direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Dorpsstraat 4, 6 en 6a, Wilp
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0285.8118-VS00

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

IJsseldal Wonen heeft een verzoek ingediend om het bestemmingsplan voor de percelen Dorpsstraat 4, 6 en 6a in Wilp aan te passen. De percelen maken onderdeel uit van de Hofstraatbuurt in Wilp. Binnen de herstructurering van deze buurt bestond de laatste fase uit het slopen van de drie woningen, om hier de bouw van twee nieuwe vrijstaande woningen mogelijk te maken. Gezien de veranderende woningmarkt in de crisistijd, is sloop van de panden en verkoop van de kavels niet doorgevoerd. De woningen zijn blijven staan en tijdelijk verhuurd tot begin 2020.

De woningmarkt is inmiddels veranderd en er bestaat behoefte aan betaalbare woningen. Na het onderzoeken van verschillende scenario's, is ervoor gekozen de bestaande woningen te verkopen. Deze optie heeft na afstemming met de gemeente de voorkeur boven sloop en nieuwbouw, met name gezien de cultuurhistorische waarde die de gemeente toekent aan het bestaande blok woningen.

1.2 Doel van het bestemmingsplan

De drie woningen vallen onder de werking van het bestemmingsplan Hofstraatbuurt Wilp, dat op 28 juni 2010 door de gemeenteraad is vastgesteld. In dit bestemmingsplan zijn de gronden bestemd voor Wonen, waarbinnen twee bouwvlakken voor de aanvankelijk beoogde vrijstaande woningen zijn opgenomen. Nu gekozen wordt de bestaande woningen te behouden, is het noodzakelijk het bestemmingsplan aan te passen zodat de planologische situatie hiermee in overeenstemming wordt gebracht. Gelijktijdig wordt een regeling getroffen voor het behoud van het karakteristieke woonblok.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.8118-VS00_0001.png"

Afbeelding 1 - Geldende bestemmingsplan (rood omlijnd de planlocatie met twee bouwvlakken voor een vrijstaande woning)

1.3 Ligging plangebied

De situering van het plangebied is opgenomen in Afbeelding 2. Het perceel ligt in de kern Wilp, ten oosten van de Rijksstraatweg nabij de kruising met de Molenallee en Dorpsstraat. Een luchtfoto van het perceel is weergegeven in Afbeelding 3. De gronden zijn kadastraal bekend als WIL00, sectie C, nummers 1771 en 1780 en een klein deel van nummer 1775.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.8118-VS00_0002.png"

Afbeelding 2 - Ligging plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.8118-VS00_0003.png"

Afbeelding 3 - Luchtfoto percelen

1.4 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan bestaat uit 6 hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk vindt in hoofdstuk 2 een planbeschrijving plaats. Hoofdstuk 3 gaat in op de relevante beleidskaders. De uitvoerbaarheid van de ontwikkeling wordt beschreven in hoofdstuk 4. Een toelichting op de planregels is te vinden in hoofdstuk 5. In hoofdstuk 6 wordt ten slotte de procedure van inspraak en overleg toegelicht.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande en toekomstige situatie

Op het perceel zijn drie woningen aanwezig in één blok. Dorpsstraat 6a heeft een platte aanbouw die ook onderdeel uitmaakt van de woning. De percelen hebben een ruime voortuin, waarbij Dorpsstraat 4 en 6a beschikken over een inrit. De woningen worden in de huidige staat verkocht. De nu aanwezige situatie blijft behouden. Sloop en aansluitend nieuwbouw van twee vrijstaande woningen, zoals met bestemmingsplan Hofstraatbuurt Wilp in 2010 mogelijk is gemaakt, is daarmee niet meer aan de orde. Om een eenduidige en groene uitstraling van het woonblok c.q. de percelen te behouden, wordt aan de voorzijde van de woningen grenzend aan het openbaar gebied een nieuwe (in stand te houden) haag aangeplant.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.8118-VS00_0004.png"

Afbeelding 4 - Aanzicht woningen

2.2 Cultuurhistorie

Het woningblok van drie woningen aan de Dorpsstraat is de laatste representant van de vroeg naoorlogse woonwijk gelegen tussen Nieuweweg-Dorpsstraat-Hofstraat. Kenmerkend voor het vroeg na-oorlogse ontwerp van de woningen is de toegepaste Delftse School architectuurstijl, met gebruik van traditionele bouwmaterialen en sobere, zorgvuldige detailleringen. Ook zijn de woningen een voorbeeld van de ontwikkeling van de standaardwoning in die tijd. Aan het ontwerp zijn minimum eisen gesteld, zoals afmeting van de ruimtes en indeling van de plattegrond. Dit was dan ook de eerste sociale woningbouw in Wilp met een volledige verdieping met drie slaapkamers.
De woningen zijn hiermee van algemeen historisch belang voor Wilp als vroeg voorbeeld van woningbouw voor (land)arbeiders en als voorbeeld van de combinatie van de Delftse School architectuur en standaardisering in de woningbouw. De woningen zijn goed herkenbaar bewaard gebleven, op enkele kleine, individuele verbouwingen en renovaties na.

2.3 Ruimtelijke afweging

Bij de herontwikkeling van de Hofstraatbuurt is een stedenbouwkundig plan uitgewerkt waarbij op de locatie van Dorpsstraat 4, 6 en 6a twee vrijstaande woningen waren voorzien. Bij de herverkaveling van het totale plangebied, is gekozen om de oorspronkelijke structuur zoveel mogelijk recht te doen. Uitgangspunt was de gefragmenteerde bebouwing die de Dorpstraat kenmerkt, binnen het plangebied door middel van individuele verkaveling van deels vrijstaande en deels twee-onder-één-kappers als het ware te herstellen. Door deze woningen een geheel eigen en vooral afwisselend beeld te geven, was het doel het beeld van de Dorpsstraat te versterken.

