch niet relevant.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.
Als het geen bedrijf is waar een geuremissiefactor voor is vastgelegd gelden de volgende eisen:
Tot slot geldt voor zowel dieren met als voor dieren zonder geuremissiefactoren altijd een minimumafstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object. Dit betreft 50 respectievelijk 25 meter voor hetzij binnen danwel buiten de bebouwde kom.
De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfsklimaat.
Planspecifiek
In de omgeving van het plangebied zijn geen agrarische bedrijven aanwezig. De nieuwe woning zal daarom geen geurhinder ondervinden van agrarische bedrijvigheid.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.
Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.
De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.
Planspecifiek
In de nabije omgeving van het plangebied ligt één bedrijfsbestemming op circa 60 meter afstand met de functieaanduiding 'nutsvoorziening'. Het betreft een transformatorhuisje dat stroom levert aan de woningen in de omgeving. Verder zijn er in de directe omgeving van het plangebied geen bedrijven die hinder veroorzaken in het kader van milieuzonering.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect milieuzonering.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.
De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.
De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.
Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.
Planspecifiek
Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.
Uitsnede risicokaart met in de rode cirkel het plangebied (bron: risicokaart.nl)
Hieruit is op te maken dat in de nabije omgeving van het plangebied geen inrichtingen, buisleidingen en/of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die van invloed zijn op de ontwikkeling.
Hiermee is het initiatief uitvoerbaar op het gebied van externe veiligheid.
Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:
Beleid waterschap Vallei en Veluwe
In het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 heeft waterschap Vallei en Veluwe tactische doelen geformuleerd. Per jaarplan geeft het waterschap concreet invulling aan de daadwerkelijke realisatie van deze doelen. Daarnaast heeft het waterschap de Keur met de Algemene – en Beleidsregels van Waterschap Vallei en
Veluwe vastgesteld. Alle handelingen in of nabij een waterstaatswerk worden hieraan getoetst. In de Het Algemene beleidsregels (3e wijziging, 2017) bij de Keur 2013 wordt ten doel gesteld dat een uitbreiding van het verhard oppervlak in principe, vanuit waterhuishoudkundig oogpunt, waterbalans neutraal moet plaatsvinden.
Voor ruimtelijke ontwikkelingen gelden op basis van beleid bovengenoemd beleid de volgende uitgangspunten:
Er is sprake van een vrijstelling van het compenseren van de toename van verhard oppervlak als de toename minder is dan 1.500 m² in stedelijk gebied. In landelijk gebied geldt deze vrijstelling ook, tenzij de afvoer niet plaatsvindt in een oppervlaktelichaam met de aanduiding 'water met natuurfunctie zijnde Hen-Sed water' op de natuurkaart behorende bij de Algemene Regels van de Keur. Dan is er sprake van een vrijstelling bij een toename van het verhard oppervlak van minder dan 4.000 m².
Waterplan gemeente Wageningen
Op 19 december 2005 heeft de gemeenteraad het "Waterplan Wageningen" vastgesteld. Wageningen is de “City of Life Sciences” en wil zich verder ontwikkelen tot een duurzame en complete stad. Verder wil Wageningen verantwoord met water omgaan. Dat betekent ruimte bieden voor waterberging en zorgen voor schoon en beleefbaar water in de stad. Voor het gehele grondgebied van Wageningen is daarvoor een viertal streefbeelden bepaald. Deze streefbeelden zijn 'levendig en schoon', 'hoog en droog', 'plezierig en bereikbaar' en 'ruim en robuust'. Alle nieuwe ontwikkelingen worden, afhankelijk van de ligging, aan een van deze streefbeelden en de daarbij behorende omschrijving getoetst.
Planspecifiek
Voor dit plan is de digitale watertoets ingevuld. Het resultaat hiervan is toegevoegd in bijlage 2. Uit de toets blijkt dat in het plangebied geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden liggen die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Daarnaast zal de toename van het verhard oppervlak niet meer bedragen dan 500m2 (max. grootte plangebied). Daarmee is er sprake van een vrijstelling van het compenseren van de toename van verhard oppervlak. Op basis van bovenstaande wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven.
Voor de verdere uitwerking en concretisering van de beoogde ontwikkeling, geeft het waterschap aan dat rekening gehouden moet worden met een aantal algemene en gebiedsspecifieke aandachtspunten voor water.
Aandachtspunten
Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen of randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen.
