Plan: | Churchillweg 150 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0289.0070Churchill150-VSG1 |
Het pand aan de Churchillweg 150 in Wageningen wordt tot op heden gebruikt als woning. Er zijn plannen ontwikkeld om het pand te verbouwen tot een kleinschalig begeleid wonen-complex. In het huidige pand worden vier niet zelfstandige wooneenheden gerealiseerd voor maximaal acht bewoners en er wordt ruimte geboden voor dagbesteding voor maximaal 12 cliënten. Tegen het bestaande pand aan wordt een nieuwe woning in één bouwlaag gerealiseerd.
De plannen zijn niet mogelijk binnen de geldende bestemmingsplannen. Het college van burgemeester en wethouders heeft op 10 januari 2017 een principebesluit genomen om, onder voorwaarde, mee te werken aan het initiatief.
Een belangrijke voorwaarde die door het college is gesteld is dat parkeren op eigen terrein wordt opgelost en dat de in- en uitrit voldoende zichtbaar wordt zodat er sprake is van een verkeersveilige situatie.
De plannen zijn te realiseren door een nieuw bestemmingsplan op te stellen.
De voorliggende bestemmingsplan is opgesteld voor het perceel aan de Churchillweg 150 in Wageningen.
Ligging en begrenzing plangebied (bron: www.google.nl en www.ruimtelijkeplannen.nl)
Ter plaatse geldt momenteel het bestemmingsplan 'Wageningen, 2e herziening' dat op 27 mei 2013 is vastgesteld door de gemeenteraad. De volgende bestemmingsplannen gelden op het perceel:
Het perceel heeft in het bestemmingsplan 'Wageningen, tweede herziening' de bestemming 'wonen'. Binnen deze bestemming is één woning binnen het bouwvlak mogelijk. Tevens geldt er een dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie'. Bij grondwerkzaamheden van meer dan 250 m2 en dieper dan 30 cm dient nader archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.
Tevens geldt ter plaatse de bestemmingsplannen 'Kamergewijze verhuur 1' en 'Parapluplan parkeren en duurzaam bouwen'. Dit laatste plan ziet erop dat bij nieuwbouw, uitbreiding en/of functieverandering van een gebouw tenminste voldaan moet worden aan het gemeentelijke beleid ten aanzien van parkeernormen, zoals opgenomen in het beleidsdocument 'Nota parkeernormen Wageningen 2015' dat is vastgesteld op 10 november 2015. Hierbij wordt de norm berekend over het nieuw te bouwen of te wijzigen gedeelte. Tevens voorziet dat plan in een afwijkingsmogelijkheid om een gebouw energiezuiniger te maken.
De realisatie van vier niet zelfstandige woningen in het bestaande pand en de nieuwbouw van een zelfstandige woning zijn niet mogelijk binnen de geldende bestemmingsplannen. Om het plan te kunnen realiseren is een nieuw bestemmingsplan voor het perceel nodig.
Uitsnede bestemmingsplan 'Wageningen, 2-de herziening' (Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
De toelichting bestaat uit 6 hoofdstukken. Hoofdstuk 2 beschrijft de bestaande ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied en wordt het plan beschreven. De voor het plan relevante beleidsuitspraken van rijk, provincie en regio en het eigen gemeentelijke beleid zijn in hoofdstuk 3 beschreven.
Hoofdstuk 4 is de waterparagraaf waar alle voor het plangebied relevante wateraspecten worden behandeld. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de verschillende milieu-aspecten en relevante omgevingsaspecten. Hierbij vindt er een toets aan de diverse milieu- en omgevingsaspecten plaats. In hoofdstuk 6 wordt de economische uitvoerbaarheid beschreven.
Voorliggend plan maakt een ontwikkeling op het perceel aan de Churchillweg 150 in Wageningen mogelijk. In dit hoofdstuk wordt een beschrijving van de bestaande situatie en de gewenste nieuwe situatie gegeven.
Het pand aan de Churchillweg 150 in Wageningen wordt gebruikt als woning. Het perceel heeft een omvang van circa 1.000 m2. De woning heeft twee bouwlagen met een kap. Aan de zijde van de Dolderstraat is een dichtgebouwde veranda aanwezig. Door de a-symetrische bouw heeft het pand een 'speels' karakter.
De woning heeft een adres aan de Churchillweg, maar het pand en het perceel richt zich in de praktijk meer op de Dolderstraat, waar ook de in- en uitrit aanwezig is.
Schuin achter de woning, aan de zijde van de Dolderstraat is een schuur aanwezig. Om het perceel heen is een heg aanwezig, waardoor het perceel voor het grootste deel aan het oog onttrokken wordt.
Zicht vanaf de Churchillweg en de in-en uitrit aan de Dolderstraat
Bestaande voorgevel Plattegrond begane grond (bestaand)
Het perceel ligt op de kruising van de Dolderstraat met de Churchillweg. Het pand heeft een adres aan de Churchillweg, maar de in- en uitrit van het perceel is aan de zijde van de Dolderstraat. De in- en uitrit doorkruist een langsparkeerstrook. Hierdoor is de in-/uitrit vanaf de rijbaan minder goed zichtbaar en als zodanig herkenbaar. Om te voorkomen dat de in- en uitrit niet toegankelijk is door (foutief) geparkeerde auto's, parkeert de eigenaar van het pand aan de Churchillweg 150 regelmatig de auto voor de in- en uitrit.
De Dolderstraat bevindt zich in een 30 km/uur zone en heeft één rijbaan met tweerichtingsverkeer. Ter plaatse van het plangebied zijn aan weerszijden van de weg langsparkeerstroken aanwezig. Op de Churchillweg geldt een maximumsnelheid van 50 km/uur. Ter plaatse van de kavel aan de Churchillweg 150 zijn twee rijbanen met vrijliggende fietspaden aanwezig, welke van elkaar gescheiden zijn met groene middenberm. Verder naar het zuiden toe (ten zuiden van de Dolderstraat) wijzigt het profiel van de weg naar één rijbaan met, aan weerszijden, een verhoogd overrijdbaar fietspad.
In de directe omgeving is een basisschool (de Margrietschool) aanwezig. Daardoor is het rond 08.30 uur (als de school begint) en als de school uit gaat in de Dolderstraat en omgeving druk met autoverkeer. De school levert ook stromen voetgangers op die de Churchillweg oversteken.
Op 60 - 70 meter afstand is de openbaar vervoer halte 'Wageningen, Dolderstraat' aanwezig van buslijn 86 die van Wageningen, via Bennekom, naar Ede rijdt.
Bouwen
De plannen omvatten de realisatie van een kleinschalig begeleid wonen-complex. Daartoe wordt het bestaande pand verbouwd tot vier niet zelfstandige wooneenheden en wordt er een grote ruimte gecreëerd ten behoeve van de dagbesteding. Het bestaande pand wordt daarvoor aan de achterzijde beperkt vergroot, waardoor de aanwezige verspringende achtergevel 'recht' getrokken wordt. Op de eerste verdieping worden twee wooneenheden gerealiseerd en op zolder (onder de kap) wordt een derde wooneenheid gemaakt.
Op de begane grond wordt, naast een ruimte voor de dagbesteding, mogelijk een vierde wooneenheid gerealiseerd. Het gebruik van deze ruimte is flexibel; deze kan of als vierde wooneenheid gebruikt worden, maar het is ook goed denkbaar dat deze ruimte gebruikt gaat worden als logeerplek of als slaapdienstruimte / - kantoor.
Vanaf de Churchillweg gezien, wordt links achter de woning een nieuwe woning gerealiseerd, welke het karakter krijgt van een ondergeschikte aanbouw (qua massa en architectuur). De woning krijgt een groen dak.
De nieuw te realiseren woning (aanbouw) doet geen afbreuk aan de karakteristieke asymetrische vorm van het hoofdgebouw. In totaal wordt er 100 - 105 m2 aan bebouwing (voetprint) bij gebouwd aan het hoofdgebouw.
Nieuwe voorgevel (zicht vanaf de Churchillweg)
Plattegrond begane grond (nieuw)
Gebruik:
Het te verbouwen pand biedt met vier niet zelfstandige wooneenheden ruimte aan maximaal acht bewoners met een midden tot licht verstandelijke beperking, mogelijk met een psychiatrische achtergrond. De toekomstige bewoners functioneren vrijwel zelfstandig, maar worden door de maatschappij overvraagt. Het kleinschalige begeleid wonen biedt 'veiligheid en structuur' waar de bewoners behoefte aan hebben. Churchillweg 150 zal voor veel bewoners een opstap vormen om zelfstandig te gaan wonen met ambulante zorg. De bewoners worden door ten minste één begeleider bijgestaan.
Naast begeleid wonen wordt er op het perceel ruimte geboden voor dagbesteding, in de vorm van (onder andere) het verzorgen van dieren, het houden van bijen en het werken in de tuin. Van maandag tot en met vrijdag kunnen maximaal 12 cliënten, tussen 09.00 uur en 16.00 uur, gebruik maken van deze dagbesteding. Eventueel kan dat ook per dagdeel (3 uur).
Enkele cliënten van de dagbesteding worden of met een auto (busje) gebracht, maar de meeste zijn zelf mobiel en komen op de fiets, scooter of lopend.
De huidige bewoners van het pand aan de Churchillweg 150 willen tegen het bestaande pand aan een nieuwe woning bouwen. Met de realisatie van drie of vier wooneenheden en een ruimte voor dagbesteding voor mensen met een midden tot licht verstandelijke beperking, is in het bestaande pand geen ruimte meer voor een separate woonruimte. De woning is te beschouwen als 'dienstwoning': hier wonen de eigenaren van het perceel, waaronder één van begeleiders en initiatiefnemers van het begeleid wonen.
Schets indeling perceel
Op 10 november 2015 heeft het college van burgemeester en wethouders de 'Nota Parkeernormen Wageningen 2015' vastgesteld.
Met deze nota Parkeernormen is een nieuwe systematiek voor het opstellen van de parkeereis opgesteld. Daarbij wordt ingezet op:
Het is gewenst om naast een parkeereis voor auto’s een parkeereis voor fietsen te definieren. Wageningen is qua omvang (zeer compact) en type (studentenstad) een fietsgemeente bij uitstek. Het goed kunnen stallen van een fiets is essentieel voor het fietsgebruik. Fietsdiefstal en vandalisme hebben een negatief effect op het fietsgebruik.
Parkeren auto
De nota geeft parkeernomen voor auto’s. Dit zijn de cijfers die worden gebruikt voor het vaststellen van de parkeereis.
Voor een aantal functies in de zones 3a en 3b mag een reductiefactor worden toegepast op de parkeernormen die zijn opgenomen voor de zone ‘Overig BiBeKo’.
Volgens de nota valt het plangebied binnen 'zone 3b': het plangebied ligt binnen invloedsgebied van een halte van het hoogwaardig openbaar vervoer (binnen 400 meter hemelsbreed vanaf halte 'Wageningen, Hoevestein aan de Nijenoord Allee). Er geldt geen reductiefactor voor het begeleid wonen initiatief.
Het uitgangspunt is dat de parkeereis voor het parkeren van auto’s op het eigen terrein wordt gerealiseerd. Het bezoekersaandeel van de parkeereis voor woningen moet (24/7) openbaar toegankelijk te zijn.
