direct naar inhoud van 5.2 Milieu-onderzoeken
Plan: BP Hofstraatbuurt Wilp, wijziging Nieuweweg 7-9
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0285.8109-VS00

5.2 Milieu-onderzoeken

5.2.1 Bodem

Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen niet meer dan vijf jaar oud zijn. Indien er sprake is van bouwactiviteiten is ook in het kader van de bouwvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig. In de praktijk worden deze onderzoeken gecombineerd.

Bureau Tauw heeft voor het bestemmingsplan "Hofstraatbuurt" een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (rapportnummer: 4643806 (14 juli 2009)) met uitzondering van het zuidwestelijke perceel. Hierin wordt geconcludeerd dat op basis van de onderzoeksresultaten kan worden gesteld dat op de locatie enkele stoffen zijn aangetroffen, waarvan de concentraties de achtergrondwaarden of streefwaarden overschrijden. Deze gemeten concentraties zijn echter dusdanig verhoogd dat geen risico's voor de mens of het milieu zijn te verwachten. Uit de resultaten blijkt dat ongeacht de aanwezige bijmenging maximaal overschrijdingen van de achtergrondwaarde in de bodem aanwezig zijn. Vervolgonderzoek wordt niet noodzakelijk geacht. Zodra in grond toetsingswaarden worden overschreden is eventueel vrijkomende grond niet meer onbeperkt voor hergebruik geschikt. Bij afvoer van de grond van de locatie kan het daarom noodzakelijk zijn een partijkeuring volgens de richtlijnen van het Besluit bodemkwaliteit uit te voeren.

Op basis van de onderzoeksresultaten zijn er geen milieuhygiënische belemmeringen aanwezig voor het herontwikkelen van de locatie.

5.2.2 milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder meer door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • 1. het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • 2. het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Voorst de VNG-uitgave "Bedrijven en Milieuzonering" uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand.

Voor het bestemmingsplan "Hofstraatbuurt Wilp" heeft het bureau Tauw een notitie opgesteld (projectnummer 4643806, 17 juli 2009) om de milieuzonering van omliggende bedrijven in beeld te brengen. Op basis van deze inventarisatie kan geconcludeerd worden dat er in de omgeving van het perceel Nieuweweg 7-9 geen bedrijven aanwezig zijn die een richtafstand hebben over het plangebied.

5.2.3 geluidhinder

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Het plangebied is gelegen binnen de invloedssfeer van verkeerswegen.

Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone ter zake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.

Op grond van artikel 74 Wgh heeft iedere weg van rechtswege een geluidzone, met uitzondering van:

  • 1. wegen die liggen binnen een tot woonerf bestemd gebied;
  • 2. wegen waarop een wettelijke snelheid geldt van ten hoogste 30 km per uur.

De omvang van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de ligging van de weg in binnen- of buitenstedelijk gebied. Wanneer woningen worden geprojecteerd binnen een geluidzone moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op de gevels van die woningen. De voorkeursgrenswaarde bedraagt 48 dB. Indien de geluidsbelasting niet hoger is dan de maximale grenswaarde van 53 dB (Lden, inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh) kunnen burgemeester en wethouders een hogere waarde vaststellen.

In het kader van het bestemmingsplan “Hofstraatbuurt Wilp” is ten behoeve van de nieuwe geluidgevoelige bestemmingen door Tauw een akoestisch onderzoek uitgevoerd (projectnummer 4643806, 30 juli 2009).

De geplande woningen liggen ten oosten van de Nieuweweg. Deze woningen ondervinden mogelijk geluidshinder van de Rijksstraatweg en de Molenallee en de Nieuweweg zelf (een 30 km/uur weg). De Rijksstraatweg (N790) en de Molenallee (N791) zijn wegen met een wettelijke maximumsnelheid van 50 km/uur en een geluidszone waar de nieuwbouwwoningen binnen vallen. Deze geluidszone bedraagt 200 m.

