Plan: | Functieverandering Westerstraat en Ennestraat, Steenenkamer |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0285.9102-VS00 |
Aan de Westerstraat 10 te Steenenkamer is sinds 1964 het tuinbouwbedrijf van de familie Klein Velderman gevestigd. Rond 1970 werd op het terrein de eerste kas gebouwd. In totaal werd er op het terrein uiteindelijk circa 3400 m2 aan kassen gebouwd. In 2008 zijn de bedrijfsactiviteiten beëindigd, waardoor de kassen niet langer in gebruik zijn voor het tuinbouwbedrijf. Op het terrein zijn naast de kassen ook een bedrijfswoning en een waterbassin aanwezig. De wijzigingsbevoegdheid die in het bestemmingsplan 'Steenenkamer 2000' is opgenomen heeft de aanleiding gegeven tot het onderzoeken van de mogelijkheid tot sloop van de kassen en realisatie van twee woningen. De wijzigingsbevoegdheid biedt de mogelijkheid om na sanering van het tuinbouwbedrijf twee nieuwe woningen te bouwen, op hetzelfde perceel als het voormalige tuinbouwbedrijf.
Initiatiefnemer heeft in de fase voorafgaande aan het formele verzoek tot herziening van het bestemmingsplan, een zogenaamd principeverzoek ingediend. Dit principeverzoek omvatte de sloop van de huidige teeltkasssen en het waterbassin en ter compensatie realisatie van twee vrijstaande woningen op in de nabijheid gelegen percelen. Naar aanleiding van dit verzoek is de commissie Monumenten en Cultuurhistorie gevraagd een onafhankelijk advies uit te brengen over de gewenste ontwikkeling. In hoofdstuk 4 wordt nader op dit advies ingegaan. Het advies vormde de basis voor een positief principebesluit onder voorwaarden. Als aanvullende voorwaarde is gesteld dat, in aansluiting op het beleidskader functieverandering, ten behoeve van een goede landschappelijke en stedebouwkundige inpassing van de ontwikkeling een functieveranderingsplan moet worden opgesteld. Het functieveranderingsplan is als bijlage 1 bij de regels van dit bestemmingsplan opgenomen.
Het functieveranderingsplan is vertaald in het onderliggende bestemmingsplan. Doel van het bestemmingsplan is het planologisch mogelijk maken van de gewenste ontwikkeling.
Het plangebied ligt in het zuiden van Steenenkamer, ten noorden en zuiden van de Westerstraat. Steenenkamer ligt ten oosten van de kern Twello en ten zuidwesten van Deventer. De ligging van het plangebied ten opzichte van de omgeving is weergegeven in figuur 1. In figuur 2 is een luchtfoto van het plangebied opgenomen. Het plangebied omvat de kadastrale percelen met de nummers 2034, 2459, 2844, 3124 en 3125, gemeente Wilp, sectie A. Zoals figuur 2 laat zien is het plangebied opgeknipt in twee delen.
Figuur 1 - Plangebied in de omgeving
Figuur 2 - Luchtfoto, het plangebied is rood omlijnd
Het plangebied heeft in het vigerend bestemmingsplan 'Steenenkamer 2000' de bestemming Steenenkamer met de aanduiding tuinbouwbedrijf met kas. Op basis van deze bestemming is binnen het plangebied slechts één woning toegestaan, de huidige bedrijfswoning.
In het bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die het mogelijk maakt om na sanering van het tuinbouwbedrijf twee nieuwe woningen mogen worden gebouwd. Deze nieuwe woningen moeten dan op het huidige perceel worden gebouwd. Zoals in de aanleiding aangegeven wordt met dit bestemmingsplan de realisatie van twee nieuwe woningen buiten het huidige perceel mogelijk gemaakt.
Vanaf 3 oktober 2013 heeft het ontwerpbestemmingsplan 'Steenenkamer' voor een periode van zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. Dit bestemmingsplan betreft een actualisatie van het vigerend bestemmingsplan. De bestaande functies zijn hierin vastgelegd, het plan staat geen nieuwe ontwikkelingen toe. Het plangebied is uit het bestemmingsplan gehaald in verband met het ingezette functieveranderingstraject en de separate ruimtelijke procedure die in dit kader gevolgd moet worden.
De Steenenkamer is als tuinbouwgebied in de 18e eeuw tot ontwikkeling gekomen. De rivierklei afzetting en de relatief hoge ligging met goede ontwatering maakt de grond hiervoor geschikt. Aanvankelijk lagen de tuinbouwgronden buitendijks, waarbij de Oude IJssel de natuurlijke grens van het gebied vormde. Vanaf de 19e eeuw werden de tuinhuisjes in de moestuinen vervangen voor permanente huizen.
Geleidelijk ontstond een gebied met de karakteristieke tuindersverkaveling. Blokvormige kavels met smalle rechte straatjes of tuinpaden die loodrecht op de dijk staan. Het meest voorkomende woningtype is het oude tuindershuis met werkplaats, pal aan de straat gelegen met een grote deur vanuit de werkplaats naar de straat. Het huis heeft één bouwlaag met een langskap. De basisverkaveling bestaat uit vierkante percelen van 200 bij 200 Rijnlandse Voet, circa 62,5 m x 62,5 m. Deze percelen zijn direct of later onderverdeeld in kleinere vierkanten of langgerekte kavels. Figuur 3 verduidelijkt de ontwikkeling van de verkaveling en laat zien dat in de huidige situatie nog veel overeenkomsten zijn met de verkaveling in 1832.
Figuur 3 - Kenmerkende verkaveling Steenenkamer
De grote vierkante percelen, en mogelijk ook de kavels, waren in het verleden omzoomd met geschoren beukenhagen met een hoogte van ca. 1 meter. De hagen stonden op de perceelgrenzen en werden door beide eigenaaren onderhouden. De hagen dienden als markering van de eigendomsgrens, maar bij hoogwater zorgden ze er ook voor dat de losliggende bezittingen op eigen terrein bleven. Tijdens de Tweede Wereldoorlog zijn veel van deze hagen in kachels verdwenen.
De naam Steenenkamer komt op de Veluwe vaker voor. Hij wordt in verband gebracht met de van steen gebouwde 'herenkamer' die aan een boerderij was gebouwd. Op gezette tijden kwam de eigenaar van de grond, de 'herenboer' hier logeren om zijn bezit te inspecteren. Reeds in 1545 stond er in dit gebied een 'stenen camer'. Waar precies is niet bekend. Mogelijkheden zijn het huis het Schol of de Ziele.