Nu dit deel van het plangebied in huidige staat behouden blijft, doet dat geen afbreuk aan de aanvankelijke uitgangspunten van de herontwikkeling van de Hofstraatbuurt. De bestaande bebouwing sluit op goede wijze aan op de aangrenzend gerealiseerde nieuwbouw. Weliswaar wordt het beoogde versterken van het beeld van de Dorpsstraat hier niet behaald. Daar staat tegenover dat het karakteristieke en cultuurhistorisch waardevolle woningblok op deze plek behouden wordt. Naar huidige inzichten is dit juist wenselijk. Met betaalbare woningen wordt bovendien invulling gegeven aan een huidige vraag in Wilp.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt beknopt het belangrijkste ruimtelijke beleidskader beschreven op de verschillende overheidsniveaus (rijk, provincie, regionaal en gemeente).

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. De SVIR heeft diverse nota's vervangen, zoals de Nota Ruimte en de Nota Mobiliteit. Ook zijn met het SVIR de ruimtelijke doelen en uitspraken vervallen die zijn benoemd in de Agenda Landschap, Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.

In de SVIR is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een nieuw integraal kader dat de basis vormt voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR is gekozen voor een meer selectieve inzet van het rijksbeleid dan voorheen. Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie rijksdoelen uitgewerkt:

  • vergroten van de concurrentiekracht door versterking van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • verbeteren van de bereikbaarheid;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

Met bovengenoemde rijksdoelen zijn 13 nationale belangen aan de orde die in het SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van ruimtelijke ordening gekregen. Het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn.

Het bestemmingsplan heeft geen relatie met één van de 13 nationale belangen.

3.2.2 Ladder duurzame verstedelijking

In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden.

Met ingang van 1 juli 2017 is de nieuwe Ladder in werking getreden. Ongewijzigd hierin is dat in de toelichting op bestemmingsplannen de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden beschreven. De aard en omvang van de stedelijke ontwikkeling zijn bepalend voor de afbakening van het gebied waarbinnen de behoefte moet worden onderzocht. In de wet is bovendien toegevoegd dat bij een ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied goed gemotiveerd moet worden waarom deze niet in bestaand stedelijk gebied te realiseren is.

De Laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang van een stedelijke ontwikkeling vastgelegd. Of er wel of geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkelingen in relatie tot de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.8118-VS00_0005.png"

Afbeelding 5 - Schema Ladder voor duurzame verstedelijking

Gezien de aard en omvang van dit plan, waarbij drie bestaande woningen positief worden bestemd, zijn de SVIR en de (nieuwe) Ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing. Er is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling zoals hierboven benoemd. Het Rijk heeft dan ook geen verdere bemoeienis met de planvorming. Nadere toetsing aan de ladder is om deze reden dan ook niet noodzakelijk.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Gelderland

De provincie heeft haar ruimtelijk beleid vastgelegd in de Omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' die op 19 december 2018 is vastgesteld door Provinciale Staten van Gelderland. De Gelderse Omgevingsvisie is een integrale visie, niet alleen op het gebied van de ruimtelijke ordening, maar ook voor waterkwaliteit en veiligheid, bereikbaarheid, economische ontwikkeling, natuur en milieu, inclusief de sociale gevolgen daarvan. De Omgevingsvisie is de vervanger van het streekplan en enkele andere structuurvisies.

De titel van de Gelderse Omgevingsvisie is Gaaf Gelderland. Gaaf kent twee betekenissen. Enerzijds gaat gaaf in op de schoonheid van het landschap en de historie. Anderzijds heeft gaaf betrekking op de vernieuwing binnen Gelderland. De ambitie van Gelderland is het in stand houden van het landschap en de cultuurhistorische waarde. In de Omgevingsvisie staat een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal.

- Gezond en veilig. Dat is een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna. Dat is voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. En dat is aandacht hebben voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.

- Schoon en welvarend. Dat is een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen. Maar dat is ook: het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. En dat is het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.

De Omgevingsvisie kent vijf Themakaarten. Hiervan is de Themakaart Waterbeleid op het plangebied van toepassing. Binnen het weergegeven intrekgebied maakt een nieuw bestemmingsplan geen winning van fossiele energie mogelijk, of daarmee gepaard gaande handelingen. In dit plan is dat niet aan de orde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.8118-VS00_0006.png"

Afbeelding 6 - Uitsnede Omgevingsvisie Gelderland

Het plan voorziet niet in nieuwe ontwikkelingen, maar het opnieuw bestemmen van drie bestaande woningen. De doelstellingen van de Omgevingsvisie zijn met het plan niet in het geding.

3.3.2 Omgevingsverordening Gelderland

Het is voor provincies mogelijk om invloed uit te oefenen op bestemmingsplannen en de daarbij behorende toelichting (artikel 4.1 Wro). De omgevingsverordening Gelderland dient dan ook als een juridisch instrument en beperkt zich tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

De verordening kent de volgende kaartlagen waaraan regels zijn verbonden: Windenergie, Landbouw, Glastuinbouw, Natuur, Landschap, Water en milieu, Erfgoed, Veilige Leefomgeving en Natura2000-gebieden. Het plangebied ligt in bestaand stedelijk gebied, waardoor de meeste van de kaartlagen niet van toepassing zijn. Er zijn alleen regels opgenomen over ontwikkelingen op het gebied van glastuinbouw en voor waterbescherming, water en waterkwaliteit (intrekgebied, zoals hiervoor ook genoemd onder 3.3.1). Omdat voorliggend plan geen raakvlakken heeft met deze ontwikkelingen, bestaan geen strijdigheden met de Omgevingsverordening Gelderland.