Voor het parkeren op eigen erf bij woningen speelt het hebben van een inrit een rol. In geval er sprake is van een enkele oprit (> 3,5 meter breed) wordt gerekend dat er 1 parkeerplaats op eigen erf aanwezig is. In geval een breedte van meer dan 6 meter aanwezig is, wordt rekening gehouden met een parkeer capaciteit voor 2 auto's op eigen terrein.
Er geldt een 'vrijstelling' van de parkeereis (of gedeeltelijk) als deze geheel of gedeeltelijk kan worden opgevangen op al bestaande of te verwerven ‘eigen parkeerplaatsen’ (benutting). De aanvrager moet zelf aantonen in welke mate hij beschikt over structurele restcapaciteit.
Zone-indeling Parkeernomen Wageningen 2015
Parkeernormen auto (Bron: Nota Parkeernormen Wageningen 2015)
In de nota parkeernormen wordt aangegeven in welke mate kan worden afgeweken van de parkeereis en onder welke condities. De (gedeeltelijke) vrijstellingen worden toegepast om de (financiele en ruimtelijke) haalbaarheid van ontwikkelingen, die planologisch mogelijk zijn, te vergroten zonder dat er een extra parkeerprobleem voor de omgeving ontstaat. Dat kan bijvoorbeeld door gedeeltelijk gebruik te maken van een aanwezige restcapaciteit of door het realiseren van de parkeereis in de openbare ruimte in plaats van op het eigen terrein.
Een algemene vrijstelling is dat altijd vrijstelling wordt verleend voor 2 parkeerplaatsen. Voor kleine bouwplannen (maximaal 2 parkeerplaatsen) betekent dit dat de parkeereis vervalt.
Parkeren fiets
Voor het fietsparkeren buiten de binnenstad is het toegestaan om de parkeereis voor bezoekers in het openbaar gebied te realiseren als dit volgens de gemeente daadwerkelijk mogelijk is. Maar het uitgangspunt is dat fietsparkeren op eigen terrein wordt geregeld.
Parkeernormen fiets (Bron: Nota Parkeernormen Wageningen 2015)
Parkeren auto
De parkeerbehoefte van de voorgenomen ontwikkeling bestaat uit:
Voor het bepalen van de parkeerbehoefte van de ontwikkeling is aansluiting gezocht bij de Nota Parkeernormen 2015 Wageningen. Voor de functie wonen zijn in de nota parkeernormen onderstaande parkeernormen opgenomen (zie paragraaf 2.3.2.1):
Wonen | Bezoekers | |
Woning (> 135 m2 GBO) | 1,9 | 0,3 |
Woning (90 - 135 m2 GBO) | 1,6 | 0,3 |
Wooneenheid (onzelfstandig, per wooneenheid) | 0,1 | 0,1 (0,4) |
Parkeernormen auto (Bron: Nota Parkeernormen Wageningen 2015)
In overleg met de gemeente is maatwerk toegepast. Voor de vier wooneenheden wordt gerekend met een parkeernorm van 0,1 voor de bewoners en een parkeernorm van 0,4 voor bezoekers.
Voor de 'dienstwoning' met een gebruiksvloeroppervlak tussen de 100 en 105 m2, geldt een parkeereis van 1,9. Voor de vier wooneenheden bedraagt de parkeereis 2,0 parkeerplaats. De totale parkeereis voor de functie wonen bedraagt afgerond 4 parkeerplaatsen (3,9 parkeerplaats). In de bestaande situatie geldt er een parkeereis van 2 (2,2) parkeerplaatsen. Een toename van twee (1,7) parkeerplaatsen.
De gemeentelijke parkeernormennota bevat geen parkeernorm voor de functie dagbesteding. De CROW-kengetallen uit publicatie 317 Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie hebben ook geen parkeernormen voor de functie dagbesteding. De parkeerbehoefte van de dagbesteding is daarom bepaald op basis van een aantal onderbouwde aannames.
Zoals beschreven in paragraaf 2.3.1 komen de meeste cliënten van de dagbesteding zelfstandig per fiets, scooter of lopend (met het openbaar vervoer). Enkele cliënten worden gebracht met een auto. Cliënten rijden zelf zelden auto.
Dagbesteding
Uitgegaan wordt dat maximaal één derde (4 personen) met de auto gebracht worden. Degene die gebracht worden, worden afgezet. Deze auto's worden niet geparkeerd, maar vertrekken direct weer als de personen zijn uitgestapt (of ingestapt). Opgemerkt wordt dat overdag in de Dolderstraat openbare parkeercapaciteit beschikbaar is. In geval meerdere voertuigen tegelijk voor de dagbesteding komen, ontstaat er geen problemen: er zijn voldoende plekken beschikbaar om te gebruiken als 'kiss en ride' plek voor het brengen en halen van cliënten.
Het CROW heeft een rekenmethode ontwikkeld om het aantal zogenaamde 'kiss en ride' parkeerplaatsen bij basisscholen uit te kunnen rekenen. Omdat bij de dagbesteding ook sprake is van halen en brengen is deze rekenmethode ook gebruikt om het aantal haal- en breng parkeerplaatsen te bepalen. Hierbij zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:
Op basis van de CROW-rekenmethode zijn 4 x 0,2 (reductiefactor parkeerduur) = 0,8 parkeerplaats nodig voor de dagbesteding. Tijdens de dagbesteding zijn meestal twee begeleiders aanwezig, waarvan één de bewoner van de dienstwoning is. Uitgaande dat de tweede begeleider met de auto komt, is de totale parkeereis van de dagbesteding 1,8 parkeerplaatsen. Opgemerkt wordt dat dit een 'worst case' scenario is. In de huidige situatie woont de tweede begeleider naast het plangebied en komt niet met de auto. Een parkeereis van 0,8 parkeerplaats is daarmee reëeler.
Parkeerbehoefte totaal
De parkeereis is gebaseerd op de parkeernormen. De parkeerbehoefte is afhankelijk per functie en per dagdeel.
In de Nota Parkeernormen Wageningen zijn aanwezigheidspercentages voor de functie wonen opgenomen. Overdag is voor de functie wonen (de woning en de 4 wooneenheden) uitgegaan van een aanwezigheidspercentage van 50%. Na toepassing van de aanwezigheidspercentages blijkt dat 's avonds de maatgevende parkeerbehoefte op treedt.
Overdag is de parkeerbehoefte voor woningen dus lager. Maar de parkeerbehoefte van de dagbesteding treedt dan juist op. In onderstaande tabel is inzichtelijk gemaakt wat de parkeereis is, en wat de parkeerbehoefte is. Hieruit blijkt dat:
Op eigen terrein is voldoende ruimte voor het parkeren van twee auto's. Er is daarom geen noodzaak om extra parkeerplaatsen te realiseren. Ook is er geen noodzaak voor het uitvoeren van een parkeerdrukmeting in de omgeving of het opstellen van een parkeerbalans.
Normatieve parkeereis |
Parkeerbehoefte overdag |
Parkeerbehoefte rest van de dag | |
woning | 1,9 | 0,9 | 1,9 |
4 wooneenheden | 2,0 | 1,0 | 2,0 |
dagbesteding | 1,8 | 1,8 | 0 |
Totaal | 5,7 | 3,7 | 3,9 |
Vrijstelling | 2 | 2 | 2 |
TOTAAL | 3,7 | 1,7 | 1,9 |
Parkeerbehoefte op basis van aanwezigheidspercentages (worst-case scenario)
Zoals eerder gezegd rijden mensen met een midden tot licht verstandelijke beperking vrijwel nooit zelf auto. Bovendien woont de tweede begeleider in het naastgelegen appartementengebouw aan de Van 't Hoffstraat. De hiervoor berekende (theoretische) normatieve parkeereis en - behoefte zal in de praktijk niet gebruikt worden. De 0,4 parkeerplaats voor de bewoners van de niet zelfstandige woningen en de parkeerplaats voor de tweede begeleider zullen zeer waarschijnlijk niet 'benut' worden. De parkeerbehoefte overdag komt daarmee op 2,3 (3,7 - 1,4), exclusief de vrijstelling.
Op eigen terrein is ruimte voor het parkeren van twee auto's. De afstand tussen het grasveld (en de locatie van de toekomstige tuinkas) en de bestaande schuur is op het meest smalle stuk 4 meter. Richting hoofdgebouw neemt het toe tot 5 meter. De afstand vanaf het toegangshek tot aan het terras is ruim 14 meter.
Ondanks dat niet voldaan wordt aan de maten uit de Nota Parkeernormen (namelijk een oprit van tenminste 6 meter breed), is het mogelijk om op eigen terrein twee auto's te parkeren indien dat nodig is.
Parkeercapaciteit auto's en fietsen op eigen terrein
Parkeren fiets
De 'Nota Parkeernormen Wageningen 2015' (zie paragraaf 2.3.2.1) geeft aan dat fietsparkeren in principe op eigen terrein gerealiseerd moet worden. Buiten de binnenstad is het toegestaan om de parkeereis voor bezoekers in het openbaar gebied te realiseren als dit volgens de gemeente daadwerkelijk mogelijk is.
Zoals uit paragraaf 2.3.2.1 blijkt, gelden de volgende fietsparkeernormen voor woningen en wooneenheden:
Wonen | Bezoekers | |
Woning (> 135 m2 GBO) | berging | 0,5 |
Woning (90 - 135 m2 GBO) | berging | 0,5 |
Wooneenheid (onzelfstandig, per wooneenheid) | 1,3 | 0,2 |
Parkeernormen fiets (Bron: Nota Parkeernormen Wageningen 2015)
De fietsparkeernorm voor de (nieuwe) woning wijzigt niet. De vier wooneenheden vragen zes fietsparkeerplaatsen (1,5 x 4) extra.
De nota parkeernormen en CROW-kengetallen bevatten geen fietsparkeernorm voor de dagbesteding. Zoals beschreven in paragraaf 2.3.1 komen de cliënten van de dagbesteding overwegend zelfstandig per fiets, scooter of lopend (met het openbaar vervoer). Voor maximaal 12 dagbestedingsplaatsen wordt daarom uitgegaan dat de helft van de cliënten op de fiets of scooter komt.
In totaal zou op eigen terrein ruimte aanwezig moeten zijn om 13 (0,5 + 6 + 6) fietsen, waaronder een enkele scooter, te plaatsen. Voor een fietsparkeerplaats is gemiddeld 1,4 m2 (2 x 0,7 meter) nodig. In totaal dus een ruimtereservering van 18 m2. Deze ruimte is beschikbaar: deels overdekt ter plaatse van de bestaande overkapping (6 m2), en deels niet overdekt (12 m2). Naast deze twee 'aangewezen' locaties zijn elders op het perceel ook nog mogelijkheden voor het stallen van fietsen. Er is daarom geen noodzaak om de fietsparkeereis voor bezoekers in het openbaar gebied te realiseren.