Met de aanleg van de dijk om Steenenkamer (1932) werd Steenenkamer voor het eerst een echte 'kamer' in het landschap.
Ondanks dat de tuinbouw nagenoeg is verdwenen uit Steenenkamer, is de oorspronkelijke structuur nog steeds herkenbaar. De smalle straatjes loodrecht op de dijk, de afwisseling van bebouwde en onbebouwde percelen, de doorzichten en de situering van de bebouwing. Karakteristiek én zeer waardevol voor de huidige beleving in en van het gebied.
De tuinderswoningen zijn bijna overal verbouwd, waarbij de werkplaats bij het woongedeelte is getrokken. Doordat de ingrepen veelal beperkt zijn gebleven, is het oorspronkelijke type nog afleesbaar. De nieuwe naoorlogse woningen zijn ook direct tegen de straat aan gebouwd, met een klein voortuintje. Slechts één woning van recentere datum doorbreekt dit patroon en staat midden op de kavel.
De oorspronkelijke structuur van het gebied is zoals gezegd nog steeds herkenbaar. Het kleinschalige, doch ruime groene karakter binnen Steenkamer, het weidse omliggende uiterwaardengebied en de nabijheid van de stad Deventer vormen een aantrekkelijk woonmilieu.
Figuur 4 Huidige situatie plangebied
Het plangebied is op te delen in drie percelen. Het perceel aan de Westerstraat 10 met de bedrijfswoning, schuren en de kassen (rood omlijnd). De schuur die parallel staat aan de Westerstraat is oorspronkelijk de woning, maar nu niet meer in gebruik als zodanig. Een tweede perceel, eveneens gelegen aan de Westerstraat, ten noordoosten van nummer 10 (oranje omlijnd). Dit perceel is onbebouwd en in gebruik als weiland. Het derde perceel, is gelegen aan de Ennestraat, ten zuidoosten van de kassen. Het perceel is onbebouwd, deels in gebruik als agrarische grond en achterop het perceel ligt het waterbassin behorende bij het kassencomplex.
In dit hoofdstuk wordt beknopt het belangrijkste ruimtelijke beleidskader beschreven, geformuleerd op de verschillende overheidsniveaus. De beleidsthema's zoals water, archeologie en milieu, worden hier niet beschreven. Deze komen aan bod in hoofdstuk 5.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. De SVIR biedt het nieuwe kader dat de (nieuwe) ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 benoemt en de focus bepaalt voor mobiliteitsinvesteringen. De structuurvisie speelt in op een aantal ontwikkelingen en uitdagingen; krimp, groeiende mobiliteitsbehoefte, versterken internationale concurrentiepositie, koesteren en versterken ruimtelijke structuur, klimaatverandering, duurzame energie en het stelsel van regels en procedures. Een van de kernmiddelen die wordt ingezet om goed op deze ontwikkelingen en uitdagingen in te spelen is decentralisatie. Beslissingen over ruimtelijke ontwikkelingen wil het kabinet dichter bij burgers en bedrijven brengen en provincies en gemeenten krijgen de ruimte om maatwerk te leveren voor regionale opgaven. Het Rijk richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van belangen als geheel. Hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer, energie en natuur, ondergrond en ruimte voor militaire activiteiten, waterveiligheid en milieukwaliteit en de bescherming van ons werelderfgoed zijn onderwerpen waar het Rijk zich op richt. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaat boeken. Het verzoek dat ten grondslag ligt aan dit bestemmingsplan valt buiten deze nationale belangen. Verdere toetsing aan de SVIR is niet noodzakelijk.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 (grotendeels) in werking getreden en omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij het Barro kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit.
Naast het feit dat het Barro ten alle tijden van toepassing is, is voor dit bestemmingsplan het thema 'grote rivieren' van specifiek belang. Deze regeling heeft onder andere betrekking op de IJssel die op korte afstand van het plangebied stroomt. Het rivierbed dat in het Barro is vastgelegd ligt ten oosten van Steenenkamer, de grens wordt bepaald door de dijk. Het Barro heeft geen betrekking op het plangebied van dit bestemmingsplan. In het bestemmingsplan hoeven geen specifieke bepalingen opgenomen.
Ruimtelijke Verordening Gelderland (2010)
In de Ruimtelijke Verordening Gelderland (RVG) worden beperkingen aan bestemmingsplannen en beheersverordeningen gesteld, voor zover het onderwerpen betreft die een provinciaal belang raken. Na de vaststelling van de RVG in 2010 is een eerste herziening vastgesteld in 2012.
Met de verordening kunnen Provinciale Staten regels stellen over de inhoud, toelichting of onderbouwing van bestemmingsplannen. Deze regels kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, delen of gebiedsgerichte thema's. Gemeenten moeten binnen een bepaalde termijn de bestemmingsplannen afstemmen op de in de verordening opgenomen regels. De regels in de Ruimtelijke Verordening zijn gebaseerd op de Provinciale Structuurvisie (voorheen Streekplan Gelderland 2005).
In het plangebied zijn de volgende thema's van belang:
Verstedelijking
Voor verstedelijking richt de RVG op concentratie binnen bestaand bebouwd gebied, waarvan de contouren op kaart zijn vastgelegd. Buiten deze contouren is stedelijke ontwikkeling slechts onder strikte voorwaarden toegestaan. Het plangebied is gelegen binnen de zone 'nieuwe bebouwing onder voorwaarden toegestaan' en valt daarmee buiten bestaand stedelijk gebied, een woningbouwcontour of zoekzone. Nieuwe bebouwing ten behoeve van wonen en werken kan in een bestemmingsplan tevens mogelijk worden gemaakt in ondere het geval van functieverandering naar een niet-agrarische functie. De functieverandering moet in overeenstemming zijn met een door GS geaccordeerd regionaal beleidskader. Tevens moet sprake zijn van de vervanging van bestaande bebouwing, met inbegrip van bouwwerken ten behoeve van glastuinbouw, door nieuwe bebouwing, welke leidt tot een substantiële vermindering van het bebouwde oppervlak. De functieverandering mag niet plaatsvinden in een concentratiegebied glastuinbouw en de regionale clusters glastuinbouw. Ten slotte dient in de toelichting bij het bestemmingsplan aangegeven worden op welke manier de nieuwe bebouwing landschappelijk wordt ingepast.