3.4 Regionaal beleid

3.4.1 Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030

De gemeenten in de regio Stedendriehoek, met daarin de steden Apeldoorn, Deventer en Zutphen, hebben gezamenlijk een regionale structuurvisie opgesteld. Deze visie vormt de integrale afstemming tussen de ruimtelijke opgaven binnen de regio en is beleidsmatig tevens vertaald in de omgevingsvisie Gelderland. In de Regionale Structuurvisie heeft de regio Stedendriehoek ruimtelijk beleid ontwikkeld voor de lange termijn (2030). De doelstelling luidt hierbij: het behoud en versterking van de samenhang en variatie in woon-, werk- en recreatiegebieden, met het gelijktijdig ontwikkelen van nieuwe kwaliteiten in water, natuur, landschap en landbouw. De regionale structuurvisie is richtinggevend voor de ruimtelijke ontwikkeling (Intergemeentelijk Structuurplan).

De Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030 doet geen uitspraken over plannen van deze omvang.

3.5 Gemeentelijk beleid

3.5.1 Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst

Op 18 december 2017 heeft de gemeente Voorst de Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst (RTV) 'Kwaliteit, Verbinding en Duurzaamheid' vastgesteld. Deze Ruimtelijke Toekomstvisie is vooruitlopend op de nieuwe Omgevingswet (treedt naar verwachting in 2022 in werking) opgesteld. Met de Omgevingswet moet een balans worden gevonden tussen enerzijds dynamiek en zekerheid anderzijds. Participatie speelt hierbij een belangrijke rol. De rol van de overheid is namelijk aan het veranderen. Inwoners en ondernemers krijgen een steeds grotere rol in het ruimtelijk beleid. Onder de Omgevingswet krijgen initiatieven vanuit de samenleving waar mogelijk meer ruimte. De taak van de gemeente richt zich voornamelijk op het afwegen van alle belangen. De doelen worden uitgewerkt in de Uitvoeringsagenda Ruimtelijke Toekomstvisie. In de uitvoeringsagenda wordt gespecificeerd wat, met wie en op welke termijn de uitvoering plaatsvindt. De uitvoeringsagenda heeft, net zoals de samenleving, een dynamisch karakter. Beiden zijn continu onderhevig aan nieuwe ontwikkelingen en daarom wordt het document met enige regelmaat vernieuwd, aangevuld en geactualiseerd.

De RTV 'Kwaliteit, Verbinding en Duurzaamheid' heeft een dubbele doelstelling. Enerzijds zijn bij de totstandkoming van de RTV doelen bepaald met de samenleving en hoe deze behaald moeten worden. Aan de andere kant dient de visie ook als toetsingskader voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Centraal in het ruimtelijk beleid van de gemeente Voorst staat dan ook onze eigen identiteit.

Nieuwe ontwikkelingen moeten hierbij aansluiten en waar mogelijk versterken. Onder identiteit wordt verstaan: diversiteit en kwaliteit van de landschappen in de gemeente, de bijzondere monumenten en rijke cultuurhistorie, de dorpse schaal van de kernen, de menselijke maat en de krachtige sociale samenhang in de gemeente. Ook duurzaamheid maakt een onderdeel uit van de identiteit. Het gaat dan om de wens en de noodzaak om de ruimtelijke, economische en sociale kwaliteiten toekomstbestendig te maken. Op basis van de identiteit zijn in Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst de volgende thema's geformuleerd.

  • Wonen, leefbaarheid en sociale cohesie;
  • Werken, innovatie en recreatie;
  • Omgeving en landschap;
  • Energie en klimaat.

Het plan heeft tot doel drie bestaande woningen positief te bestemmen en bestaande cultuurhistorische waarden -en daarmee eigen identiteit- te behouden. Het past daarmee gezien aard en omvang binnen de uitgangspunten van de Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst.

3.5.2 Bestemmingsplan Hofstraatbuurt Wilp

In eerdere hoofdstukken is al ingegaan op het bestemmingsplan Hofstraatbuurt Wilp en de daarin opgenomen herontwikkeling van een groter plangebied waarvan de woningen Dorpsstraat 4, 6 en 6a deel uitmaken. Het behoud van de woningen ten opzichte van het stedenbouwkundig plan is benoemd in paragraaf 2.3. Tegen het plan bestaan geen bezwaren.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

4.1 Inleiding

Bij ruimtelijke ingrepen dient onderbouwd te worden of het voornemen 'redelijkerwijs uitvoerbaar' is. In dit hoofdstuk wordt per aspect (milieu, flora en fauna, archeologie, watertoets en economie) aangegeven in hoeverre het plan uitvoerbaar is.

4.2 Milieu-aspecten

4.2.1 Bodem

Als gevolg van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan onderzoek te worden verricht naar de geschiktheid van de gronden voor het beoogde doel. In het geval van een verontreiniging moet de mate van de omvang ervan worden vastgesteld, zodat beoordeeld kan worden of -en zo ja welke- kosten gemoeid zijn met het verwijderen of verminderen van die verontreiniging, zodat voldaan wordt aan de eisen van de milieuwetgeving.

In dit plan gaat het om het positief bestemmen van drie reeds aanwezige woningen en het herstellen van het vroegere bouwvlak. Er bestaat dan ook geen aanleiding bodemonderzoek uit te voeren naar de geschiktheid van de bodem voor dit gebruik.

4.2.2 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Hieronder wordt verstaan het aanbrengen van voldoende ruimte tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies zoals wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen de milieubelastende en milieugevoelige functies. Deze afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. De milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam en onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten als geur, stof, geluid en gevaar. Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen het type rustige woonwijk en gemengd gebied.