Uitrit
Het college van Burgemeester en Wethouders heeft de voorwaarde gesteld dat de in- en uitrit voldoende zichtbaar gemaakt moet worden, zodat er sprake is van een verkeersveilige situatie. De redenen hiervoor zijn:
Inrit aan Dolderstraat
Vergroten zichtbaarheid autoverkeer
Om het oprijdzicht en de zichtbaarheid van de in- en uitrit te verbeteren zijn 3 varianten onderzocht. Bij al deze varianten wordt de in- en uitrit over het trottoir naar de rijbaan doorgetrokken. Hieronder zijn de onderzochte varianten kort toegelicht:
Schematige weergave van huidige situatie en varianten in- en uitrit
Bij alle varianten verbetert de verkeersveiligheid. Variant 3 is minder geschikt omdat bij deze variant een openbare parkeerplaats verdwijnt. Variant 2 heeft de voorkeur omdat deze het meeste aansluit bij de terreinindeling van de Churchillweg 150.
De stoep, ter plaatse van de huidige situatie wordt iets verhoogd (waardoor de bestrating op de stoep recht door loopt) en over een breedte van een langsparkeer-parkeerplaats doorgetrokken, de Dolderstraat op. Dit heeft als consequentie dat de parkeerplaats, ten westen van de in- en uitrit, circa drie meter verder naar de Churchillweg opschuift. Tot de entree van het 30 km-gebied is deze 3 meter aanwezig. Om een afstand tot de entree van het 30 km-gebied (de drempel) aan te houden kan overwogen worden om:
Uiteraard is een combinatie van beide maatregelen ook mogelijk. Bij variant 2 gaat geen parkeerplaats in de openbare ruimte verloren en wordt de in- en uitrit beter zichtbaar voor het doorgaande verkeer. Doordat de in- en uitrit (ten opzichte van de huidige situatie) iets verhoogd wordt, verbeterd ook het zicht vanuit de in- en uitrit op de openbare weg. Een bijkomend voordeel van het hoogteverschil is dat auto's minder snel de in- en uitrit blokkeren (fout parkeren).
Het aanpassen van de in- en uitrit is mogelijk binnen het geldende bestemmingsplan. Er is geen noodzaak om de in- en uitrit mee te bestemmen in dit bestemmingsplan. Het bestemmingsplan is niet het juiste instrument / middel om de de zichtbaarheid van de in- en uitrit te vergroten. De initiatiefnemer zal in overleg met de gemeente bespreken welke maatregel genomen gaan worden om de verkeersveiligheid omtrent de in- en uitrit te vergroten. Indien nodig, wordt er een verkeersbesluit genomen om de aanpassing mogelijk te maken.
Vergroten zichtbaarheid voetgangers
Met name voor en na schooltijd wordt het voetpad aan de Dolderstraat gebruikt door scholieren van de Margrietschool. Met name in de middag kunnen scholieren geconfronteerd worden met vertrekkende cliënten van de dagbesteding. Zoals aangegeven in paragraaf 2.3.1 worden enkele cliënten van de dagbesteding met een auto of busje opgehaald, maar de meeste zijn zelf mobiel en komen op de fiets, scooter of lopend. Zoals eerder vermeld, wordt bij het ophalen van cliënten met de auto, het 'kiss en ride' principe toegepast en worden de auto's niet het terrein opgereden. Auto's worden niet geparkeerd, maar vertrekken direct weer als de personen zijn ingestapt.
Hiermee is het niet aannemlijk dat de scholieren vaak geconfronteerd worden met automobilisten die het terrein op en af rijden. Desondanks is het raadzaam om de inrit vanaf het voetpad zichtbaarder te maken. Dit kan bereikt worden door het groen in het openbaar gebied te snoeien tot de hoogte van het hekwerk van de inrit. Ook wordt geadviseerd om de heg op eigen terrein over een lengte van 2 meter te snoeien.
Conclusie parkeren en inrit
De parkeerbehoefte voor zowel auto's als fietsen, zoals voorgeschreven in de Nota Parkeernormen Wageningen 2015 wordt volledig op eigen terrein opgevangen. Binnen het plangebied is sprake van een aanwezige 'restcapaciteit'. Daarmee is er ook geen noodzaak voor het uitvoeren van een parkeerdrukmeting in de omgeving of het opstellen van een parkeerbalans.
Om de verkeersveiligheid van de in- en uitrit te vergroten, wordt voorgesteld deze te 'verlengen' richting Dolderstraat. Initiatiefnemer treedt hierover in overleg met de gemeente. Tevens wordt geadviseerd om het openbaar groen te snoeien en de heg over een lengte van 2 meter vanaf de inrit te snoeien.
Ten opzichte van het huidige gebruik (een woning) neemt de verkeersaantrekkende werking van het beoogde gebruik alleen toe door de komst van vier niet-zelfstandige wooneenheden en de dagbesteding. De verkeersgeneratie van de bedrijfswoning kan daarom buiten beschouwing blijven.
Vier niet zelfstandige wooneenheden
De verkeersaantrekkende werking van het kleinschalig begeleid wonen-complex is beperkt. De toekomstige bewoners rijden zelf geen auto. Mensen met een midden tot licht verstandelijke beperking rijden vrijwel nooit auto. De verkeersaantrekkende werking van de vier niet zelfstandige wooneenheden komt volledig tot stand door bezoekers. Uitgaande van gemiddeld 2 bezoekers per wooneenheid per dag die met de auto komen levert dit 16 extra verkeersbewegingen op (8 x aankomsten en 8 x vertrekken).
Dagbesteding
De dagbesteding is dagelijks van maandag tot en met vrijdag tussen 09.00 uur en 16.00 uur. Maximaal vier keer op een dag worden vier cliënten gebracht en/of opgehaald voor de dagbesteding. Het aantal vervoersbewegingen per dag komt daarmee op 32 (16 aankomsten en 16 vertrekken). Omdat de begeleider van de dagbesteding zelf in de bedrijfswoning woont genereert deze geen extra verkeersbewegingen.
In totaal genereert de ontwikkeling 48 extra verkeersbewegingen per werkdag (16 verkeersbewegingen niet-zelfstandige wooneenheden en 32 verkeersbewegingen dagbesteding).
Conclusie verkeersaantrekkende werking
Het aantal extra verkeersbewegingen door de ontwikkeling is beperkt. Ontsluiting van het perceel vindt plaats via de Dolderstraat. De Dolderstraat is een erftoegangsweg en kan deze extra verkeersbewegingen opvangen. Om de extra verkeersbewegingen veilig te kunnen laten plaatsvinden wordt de bestaande in- en uitrit gewijzigd, zoals hierboven beschreven.
De Commissie Ruimtelijke Kwaliteit (CRK) heeft twee keer het ontwerp besproken. Zowel in april als in juni 2017 (bijlage 1). Geadviseerd wordt om de bijenkas en de plantenkas, welke voor de voorgevel van het pand staan achter de voorgevel te plaatsen. Verder wordt geadviseerd om de hagen op de erfgrens aan de straatzijde niet overal tot 2,5 meter hoog te laten groeien, maar plaatselijk lager te snoeien zodat visueel contact mogelijk blijft vanaf openbaar gebied. Naar aanleiding van het advies wordt:
In dit hoofdstuk wordt uitsluitend relevant beleid benoemd.
De uitbreiding heeft een kleinschalig en lokaal karakter. Het rijksbeleid voorziet niet in bepalingen die relevant zijn voor de uitbreiding. De uitbreiding valt dan ook binnen de reikwijdte van het rijksbeleid, vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Om die reden wordt hier dan ook niet verder op het rijksbeleid ingegaan. Wel wordt de ´ladder voor duurzame verstedelijking´ behandeld.
Ladder voor duurzame verstedelijking
De ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond.
Bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling is duurzame verstedelijking het uitgangspunt. Als stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
De tot 1 juli 2017 in artikel 3.1.6, tweede lid, aanhef en onder a, (en vierde lid) van het Bro opgenomen eis dat de actuele regionale behoefte dient te worden beschreven is gewijzigd in die zin dat de elementen "actuele" en "regionale" komen te vervallen. Bestemmingsplannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken, dienen in de toelichting een beschrijving te bevatten van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling.
De Afdeling hanteert een aantal uitgangpunten, die gehanteerd worden bij de beoordeling of er sprake is van een stedelike ontwikkeling (uitspraak 201608869/1/R3). Wanneer een bestemmingsplan voorziet in niet meer dan 11 woningen die gelet op hun onderlinge afstand als één woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, van het Bro, kunnen worden aangemerkt, kan deze ontwikkeling in beginsel niet als een stedelijke ontwikkeling worden aangemerkt.
Wanneer een bestemmingsplan voorziet in een terrein met een ruimtebeslag van meer dan 500 m2 of in een gebouw met een bruto-vloeroppervlakte groter dan 500 m2, dient deze ontwikkeling in beginsel als een stedelijke ontwikkeling te worden aangemerkt.
De plannen omvatten een functiewijziging en een beperkte uitbreiding van een bestaand pand en de realisatie van één extra woning. Het bruto-vloeroppervlakte van de eindsituatie bedraagt nog geen 500 m2. Gezien de uitgangspunten die de Afdeling hanteert, wordt geconstateerd dat met dit bestemmingsplan geen nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt mogelijk gemaakt.
Provinciale Staten (PS) van Gelderland hebben op 9 juli 2014 de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. Op 24 september 2014 heeft PS de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld.
De provincie kiest er in de omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:
Deze twee hoofddoelen benadrukken de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur. Zij beïnvloeden elkaar. Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat is een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland.
Het verbeteren van de economische structuur is een belangrijke opgave voor de Gelderse samenleving, waarbij krachtige steden en vitale dorpen met voldoende aanbod aan voorzieningen een belangrijke rol spelen. Er zijn veel kansen om de economische structuur te verbeteren. De provincie wil samen met haar partners de kansen benutten, mèt oog voor de unieke kwaliteiten van Gelderland. Het streven is om de concurrentiekracht van Gelderland te vergroten, niet alleen door innovatie, maar ook door een duurzame versterking van de ruimtelijk-economische structuur.
Ter versterking van het bevorderen van de kwaliteit en veiligheid van de leefomgeving gaat de provincie meer inzetten op de gevolgen voor de gezondheid. Uit de dialoog met partners, betrokkenen uit de samenleving, beleid van andere overheden en eigen analyses, komt naar voren dat aandacht wordt gevraagd voor een benadering die meer gericht is op gezondheidseffecten dan op het al dan niet halen van bepaalde normen.
De omgevingsvisie geeft aan dat nieuwe ontwikkelingen moeten aansluiten bij de behoefte van bewoners en ondernemers die verandert door de vergrijzing, de toename van kleine huishoudens, maar ook door het nieuwe werken en winkelen. Voor vitale steden is een integrale afweging nodig van economische, sociale, milieukundige en ecologische belangen (duurzame verstedelijking).
In de omgevingsverordening waarborgt de visie juridisch richting gemeenten.
Consequentie plangebied
De omgevingsvisie en - verordening zeggen niet op detailniveau iets over de binnenstedelijke kavel aan de Churchillweg 150. Gesteld wordt dat er geen provinciale belangen betrokken zijn, maar dat de realisatie van een kleinschalig begeleid wonen-complex in lijn is met de gedachte dat nieuwe ontwikkelingen beter aan moeten sluiten bij de behoefte. Het initiatief is niet strijdig met de provinciale omgevingsvisie en - verordening.
Op 22 oktober 2012 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie Wageningen vastgesteld. Op 3 december 2013 is de structuurvisie gewijzigd vastgesteld, waarna deze op 15 mei 2014 in werking is getreden.