De grondslag van dit bestemmingsplan ligt in het verzoek tot sloop van het voormalige glastuinbouwcomplex aan de Westerstraat in combinatie met de realisatie van twee nieuwe woningen. Ten behoeve van een goede inpassing is een functieveranderingsplan opgesteld. Het plan maakt inzichtelijk hoe de nieuwe woningen landschappelijk worden ingepast, maar idem voor het gehele plangebied. Een toelichting op het functieveranderinsplan is opgenomen in hoofdstuk 4.
Glastuinbouw
Voor glastuinbouw richt de RVG zich op concentratie binnen glastuinbouwconcentratiegebieden. Het plangebied ligt in de zones 'tijdelijk verbod nieuw vestiging glastuinbouw' en 'tijdelijk verbod uitbreiding glastuinbouw'. In de verordening zijn afwijkingsmogelijkheden hiervan opgenomen. Aangezien de ontwikkeling in onderhavig plan zich richt op de sanering van glastuinbouw en de daarmee hand in hand gaande functieverandering is het thema glastuinbouw verder inhoudelijk niet relevant. Belangrijk is dat het gebied niet is gelegen in een regionaal cluster glastuinbouw, dan was herbestemming van het vrijkomende perceel naar een woon- of niet-agrarische werkbestemming niet mogelijk.
Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030
De gemeenten in de regio Stedendriehoek, met daarin de steden Apeldoorn, Deventer en Zutphen, hebben gezamenlijk een regionale structuurvisie opgesteld. Deze visie vormt de integrale afstemming
tussen de ruimtelijke opgaven binnen de regio en is beleidsmatig tevens vertaald in het streekplan. Voor de gemeente Voorst is van belang de expliciete opname van een woningbouwprogramma voor de dorpen. De visie doet geen uitspraken over de toevoeging van woningen aan het dorp Steenenkamer.
De Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst
De Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst is in januari 2005 door de raad vastgesteld. De toekomstvisie vormt het visievormende beleidskader voor het lokale ruimtelijke beleid van de gemeente Voorst. Op hoofdlijnen zet de visie in op:
Op basis van de identiteit van de gemeente Voorst kunnen ruimtelijke uitgangspunten vanuit de "Voorster Ambitie" worden geformuleerd ten aanzien van het ruimtelijk beleid. Het gaat om de volgende uitgangspunten:
Steenenkamer is onderdeel van het Groene Carré. In het Groene Carré staan de grondgebonden landbouw en het bieden van ontwikkelingsmogelijkheden hiervoor centraal. Hiernaast speelt het gebied een rol op het terrein van ecologie, waterberging en kleinschalige recreatie. Gezien de ligging van het gebied en de grote ruimtelijke druk wordt hier gezocht naar het mengen van ‘rode’, ‘groene’ en ‘blauwe’ functies. Het Groene Carré zien als landschapspark biedt hiervoor ruimte waarbinnen grondgebonden landbouw, recreatie, landschap en water nevengeschikt aan elkaar zijn. Hierbinnen is functieverandering naar wonen mogelijk onder voorwaarden. Voor het oprichten van nieuwe woningen in het Groene Carré geldt dat deze zodanig ruimtelijk worden vormgegeven en landschappelijk worden ingepast dat het geheel aansluit bij de landschappelijke karakteristiek van het gebied.
Voor Steenenkamer is geen programma opgenomen. De ruimte voor bebouwing binnen de karakteristieke ruimtelijke structuur van het tuindersbuurtschap is beperkt.
Incidenteel zal een beoordeling plaatsvinden of enige inbreiding mogelijk is. Belangrijk is dat woningbouw niet mag leiden tot een aantasting van de karakteristieke ruimtelijke structuur van Steenenkamer. De open ruimte tussen de bebouwing (tuinderijen) en de karakteristieke bebouwing dient gehandhaafd te blijven. Het functieveranderingsplan dat ten grondslag ligt aan dit bestemmingsplan respecteert bovenstaande uitgangspunten. De nieuwe ontwikkelingen voegen zich naar de karakteristieke ruimtelijke structuur. Het functieveranderingsplan, bijlage 1 van de regels, maakt de stedebouwkundige en landschappelijke inpassing inzichtelijk.
De beoogde ontwikkeling omvat de sanering van de kassen en het waterbassin, ter compensatie van deze sloop worden twee kavels gecreëerd. In paragraaf 1.1 is reeds aangehaald dat het bestemmingsplan 'Steenenkamer 2000' een wijzigingsbevoegdheid bevat om na sanering van het tuinbouwbedrijf twee nieuwe woningen te bouwen. Deze nieuwe woningen zouden dan op het huidige perceel van de kassen moeten worden gebouwd. De wens van initiatiefnemer is om de nieuwe woningen op in de nabijheid gelegen kavels te bouwen, zie figuur 5. Gezien het bijzondere karakter van Steenenkamer is de commissie Monumenten en Cultuurhistorie al in een vroeg stadium gevraagd een onafhankelijk advies uit te brengen over de inpasbaarheid van de twee woningen op naastgelegen kavels. De commissie onderstreept in haar advies dat het bouwen van de beide woningen, op naastgelegen kavels, ook vanuit cultuurhistorisch oogpunt de voorkeur heeft boven het zoeken naar locaties binnen het huidige perceel. Het biedt meer kansen op een oplossing die zich goed voegt binnen de bestaande gebiedskarakteristieken. In het advies wordt een aantal ontwerpuitgangspunten genoemd, voor het doen slagen van de ruimtelijke inpassing van de voorgenomen ontwikkeling. Deze ontwerpuitgangspunten zijn opgenomen in paragraaf 4.2.