In de omgeving van de locatie komen veelal woningen voor. Aan de Rijksstraatweg bevindt zich op de hoek met de Dorpsstraat (ten westen van het plangebied) een perceel met gemengde bestemming, waar activiteiten zijn toegestaan als detailhandel, dienstverlening, kantoren, maatschappelijke voorzieningen en lichte horeca. Iets noordelijker aan de Rijksstraatweg is ook een perceel aanwezig met de bestemming Detailhandel. Voor deze activiteiten geldt overwegend een richtafstand van 10 meter. De feitelijke afstand is groter. Bovendien liggen de bestaande woningen verder van deze percelen af dan het bouwvlak voor één van de nieuw te bouwen vrijstaande woningen uit het vigerende bestemmingsplan.
Aan de noordoostzijde van de locatie is een garagebedrijf aanwezig. Voor dit bedrijf geldt een richtafstand van 30 meter. De afstand van de grens van de inrichting tot de voorgevels van de bestaande woningen ligt op ruimere afstand.
Behalve dat gelet op voorgaande voldaan wordt aan de richtafstanden, geldt voor elk van de drie genoemde percelen dat zich op kortere afstand al andere woningen bevinden. Deze woningen zijn in eerste instantie maatgevend bij het voldoen aan milieuregels voor de bedrijfsvoering.

Samengevat bestaan uit oogpunt van milieuzonering geen belemmeringen om de woningen positief te bestemmen. Voor de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven vormt het ook geen beperking.

4.2.3 Geluid

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden moet worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai.

Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone ter zake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.

Het plangebied ligt aan de Dorpsstraat. Hier geldt een maximale snelheid van 30 kilometer per uur, waarvoor geen wettelijke geluidszone van toepassing is. Voor de Rijksstraatweg en Molenallee geldt een geluidszone van 200 m. De woningen vallen binnen deze zone.

In het kader van de herontwikkeling van de Hofstraatbuurt is akoestisch onderzoek uitgevoerd voor de geplande nieuwbouwwoningen. Hieruit bleek dat een redelijk woonklimaat binnen de Hofstraatbuurt haalbaar was, passend binnen een goede ruimtelijke ordening. De verkeerssituatie is nadien niet significant gewijzigd. Voorliggend bestemmingsplan voorziet bovendien in het positief bestemmen van drie woningen die hier al sinds jaar en dag staan. Vanuit de Wet geluidhinder gelden dan ook geen belemmeringen voor de planvorming.

4.2.4 Luchtkwaliteit

De eisen voor de kwaliteit van de buitenlucht zijn sinds november 2007 vastgelegd in de Wet milieubeheer, in titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen (ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'). In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat de Wet luchtkwaliteit bestaat uit in Europees verband vastgestelde normen voor maximumconcentraties voor een aantal luchtvervuilende stoffen. In Nederland kunnen met name fijnstof (PM10) en stikstofoxiden (NO2) problemen opleveren met betrekking tot overschrijding van de grenswaarden. Fijnstof wordt grotendeels veroorzaakt door grote industriële bronnen en het wegverkeer, NO2 wordt voornamelijk veroorzaakt door wegverkeer. Indien het uitoefenen van bevoegdheden zoals het vaststellen van bestemmingsplannen of het afwijken van het bestemmingsplan op grond van artikel 2.12 lid 1 sub a onder 3 van de Wabo gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen bestuursorganen die bevoegdheden uitoefenen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:

  • het bestemmingsplan c.q. de afwijking niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden;
  • de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan c.q. de afwijking per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft;
  • het bestemmingsplan c.q. de afwijking niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen.

Sinds 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht. Volgens het NSL draagt een project 'niet in betekenende mate' (Nibm) bij zo lang de concentratie fijnstof of stikstofdioxide niet meer dan 3% bedraagt. Volgens de regeling Nibm wordt die grens pas overschreden bij bijvoorbeeld woningbouwprojecten van meer dan 1500 woningen of kantoorlocaties met meer dan 100.000 m2 bruto vloeroppervlak. Voor ontwikkelingen die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeft niet te worden getoetst aan de grenswaarden.

Het bestemmingsplan heeft niet één van bovenstaande ontwikkelingen tot gevolg en voorziet enkel in het positief bestemmen van al aanwezige woningen. Geconcludeerd kan worden dat de luchtkwaliteit 'niet betekenende mate' zal verslechteren. Om die reden hoeft niet verder op het aspect luchtkwaliteit te worden ingegaan.

4.2.5 Externe veiligheid

Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire (chemische fabriek, lpg-tankstation) en de mobiele (vervoer gevaarlijke stoffen) bronnen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen groepsrisico (GR) en plaatsgebonden risico (PR). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten.

Van belang is het uitvoeringsprogramma externe veiligheid van de provincie Gelderland. Een belangrijk product dat hieruit voortvloeit is de zogeheten Gelderse risicokaart. Uit raadplegen van deze kaart blijkt dat er in de directe nabijheid van het plangebied geen risicobronnen aanwezig zijn. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het plan.

4.3 Ecologie

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient de natuurwetgeving beschouwd te worden. Deze wetgeving richt zich op twee hoofdthema's. Het gaat hierbij om de bescherming van natuurgebieden (gebiedsbescherming) en de bescherming van plant- en diersoorten (soortbescherming).

De Wet natuurbescherming vervangt sinds 1 januari 2017 drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Doel van de Wet natuurbescherming is drieledig:

  • 1. bescherming van de biodiversiteit in Nederland;
  • 2. decentralisatie van verantwoordelijkheden;
  • 3. vereenvoudiging van de regels.

In tegenstelling tot de Natuurbeschermingswet 1998 is de bescherming van Beschermde Natuurmonumenten komen te vervallen in de nieuwe Wet natuurbescherming. De wet gaat in op gebiedsbescherming (Natura 2000-gebieden of Nationaal Natuurnetwerk) en op soortbescherming.

De Wet natuurbescherming heeft de verbodsbepaling uit de Flora- en faunawet overgenomen dat activiteiten die schadelijk zijn voor beschermde dier- en plantsoorten, verboden zijn. De verboden activiteiten zijn het op enige wijze verwijderen van beschermde inheemse planten van hun groeiplaats, een beschermde inheemse soort opzettelijk te verontrusten en/of nesten, holen of andere vaste rust- en verblijfplaatsen van deze dieren te verstoren. Opzettelijk verstoren van vogels is in sommige situaties wel toegestaan. Verstoren zonder dat er van tevoren een goed onderzoek naar beschermde soorten is uitgevoerd blijft strafbaar.