Wageningen is een ‘kleine stad’. Een gemeente met kernwaarden als nabijheid, kleinschaligheid, cultuurhistorie, sociale samenhang, kenniseconomie, duurzaamheid, landschappelijkheid en een intensieve mix van functies. Dit zijn kernwaarden, nu en in de toekomst.
De kwaliteiten van stad en land in Wageningen vormen het vertrekpunt voor de structuurvisie. Kernkwaliteiten die Wageningen uniek maken zijn bijvoorbeeld de historische binnenstad, de universiteit, de arboreta, een diversiteit aan landschappen en ligging aan de Rijn en de haven. De structuurvisie richt zich op de ruimtelijke kwaliteitsverbetering en kleinschalige interventies in de bestaande stad.
Eén van de doelstellingen is het toekomstbestendig maken van wijken en haar voorzieningen.
De tijd van nieuwe uitbreidingswijken is voorbij. Inbreiding en kwaliteitsverbetering worden leidende thema’s. Maatschappelijke ontwikkelingen zoals vergrijzing, werk aan huis, etc. vragen om gemengde, levensloopbesteding wijken. Wijken waar mensen kunnen werken, wonen en recreëren. De opgave voor de structuurvisie is om de wijken geschikt te maken voor deze verandering. Daarbij kunnen de Wageningse kennisthema’s als voedsel, gezondheid en leefomgeving een ruimtelijke vertaling krijgen. Wijken behouden de gewenste basisvoorzieningen voor alle bevolkingsgroepen (zorg, detailhandel, onderwijs, etc.). Wageningen wil ruimte geven aan collectieve initiatieven en collectief beheer om de sociale samenhang te versterken.
Uitsnede visiekaart (Bron: Structuurvisie Wageningen)
Wageningen is als stad overzichtelijk, met een logische cultuurhistorische structuur. Het hoogteverschil van de stuwwal met de Eng, de uiterwaarden en de openheid van het Binnenveld met de cultuurhistorische lijnen en nederzettingsstructuren zijn bepalend geweest voor de typerende lintenstructuur.
De ordening van het verkeersnetwerk is een combinatie van een (oude) radiale en een (recentere) tangentiële structuur. Op een aantal plekken is de logica in de stedenbouwkundige structuur verdwenen, bijvoorbeeld rond de Stadsbrink (busstation-plantsoen-centrum). Ook de historische route Dolderstraat - Churchillweg - Kennedyweg is nog maar ten dele herkenbaar. Deze route kan zichtbaarder worden gemaakt, door onder andere ontbrekende schakels te herstellen.
Consequentie plangebied
De ontwikkeling die met dit bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt ligt aan de historische route Dolderstraat - Churchillweg - Kennedyweg. De beoogde ontwikkeling is dusdanig beperkt van omvang, dat het geen invloed heeft op de stedenbouwkundige structuur aan deze wegen. De vier wooneenheden worden in het bestaande pand gerealiseerd en de nieuw te realiseren woning krijgt het karakter van een (ondergeschikt) bijgebouw. Gesteld wordt dat de herontwikkeling op de kavel aan de Churchillweg 150 het stedenbouwkundige karakter niet aantast, maar ook niet versterkt. Het plangebied wordt in de structuurvisie niet aangemerkt als ontbrekende schakel. Opgemerkt wordt dat van oudsher juist in de linten ook niet-woonfuncties gevestigd zijn, zoals maatschappelijke functies.
Geconstateerd ordt dat er geen strijdigheid is met de gemeentelijke structuurvisie.
Vooruitlopende op de vaststelling van de nieuwe Woonvisie (Woonagenda) heeft het college van burgemeester en wethouders in 2015 uitgangspunten vastgesteld ten aanzien van de omgang met nieuwe initiatieven wonen met zorg. Dit met name om helder te krijgen wanneer een project kan rekenen op meer (faciliterende en stimulerende) ondersteuning vanuit de gemeente.
Rekening houdend met het maatwerkprincipe zijn door het college de volgende onderstaande uitgangspunten vastgesteld:
De gemeenteraad heeft op 10 oktober 2016 de woonvisie vastgesteld. In de woonvisie zijn drie thema’s uitgewerkt;
Voor het plangebied is met name het eerste thema van belang. Voor het thema ‘wonen en gezondheid’ zijn de volgende doelstellingen geformuleerd:
De doelstellingen van de woonvisie zijn opgenomen in de 'Uitvoeringsagenda woonvisie 2017-2018'. Voor 2017 en 2018 wordt ingezet op:
Consequentie plangebied
Het kleinschalig begeleid wonen-complex aan de Churchillweg 150 is een initiatief, dat heel goed past binnen de woonvisie en de uitvoeringsagenda. Het initiatief is kleinschalig, zorgt voor zorg op maat ligt in een woonomgeving.
Europees beleid
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015, met eventueel uitstel tot 2027. De doelstellingen worden uitgewerkt in (deel)stroomgebiedsbeheerplannen. In deze plannen staan de ambities en maatregelen beschreven; ook de ecologische ambities worden op dit niveau geregeld.
Wettelijk kader
Het Rijk, de VNG, het IPO en de Unie van Waterschappen hebben in februari 2001 de startovereenkomst Waterbeheer 21ste eeuw ondertekend. Deze startovereenkomst is in 2003 omgezet in het Nationaal Bestuursakkoord Water dat in juni 2008 is geactualiseerd. Hiermee hebben deze partijen elkaar gecommitteerd om een watertoets toe te passen bij het opstellen van ruimtelijke plannen.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is voorts bepaald dat waterbeheerders dienen te worden
geraadpleegd bij het opstellen van bestemmingsplannen. De watertoets is een instrument om bij alle ruimtelijke plannen en besluiten waarin waterhuishoudkundige aspecten voorkomen te toetsen of in voldoende mate rekening wordt gehouden met die aspecten. Het gaat daarbij vooral om aandacht voor de waterkwantiteit (ruimte voor water, berging, infiltratie, aan- en afvoer), aandacht voor effecten op de waterkwaliteit en aandacht voor de veiligheid (overstroming).
Rijksbeleid
Het Rijksbeleid is in diverse nota's vastgelegd. De meest directe beleidsplannen zijn de Vierde Nota Waterhuishouding en het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW). Deze plannen hebben tot doel om in de periode tot 2015 het hoofdwatersysteem in Nederland te verbeteren en op orde te houden. Het gaat daarbij om het aanpakken van de gevolgen van de zeespiegelstijging, bodemdaling en een veranderend klimaat. Belangrijk onderdeel is om de drietrapsstrategie: vasthouden, bergen, afvoeren' in alle overheidsplannen als verplicht afwegingsprincipe te hanteren. Tevens is in het NBW vastgelegd, dat de watertoets een verplicht te doorlopen proces is in waterrelevante ruimtelijke planprocedures. Hierdoor wordt een vroegtijdige betrokkenheid van de waterbeheerder in de planvorming gewaarborgd. Verder is water in de Nota Ruimte een belangrijk structurerend principe voor bestemming, inrichting en gebruik van de ruimte. Om problemen met water te voorkomen moet, anticiperend op veranderingen in het klimaat, de ruimte zo worden ingericht dat water beter kan worden vastgehouden of geborgen.
Vierde Nota Waterhuishouding
Ten aanzien van de waterhuishouding is het Rijksbeleid verwoord in de Vierde Nota Waterhuishouding. Deze nota vormt de basis voor de watertoets, welke in het Besluit ruimtelijke ordening voor alle ruimtelijke plannen is voorgeschreven. Centrale doelstelling van de nota is "Het hebben en houden van een veilig en bewoonbaar land en het in stand houden en versterken van gezonde en veerkrachtige watersystemen, waarmee een duurzaam gebruik blijft gegarandeerd". In de nota is beleid geformuleerd ten aanzien van verschillende watersystemen, waarbij ondermeer veiligheid (beheer waterkeringen) en kwaliteit centraal staan. Ook wordt gestreefd naar goede afstemming tussen verschillende overheden en daarbij horende (ruimtelijke) plannen.
In de Vierde Nota Waterhuishouding is het water in de stad apart benoemd, door middel van zeven aangrijpingspunten:
Provinciaal beleid
Het Provinciaal Waterplan 2010-2015 is mede kader voor de wijze waarop omgegaan wordt met water in het plangebied. Het waterplan is beschreven aan de hand van een aantal thema’s zoals landbouw, wateroverlast, watertekort, natte natuur, grondwaterbescherming en hoogwaterbescherming. Voor deze thema’s is beschreven welke doelstellingen voor 2007 en 2015 er liggen. Hierbij is rekening gehouden met de Europese Kaderrichtlijn Water en het beleid Waterbeheer 21e eeuw (WB21). Het thema “water als ordenend principe” loopt als een rode draad door het gehele plan. Dit houdt in dat, voordat er beslissingen worden genomen op ruimtelijk gebied, er wordt bekeken welke gevolgen die hebben voor watersystemen. Dit waterplan valt onder het regime van de nieuwe Waterwet (22 dec. 2009).
Keur Waterschap Vallei & Veluwe (2013)
De keur is een algemene verordening van het waterschap. Op grond van artikel 56 in combinatie met artikel 78 van de Waterschapswet stelt het waterschap verordeningen vast die het nodig oordeelt voor de behartiging van de opgedragen taken. De taken die aan het waterschap worden opgedragen betreffen, volgens artikel 1 van de Waterschapswet, de zorg voor het watersysteem en zorg voor het zuiveren van afvalwater en eventueel kunnen nog de zorg voor andere waterstaatsaangelegenheden worden opgedragen, bijvoorbeeld vaarwegbeheer. Naast de Waterschapswet, die de organisatie van de waterschappen regelt, geven de Waterwet en de daarop gebaseerde regelgeving allerlei bepalingen over de inhoud van het waterbeheer, bijvoorbeeld in de vorm van doelstellingen en concrete normen.
De keur is gebaseerd op zowel de Waterschapswet als de Waterwet en de daarop gebaseerde regelgeving in het Waterbesluit, de Waterregeling en de Waterverordening waterschap Vallei en Veluwe. De opbouw van de keur is vergelijkbaar met de opbouw van de Waterwet en de daarop gebaseerde regelgeving.
In de keur is vastgelegd bij wie verantwoordelijk is voor het beheer en onderhoud van de waterstaatswerken, voor welke activiteiten een watervergunning nodig is en wie verantwoordelijk is voor toezicht en handhaving.
Uitgangspuntennotitie. Beleidskader bij stedelijke uitbreiding,
Het waterschap heeft op 4 mei 2017 de uitgangspuntennotitie geactualiseerd. In de uitgangspuntennotitie wordt per thema een toelichting gegeven op de belangen vanuit het waterbeheer op de ruimtelijke ordening. De thema’s welke overeenkomen met de deelprogramma’s binnen het waterschap zijn: waterveilighed, voldoende en schoon en waterketen.
De notitie formuleert de volgende uitgangspunten:
Daarbij wordt opgemerkt dat vegetatiedaken (met voldoende opvangcapaciteit) niet worden aangemerkt als verhard oppervlak.
Bij stedelijke uitbreidingen is vaak sprake van een toename van verhard oppervlak. Hierdoor kan het hemelwater niet infiltreren en wordt het versneld afgevoerd naar riolering of oppervlaktewater. Dit is ongewenst en dient zoveel mogelijk te worden voorkomen. Uitgangspunt is dat het hemelwater zoveel mogelijk in het plangebied blijft. De wijze waarop kan per situatie verschillen en is gebiedsafhankelijk.