Figuur 5 Te slopen en te behouden bebouwing en nieuwe bouwlocaties A en B
In voorgaande paragraaf is reeds het advies van de commissie Monumenten en Cultuurhistorie, dat zij heeft opgesteld in het kader van deze ontwikkeling, aangehaald. De commissie concludeerde in haar advies dat het bouwen van beide woningen op aangrenzende kavels vanuit cultuurhistorisch oogpunt de voorkeur heeft. Het biedt de mogelijkheid om de woningen op dusdanige wijze in te passen dat deze zich goed voegt binnen de bestaande gebiedskarakteristieken. In het advies worden de volgende ontwerpuitgangspunten gegeven:
Algemeen:
Bestaande perceel:
Perceel Westerstraat:
Perceel Ennestraat:
Nieuwe bebouwing:
Om te komen tot een goede inpassing van de bestaande woning en de twee nieuwe woningen is een korte studie verricht naar de oorspronkelijke kavelstructuur van Steenenkamer. In paragraaf 2.1 is al beschreven dat de basisverkaveling bestaat/bestond uit vierkante percelen van 200 bij 200 Rijnlandse Voet De basisverkaveling bestaat uit vierkante percelen van 200 bij 200 Rijnlandse Voet, circa 62,5 m x 62,5 m. Deze percelen zijn direct of later onderverdeeld in kleinere vierkanten of langgerekte kavels.
Figuur 6 Verkavelingstekening 1881 met de 'bouwstenen' voor het ontwerp
Op de verkavelingskaart uit 1881 zijn de drie bouwstenen voor het ontwerp opgenomen. Deze kaart komt nagenoeg overeen met de kaart van 1832.
1. De smalle straten met aanliggende bebouwing
Alle straten in de Steenenkamer zijn zeer smal, ca. 3 meter verharding met grasbermen van ca. 1 meter. De oude tuinderswoningen zijn tegen de berm geplaatst of op enkele meters afstand daarvan. De oudste, langerekte, woningen staan over het algemeen met de lange gevel langs de straat. Maar er komen ook woningen voor die met de kopgevel op de straat zijn georiënteerd. De woningen staan meestal op de hoek van de kavel. Tussen de woningen en de straat ligt de berm, en dan op eigen terrein een stukje (half)verharding of eenvoudige beplanting (bijvoorbeeld een haag of enkele struiken).
2. Het basisperceel (200 x 200 Rijnlandse Voeten)
Deze grote percelen zijn niet meer herkenbaar aanwezig, maar ze vormen de basis van de structuur van Steenenkamer.
3a. Het vierkante kavel
De grote percelen zijn vaak in vierkante kavels opgedeeld. Dit geldt in ieder geval voor het overgrote, centraal gelegen, deel van de Steenenkamer.
3b. Het langerekte kavel
Aan de noord- en zuidzijde van de Steenenkamer zijn de kavels langgerekt en ongelijkmatiger van afmeting. Hier wordt soms van het basispatroon (2) afgeweken.
Bovenstaande analyse van de verkavelingstuctuur is vertaald naar de huidige situatie/ het plangebied. In figuur 6 is de huidige situatie met de kavelgrenzen uit 1832 weergegeven. De doorlopende lijnen zijn de grenzen die nog herkenbaar aanwezig zijn. Stippellijnen zijn verdwenen grenzen.
Door de huidige eigendomssituatie en de woning op nr. 14 is het niet mogelijk om het oorspronkelijke (1832) verkavelingspatroon te herstellen. Figuur 7 maakt de nieuwe verkaveling inzichtelijk. Op het voormalige bedrijfsperceel wordt een langgerekt perceel gerealiseerd (1). De grote onregelmatige kavel wordt in tweeën gedeeld (2). Ten noorden van de Westerstraat worden twee kleine vierkante kavels gerealiseerd conform de lijnen uit 1832 (3). Voor het perceel aan de Ennestraat wordt hetzelfde principe toegepast. Er wordt een deel van een oude lijn opgepakt. Er ontstaan twee gelijkwaardige percelen (kamers) die passen in het oorspronkelijke kavelpatroon (3).
Figuur 6 Huidige situatie met verkaveling 1832
Figuur 7 Basis nieuwe verkaveling
Op basis van de nieuwe verkaveling en de ontwerpuitgangspunten is voor het plangebied een inrichtingsplan gemaakt. Het inrichtingsplan maakt zowel voor de bestaande woning als de twee nieuwe woningen inzichtelijk hoe deze landschappelijk worden ingepast. In figuur 8 is het inrichtingsplan opgenomen. Het inrichtingsplan maakt onderdeel uit van het functieveranderingsplan 'Functieverandering Klein Velderman Steenenkamer' (met erratum april 2014) dat in zijn geheel is opgenomen in bijlage 1 van de regels behorende bij dit bestemmingsplan.
Op het bestaande perceel blijft een groot deel als erf gehandhaafd, het overige deel wordt ingericht als siertuin. Het langgerekte perceel en het 'restperceel' (figuur 7 nummers 1 en 2) worden ingericht als weiland. Deze percelen worden grotendeels omzoomd met een beukenhaag.
De nieuwe woning aan de Westerstraat is in de zuidwestelijke hoek van het perceel gesitueerd, kort op de weg. Het erf is zo klein mogelijk gehouden, waardoor het perceel een open karakter behoudt. Binnen het erf is ruimte voor het parkeren van twee auto's. De inrichting van het perceel is eenvoudig. De historische verkaveling wordt zo veel mogelijk hersteld door de aanplant van een beukenhaag op een groot gedeelte van de oude kavelgrenzen. Zodoende ontstaan twee 'kamers', binnen de huiskavel is ruimte voor een siertuin met terras en een moestuin met hobbykas. De andere kamer wodt ingericht als weide met ruimte voor een dierenverblijf en een aantal fruitbomen. Het geheel wordt omzoomd door een beukenhaag.
De langgerekte kavel aan de Ennestraat wordt eveneens in twee 'kamers' opgedeeld. De woning wordt in de zuidelijke hoek van het perceel, haaks op de Ennestraat, gesitueerd. Door de haakse plaatsing blijft het doorzicht ten noorden van de woning groter. De ontsluiting van het perceel vindt plaats vanaf de halfverharde (openbare) weg aan de zuidzijde van het perceel. Aan de zuidwestzijde van het perceel wordt een nieuwe kapschuur geplaatst. Door de situering van de kapschuur ten opzichte van de woning ontstaat een erfje. De westzijde van de woning staat zoveel mogelijk in verbinding met de achterliggende weilanden. Om de openheid te handhaven is de moestuin met hobbykas in de noordelijke hoek van de 'kamer' geplaatst.