Uit het onderzoek volgt dat de voorkeursgrenswaarde uit de Wgh niet wordt overschreden ten gevolge van de Rijksstraatweg (N790) en de Molenallee (N791). De Dorpsstraat, Hofstraat, Nieuweweg en Binnenweg betreffen 30 km/uur wegen zonder wettelijke geluidszone. Wel is ook voor deze straten de maximale geluidbelasting onderzocht. Deze bedraagt achtereenvolgens 33 dB ten gevolge van de Hofstraat, 37 dB ten gevolge van de Dorpsstraat, 52 dB ten gevolge van de Binnenweg en 53 dB ten gevolge van de Nieuweweg. Aan de geluidluwe zijde bedraagt de geluidsbelasting steeds minder dan 48 dB. Gezien de berekende waarden met in een enkel geval maximaal 55 dB bij 30 km/uur wegen met klinkerbestrating, is een redelijk woonklimaat haalbaar. Aangezien sprake is van normale woonstraten, vergelijkbaar met de andere straten in Wilpse woonbuurten, die niet bedoeld zijn voor doorgaand verkeer, wordt dit gezien als passend binnen een goede ruimtelijke ordening.

5.2.4 Luchtkwaliteit

De eisen voor de kwaliteit van de buitenlucht zijn sinds november 2007 vastgelegd in de Wet milieubeheer (Wm) (in titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen). De Wm kent grenswaarden en voor enkele stoffen ook plandrempels. Bij overschrijding van de plandrempel moet een plan worden opgesteld ter verbetering van de luchtkwaliteit. De plandrempel ligt boven het niveau van de grenswaarde en wordt jaarlijks aangescherpt tot de grenswaarde. In 2010 zijn de plandrempels gelijk aan de grenswaarden. De wet heeft tot doel het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging, onder meer als gevolg van het verkeer.

Indien het uitoefenen van bevoegdheden zoals het vaststellen van bestemmingsplannen en het verlenen van vrijstellingen op grond van artikel 3.6 Wro

gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen bestuursorganen die bevoegdheden uitoefenen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:

  • 1. het bestemmingsplan c.q. de vrijstelling niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden;
  • 2. de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan c.q. de vrijstelling per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft;
  • 3. het bestemmingsplan c.q. de vrijstelling niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen.

Voor ontwikkelingen die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeft niet te worden getoetst aan de grenswaarden. In de Regeling zijn categorieën van gevallen benoemd die in ieder geval als 'niet in betekenende mate' worden aangemerkt en waarvoor toetsing aan de grenswaarden dus zonder meer achterwege kan blijven.

Er is blijkens deze regeling geen onderzoek nodig voor 'woningbouwlocaties, indien een dergelijke locatie, in geval van één ontsluitingsweg, netto niet meer dan 1.500 nieuwe woningen omvat, dan wel, in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling, netto niet meer dan 3.000 woningen omvat'.

Het voorliggende bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van 4 woningen mogelijk. Dit is ruim minder dan het aantal woningen dat genoemd wordt in bovenstaande regeling. Een vervolgonderzoek is derhalve niet noodzakelijk.

5.2.5 Externe veiligheid

Bij het opstellen of wijzigen van ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • 1. bedrijven waar opslag en/of productie van gevaarlijke stoffen plaats vindt (bijvoorbeeld een lpg tankstation);
  • 2. vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water;
  • 3. vervoer van gevaarlijke stoffen via buisleidingen.
  • 4. propaantanks bij particulieren.

Deze risicobronnen moeten getoetst worden aan de huidige wet- en regelgeving

Ten behoeve van het aspect externe veiligheid heeft het bureau Tauw een Quickscan externe veiligheid Hofstraatbuurt, kenmerk N002-4643806MTU-evp-V02-NL (10 juli 2009) opgesteld.

In dit onderzoek externe veiligheid is geïnventariseerd of er belemmeringen zijn voor de ontwikkeling voor een locatie aan de Dorpsstraat in Wilp in de gemeente Voorst. Hierbij is gekeken naar het transport van gevaarlijke stoffen en aanwezigheid van bedrijven.

Op de risicokaart van de provincie staat niet vermeld dat er gevaarlijke stoffen vervoerd worden in de buurt van het plangebied. De gemeente Voorst heeft geen routes gevaarlijke stoffen vastgesteld. Effecten vanuit vervoer over water, spoor of door buisleidingen spelen op voldoende afstand plaats, aangezien het plangebied buiten de mogelijke invloedsafstand ligt. Op de risicokaart staan geen bedrijven vermeld, die een belemmering geven voor externe veiligheid.

Op basis van deze informatie wordt geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling vanuit het oogpunt van externe veiligheid inpasbaar is.