Het waterschap gaat uit van een T=100 neerslaggebeurtenis waarbij 86 mm neerslag in 24 uur valt. Daarbij mag 3l/s/ha afgevoerd worden naar het watersysteem wat over 24 uur gelijk staat aan 26mm neerslag. De overige 60mm dient in het plangebied te worden vastgehouden en gefaseerd te worden afgevoerd met een maximum van 1,5l/s/ha.
De nieuwbouw wordt (voor wat betreft het afvoeren van vuil water) aangesloten op het bestaande gemengde rioolstelsel. Hemelwater mag niet meer afgevoerd worden op het riool.
Op grond van het geldende bestemmingsplan 'Wageningen, 2e herziening' kan op het perceel 220 m2 aan bebouwing gerealiseerd worden. Voorliggend bestemmingsplan maakt maximaal 360 m2 aan bebouwing mogelijk (50% x 727 m2 bouwvlak). Met dit bestemmingsplan wordt 140 m2 extra bebouwing mogelijk gemaakt. Volgens de uitgangspuntennotitie van het Waterschap Vallei & Veluwe geldt dat dit extra verhard oppervlakte niet leidt tot nadelige gevolgen op het watersysteem.
Bovendien wordt de nieuwe woning (met een voetprint van 90 m2) voorzien van een vegetatiedak. Onderzoek heeft aangetoond dat een groen dak ongeveer 50% van het regenwater kan opnemen en terug afgeven in de atmosfeer. Dit zorgt voor een aanzienlijke ontlasting van het rioleringsstelsel, waardoor het overstromingsgevaar en de belasting van de waterzuivering vermindert. Groene daken slaan regenwater op in de planten en het substraat en laten het terugkeren in de atmosfeer door verdamping. De hoeveelheid water die in een groendak opgeslagen kan worden is afhankelijk van de dikte en type van het substraat, type drainage en de gebruikte vegetatie.
Op grond van de uitgangspuntennotitie van het waterschap blijkt dat het oppervlakte van het vegeatiedak met voldoende opvang capaciteit in mindering mag worden gebracht. Met het in mindering brengen van de 90 m2 van het vegetatiedak, maakt dit bestemmingsplan een beperkte toename van bebouwing mogelijk van 50 m2. Vergunningvrij wordt in veel gevallen al meer bebouwing extra mogelijk gemaakt.
In geval van hele heftige regenval, wordt regenwater in de bodem geïnfiltreerd en afgekoppeld. De ondergrond (zandgrond) is hier geschikt voor. Het perceel biedt voldoende ruimte om het hemelwater van 50 m2 extra bebouwing in de zandbodem te laten infiltreren.
Het plangebied ligt binnen de grondwaterfluctuatiezone, zoals die door de Provincie Gelderland is bepaald. Dit is een zone langs de flanken van het Veluwemassief, waar de grondwaterstanden naar verwachting op termijn zullen stijgen. Afhankelijk van de verwachtte stijging kan het raadzaam zijn daar nu rekening mee te houden, om daarmee toekomstig grondwateroverlast te voorkomen.
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de gemeente en waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. De inzet daarbij is om in elk afzonderlijk plan met maatwerk het reeds bestaande waterhuishoudkundige en ruimtelijke beleid goed toe te passen en uit te voeren.
Het watertoetsproces is op 13 september 2017 digitaal doorlopen op www.dewatertoets.nl (zie bijlage 2). Waterschap Valei en Veluwe is via deze website door de initiatiefnemer van de ruimtelijke ontwikkeling op de hoogte gebracht van het plan. Uit het wateradvies blijkt dat in het plangebied geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden liggen die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap een positief wateradvies gegeven.
Met het opstellen van een bestemmingsplan dient aangetoond te worden dat de ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt met het bestemmingsplan mogelijk is uit oogpunt verschillende milieuaspecten. Het gaat hier om de volgende aspecten:
Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Tengevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar.
Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, Algemene Maatregelen van Bestuur onder de Wet milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009). Bedrijven en Milieuzonering geeft richtafstanden per categorie en per type bedrijvigheid aan. Binnen deze richtafstanden is bij een gemiddelde bedrijfsvoering hinder van het bedrijf te verwachten. De gegeven afstanden zijn richtafstanden en geen harde afstandsnormen
De te beoordelen situaties zijn te herleiden tot drie groepen en bijbehorende aanpak, te weten:
De richtafstanden in Bedrijven en Milieuzonering gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bijvoorbeeld bedoeld met de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype gemengd gebied kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven. De VNG-richtafstanden van toepassing zijn op nieuwe situaties, waarbij milieugevoelige functies (bijvoorbeeld wonen) en bedrijven in elkaars nabijheid gerealiseerd worden.
Woongebied
Het perceel aan de Churchillweg 150 is, ondanks de aanwezigheid van een aantal niet-woonfuncties, te kenmerken als 'rustige woonwijk'.
Aanwezig bedrijven in omgeving
Op de aangrenzende percelen zijn de volgende bedrijven gevestigd:
Bedrijven op aangrenzende percelen.
In onderstaande tabel is per bedrijf aangegeven wat de milieucategorie is en welke richtafstand daarbij hoort. Tevens is aangegeven wat de afstand is van het toekomstige pand op het perceel van Churchillweg 150 tot aan de bouwvlakken van de genoemde bedrijven.
Adres | Bedrijf | Milieucategorie | Richtafstand | Afstand | |
Churchillweg 144-148 | Vallei autogroep occassion | 2 | 30 meter | > 45 meter | |
Churchillweg 152 | Cafetaria, lunchroon | 1 | 10 meter | 15 meter | |
Churchillweg 195 | Tankstation | 2 | 30 meter | > 75 meter | |
Zeemanstraat 1 | Basisschool | 2 | 30 meter | > 45 meter |
Afstanden van toekomstig pand tot aan bouwvlakken functies
Uit bovenstaande tabel kan worden afgeleid dat de realisatie van vier niet zelfstandige wooneenheden in het bestaande pand en de bouw van een woning tegen het bestaande pand aan, ruim voldoet aan de richtafstanden van de VNG. Geconstateerd wordt dat de bestaande voorzieningen en bedrijven in de directe nabijheid niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt door de ontwikkeling die met dit bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt.
Churchillweg 150
Dit bestemmingsplan maakt het volgende mogelijk op het perceel Churchillweg 150, waar momenteel één woning aanwezig is:
De vier niet zelfstandige wooneenheden en de realisatie van een zelfstandige woning zijn woonfuncties. Wonen op deze locatie is, zoals hiervoor beargumenteerd, passend.
De dagopvang bestaat uit activiteiten binnen, maar juist ook buiten (in tuin werken, verzorgen van de dieren, etc). Deze activiteiten zijn vergelijkbaar met de activiteiten die bij een woonbestemming horen. Het enige verschil is dat deze activiteiten dagelijk door maximaal 14 personen (12 cliënten en twee begeleiders) tegelijk plaats vinden.
Op circa 10 meter (gemeten vanaf de achterste perceelsgrens van Churchillweg 150) is een appartementencomplex met drie bouwlagen aanwezig. De achterzijde (de galerij) van het complex bevindt zich aan de zijde van de Churchillweg 150. De voorkant van het appartementencomplex is op de Van 't Hoffstraat gericht.
Conclusie
De activiteiten die dit bestemmingsplan mogelijk maakt op het perceel aan de Churchillweg 150 komen sterk overeen met die van een woonfunctie. Gezien de afstand tot nabij gelegen voorzieningen, bedrijven en woningen, wordt geconcludeerd dat milieuzonering geen belemmering vormt voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.
Wet geluidhinder
Wegverkeerslawaai kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog niveau van wegverkeerslawaai kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht ertoe onderzoek uit te voeren naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen binnen vastgestelde onderzoeksgebieden (zones) langs wegen (art. 74-75 Wgh). Tevens stellen de Wgh en het Besluit geluidhinder regels aan de maximale geluidsbelasting op deze bestemmingen. Onder geluidsgevoelige bestemmingen wordt verstaan (Art. 1 Wgh):
Voor deze bestemmingen gelden voorkeursgrenswaarden. Deze voorkeursgrenswaarden worden mede bepaald door de locatie van de gevoelige bestemmingen en het type weg. Bij realisatie van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen dient de geluidsbelasting ten hoogste de voorkeursgrenswaarde te bedragen.
Indien bij de realisatie van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen niet aan de voorkeursgrenswaarde kan wordt voldaan, kan worden geconcludeerd dat de locatie niet zonder meer geschikt is voor de beoogde ontwikkeling. Onder voorwaarden kunnen hogere waarden worden vastgesteld tot de maximale grenswaarde uit de Wgh.
Beleidsregels hogere waarde Wet geluidhinder 2008
Het geluidbeleid van de gemeente Wageningen is opgenomen in het document ‘Beleidsregels hogere waarde Wet geluidhinder 2008’.
In hoofdstuk 4 van de beleidsregels is opgenomen dat een hogere waarde procedure enkel gestart wordt indien de woning beschikt over tenminste één geluidluwe zijde. Geluidluw betekent dat de geluidbelasting per bron niet hoger mag zijn dan de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting. Indien de woning beschikt over een buitenruimte dan is deze buitenruimte gelegen aan de geluidluwe zijde van de woning.
Bij een nieuw te bouwen woning met een geluidsbelasting groter dan 53 dB vanwege wegverkeer gelden de volgende indelingseisen:
De geluidsluwe gevel wordt gedefinieerd als: 'de zijde van een gebouw met de laagste geluidsbelasting. Deze geluidsbelasting mag per bron niet hoger zijn dan de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting'. De hoogst toelaatbare geluidbelasting op een gevel is, conform artikel 82 van de Wet geluidhinder, 48 dB.
Op grond van artikel 40 van de Wgh kunnen industrieterreinen een zone hebben. In het gebied waar dit bestemmingsplan betrekking op heeft is géén industrieterrein gelegen met een zone op grond van artikel 40 Wgh. Op grond van artikel 44 Wgh bedraagt de voorkeursgrenswaarde voor industrielawaai 50 dB(A). Op grond van artikel 45 Wgh kan voor nieuwe woningen een hogere waarde worden vastgesteld van 55 dB(A) en voor bestaande woningen 60 dB(A). In het bestemmingsplangebied zijn bedrijventerreinen gesitueerd. Om het leefklimaat voor omwonenden in beeld te brengen wordt in de verdere uitwerking de geluidsbelasting van de bedrijven op de nieuw te bouwen woningen onderzocht.
Nabij het plangebied is geen gezoneerd industrieterrein, een zone van een gezoneerd industrieterrein of een bedrijventerrein met geluidafspraken (geluidbeheersplan) aanwezig. Industrielawaai vormt daarmee geen belemmering voor het vaststellen van dit bestemmingsplan.
Op grond van artikel 1 Wgh hebben spoorwegen een zone. Het plangebied ligt niet in een zone van een spoorweg. Spoorwegverkeerslawaai is daarom niet relevant voor het plangebied.