Figuur 8 Inrichtingsplan
De nieuwe woning aan de Westerstraat bestaat uit een langgerekt volume dat kort op de weg is geplaatst. Een berging maakt onderdeel uit van het volume. Het volume heeft één bouwlaag met kap, de lange zijde evenwijdig aan de Westerstraat. Als kapvorm is gekozen voor een zadeldak. De te gebruiken materialen zijn baksteen, gebakken pan en houten kozijnen.
Figuur 9 Schets nieuwe woning Westerstraat
De nieuwe woning aan de Ennestraat wordt geplaatst in de lengterichting van het perceel, de kopgevel is gericht op de Ennestraat. Het volume bestaat uit één bouwlaag met een mansardekap en is geïnspireerd op de bouwstijl van de "jaren 30". De te gebruiken materialen zijn baksteen, gebakken pan en houten kozijnen. Bij de woning komt een nieuw bijgebouw, in de vorm van een kapschuur.
Figuur 10 Schets nieuwe woning Ennestraat
Figuur 11 Referentie nieuwe kapschuur
In dit hoofdstuk worden de randvoorwaarden vanuit de aspecten milieu, flora en fauna, archeologie, verkeer en parkeren en water behandeld. De laatste paragraaf gaat over de economische uitvoerbaarheid van het plan.
In januari 2013 is door Econsultancy een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (rapportnummer 1207585), het onderzoek is toegevoegd als bijlage 1 bij deze toelichting.
Het verkennend bodemonderzoek heeft tot doel vast te stellen of op de onderzoekslocatie een grond- en/of grondwaterverontreiniging aanwezig is, teneinde te bepalen of er milieuhygiënische belemmeringen zijn voor de nieuwbouw op de onderzoekslocatie, alsmede de bestemmingsplanwijziging.
De onderzochte bodem bestaat voornamelijk uit zwak tot sterk siltig, matig fijn tot zeer grof zand. De bovengrond is bovendien zwak tot matig humeus. De ondergrond is plaatselijk zwak grindig. Er zijn op basis van het vooronderzoek, tijdens de terreininspectie en bij de uitvoering van de veldwerkzaamheden geen aanwijzingen gevonden, die aanleiding geven een asbestverontreiniging op de locatie te verwachten.
Op de onderzoekslocatie zijn de volgende deellocaties onderzocht:
A: weiland met houtopslag annex parkeerplaats
Zintuiglijk zijn in zowel de boven- als de ondergrond geen verontreinigingen aangetroffen. De bovengrond is licht verontreinigd met enkele metalen en PAK en is deels matig verontreinigd met lood. In de ondergrond zijn geen verontreinigingen aangetoond. Het grondwater is licht verontreinigd met molybdeen. Gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er géén reden voor een nader onderzoek en bestaan er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem géén belemmeringen voor de nieuwbouw op de onderzoekslocatie, alsmede de bestemmingswijziging.
B: akker met bassin
In het opgeboorde materiaal zijn zintuiglijk geen verontreinigingen aangetroffen. Zowel de boven- als de ondergrond is analytisch licht verontreinigd met enkele metalen, PAK en/of PCB. In het grondwater zijn geen verontreinigingen aangetoond. Gelet op de aard en mate van verontreiniging van de ondergrond, bestaat er géén reden voor een nader onderzoek en bestaan er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem géén belemmeringen voor de nieuwbouw op de onderzoekslocatie alsmede de bestemmingsplanwijziging.
Indien er werkzaamheden plaatsvinden, waarbij grond vrijkomt, kan de grond niet zonder meer worden afgevoerd of elders worden toegepast. De regels van het Besluit bodemkwaliteit zijn hierop mogelijk van toepassing.
De Wet geluidhinder heeft tot doel de volksgezondheid en het milieu te beschermen tegen geluidsoverlast. Op basis van de wet dient bij het opstellen van een bestemmingsplan dan ook aandacht te worden geschonken aan het aspect geluid. Geluidsbelasting op gevels van geluidsgevoelige objecten moet binnen de normen blijven. Binnen Steenenkamer geldt een snelheidsregime van 30 km/uur. De Wet geluidhinder is niet van toepassing op wegen die liggen binnen een woonerf en voor 30 km/u-wegen, omdat er geen zones gelden. Deze wegen veroorzaken meestal geen geluidsbelastingen boven de voorkeurswaarde. Een geluidsonderzoek is in het kader van dit bestemmingsplan dan ook niet nodig.
De eisen voor de kwaliteit van de buitenlucht zijn sinds november 2007 vastgelegd in de Wet milieubeheer, in titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen (ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'). In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat de Wet luchtkwaliteit bestaat uit in Europees verband vastgestelde normen voor maximumconcentraties voor een aantal luchtvervuilende stoffen. In Nederland kunnen met name fijn stof (PM10) en stikstofoxiden (NO2) problemen opleveren met betrekking tot overschrijding van de grenswaarden. Fijn stof wordt grotendeels veroorzaakt door grote industriële bronnen en het wegverkeer, NO2 wordt voornamelijk veroorzaakt door wegverkeer.
Indien het uitoefenen van bevoegdheden zoals het vaststellen van bestemmingsplannen of het afwijken van het bestemmingsplan op grond van artikel 2.12 lid 1 sub a onder 1 van de Wabo gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen bestuursorganen die bevoegdheden uitoefenen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:
Sinds 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht. Volgens het NSL draagt een project 'niet in betekenende mate' (Nibm) bij zo lang de concentratie fijn stof of stikstofdioxide niet meer dan 3% bedraagt. Volgens de regeling Nibm wordt die grens pas overschreden bij bijvoorbeeld woningbouwprojecten van meer dan 1500 woningen of kantoorlocaties met meer dan 10.000 m2 bruto vloeroppervlak. Voor ontwikkelingen die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeft niet te worden getoetst aan de grenswaarden.
Voorliggend bestemmingsplan regelt de ontwikkeling van twee nieuwe woningen. Het kan daarmee worden aangemerkt als ontwikkeling die in niet betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. De locatie is tevens niet gelegen binnen een gebied waarin de normen van luchtkwaliteit worden overschreden. Geconcludeerd wordt dat de Wet luchtkwaliteit en het Besluit Nibm geen belemmering vormen voor onderhavige ruimtelijke ontwikkeling.
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken (dat wil zeggen vierentwintig uur per dag en gedurende het gehele jaar) en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.
Risicovolle inrichtingen
Met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) wordt beoogd een wettelijke grondslag te geven aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Grenswaarden moeten in acht worden genomen, van richtwaarden kan uitsluitend om gewichtige redenen worden afgeweken. Beide waarden liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan. Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht voor het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als buitenwettelijke oriëntatiewaarde.