Op voorhand is de aanwezigheid van (beschermde) soorten op de locatie niet bekend. Omdat het plan feitelijk niet voorziet in nieuwe ontwikkelingen en/of (bouw)kundige ingrepen, kan een onderzoek naar eventueel aanwezige soorten in dit geval achterwege blijven. Het plan voorziet (slechts) in het positief bestemmen van de bestaande woningen.

4.4 Archeologie

In 1992 is het Verdrag van Malta tot stand gekomen. Doelstelling van het verdrag is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen. In het Verdrag van Malta wordt gesteld dat de archeologie van wezenlijk belang is voor de geschiedschrijving van de mensheid. Het verdrag is erop gericht deze waarden voor de toekomst te behouden. De gehanteerde uitgangspunten zijn:

  • Archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren en alleen opgraven als behouden in de bodem (in situ) niet mogelijk is;
  • In ruimtelijke ordening (planvorming) al vroegtijdig rekening houden met archeologische waarden;
  • De bodemverstoorder betaalt archeologisch vooronderzoek en mogelijke opgravingen.

De bescherming van de aanwezige en de te verwachten archeologische waarden door bodemverstorende activiteiten was in de Monumentenwet 1988 geregeld. Echter is deze wet per 1 juli 2016 vervallen. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet en deze treedt naar verwachting in 2022 in werking. Tot die tijd zijn de artikelen te vinden in het overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar deze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. Hierbij wordt uitgegaan van het zo vroeg mogelijk betrekken van de archeologische waarden in het ruimtelijke ordeningsproces.

Specifiek voor het bestemmingsplan is hierop artikel 38a van de Monumentenwet van toepassing: “De gemeenteraad houdt bij de vaststelling van een bestemmingsplan of een beheersverordening als bedoeld in artikel 3.1, onderscheidenlijk artikel 3.38, van de Wet ruimtelijke ordening en bij de bestemming van de in het plan begrepen grond, rekening met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten”.

In 2017 is de archeologische beleidskaart van de gemeente Voorst vastgesteld. Een uitsnede van deze kaart is weergegeven in Afbeelding 7. Op basis van de beleidskaart geldt voor een groot deel van het plangebied de ligging in historische dorpskern of historisch bekende woonplaats. Een ander deel ligt in een zone met een hoge archeologische verwachting. Voor zover dit laatste aan de orde is, is ook een bufferzone (25 m) van een bekende archeologische vindplaats van toepassing. Voor ingrepen die dieper reiken dan 30 cm én groter zijn dan 30 m2, geldt een onderzoeksplicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.8118-VS00_0007.jpg"

Afbeelding 7 - Uitsnede archeologische beleidskaart

Het bestemmingsplan voorziet niet in concrete ingrepen, waardoor onderzoek in dit geval achterwege gelaten kan worden.

Normaliter wordt in het bestemmingsplan een dubbelbestemming Waarde-Archeologie opgenomen ter bescherming van waarden bij eventuele toekomstige ingrepen. In dit geval is in het kader van de herstructurering van de Hofstraatbuurt in 2012 echter al een archeologisch (proefsleuven)onderzoek uitgevoerd voor het gehele herstructureringsgebied, inclusief de gronden van het huidige plangebied. Destijds is geconcludeerd dat geen behoudenswaardige archeologische resten aanwezig zijn. Op basis van het onderzoek is het vollege plangebied vrijgegeven voor verdere ontwikkeling. Het opnemen van een archeologische dubbelbestemming ter bescherming van mogelijke waarden is dan ook niet (meer) nodig.

4.5 Watertoets

Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets (www.dewatertoets.nl) is beoordeeld welke waterthema's in het plan relevant zijn.

De toets is op 10 augustus 2020 uitgevoerd (zie Bijlage 1). Daarin is beoordeeld dat het plan, vanuit de waterhuishouding bezien, voor het waterschap beperkt van belang is. De motivatie daarvoor is dat plannen zonder (nieuwe) ontwikkelingsmogelijkheden, zoals functiewijzigingen en actualisaties, nauwelijks tot geen effect hebben op de waterhuishouding. Dit betekent dat geen essentieel waterbelangen wordt geraakt en het waterschap op basis daarvan een positief wateradvies geeft.

Algemene aandachtspunten

Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering en het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.

Grondwaterneutraal bouwen

Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om bij ontwikkelingen boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken/draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert initiatiefnemers dan ook om voorafgaand aan ontwikkelingen een goed beeld te krijgen van de heerstende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.

Schoon houden - scheiden - schoon maken

Om verontreiniging van bodem, grond en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen/randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen. De initiatiefnemer van een bouwplan dient de beslisboom voor het afkoppelen van verhard oppervlak van het Waterschap Vallei en Veluwe toe te passen.

4.6 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening bepaalt dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In dit geval is geen sprake van een dergelijk bouwplan. Planologisch wordt weliswaar één woning toegevoegd, maar feitelijk neemt het aantal niet toe. Op aangrenzende gronden binnen het projectgebied Hofstraatbuurt heeft de initiatiefnemer bovendien een woning minder gerealiseerd dan planologisch mogelijk was. Per saldo is en blijft het aantal woningen dus gelijk aan het bestaande aantal. Het plan wordt daarmee niet aangemerkt als een aangewezen bouwplan, waardoor het vaststellen van een exploitatieplan dan ook niet nodig is. Voor de procedure worden kosten in rekening gebracht bij de initiatiefnemer. Dit geldt ook voor eventuele kosten van planschade.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de regels van het plan nader toegelicht. Er wordt inzicht gegeven in de opbouw van de planregels, de gebruikte bestemmingen en de inzet van zogenaamde flexibiliteitinstrumenten.