5.2.6 Archeologie

De bescherming van de aanwezige en de te verwachten archeologische waarden door bodemverstorende activiteiten is in de Monumentenwet 1988 geregeld. Hierbij gaat de wet uit van het zo vroeg mogelijk betrekken van de archeologische waarden in het ruimtelijke ordeningsproces. Specifiek voor het bestemmingsplan is hierop artikel 38a van de Monumentenwet van toepassing: “De gemeenteraad houdt bij de vaststelling van een bestemmingsplan of een beheersverordening als bedoeld in artikel 3.1, onderscheidenlijk artikel 3.38, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening en bij de bestemming van de in het plan begrepen grond, rekening met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten”.

De gemeente Voorst heeft in 2009 een archeologische beleidskaart vastgesteld. Daarmee zijn de te verwachten archeologische waarden gedetailleerd in beeld gebracht. Het gebied de Nieuwenhof heeft op basis van dit beleid de archeologische verwachtingswaarde categorie 5, dit betekent dat het een zone met een hoge archeologische verwachting betreft.

In juli 2009 heeft door het bureau BAAC een Bureauonderzoek en Inventariserend veldonderzoek (rapportnummer: V-09.0185, november 2009) plaatsgevonden. Tijdens het booronderzoek zijn in alle boringen archeologische indicatoren in een ongestoorde en originele context aangetroffen. Indien archeologische resten verstoord dreigen te worden door de toekomstige graafwerkzaamheden, dan wordt voor het plangebied Hofstraatbuurt voorlopig een karterend booronderzoek volgens methode E1 (Sikb, 2006b) geadviseerd. Het doel van dit karterende booronderzoek zal zijn om een afbakening te krijgen van de exacte omvang van de vindplaats(en) en een datering binnen de te onderzoeken delen van het plangebied. De randvoorwaarden voor dit karterende onderzoek dienen te worden vastgelegd in een Plan van Aanpak (PvA). Tevens wordt geadviseerd om woningen niet dieper te slopen dan het huidige maaiveld, en eventuele funderingen en kelders te laten zitten. Eventuele betonplaten of betonnen vloeren (niet zijnde keldervloeren) mogen worden verwijderd, waarbij niet dieper dan 20 cm onder de platen wordt gegraven. Er is een voorlopig vervolgonderzoek noodzakelijk in het momenteel onbebouwde en toegankelijke deel (tot aan de ondiepe sloop van de huizen).

Bovenstaand advies vormt een zogenaamd selectieadvies. De gemeente (het bevoegde gezag) heeft dit selectieadvies niet overgenomen. Als vervolgprocedure is de voorkeur gegegeven aan een proefsleuvenonderzoek. Dit is dan ook in het selectiebesluit opgenomen. Voordat begonnen is met het proefsleuvenonderzoek, heeft de initiatiefnemer een Programma van Eisen (PvE) opgesteld. Aan de hand van dit PvE is het onderzoek al gedeeltelijk uitgevoerd. Echter het eindrapport is nog niet opgeleverd, waardoor nog geen volledige duidelijkheid is over de mogelijke verwachtingswaarden in de grond. Derhalve is een dubbelbestemming opgenomen om de archeologische waarden te beschermen.

5.2.7 Ecologie

Ruimtelijke plannen dienen te worden beoordeeld op de uitvoerbaarheid in relatie tot actuele natuurwetgeving, met name de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. Er mogen geen ontwikkelingen plaatsvinden die op onoverkomelijke bezwaren stuiten door effecten op beschermde natuurgebieden en/of flora en fauna. In dit kader is inzicht gewenst in de aanwezige natuurwaarden en de mogelijk daarmee samenhangende consequenties vanuit de actuele natuurwetgeving.

In juli 2009 heeft het bureau Tauw een toetsing aan de beschermde natuurwaarden uitgevoerd (kenmerk N003-4643806BKR-evp-V02-NL). De belangrijkste conclusies uit dit deze notitie zijn hieronder opgenomen:

Met betrekking tot de soortenbescherming vormen vleermuizen en vogels een aandachtspunt. Toetsing van de beoogde ingreep aan mogelijk aanwezige vleermuizen laat zien dat voor vleermuizen een negatief effect mogelijk is. Of effecten optreden is afhankelijk van de daadwerkelijke aanwezigheid van deze soorten en de functie die het plangebied daarbij vervult. Nader veldonderzoek naar de aanwezigheid van vleermuizen en de functie van het plangebied is daarom noodzakelijk. Afhankelijk van de uitkomsten van dit nadere onderzoek is mogelijk een ontheffing van de Flora- en faunawet nodig.