In het plangebied zelf zijn geen inrichtingen aanwezig die vallen onder de werkingssfeer van het Bevi. Ten noorden van het plangebied is een Bevi-inrichting aanwezig. Het betreft een tankstation, met verkoop van LPG, aan de Rijksstraatweg 2. De PR 10-6-contour van zowel vulpunt als reservoir reikt niet tot aan het plangebied.
De ontwikkeling in dit bestemmingsplan leidt niet tot een relevante toename van de personendichtheden in het gebied. De uitvoering van het bestemmingsplan zal dan ook geen gevolgen hebben voor de hoogte van het GR.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
In de Circulaire risiconormeringvervoer gevaarlijke stoffen is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water, wegen en spoorwegen opgenomen. Op basis van de circulaire geldt voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten in nieuwe situaties geldt een richtwaarde van 10-6 per jaar.
Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.
Recent is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Daarmee is in aansluiting op het Bevi ook voor buisleidingen een systematiek met PR en GR geïntroduceerd.
Over de A1 worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Uit de gegevens uit het bijlagenrapport bij het Basisnet Weg blijkt dat het groepsrisico voor het betreffende wegvak kleiner is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Het bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk die leiden tot een relevante toename van de personendichtheden in het gebied langs deze transportroute en daarmee tot een toename van het GR.
Conclusie
Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat er uit het oogpunt van externe veiligheid geen belemmeringen zijn voor de uitvoering van het bestemmingsplan.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Hieronder wordt verstaan het aanbrengen van voldoende ruimte tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen de milieubelastende en milieugevoelige functies.
Vanuit het oogpunt van milieu is de gewenste ontwikkeling mogelijk. Het dichtst bij gelegen bedrijf is gevestigd aan de Zuiderstraat 3, het gaat om een witlofkwekerij, de richtafstand bedraagt 30 meter. Beide woninglocaties liggen op meer dan 50 meter afstand.
In december 2012 is door Econsultancy een quickscan flora en fauna uitgevoerd (rapportnummer 12075858), het rapport is toegevoegd als bijlage 2 bij deze toelichting.
De quickscan flora en fauna heeft als doel in te schatten of er op de onderzoekslocatie planten- en diersoorten aanwezig of te verwachten zijn die volgens de Flora- en faunawet een beschermde status hebben en die mogelijk verstoring kunnen ondervinden door de voorgenomen ingreep. Tevens wordt beoordeeld of de voorgenomen ingreep invloed kan hebben op gebieden die volgens overige natuur-wetgeving zijn beschermd, of deel uitmaken van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS).
Het onderzoek is uitgevoerd middels het verrichten van een veldbezoek en een bureauonderzoek. Op deze wijze is inzicht verkregen in de aanwezigheid van geschikt habitat en de daarbij te verwachten beschermde soorten, gesitueerd op of nabij de onderzoekslocatie.
Erfgoedverordening 2010 gemeente Voorst
Op 29 november 2010 heeft de gemeente Voorst een erfgoedverordening vastgesteld. De erfgoedverordening bestaat uit regels en bijbehorende archeologische beleidskaart. De archeologische beleidskaart beschrijft het archeologisch beleid van de gemeente. De gemeente onderscheid twee hoofdcategorieën te weten archeologisch waardevolle gebieden en archeologische verwachtingszones. De twee hoofdcategorieën zijn weer onderverdeeld in verschillende subcategorieën.
De hoofdcategorie archeologisch waardevolle gebieden (AWG) is onderverdeeld in de volgende categorieën:
Per categorie is beschreven welke beschermende regels in een bestemmingsplan opgenomen moet worden om de archeologische resten te beschermen.
In het plangebied zijn twee categorieen van toepassing; AV-categorie 6 en AV-categorie 7. Dit is zichtbaar op onderstaande uitsnede uitsnede van de beleidskaart.
Figuur 12 Uitsnede archeologische beleidskaart
Op de plekken waar de nieuwe wonigen worden gebouwd, geldt een middelmatige archeologische verwachting. Dit betekent dat geen specifiek archeologisch onderzoek nodig is als sprake is van één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
Op grond van vorenstaande is geen archeologisch onderzoek uitgevoerd.
Parkeren
Bij de twee nieuwe woningen wordt voldoende ruimte op het erf geschikt gemaakt voor het parkeren van twee auto's. Hiermee voldoet het plan aan de geldende normen voor parkeren op eigen terrein. Ook voor de bestaande woning geldt dat er voldoende ruimte is voor parkeren op eigen terrein.
Ontsluiting
De woning aan de Westerstraat wordt ook op deze straat ontsloten. De woning aan de Ennestraat wordt ontsloten via een pad haaks op de Ennestraat, waarmee ook Ennestraat 46 wodt ontsloten. Aan de bestaande infrastructuur hoeven door de twee nieuwe woningen geen wijzigingen of verbeteringen plaats te vinden.
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets is beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn.
Boordeling
In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven.
Aandachtspunten
Voor de verdere uitwerking en concretisering van de beoogde ontwikkeling, geeft het waterschap aan dat rekening gehouden moet worden met een aantal algemene en gebiedsspecifieke aandachtspunten voor water.
Vasthouden - bergen - afvoeren
Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.
Grondwaterneutraal bouwen
Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.
Schoon houden - scheiden - schoon maken
Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen of randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen. Voor het afkoppelen van verhard oppervlak zal de beslisboom van het waterschap toegepast moeten worden. Deze beslisboom is te vinden op de website van het waterschap, http://www.vallei-veluwe.nl.
Eventueel benodigde vergunningen worden niet binnen de watertoets procedure of met de digitale Watertoets geregeld en zullen via daarvoor bedoelde procedures verkregen moeten worden. Een watervergunning van het waterschap is bijvoorbeeld nodig voor het dempen en/of vergraven van watergangen, het lozen van water op oppervlaktewater en het onttrekken van grondwater.
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening bepaalt dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. De gemeenteraad kan hiervan afwijken indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen kosten anderszins is geregeld. Aangaande de grondexploitatie over de in dit plan begrepen gronden is een anterieure overeenkomst met de initiafnemers gesloten. Het vaststellen van een exploitatieplan is dan ook niet nodig. Eventuele kosten van planschade zijn voor rekening van de initiatiefnemer.