5.2 Planregels

Een bestemmingsplan kent aan gronden een bestemming toe en verbindt regels aan deze bestemming. Deze regels betreffen het gebruik van de gronden, maar onder meer ook de bouwmogelijkheden. De regels zijn nader onder te verdelen in

  • inleidende regels;
  • bestemmingsregels;
  • algemene regels;
  • overgangs- en slotregels.
5.2.1 Inleidende regels

In deze regels staan de begrippen verklaard, die in de planregels voorkomen en die om een nadere omschrijving vragen. Verder wordt aangegeven op welke wijze gemeten moet worden om bijvoorbeeld een goot- of bouwhoogte te bepalen

5.2.2 Bestemmingsregels

Deze regels betreffen het hart van het bestemmingsplan. In de bestemmingsregels wordt aangegeven waarvoor en - zo nodig - hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. In dit bestemmingsplan komt de volgende bestemming voor:

  • Wonen.

Het komt regelmatig voor dat er twee functies op één perceel plaatsvinden, zoals bijvoorbeeld een leiding. De aanwezigheid van deze leiding brengt de nodige beperkingen met zich mee. Deze beperkingen kunnen ook gelegen zijn onder het maaiveld. In het geval dat er twee functies tegelijk op één perceel geregeld moeten worden in een bestemmingsplan wordt er wel gesproken van een 'dubbelbestemming'. In dit bestemmingsplan is de volgende dubbelbestemming opgenomen:

  • Waarde – Cultuurhistorie.

De bestemmingsregels kennen een vaste opbouw in bestemmingsomschrijving (toegestaan gebruik), bouwregels, nadere eisen, afwijking van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijking van de gebruiksregels, omgevingsvergunning en wijzigingsbevoegdheden.

Bestaande situatie

In de bestemmingsregels, veelal de bouwregels, kan worden verwezen naar de bestaande situatie. Dit vindt veelal plaats om van het plan afwijkende maten en oppervlakten niet onder het overgangsrecht te plaatsen. De bestaande situatie is de situatie zoals deze naar voren komt uit de (digitale) gegevens van het gemeentelijk bouwdossier aangevuld met de GBKN, het kadaster, de luchtfoto's en de cyclomedia, zoals deze bestaan op het moment van het in werking treden van het plan.

5.2.3 Algemene regels

De algemene regels hebben betrekking op alle bestemmingen in het plan. In plaats van bij elke bestemming dezelfde regels te plaatsen, kan gebruik worden gemaakt van een algemene regel. Zo zijn er algemene bouwregels, gebruiksregels, aanduidingsregels, afwijkingsregels en wijzigingsregels.

Anti-dubbeltelbepaling

De anti-dubbeltelbepaling is ook onder de algemene regels opgenomen. Hiermee blijven gronden, die eenmaal in aanmerking zijn genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, buiten beschouwing bij de beoordeling van latere bouwplannen.

Strijdig gebruik

In het verleden werd strijdig gebruik (gebruik in strijd met de bestemming) expliciet vermeld bij elke bestemming. Nu is dit strijdig gebruik bij wet (artikel 2.1 Wabo) verboden en wordt het niet langer vermeld in het bestemmingsplan. Al het gebruik dat niet past binnen de doeleindenomschrijving van de betreffende bestemming wordt daarom gezien als strijdig gebruik, uitgezonderd geluidszoneringsplichtige en risicovolle inrichtingen en detailhandel in volumineuze goederen en/of grootschalige detailhandel. Deze worden expliciet genoemd als strijdig gebruik bij de desbetreffende bestemmingen.

5.2.4 Overgangs- en slotregels

Hieronder zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. De eerste regels beschermen een bestaand bouwwerk of gebruik dat afwijkt van de regels. De slotregels geven aan op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

5.3 Bestemmingen

5.3.1 Wonen

Bestemmingsomschrijving
Bij de bestemming Wonen is gekozen voor één bestemming Wonen inclusief de tuin en het erf. De gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor het wonen, een beroep of bedrijf aan huis en voor tuinen en erven. Ook ondergeschikte voorzieningen als groen, paden, water, bed en breakfast en parkeren zijn binnen deze bestemming toegestaan.

Voor de bestemmingsregeling is aangesloten bij de algemene regeling die hiervoor in de kernen in de gemeente Voorst wordt gebruikt en de regeling die hiervoor is opgenomen in het nu geldende bestemmingsplan.

Bouwregels

Binnen deze bestemming is op de kaart onderscheid gemaakt tussen het bouwvlak, de aanduiding erf en de aanduiding tuin. Deze driedeling is bepalend voor de plaats van het hoofdgebouw, de overige gebouwen, de andere bouwwerken en waar niet mag worden gebouwd. Over vergunningvrij bouwen wordt (vanzelfsprekend) geen uitspraak gedaan.

Het aantal woningen mag het bestaande aantal per bouwperceel niet overschrijden, tenzij anders aangegeven in de regels en op de plankaart. In dit specifieke geval zijn in totaal 3 woningen toegestaan. Voor het begrip bestaand wordt verwezen naar de begripsbepalingen waarin het tijdstip van inwerkingtreding van het plan of een mogelijk afgegeven bouwvergunning bepalend is.

Bouwvlak

Er is gekozen voor een flexibele systematiek waarbij binnen het bouwvlak zowel het hoofdgebouw, de overige gebouwen en andere bouwwerken zijn toegestaan. Feitelijk maakt het dus niet uit wat hier gebouwd wordt, mits het voldoet aan de maximale maatvoering. Hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.

De diepte van het bouwvlak wordt bepaald door het type woning. Voor aaneengesloten woningen gaat de algemene regeling van de gemeente uit van een diepte van 10 meter. De breedte van het bouwvlak is afgestemd op de breedte van de bestaande woningen. Alleen voor de aanbouw bij Dorpsstraat 6a is maatwerk geleverd door de contour van het bouwvlak hier strak omheen te leggen.