De kavel ligt binnen de wettelijke onderzoekszone van de Churchillweg. Ten behoeve van de realisatie van de nieuwe woning en de realisatie van een kleinschalig begeleid wonen-complex (vier niet zelfstandige wooneenheden) is daarom akoestisch onderzoek verricht (bijlage 3) naar wegverkeerslawaai. De omliggende 30 km/u wegen (niet-gezoneerd volgens de Wet geluidhinder) zijn eveneens meegenomen in het akoestisch onderzoek ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Hierbij gaat het met name om de Dolderstraat.
Uit dit onderzoek blijkt dat:
Geluidbelasting ten gevolge van wegverkeer op de Churchillweg (Bron: Ontwikkeling Churchillweg 150 te Wageningen; akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai)
Cumulatie
Er vinden ter hoogte van de planlocatie overschrijdingen van de voorkeursgrenswaarde wegverkeerslawaai plaats. Er is onderzoek gedaan naar de effecten van de cumulatie van de verschillende geluidbronnen. De gecumuleerde geluidbelasting ten gevolge van wegverkeer bedraagt maximaal 64 dB (excl. aftrek art. 110g Wgh).
Toetsing gemeentelijk beleid
De rekenresultaten tonen aan dat de achtergevel van zowel de nieuwe woning als de bestaande woning (de wooneenheden) geluidluw is. Tevens is de rechterzijgevel van de nieuwe woning geluidluw. Zowel de nieuwe woning als het pand van het kleinschalig begeleid wonen-complex beschikt over een geluidluwe gevel, en dat bij beide panden zowel een slaapkamer en buitenruimte gelegen is aan de geluidluwe zijde. Geconcludeerd wordt dat voldaan wordt aan het gemeentelijk geluidbeleid.
Maatregelen
Voor die onderdelen van het plan waarbij de geluidbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai boven de voorkeurgrenswaarde maar niet boven de maximale ontheffingswaarde ligt, kunnen hogere waarden worden aangevraagd. De hogere waarden kunnen door het college van burgemeester en wethouders verleend worden wanneer is vastgesteld dat maatregelen onvoldoende doelmatig zijn. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in bronmaatregelen, overdrachtsmaatregelen en maatregelen aan de kant van de ontvanger (het pand).
Bronmaatregelen
Bronmaatregelen in de vorm van minder verkeer of lagere rijsnelheid zijn met betrekking tot de wegverkeerscirculatie zeer ingrijpend. Vanwege de beperkte omvang van het plan is het niet realistisch om deze aspecten nader te onderzoeken.
De Churchillweg is voorzien van standaard asfalt. Een geluidarm asfalttype is onvoldoende geluidreducerend om de geluidbelastingen te reduceren tot aan de voorkeursgrenswaarde (maximaal 11 dB reductie benodigd). Het aanbrengen van een stiller asfalttype is tevens om verkeerkundige en financiële redenen niet mogelijk. De Churchillweg is een belangrijke ontsluitingsweg (gezien de verkeersintensiteiten) met diverse kruisingen. Gezien de diverse kruisingen zal er bij het toepassen van een geluidreducerend wegdek groot en snel kwaliteitsverlies optreden door het afremmende en optrekkende verkeer. Door de gemeente Wageningen wordt de aanleg van geluidreducerend asfalt niet overwogen binnen 50 m vanaf het hart van een kruispunt (kruising Churchillweg – Dolderstraat). Tot slot wordt door de gemeente enkel geluidreducerend asfalt aangelegd over tenminste 250 m. De aanleg van een stil asfalttype is bijgevolg niet realistisch met betrekking tot onderhavig project.
Overdrachtsmaatregelen
Geluid afschermende maatregelen nabij de bebouwing is vanuit stedenbouwkundig oogpunt niet gewenst. Door de gemeente Wageningen worden geen geluidschermen of –wallen gebouwd langs stedelijke wegen anders dan de hoofdstructuur (de Churchillweg maakt geen deel uit van de hoofdstructuur).
Het vergroten van de afstand tussen bron en ontvanger is in het ontwerp niet gewenst of niet mogelijk. Deze maatregel is bovendien onvoldoende om de geluidbelastingen terug te dringen tot de voorkeurswaarde wegverkeerslawaai.
Maatregelen aan het pand
De totale geluidbelasting bedraagt meer dan 53 dB. Bij de bouwvergunningsaanvraag dient een onderzoek naar de gevelgeluidwering uitgevoerd te worden. De karakteristieke geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie dient te worden bepaald conform NEN 5077. Passende geluidwering zorgt ervoor dat de binnenwaarde maximaal 33 dB is.
Conclusie
De geluidbelasting ten gevolge van wegverkeer op de Churchillweg bedraagt maximaal 59 dB Lden. Er wordt niet overal voldaan aan de voorkeurswaarde van 48 dB. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB wordt nergens niet overschreden.
Maatregelen ter reductie van het geluid ten gevolge van de relevante geluidbronnen zijn in relatie tot het onderhavige project vanwege overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige of financiële aard, niet realiseerbaar. Het is realistisch om hogere waarden aan te vragen.
Indien mensen met regelmaat luchtverontreinigende stoffen inademen kan dit leiden tot effecten op de lichamelijke gezondheid. Daarom moet bij ruimtelijke planvorming rekening worden gehouden met de effecten van de plannen op de luchtkwaliteit en de luchtkwaliteit ter plaatse.
Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna te noemen: Wet luchtkwaliteit), het Besluit niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen) en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen. De meest kritische stoffen ten gevolge van het verkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2.5). De grenzen voor deze stoffen zijn opgenomen in tabel 5.I. Vanaf 2011 zijn de grenswaarden (jaargemiddelde en 24-uursgemiddelde concentratie) voor PM10 van kracht. Voor NO2 geldt dat vanaf 2015 moet worden voldaan aan de (jaargemiddelde en uurgemiddelde) grenswaarden.
Wet luchtkwaliteit
De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat een ruimtelijke plan of project doorgang kan vinden indien:
Grenswaarden Wet luchtkwaliteit
Regeling NIBM
De Ministeriële Regeling NIBM geeft een uitwerking aan het Besluit NIBM en een getalsmatige invulling van de NIBM-grens. Voor een aantal categorieën van projecten kan met zekerheid worden gesteld dat de 3%-grens niet zal worden overschreden. Het betreft onder andere het onderstaande geval, waarbij een luchtkwaliteitonderzoek niet meer nodig is:
Uit de NIBM-tool blijkt dat bij meer dan 1.280 motorvoertuigen per dag extra, in betekenende mate wordt bijgedragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. In de overige gevallen, die niet in het Besluit NIBM genoemd worden, zal op een andere manier bijvoorbeeld door middel van berekeningen aannemelijk gemaakt moeten worden dat de bijdrage niet in betekenende mate is of dat de grenswaarden niet worden overschreden.
Rekentool 'niet in betekenende mate'
Bestaande luchtkwaliteit
Atlas Leefomgeving heeft op haar site gegevens over de bestaande luchtkwaliteit. In onderstaande tabel een overzicht van de waarden voor het plangebied in 2015.
2015 | ||
NO2 | 16 - 18 µg/m3 | |
PM10 | 19 - 20 µg/m3 | |
PM2,5 | 12 - 13 µg/m3 |
Overzicht waarden luchtkwaliteit (Bron: www.atlasleefomgeving.nl)
Met dit bestemmingsplan worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die bij dragen aan een verslechtering van de aanwezige luchtkwaliteit. Door de bestemmingswijziging worden geen activiteiten mogelijk gemaakt die meer dan 1.280 voertuigbewegingen gemiddeld per dag mogelijk maken (zie ook paragraaf 2.3.2.3).
Uit dit overzicht van de bestaande waarden blijkt dat deze ver onder de grenswaarden liggen. Daarmee kan geconstateerd worden dat de bestaande luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de gewenste bestemmingswijziging.
Besluit externe veiligheid inrichtingen, Besluit externe veiligheid buisleidingen en het Besluit externe veiligheid transportroutes
Activiteiten met gevaarlijke stoffen leveren risico's op voor de omgeving. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) vormen het wettelijk kader voor het omgaan met deze risico's. Door het stellen van eisen aan afstanden tussen de activiteiten met gevaarlijke stoffen en (beperkt) kwetsbare objecten (woningen, kantoren, scholen, enz.) worden de eventuele gevolgen van deze risico's zoveel mogelijk beperkt.
Plaatsgebonden risico (PR)
Als “harde” afstandseis voor externe veiligheid geldt een contour voor het plaatsgebonden risico (PR 10-6), die wordt aangegeven als een afstand ten opzichte van de activiteit met gevaarlijke stoffen (risicobron). Binnen deze PR 10-6 contour mogen geen (beperkt) kwetsbare objecten aanwezig zijn of worden geprojecteerd.
Groepsrisico (GR)
Afhankelijk van de aard van de risicobron is er sprake van een bepaald invloedsgebied. Binnen dit invloedsgebied moet worden onderzocht hoe groot de kans per jaar is dat een groep van ten minste 10 (zich binnen dit invloedsgebied bevindende) personen overlijdt ten gevolge van een ramp of zwaar ongeval met de betreffende risicobron. De uitkomst van dit onderzoek geeft de hoogte van het GR weer en wordt uitgedrukt in een curve, waarbij als norm voor het GR een oriënterende waarde is vastgesteld. De hoogte van het GR moet door middel van een bestuurlijke afweging worden verantwoord. Als binnen het invloedsgebied (beperkt) kwetsbare bestemmingen worden geprojecteerd, geldt ook voor de hiermee samenhangende toename van het GR een bestuurlijke verantwoordingsplicht.
(Beperkt) kwetsbare objecten
Er moet getoetst worden aan het Bevi en de richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stoffen wanneer bij een ontwikkeling (beperkt) kwetsbare objecten worden toegestaan. (Beperkt) kwetsbare objecten zijn o.a. woningen, scholen, ziekenhuizen, hotels restaurants.
Risicovolle activiteiten
In het kader van het plan moet bekeken worden of er in of in de nabijheid van het plan sprake is van risicovolle activiteiten (zoals Bevi-bedrijven, BRZO-bedrijven en transportroutes) of dat risicovolle activiteiten worden toegestaan.
Bedrijven – Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Er zijn in de directe omgeving van het plangebied geen bedrijven gevestigd die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Dit bestemmingsplan maakt ook geen nieuwe Bevi-bedrijven mogelijk.
Bedrijven – Overige veiligheidswetgeving
Er zijn in de directe omgeving geen bedrijven gevestigd met een overig veiligheidsrisico.
Transport van gevaarlijke stoffen over weg, spoor en water
Er moet rekening gehouden worden met het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en water. Wegen, spoorwegen en vaarwegen met structureel en grootschalig vervoer van gevaarlijke stoffen liggen niet in de buurt van het plangebied of in ieder geval op een afstand die groter is dan 200 meter, zodat er geen ruimtelijke consequenties zijn.
Voor de gemeentelijke en provinciale wegen is in de gemeente Wageningen een routering voor gevaarlijke stoffen vastgesteld. Deze route loopt niet langs of door het plangebied. Voor noodzakelijk transport ten behoeve van laden en/of lossen van gevaarlijke stoffen buiten de vastgestelde routes is een ontheffing nodig. Aan deze ontheffing kunnen voorwaarden worden verbonden om een veiligere leefomgeving te realiseren.