In dit hoofdstuk worden de regels van het plan nader toegelicht. Er wordt inzicht gegeven in de opbouw van de planregels, de gebruikte bestemmingen en de inzet van zogenaamde flexibiliteitinstrumenten.
Een bestemmingsplan kent aan gronden een bestemming toe en verbindt regels aan deze bestemming. Deze regels betreffen het gebruik van de gronden, maar onder meer ook de bouwmogelijkheden. De regels zijn nader onder te verdelen in
In deze regels staan de begrippen verklaard die in de planregels voorkomen en die om een nadere omschrijving vragen. Verder wordt aangegeven op welke wijze gemeten moet worden om bijvoorbeeld een goot- of bouwhoogte te bepalen.
Deze regels betreffen het hart van het bestemmingsplan. In de bestemmingsregels wordt aangegeven waarvoor en - zo nodig - hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. In dit bestemmingsplan komen de volgende bestemmingen voor:
Het komt regelmatig voor dat er twee functies op één perceel plaatsvinden, zoals bijvoorbeeld een leiding. De aanwezigheid van deze leiding brengt de nodige beperkingen met zich mee. Deze beperkingen kunnen ook gelegen zijn onder het maaiveld. In het geval dat er twee functies tegelijk op één perceel geregeld moeten worden in een bestemmingsplan wordt er wel gesproken van een 'dubbelbestemming'. In dit bestemmingsplan komen de volgende dubbelbestemmingen voor:
De bestemmingsregels kennen een vaste opbouw in bestemmingsomschrijving (toegestaan gebruik), bouwregels, nadere eisen, afwijking van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijking van de gebruiksregels, omgevingsvergunning en wijzigingsbevoegdheden.
Bestaande situatie
In de bestemmingsregels, veelal de bouwregels, kan worden verwezen naar de bestaande situatie. Dit vindt veelal plaats om van het plan afwijkende maten en oppervlakten niet onder het overgangsrecht te plaatsen. De bestaande situatie is de situatie zoals deze naar voren komt uit de (digitale) gegevens van het gemeentelijk bouwdossier aangevuld met de GBKN, het kadaster, de luchtfoto's en de cyclomedia, zoals deze bestaan op het moment van het in werking treden van het plan.
De algemene regels hebben betrekking op alle bestemmingen in het plan. In plaats van bij elke bestemming dezelfde regels te plaatsen, kan gebruik worden gemaakt van een algemene regel. Zo zijn er algemene bouwregels, gebruiksregels, aanduidingsregels, afwijkingsregels en wijzigingsregels.
Anti-dubbeltelbepaling
De anti-dubbeltelbepaling is onder de algemene regels opgenomen. Hiermee blijven gronden, die eenmaal in aanmerking zijn genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, buiten beschouwing bij de beoordeling van latere bouwplannen.
Strijdig gebruik
In het verleden werd strijdig gebruik (gebruik in strijd met de bestemming) expliciet vermeld bij elke bestemming. Nu is dit strijdig gebruik bij wet (artikel 2.1 Wabo) verboden en wordt het niet langer vermeld in het bestemmingsplan. Al het gebruik dat niet past binnen de doeleindenomschrijving van de betreffende bestemming wordt daarom gezien als strijdig gebruik, uitgezonderd geluidszoneringsplichtige en risicovolle inrichtingen en detailhandel in volumineuze goederen en/of grootschalige detailhandel. Deze worden expliciet genoemd als strijdig gebruik bij de desbetreffende bestemmingen.
Hieronder zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. De eerste regels beschermen een bestaand bouwwerk of gebruik dat afwijkt van de regels. De slotregels geven aan op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.
Deze bestemming geldt voor de agrarische gronden binnen het plangebied. De gronden hebben deze afzonderlijke bestemming op basis van het functieveranderingsplan het benadrukt de waarde van de tussengelegen weilandjes binnen de opbouw van het buurtschap. Deze systematiek sluit aan op de systematiek van het bestemmingsplan Steenenkamer.
Binnen deze bestemming mag worden gebouwd. Dit mogen uitsluitend gebouwen zijn in de vorm van een kleinschalig dierenverblijf. Andere bouwwerken zijn alleen toegestaan in de vorm van erfafscheidingen tot een hoogte van maximaal 1 m. Voor het handhaven van de karakteristieke landschappelijke waarden is een omgevingsvergunningplicht in het artikel opgenomen.
Bestemmingsomschrijving
De gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor het wonen, beroepen en bedrijven aan huis alsmede voor tuinen en erven. Ook ondergeschikte voorzieningen als bed en breakfast, groen, paden, water en parkeren zijn binnen deze bestemming toegestaan.
Bouwvlak
Er is gekozen voor een systematiek waarbij zowel de woningen (bestaand en nieuw) als de bijgebouwen binnen het bouwvlak dienen te worden gebouwd. De maat van de nieuwe woningen aan de Westerstraat en Ennestraat wordt bepaald door de afmeting van het bouwvlak in combinatie met de goot- en bouwhoogte.
Ook bij de bestaande woning aan de Westerstraat 10 is het bouwvlak om de bebouwing gelegd. Voor de goot- en bouwhoogte gelden de bestaande maten als maximaal toegestaan. Andere bouwwerken mogen ook buiten de bouwvlakken worden opgericht.
Aan huis verbonden beroep en -bedrijf
Binnen de woonbestemming is een beroep of bedrijf aan huis mogelijk tot een gezamenlijk maximum oppervlak van 50 m². Er dient te worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
Bed & breakfast
De woning en de overige gebouwen mogen gedeeltelijk worden gebruikt voor het voeren van een bed & breakfast. Hiervoor mogen maximaal drie kamers worden gebruikt met in totaal maximaal acht slaapplaatsen. Op deze wijze wordt een invulling gegeven aan de recreatieve potentie van de gemeente Voorst. Ook de overige gebouwen kunnen hier gedeeltelijk voor worden gebruikt. De activiteit mag geen belemmering vormen voor de omgeving of voor de normale afwikkeling van het verkeer en er moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein. Hiervoor worden de CROW-normen gehanteerd. Vanzelfsprekend is de geldende milieuwetgeving ook van kracht.