In principe mag het hele bouwvlak worden volgebouwd met het hoofdgebouw en overige gebouwen. De bouw- en goothoogte van het hoofdgebouw mag maximaal de op de kaart aangegeven hoogte bedragen.

Tuin

Op de gronden aangeduid met tuin zijn (wat betreft bouwen) uitsluitend andere bouwwerken toegestaan.

Erf

De gronden achter en naast het bouwvlak zijn op de kaart aangeduid met de aanduiding erf. Op het erf zijn uitsluitend overige gebouwen en andere bouwwerken toegestaan. Overige gebouwen moeten altijd minimaal 3 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd. Deze maat wordt aangehouden om het visuele onderscheid tussen het hoofdgebouw en de overige gebouwen te behouden. De goot- en bouwhoogte van overige gebouwen mag niet meer dan 3 respectievelijk 5 meter bedragen, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedraagt. Aan de zijde van de openbare weg Orgelakker ligt de aanduiding erf gelijk aan de achterzijde van het bouwvlak van de hoofdgebouwen, gelijk aan de regeling zoals die in het huidige bestemmingsplan is opgenomen. Hiermee wordt voorkomen dat de open hoek ten opzichte van het openbaar gebied wordt dichtgebouwd.

De gezamenlijke oppervlakte van overige gebouwen per woning mag niet meer zijn dan 50 m² ter plaatse van de aanduiding 'erf'. Daarnaast mag het bebouwingspercentage aan overige gebouwen van de gronden met de aanduiding 'erf' niet meer dan 50% bedragen. Deze oppervlaktemaat aan overige gebouwen biedt- naast het toegestane oppervlak binnen het bouwvlak en de mogelijkheid vergunningvrij te bouwen- voldoende flexibiliteit om in de behoefte te voorzien. Daarnaast blijft de open ruimte voldoende gewaarborgd.

Aan huis verbonden beroep- en bedrijf

Binnen de woonbestemming is een beroep of bedrijf aan huis mogelijk tot een gezamenlijk maximum oppervlak van 50 m². Hiervoor mag maximaal 40% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw en 100% van de vloeroppervlakte van de overige gebouwen worden gebruikt. Ook dient te worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • er mag geen sprake zijn van belemmeringen voor omliggende functies;
  • er mag geen nadelige invloed worden uitgeoefend op de normale afwikkeling van het verkeer;
  • er dient in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein te worden voorzien;
  • er mag geen sprake zijn van detailhandel, uitgezonderd internetverkoop;
  • het beroep en het bedrijf mogen uitsluitend door de bewoner(s) worden uitgeoefend;
  • de uitoefening van een aan huis verbonden bedrijf is alleen toegestaan als het een bedrijf is dat is opgenomen in categorie 1 van de in Bijlage 1 bij de regels opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten.

Opslag ten behoeve van het aan huis verbonden beroep en/of –bedrijf valt ook binnen het toegestane aantal vierkante meters.

Bed & breakfast

De woning en de overige gebouwen mogen gedeeltelijk worden gebruikt voor het voeren van een bed & breakfast. Hiervoor mogen maximaal drie kamers worden gebruikt met in totaal maximaal acht slaapplaatsen. Op deze wijze wordt een invulling gegeven aan de recreatieve potentie van de gemeente Voorst. De activiteit mag geen belemmering vormen voor de omgeving of voor de normale afwikkeling van het verkeer en er moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein. Hiervoor worden de CROW-normen gehanteerd. Vanzelfsprekend is de geldende milieuwetgeving ook van kracht.

5.3.2 Waarde - Cultuurhistorie

Voor percelen met karakteristieke en cultuurhistorisch waardevolle bebouwing, wordt de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' opgenomen. Deze dubbelbestemming heeft als doel de cultuurhistorisch waardevolle bebouwing te behouden en te beschermen. De bestaande goot- en bouwhoogte, kapvorm en oppervlakte van het karakteristieke gebouw, alsmede de bestaande gevelindeling, indeling van vensters, dak- en gevelmaterialisatie, deuropeningen en de bestaande ligging worden beschermd. Hiervan kan worden afgeweken als geen afbreuk wordt gedaan aan de karakteristieke verschijningsvorm van het gebouw en er rekening wordt gehouden met de ligging en context van het bestaande gebouw.

Ook wordt opgenomen dat het verboden is om zonder (of in afwijking) van een vergunning, het karakteristieke pand geheel of gedeeltelijk te slopen. Voor het geheel slopen van een karakteristiek pand verleent de gemeente geen vergunning. Een uitzondering hierop is als de bouwkundige staat erg slecht is en de renovatiekosten zo hoog zijn dat behoud van het pand redelijkerwijs niet geëist kan worden. De gemeente vraagt dan dit aan te tonen met een rapport van een deskundige op dit vakgebied. Een vergunning voor het gedeeltelijk slopen wordt bijvoorbeeld verleend als het onderdelen betreffen die niet karakteristiek zijn. Te denken valt aan een aanbouw van latere datum.

Voor werkzaamheden die behoren tot het normale onderhoud, zoals het vervangen van verrot kozijnhout, het uitvoeren van schilderwerk, het (gedeeltelijk) vervangen van dakpannen door hetzelfde materiaal, is geen omgevingsvergunning nodig en deze zijn dan ook niet gekoppeld aan de vereisten van een sloopvergunning.

5.4 Flexibiliteit in het bestemmingsplan

5.4.1 Flexibiliteit in het bestemmingsplan

Flexibiliteit in een bestemmingsplan is handig om ervoor te zorgen dat een bestemmingsplan voldoende beleidsruimte biedt om ontwikkelingen in de toekomst mogelijk te maken. Deze ontwikkelingen zullen ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan vaak niet bekend zijn. Een bestemmingsplan zonder flexibiliteit kan te star zijn. Indien gebruik wordt gemaakt van de flexibiliteitbevoegdheden dienen in het bestemmingsplan zelf de grenzen te worden aangegeven door het stellen van nadere eisen, het verlenen van afwijkingen, het wijzigen van het plan of het uitwerken van een plan.