Er kan langs het plangebied dus wel transport van gevaarlijke stoffen plaatsvinden van de niet-routeplichtige stoffen (zoals benzine) en routeplichtige stoffen (zoals propaan), maar de frequentie daarvan is (door het lokale karakter van het transport) dermate laag dat daardoor geen risico’s ontstaan die ruimtelijk relevant zijn.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Er zijn geen buisleidingen in de nabijheid van het plangebied die een belemmeringen vormen voor de plannen op het perceel aan de Churchillweg 150.
Elektromagnetische straling
Er zijn in de omgeving geen hoogspanningslijnen aanwezig waarvan de indicatieve magneetveldzones tot het plangebied reiken. Uit de gegevens op de website www.antenneregister.nl blijkt dat in de omgeving van het plangebied geen zendmasten aanwezig zijn die overschrijdingen van de geldende blootstellingslimieten voor elektrische en magnetische veldsterkten veroorzaken.
Wet Bodembescherming
De bodemkwaliteit is in het kader van een bestemmingsplan van belang indien er sprake is van functieveranderingen of een ander gebruik. De bodem moet geschikt zijn voor de nieuwe functie. Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen.
Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging en de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft (Wbb):
Indien de verontreiniging voor het beoogde doel niet hoeft te worden gesaneerd kan het ruimtelijke plan voor wat betreft deze verontreiniging zonder meer doorgang vinden.
Indien de verontreiniging moet worden gesaneerd dient een saneringsplan te worden opgesteld en ingediend bij de Omgevingsdienst Midden-Holland. In sommige gevallen kan worden volstaan met het indienen van een BUS-melding (Besluit Uniforme Saneringen). Na goedkeuring door het bevoegd gezag kan de sanering doorgang vinden. Na afloop dient de sanering te worden geëvalueerd en ook dit verslag dient ter goedkeuring te worden voorgelegd. Tijdens de saneringsprocedure kan de ruimtelijke procedure worden voortgezet. Echter, een omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen kan pas inwerking treden nadat is vastgesteld dat er geen sprake is van een ernstige en spoedeisende sanering (art. 6.2. c. Wabo).
Een onderzoeks- en saneringstraject heeft soms grote financiële consequenties voor de beoogde plannen. Enerzijds omdat de kosten van sanering hoog kunnen zijn, anderzijds omdat deze trajecten van grote invloed kunnen zijn op de planning. In het kader van de Grondexploitatiewet dienen deze kosten tijdig in kaart te worden gebracht. Het is daarom aan te bevelen reeds in een vroeg stadium van planvorming (historisch-) bodemonderzoek voor het hele plangebied uit te voeren. Deze bodemonderzoeken zijn ook noodzakelijk bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen.
Het doel van de Wet Bodembescherming is het behoud en de verbetering van de milieuhygiënische bodemkwaliteit. In geval van graafwerkzaamheden is een bodemonderzoek aan de orde om te bepalen of eventuele vervuilde grond gesaneerd dient te worden. Voor een aantal situaties geldt een vrijstelling voor het aanleveren van een bodemonderzoek:
Bij een bouwwerk met een oppervlak van meer dan 50 m² moet, indien het een verblijfsruimte betreft (verblijf van mensen met meer dan 2 uur per dag), altijd een verkennend bodemonderzoek (conform NEN 5740) worden uitgevoerd. Bij bouwwerken met een kleiner oppervlakte moet een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd worden indien de bodem verdacht is op bodemverontreiniging.
Volgens het bodeminformatiesysteem wordt het perceel Churchillweg 150 als 'onverdacht' aangemerkt voor het voorkomen van bodemverontreiniging. De Atlas Leefomgeving bevestigd de onverdachte status: de kavel is reeds onderzocht en er is geen vervolg onderzoek nodig voor de nieuwbouw woning. Bovendien wijzigt het gebruik van het perceel niet: zowel in de huidige situatie als in de toekomstige situatie wordt er gewoond.
Bodem (bron: Atlas Leefomgeving)
Wet natuurbescherming
Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming van kracht. Deze vervangt drie wetten; de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet. Vanaf 1 januari 2017 bepalen de provincies voor hun gebied wat wel en niet mag in de natuur. Zij zijn verantwoordelijk voor de vergunningen en ontheffingen. De Rijksoverheid is dan alleen nog verantwoordelijk voor de ontheffingsaanvragen en de gedragscodes.
De Wet natuurbescherming bevat een algemene zorgplicht voor alle in het wild levende dieren en planten. Daarnaast voorziet de wet in strikte verboden die gelden voor aangewezen beschermde inheemse diersoorten, waaronder alle van nature in Nederland voorkomende soorten vogels.
De wet werkt volgens het 'nee-tenzij' principe ten aanzien van beschermde inheemse soorten: schadelijke handelingen zijn verboden, tenzij er een uitzondering voor is gemaakt. Het is niet toegestaan om vogels te doden, vangen, verwonden, verstoren, bezitten, verhandelen, de nesten en eieren te verstoren of te vernietigen. Uitzonderingen op deze verboden zijn onder voorwaarden mogelijk, onder andere voor veiligheid, schadebestrijding of onderzoek. De wet regelt ook de jacht in ons land.
De Wet natuurbescherming bevat specifieke regels voor de aanwijzing, het beheer en de bescherming van Natura 2000-gebieden, waaronder een groot aantal gebieden die als essentieel leefgebied dienen voor vogels. De internationale verplichtingen uit de Vogel- en Habitatrichtlijn zijn vanaf 1 januari 2017 verwerkt in de Wet Natuurbescherming.
Ecologische Hoofdstructuur
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. In de wet heet dit de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het Natuurnetwerk is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing en de ontwikkeling van dit natuurnetwerk. In of in de directe nabijheid van de NNN/EHS geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.
Wet Natuurbescherming
De nieuwbouw vindt plaats op grond die nu intensief in gebruik is als tuin. Gezien de locatie (binnen het stedelijk gebied) is het zeer waarschijnlijk dat er geen beschermde soorten aanwezig zijn en/of in hen voortbestaan bedreigd worden. Het uitvoeren van een quick-scan naar de aanwezige flora en fauna is daarom niet nodig.
Voor alle vogelsoorten geldt dat broedende vogels, hun eieren en de nestplaatsen die ze dan gebruiken zwaar beschermd zijn. Voor het broedseizoen wordt veelal de periode van 15 maart tot 15 juli aangehouden (algemene zorgplicht). Maar feitelijk zijn ook vogels die buiten deze indicatieve periode broeden beschermd. In gebruik zijnde nesten mogen niet worden beschadigd. Indien de werkzaamheden binnen het broedseizoen plaats vinden, dient een ecoloog vooraf te beoordelen of er nesten aanwezig zijn.
Natura 2000 gebied
In de directe omgeving van het plangebied liggen geen Natura 2000-gebieden.
Op ongeveer 1,5 km afstand (in zuidelijke richting) ligt het Natura 2000-gebied Rijntakken. Op circa 2 km (in oostelijke richting) ligt het Natura 2000-gebied Veluwe. Gezien de afstand tot de Natura 2000-gebieden, de invulling van de tussenliggende gebieden en de voorgenomen werkzaamheden wordt niet verwacht dat de werkzaamheden een invloed hebben op aangewezen habitattypen en -soorten. Derhalve is er geen reden om aan te nemen dat er kans is op een belemmering van de kernopgaven van het Natura 2000-gebied, zij het door een rechtstreekse invloed, cumulatieve invloed of externe werking. Een toetsing op grond van de Wet Natuurbescherming wordt daarom niet noodzakelijk geacht.
Ligging plangebied ten opzichte van Natura-2000 gebieden (Bron: https://www.synbiosys.alterra.nl/natura2000/googlemapszoek.aspx)
Ecologische Hoofdstructuur
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van de Natuurnetwerk Nederland (NNN). De hiervoor genoemde Natura-2000 gebieden vormen onderdeel van het Gelders Natuurnetwerk.
Gezien de afstand tot het NNN wordt gesteld dat de voorgenomen bestemmingswijziging geen negatieve effecten heeft op de wezenlijke waarden en kenmerken van de NNN. Een toetsing aan het NNN/EHS-beleid wordt daarom niet noodzakelijk geacht.
Ligging plangebied ten opzichte van Gelders Natuurnetwerk (Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Besluit ruimtelijke ordening (Bro)
Vanaf 1 januari 2012 is in het Bro vastgelegd dat bij het maken van ruimtelijke plannen, zoals een bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing, rekening gehouden moet worden met cultuurhistorische waarden. Als gevolg hiervan is het van belang dat voorafgaand aan het maken van deze plannen de aanwezige cultuurhistorische waarden bekend zijn.
De cultuurhistorische waarden kunnen bestaan uit vastgestelde, monumentale waarden en waardevolle elementen. Over het algemeen wordt bij het inventariseren van cultuurhistorische waarden onderscheid gemaakt tussen waardevaste en waardevolle elementen. Waardevaste elementen hebben een beschermde status en zijn op basis van de Monumentenwet of gemeentelijke verordening aangewezen als rijks-, provinciaal of gemeentelijk monument. Waardevolle elementen zijn daarentegen niet formeel beschermd, maar kunnen een bijzondere karakteristieke of geschiedkundige waarde hebben en van belang zijn als cultuurdrager.
De cultuurhistorische waarde van een plangebied is zodoende niet alleen afhankelijk van beschermde monumentale waarden binnen het gebied, maar kan zeker ook bepaald worden door waardevolle structuren of objecten in de directe omgeving. Bij het inventariseren dient dan ook zowel naar het plangebied als naar de omgeving daarvan gekeken te worden.
Monumentenwet en Erfgoedwet
De huidige juridische basis voor het omgaan met archeologische waarden is vastgelegd in de Monumentenwet uit 1988. De Provincie Utrecht en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) hebben voor wat betreft het aspect archeologie, formeel een adviserende en toetsende rol op basis van de Wet ruimtelijke ordening. Volgens de Monumentenwet 1988 moeten (toevals) vondsten worden gemeld bij de burgemeester. Deze verwittigt het Rijk. In 1998 is het Verdrag van Valletta door de Staten Generaal geratificeerd. Het verdrag is geïmplementeerd door inwerkingtreding van de Wet op de archeologische monumentenzorg per 1 september 2007. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Uitgangspunt is dat 'de veroorzaker betaalt'.
Vanaf 1 juli 2016 zijn grote delen van de Monumentenwet overgegaan in de Erfgoedwet. Hierdoor is naast de Monumentenwet ook de Erfgoedwet van toepassing.
Erfgoedwet
Met de Erfgoedwet beschermt de overheid het cultureel erfgoed in Nederland. Voor 2016 waren er verschillende wetten en regels voor behoud en beheer van cultureel erfgoed. Sinds juli 2016 zijn die allemaal samengegaan in 1 wet.
In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met erfgoed wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. Overbodige regels zijn geschrapt en de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het cultureel erfgoed ligt waar mogelijk bij het erfgoedveld zelf. Daarmee spreekt de regering het vertrouwen uit dat de sector voldoende kennis, deskundigheid en betrokkenheid heeft om de zorg voor ons cultureel erfgoed in de praktijk waar te maken.