Conclusie
De initiatiefnemer houdt in de planvorming rekening met de hiervoor beschreven aandachtspunten. Aan de hand van de uitkomsten van de watertoets wordt onderhavig plan uitvoerbaar geacht op het gebied van water.
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Per 01-01-2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.
Gebiedsbescherming
In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.
Soortenbescherming
Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Gebiedsbescherming
Om de gevolgen van gebiedsbescherming te beoordelen is de website synbiosys.alterra.nl/natura2000 geraadpleegd. Bijgevoegd een screenshot van die website waarbij alle raadpleegbare gebieden zijn 'aangevinkt'.
Uitsnede Natura 2000-gebieden met het plangebied rood omcirkeld
Op voorgaande afbeelding is te zien dat het plangebied niet binnen een Natura 2000-gebied ligt. Ten zuiden van het plangebied ligt op circa 50 meter afstand het Natura 2000-gebied de 'Veluwe' en ten zuiden daarvan ligt het gebied 'Rijntakken'. Met voorliggend plan wordt een woning in de achtertuin van het perceel gerealiseerd. De kleinschaligheid en functie van dit plan maken dat het optreden van significantie negatieve effecten uitgesloten kan worden.
Soortenbescherming
Voor het initiatief is een flora en fauna onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 4 toegevoegd. In het onderzoeksrapport worden de volgende conclusies getrokken:
De uitvoerbaarheid van het initiatief voor ecologie is hiermee aangetoond.
Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. Wat betreft parkeren moet met onderliggend initiatief de 'Nota parkeernormen Wageningen 2015', vastgesteld op 11 november 2015, in acht worden genomen. Hierin staan parkeereisen voor autoparkeren en fietsparkeren.
Planspecifiek
Met het voorliggende plan komt er één woning bij op het perceel. Dit zal niet tot een dusdanig extra aantal verkeersbewegingen leiden dat dit voor problemen gaat zorgen op de omliggende wegen. De ontsluiting van het plangebied vindt plaats via de bestaande uitrit aan de Boeslaan aan de westzijde van het plangebied. Er geldt een algemene vrijstelling van 2 parkeerplaatsen voor autoparkeren. Er is voldoende ruimte om op eigen terrein te parkeren voor zowel auto- als fietsparkeren.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect verkeer.
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Cultuurhistorie
Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
Archeologie
De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.
Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.
Planspecifiek
Cultuurhistorie
Het plangebied ligt op gronden die vanuit cultuurhistorie relevant zijn met betrekking tot de Romeinse Limes. Binnen het plangebied zijn echter geen cultuurhistorische waarden aanwezig die door voorliggend plan worden aangetast.
Archeologie
Het plangebied ligt in een zone die op de gemeentelijke archeologische beleidskaart is aangeduid als zone met een hoge archeologische verwachting (rood). Hiervoor geldt conform het gemeentelijk archeologiebeleid een ondergrens van 250 m2. Er geldt een algemene vrijstelling voor werkzaamheden tot een diepte van 30 cm. De oppervlakte van de nieuw te bouwen woning zal niet groter worden dan 250 m2 en daarmee onder deze grenzen blijven. Zodoende is geen archeologisch onderzoek nodig. In onderhavig plan is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' overgenomen. Daarnaast geldt altijd de meldingsplicht: indien bij de werkzaamheden vondsten (aardewerk, vuursteen, oude funderingen, opvallende donkere verkleuringen in het gele zand etc.) worden gedaan waarvan men redelijkerwijs mag vermoeden dat deze van archeologische betekenis zijn, dient hiervan onmiddellijk melding te worden gemaakt (art. 5.10 Erfgoedwet).
Uitsnede archeologische beleidskaart gemeente Wageningen
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect cultuurhistorie en archeologie.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Planspecifiek
De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de anterieure overeenkomst.
Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.
Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.
Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
Verbeelding
De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.
Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.
Regels
De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
Dit plan kent geen noemenswaardige bijzonderheden.
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld.
In deze paragraaf, of in een separate bijlage, worden te zijner tijd de resultaten van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro opgenomen.
In deze paragraaf, of in een separate bijlage, worden te zijner tijd de resultaten van de inspraak ex artikel 3.1.6 Bro opgenomen.
In deze paragraaf, of in een separate bijlage, worden te zijner tijd de zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan en de gemeentelijke reactie hierop opgenomen.