5.4.2 Afwijking

Deze bevoegdheid biedt de mogelijkheid af te wijken van een in het plan opgenomen regeling. Het is mogelijk van geval tot geval ruimtelijk relevante voorwaarden te stellen en belangen nader af te wegen. Een afwijking mag alleen op relatief ondergeschikte onderdelen betrekking hebben en mag niet tot een bestemmingswijziging leiden.

In dit bestemmingsplan zijn de volgende afwijkingsmogelijkheden opgenomen:

  • bestemming 'Wonen': ten behoeve van de vestiging van aan huis verbonden bedrijven die niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten staan;
  • bestemming 'Wonen': ten behoeve van aan huis verbonden bedrijven in categorie 2, mits deze naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden kunnen worden gelijkgesteld met de bedrijven behorende tot categorie 1;
  • dubbelbestemming 'Waarde-Cultuurhistorie': voor het afwijken van de bestaande goot- en bouwhoogte, kapvorm of oppervlakte, de gevelindeling, indeling van de vensters, dak- en gevelmaterialisatie, deuropeningen en/of de ligging van een gebouw, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de huidige karakteristiek;
  • een algemene afwijkingsmogelijkheid voor de aangegeven of in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages. Deze afwijking geldt alleen voor maten, afmetingen en percentages die binnen het bouwvlak passen, omdat anders sprake is van een wijzigingsbevoegdheid vanwege een te grote impact op de omgeving;
  • een algemene afwijkingsmogelijkheid voor het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes kunnen worden gebouwd, mits de inhoud per gebouwtje niet meer dan 75 m³ bedraagt;
  • een algemene afwijkingsmogelijkheid voor het gebruik voor bewoning uit het oogpunt van mantelzorg. Er is voor gekozen om mantelzorg niet bij recht toe te staan maar te regelen via een afwijking, zodat er voorwaarden gesteld kunnen worden. Een van de voorwaarden bij deze afwijkingsmogelijkheid is dat een goede woonsituatie binnen deze bestemming in stand gehouden c.q. gegarandeerd moet worden. Ook moet binnen één maand na beëindiging van het gebruik van overige gebouwen als afhankelijke woonruimte ten behoeve van de mantelzorg hiervan schriftelijk mededeling wordt gedaan aan burgemeester en wethouders. Tenslotte moet binnen drie maanden na beëindiging van het gebruik ten behoeve van mantelzorg de bewoning zijn beëindigd

De algemene afwijkingsmogelijkheden mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het straat- en/of bebouwingsbeeld;
- de sociale veiligheid;
- de verkeersveiligheid.

5.4.3 Wijzigingsbevoegdheid

Meer ingrijpende functieveranderingen en meer ingrijpende afwijkingen van de regels kunnen mogelijk worden gemaakt met een in het bestemmingsplan op te nemen wijzigingsbevoegdheid. Dit mag er niet toe leiden dat de structuur en de ruimtelijke opzet van het plan ingrijpend worden gewijzigd. De wijziging treedt in werking na de vaststelling van een afzonderlijk wijzigingsplan.

In dit bestemmingsplan zijn twee wijzigingsbevoegdheden opgenomen:

  • het wijzigen van de bestemming 'Waarde-Cultuurhistorie' door deze geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien naar het oordeel van de gemeentelijk deskundige, ondersteund door een advies van een onhafhankelijk deskundige, voldoende duidelijk is dat een bouwwerk niet of niet meer als karakteristiek kan worden beschouwd;
  • het wijzigen van de bij dit plan behorende 'Staat van Bedrijfsactiviteiten' voor wat betreft de categorie-indeling van bedrijven, indien en voor zover ten gevolge van technische en/of milieuhygiënische ontwikkelingen de milieubelasting van de desbetreffende typen bedrijven wijzigt.

Hoofdstuk 6 Overleg en inspraak

6.1 Uitkomsten overleg

Het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan pleegt daarbij overleg met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het geding zijn.

In artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt bij lid 2 de mogelijkheid gegeven dat de Minister van Infrastructuur en Milieu kan aangeven onder welke omstandigheden of in welke gevallen geen overleg gevoerd hoeft te worden met de rijksdienst die betrokken is bij de zorg voor de ruimtelijke ordening. Na overleg met de betrokken departementen is besloten het overleg te beperken tot die zaken waarbij directe belangen aan de orde zijn. Aangezien er geen sprake is van directe rijksbelangen heeft geen vooroverleg plaatsgevonden met het Rijk.

Met de provincie is een vergelijkbare afspraak gemaakt. Alleen wanneer er sprake is van een provinciaal belang is vooroverleg noodzakelijk. Het voorliggende plan is niet in strijd met provinciale belangen. Om die reden is gekozen geen vooroverleg te plegen.

Het vooroverleg met het waterschap heeft plaatsgevonden via de website http://www.dewatertoets.nl. Hieruit is naar voren gekomen dat verder overleg niet noodzakelijk is.

6.2 Inspraak

Op 4 september 2006 heeft de gemeenteraad besloten dat het college van burgemeester en wethouders in het kader van de voorbereiding op ruimtelijke procedures waarmee zij belast is, slechts inspraak verleent voorafgaand aan de zienswijzenfase als sprake is van een plan dat een ingrijpende verandering kan hebben op de ruimtelijke structuur van de gemeente Voorst. Gezien de aard en omvang van onderliggend plan is formele inspraak in dit geval achterwege gelaten.

6.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 17 september 2020 gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn geen zienswijzen tegen het plan naar voren gebracht.