Gemeentelijke beleidsnota archeologie
In lijn met de invoering van de Wet op de archeologische monumentenzorg heeft de gemeente Wageningen de reikwijdte van het eigen beleid en het bijbehorende instrumentarium vastgelegd. Via de Beleidsnotitie Archeologische Monumentenzorg Gemeente Wageningen is daar een globale invulling aan gegeven. In de beleidsnota is uiteengezet wat de beleidsdoelstellingen op het gebied van archeologie zijn en hoe de gemeente denkt deze te gaan uitvoeren. Onderdeel van de notitie is een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart. Deze archeologische verwachtingskaart is in 2008 geactualiseerd en als uitgangspunt in het geldende bestemmingsplan 'Wageningen, 2-e herziening' opgenomen.
Cultuurhistorische waardenkaart
De gemeente heeft een cultuurhistorische Waardenkaart (CHW) opgesteld. De waardenkaart is op 26 maart 2018 door de gemeenteraad vastgesteld.
Cultuurhistorie heeft te maken met de grond en hoe deze door mensen werd gebruikt. Dijken, (water-) wegen, akkers en aarden wallen zijn door menselijk handelen tot stand gekomen. Soms zijn ze in het landschap (ten dele) zichtbaar. De CHW brengt de ontwikkeling van de historische cultuurlandschappen en de planmatige uitbreidingen van de stad in beeld. Het vormt het DNA van de gemeente Wageningen.
Archeologie
Monument
De te verbouwen woning en de achterliggende voormalige bedrijfspanden zijn geen gemeentelijk - of rijksmonument. Er zijn daarmee geen beperkingen voor de verbouw.
Archeologische verwachtingswaarde
Het perceel ligt in het centrum van de voormalige Dolderbrink. Op het perceel geldt daarom een archeologische verwachtingswaarde. Indien er grondwerkzaamheden plaats vinden van meer dan 250 m2 en dieper dan 30 cm, dient aangetoond te worden dat mogelijke archeologische waarden niet aangetast worden. Voor de nieuwbouw wordt 100 tot 105 m2 aan bebouwing toegevoegd. Nader onderzoek is daarom niet nodig.
Vanwege de ligging binnen de Dolderbrink wordt voorgesteld een inspectie van de bouwput uit te voeren. De regionale archeoloog zal bij het uitgraven van de bouwput aanwezig zijn om te controleren op archeologische vondsten. Indien bij de werkzaamheden vondsten worden gedaan (scherven, vuursteen, oude funderingen, opvallende donkere verkleuringen in het gele zand etc.) waarvan redelijkerwijs vermoed kan worden dat deze van archeologische betekenis zijn, dient hiervan onmiddellijk melding te worden gemaakt (conform de Erfgoedwet).
Cultuurhistorische waarde
De (nog niet vastgestelde) cultuurhistorische waardenkaart geeft aan dat het plangebied onderdeel vormt van een historisch lint. Dit deel van de Churchillweg vormt onderdeel van de wegenstructuur van voor 1832.
Cultuurhistorische waarden plangebied (bron: cultuurhistorische waardenkaart)
Ligging plangebied in dekzandlandschap (bron: cultuurhistorische waardenkaart)
Het perceel aan de Churchillweg 150 ligt midden in een dekzandlandschap op een dekzandwelving. Dekzandwelvingen vormen de overgangsgebieden tussen de hoger gelegen dekzandruggen en lager gelegen dekzandvlakten en -laagten. Dekzandwelvingen zijn gebieden die wat betreft hoogteligging, reliëf en bodemvochtigheid een tussenpositie innemen in het dekzandlandschap.
Met de beoogde functieverandering en de realisatie van een nieuwe woning, worden de cultuurhistorische waarde en - structuren niet gewijzigd.
Landelijk beleid
Het rijk wil het gebruik van hernieuwbare energiebronnen (de nieuwe term voor duurzame energie) stimuleren. De Europese doelstelling voor hernieuwbare energie is hiervoor leidend. Deze doelstelling gaat uit van 14% hernieuwbare energie in 2020. Op dit moment is de bijdrage van hernieuwbare energiebronnen in de landelijke energievraag slechts 4%.
Per 1 januari 2015 zijn in het Bouwbesluit de eisen met betrekking tot energiezuinigheid en milieu aangescherpt:
Voor zover het vernieuwen of vervangen betrekking heeft op de isolatielaag in een vloer, gevel of dak van het bestaande gebouw geldt als eis een warmteweerstand van 2,5 m2.K/W (vloer), 1,3 m2.K/W (gevel) en 2,0 m2.K/W (dak). Voor ramen, deuren en kozijnen geldt een warmtedoorgangscoëfficiënt van ten hoogste 2,2 m2 K/W.
Gemeentelijk beleid
De gemeente Wageningen heeft de ambitie om in 2030 klimaatneutraal te zijn. Daarvoor is de routekaart 'Wageningen klimaatneutraal in 2030' vastgesteld. In deze routekaart zijn doelstellingen opgenomen ten aanzien van opwekking van duurzame energie en energiebesparing in onder andere de bebouwde omgeving.
De gemeente Wageningen heeft al geruime tijd door de raad vastgesteld duurzaam bouwenbeleid waarin partijen actief gestimuleerd worden om een stapje extra te zetten om een zo duurzaam mogelijk en toekomstbestendig nieuw gebouw of woning te ontwikkelen. De raad heeft de laatste actualisatie van het duurzaam bouwen beleid 2017-2021 op 23 oktober 2017 vastgesteld.
Wat betreft woningbouw wil de gemeente energieneutrale woningen en wijkconcepten stimuleren door een faciliterende rol te spelen en belemmeringen weg te nemen. Mooie voorbeelden van energiezuinige en energieneutrale woningen maakt de gemeente goed zichtbaar en de gemeente vraagt de eigenaren om een rol te spelen als ambassadeur.
Voor nieuwbouw zijn de voornaamste speerpunten in het duurzaam bouwenbeleid:
Consequentie plangebied
Met de (ver-)bouw van het pand worden de volgende energiebesparende maatregelen genomen:
De nieuwe woning wordt gasloos. Met de nieuwbouw wordt aangesloten bij het speerpunt van het gemeentelijke beleid; er wordt gestreefd om de nieuwe woning energie neutraal te realiseren.
In het Besluit milieueffectrapportage (verder: het Besluit mer) is bepaald dat een milieueffectbeoordeling uitgevoerd moet worden als een project belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu heeft. Het gaat dan om een project dat genoemd is in de bijlage onder D van het Besluit mer.
Het realiseren van een kleinschalig begeleid wonen-complex en de realisatie van een woning is te beschouwen als een "stedelijk ontwikkelingsproject" (categorie D11.2), waarvoor een vormvrije m.e.r.-beoordeling moet worden uitgevoerd. Het uitvoeren van een vormvrije m.e.r.-beoordeling is nodig indien een bestemmingsplan betrekking heeft op de volgende activiteiten:
Met dit bestemmingsplan wordt een kleinschalig begeleid wonen-complex mogelijk gemaakt. Ten opzichte van de bestaande situatie worden vier niet zelfstandige wooneenheden extra mogelijk gemaakt. Per saldo resulteert dit in 100 - 105 m2 aan extra bebouwing (voetprint). Tevens wordt dagbesteding mogelijk gemaakt voor cliënten een midden tot licht verstandelijke beperking hebben.
Uit de hoofdstukken 4 en 5 blijkt overigens dat het omzetten van de bestemmingen geen belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu. Daarmee is er geen noodzaak voor het uitvoeren van een vormvrije mer-beoordeling.
Het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels (zogenaamde planregels). De regels zijn gerelateerd aan de verbeelding, zodat kaart en regels te allen tijde in onderlinge samenhang dienen te worden bezien en toegepast.
Verbeelding
De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien, en voor zover, deze in de regels daaraan wordt gegeven. Soms heeft een aanduiding juridisch gezien geen enkele betekenis en is deze uitsluitend op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van de kaart (bijvoorbeeld topografische gegevens). De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers en overheid bindende deel van het bestemmingsplan.
Regels
De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in meerdere hoofdstukken. Per hoofdstuk worden de diverse bepalingen artikelsgewijs besproken.
Toelichting
De toelichting heeft géén juridisch bindende werking, maar vervult een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels. In de toelichting dienen derhalve duidelijk de beleidsintenties te worden aangegeven met betrekking tot het toekomstig grondgebruik. De toelichting heeft echter geen rechtstreeks bindende werking voor burgers.
Het bestemmingsplan bevat een aantal bestemmingen. Voor wat betreft de gebruiks- en bouwbepalingen is maximaal aangesloten bij de bepalingen die voor deze bestemming gelden in bestemmingsplan ´Wageningen, 2-e herziening´. In deze paragraaf een korte toelichting op de gebruiks- en bouwbepalingen.
Het bestemmingsplan bestaat uit één bestemming, namelijk 'Maatschappelijk - bijzondere woonvorm'. Tevens is de dubbelbestemming 'waarde - archeologie' behouden.
Aangesloten is bij de definitie die de gemeente Wageningen hanteert voor bijzondere woonvormen: 'een complex van ruimten bedoeld voor de huisvesting van meerdere huishoudens die voor een deel zelfstandig wonen en voor het overige gebruik maken van één of meerdere gezamenlijke voorzieningen zoals een gezamenlijke eetruimte, keuken en/of activiteitenruimte. Bijzondere woondoeleinden kunnen voorkomen in combinatie met een bepaalde zorgfunctie'. Tevens wordt dagbesteding en één dienstwoning mogelijk gemaakt.
Voor wat betreft parkeren dient voldaan te worden aan het door de gemeente vastgestelde parkeerbeleid.
Het bouwvlak mag voor maximaal 50% bebouwd worden. Op de verbeelding zijn de maximale goot- en bouwhoogten van de hoofdbebouwing aangegeven.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient de financiële haalbaarheid van het plan aangetoond te worden. Dit om te voorkomen dat recht gaat gelden dat niet realistisch blijkt te zijn.
Op grond van artikel 6.12, lid 1, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) moet voor een bestemmingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld indien er sprake is van een 'bouwplan'. Artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) beschrijft wat een 'bouwplan' is. Indien het kostenverhaal anderszins geregeld is, hoeft er geen exploitatieplan opgesteld te worden.
Plangebied
Er wordt een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 Bro mogelijk gemaakt (de bouw van één of meerdere woningen). Er is daarmee een verplichting tot het opstellen van een exploitatieplan. Tussen de gemeente en initiatiefnemer is een overeenkomst (een contractbrief) gesloten, waarin afspraken zijn gemaakt voor kostenverhaal. Aanvullend is een planschadeovereenkomst gesloten.
Het kostenverhaal is anderszins geregeld, waarmee geen noodzaak is voor het opstellen van een exploitatieplan.
Wettelijk gezien is vooroverleg met het hoogheemraadschap en de provincie noodzakelijk (overeenkomstig artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening). Gezien de aard en omvang van de bouwactiviteit zijn er geen provinciale belangen van toepassing. Vooroverleg met de provincie is daarom niet nodig. Zoals in hoofdstuk 4 (water) is aangegeven wordt voldaan aan de belangen van het hoogheemraadschap en is er een positief advies van hen ontvangen (bijlage 2).
Overeenkomstig artikel 3.10 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en afdeling 3.4 van de algemene wet bestuursrecht heeft het ontwerpbestemmingsplan vanaf 3 mei 2018 gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.