Voorwaardelijke verplichting
In dit bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de zogenaamde voorwaardelijke verplichting. De bouw van de nieuwe woningen aan de Westerstraat en Ennestraat is alleen toegestaan als er een ruimtelijke kwaliteitsimpuls tegenover staat in de vorm van goede architectuur van nieuwe gebouwen, aanleg van beplanting, en gebruik van passende verharding en afrastering. Binnen drie jaar na inwerkingtreding van dit bestemmingsplan moet uitvoering zijn gegeven aan de aanleg en instandhouding van de erfinrichtings- en landschapsmaatregelen zoals opgenomen in het functieveranderingsplan. Om deze onderlinge relatie tussen de mogelijkheden voor de bouw van de nieuwe woningen en bijgebouwen en de kwaliteitsimpuls juridisch vast te leggen, is een voorwaardelijke verplichting opgenomen.
Waarde - Archeologie (2 en 3)
Om de archeologische waardevolle gebieden veilig te stellen, gelden er op deze gronden beperkingen ten aanzien van het bouwen voor de met deze bestemming samenvallende bestemmingen. Bouwen is uitsluitend toegestaan indien uit onderzoek blijkt dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn of dat de waarden voldoende worden veiliggesteld. Daarnaast geldt er een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van bepaalde werken, geen bouwwerk zijnde, of van bepaalde werkzaamheden.
De regeling is niet van toepassing op bestaande bouwwerken voor zover ingeval van herbouw gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundamenten. In alle overige gevallen geldt per archeologische dubbelbestemming een specifieke regeling. Deze regeling is van toepassing op het oprichten van nieuwe bebouwing groter dan een bepaald oppervlak en dieper dan een bepaalde diepte. Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, is niet noodzakelijk voor werken en werkzaamheden die betrekking hebben op normaal beheer en onderhoud overeenkomstig de toegekende bestemming. In systematiek / naamgeving is aangesloten bij het bestemmingsplan Steenenkamer.
Waarde - Cultuurhistorie 1
De bestemming Waarde - Cultuurhistorie is opgenomen voor de bescherming van de cultuurhistorisch waardevolle bebouwing en gebiedskenmerken binnen het plangebied. De bescherming kan zowel betrekking hebben op afzonderlijke bouwwerken, als op een ensemble van gebouwen en/of de stedenbouwkundige opzet en verkaveling van het gebied. Bij toekomstige ontwikkelingen dient te worden rekening gehouden met de beschreven waarden. In systematiek / naamgeving is aangesloten bij het bestemmingsplan Steenenkamer.
Flexibiliteit in een bestemmingsplan is handig om ervoor te zorgen dat een bestemmingsplan voldoende beleidsruimte biedt om ontwikkelingen in de toekomst mogelijk te maken. Deze ontwikkelingen zullen ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan vaak niet bekend zijn. Een bestemmingsplan zonder flexibiliteit kan te star zijn. Indien gebruik wordt gemaakt van de flexibiliteitbevoegdheden (art. 3.6, Wro), dienen in het bestemmingsplan zelf de grenzen te worden aangegeven door het stellen van nadere eisen, het verlenen van afwijkingen, het wijzigen van het plan of het uitwerken van een plan.
Deze bevoegdheid biedt de mogelijkheid af te wijken van een in het plan opgenomen regeling. Het is mogelijk van geval tot geval ruimtelijk relevante voorwaarden te stellen en belangen nader af te wegen. Een afwijking mag alleen op relatief ondergeschikte onderdelen betrekking hebben en mag niet tot een bestemmingswijziging leiden.
In dit bestemmingsplan zijn de volgende afwijkingsmogelijkheden opgenomen:
De algemene afwijkingsmogelijkheden mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het straat- en/of bebouwingsbeeld;
- de sociale veiligheid;
- de verkeersveiligheid.
Een wijzigingsbevoegdheid is opgenomen om de bij dit plan behorende 'Staat van bedrijfsactiviteiten' te kunnen wijzigen voor wat betreft de categorie-indeling van bedrijven, indien en voor zover ten gevolge van technische en/of milieuhygiënische ontwikkelingen de milieubelasting van de desbetreffende typen bedrijven wijzigt.
In artikel 3.1.1, lid schrijft het Bro voor dat de gemeente bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voert met die diensten van Rijk en provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het geding zijn. In dezelfde artikelen van het Bro wordt bij lid 2 de mogelijkheid gegeven dat de Minister van Infrastructuur en Milieu kan aangeven onder welke omstandigheden of in welke gevallen geen overleg gevoerd hoeft te worden met de rijksdienst die betrokken is bij de zorg voor de ruimtelijke ordening. Inmiddels heeft het Ministerie I&M bericht over de wijzigingen in de wijze van het overleg over gemeentelijke plannen tussen gemeenten en het Rijk.
Op 1 januari 2012 is de VROM-inspectie samengevoegd met de Inspectie Verkeer en Waterstaat tot de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). De ILT heeft in het nieuwe toezichtbeleid geen adviserende en coördinerende rol meer met betrekking tot de advisering over voorontwerp gemeentelijke ruimtelijke plannen, waarbij geen sprake is van rijksbelang. Plannen hoeven niet voor vooroverleg te worden opgestuurd en tevens hoeven publicaties van ontwerp- en vastgestelde plannen niet meer te worden opgestuurd. In dit geval is geen sprake van rijksbelang, vooroverleg en in kennisstelling van terinzagelegging kunnen daarom achterwege blijven.
De provincie Gelderland wenst alleen betrokken te worden bij ruimtelijke plannen waarbij sprake is van provinciaal belang. Van provinciaal belang is hier geen sprake, zodoende heeft geen vooroverleg plaatsgevonden.
Met betrekking tot het vooroverleg met het Waterschap Veluwe wordt verwezen naar paragraaf 5.5.2. Voor zogenaamde postzegelplannen, waar hier sprake van is, wordt nader vooroverleg niet noodzakelijk geacht en is een digitale watertoets voldoende.
Op 4 september 2006 heeft de gemeenteraad besloten dat het college van burgemeester en wethouders in het kader van de voorbereiding op ruimtelijke procedures waarmee zij belast is, slechts inspraak verleent voorafgaand aan de zienswijzenfase als sprake is van een plan dat een ingrijpende verandering kan hebben op de ruimtelijke structuur van de gemeente Voorst. Gezien de aard en omvang van onderliggend plan is inspraak in dit geval achterwege gelaten.