Sloop van gebouwen en verwijderen van bomen en struiken dient gezien te worden als een voor vogels verstorende activiteit en dienen buiten het vogelbroedseizoen plaats te vinden. Door het tijdig uitvoeren van dergelijke werkzaamheden hoeft het broedseizoen geen vertraging op te leveren. Door het onaantrekkelijk maken en houden van het plangebied kan tevens eventuele (nieuw)vestiging van broedende vogels voorkomen worden.

Ten aanzien van de gebiedsbescherming wordt aangegeven dat gezien het karakter en omvang van de ingreep en de afstand (circa 1,1 km) tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied (Uiterwaarden IJssel), effecten op Natura 2000-gebieden niet worden verwacht. Op circa 300 m van de planlocatie is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) gelegen. Ten aanzien van effecten op de EHS wordt, gezien de aard en omvang van de voornemens en het feit dat het plangebied midden in stedelijk gebied ligt, verwacht dat aantasting van de wezenlijke waarden en kenmerken (de kernkwaliteiten) niet aan de orde zal zijn. Hier komt nog bij dat de ontwikkelingen niet binnen de EHS zelf plaatsvinden. Negatieve effecten op de wezenlijke waarden en kenmerken worden niet verwacht.

In juni 2010 is door Tauw een aanvullend onderzoek naar vleermuizen gedaan (kenmerk N009-4643806BJF-mfv-V01-NL ). Uit dit onderzoek blijkt dat in het plangebied vier soorten vleermuizen zijn waargenomen, te weten de Gewone dwergvleermuis, de Ruige dwergvleermuis, de Laatvlieger en Rosse vleermuis. Al deze vleermuizen zijn strikt beschermd volgens tabel 3 van de Flora- en faunawet.

De vliegroutes van de vleermuizen zijn verspreid over het gehele plangebied Hofstraatburut Wilp" aanwezig. Belangrijke vliegroutes die een cruciale rol vormen als onderdeel van de functionele leefomgeving van de aanwezige vleermuizen, zijn niet aanwezig. De aanwezige foerageergebieden zullen deels verdwijnen. In de directe omgeving zijn echter ruim voldoende alternatieve foerageergebieden aanwezig. Aantasting van de functionele leefomgeving als gevolg van het (tijdelijk) wegnemen van foerageermogelijkheden is daarom evenmin aan de orde. In het gebouw Nieuweweg 7-9 zijn verder geen verblijfplaatsen aangetroffen.

5.2.8 Water

Op basis van beleid dat voortkomt uit de rijksnota 'Waterbeleid 21e eeuw' is een 'watertoets' verplicht gesteld bij ruimtelijke planvorming. Deze watertoets is een (proces)instrument om ruimtelijke plannen en besluiten te toetsen op de mate waarin rekening is gehouden met waterhuishoudkundige aspecten. Het gaat daarbij onder meer om aspecten als:

  • 1. voldoende ruimte voor water (berging, infiltratie, aan- en afvoer);
  • 2. voorkomen van wateroverlast en van afwenteling van wateroverschotten op anderen;
  • 3. voldoende aandacht voor effecten op de ecologische waterkwaliteit (biologisch gezond);
  • 4. het garanderen van de veiligheid (overstroming);
  • 5. het voorkomen van te lage of te hoge grondwaterstanden.

Tauw heeft ten behoeve van het watertoetstraject een geohydrologisch onderzoek en waterstructuurplan opgesteld (projectnummer 4643806, 14 juli 2009).

Uit resultaten van het geohydrologisch onderzoek volgt dat infiltratie van hemelwater in de bodem redelijk goed mogelijk is. De gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) zit voldoende laag om zowel bovengrondse als ondergrondse infiltratievoorzieningen toe te passen. Wel moet rekening worden gehouden met het feit dat de bodem lokaal siltig/kleiig is. Door zandcunetten toe te passen onder de verharding en infiltratiezand te gebruiken rondom de infiltratievoorzieningen kan de invloed van deze slecht doorlatende lagen teniet gedaan worden. Voor de nieuwbouwlocatie wordt voor de riolering gebruik gemaakt van een gescheiden stelsel, waarbij het vuilwaterriool wordt aangesloten op het bestaande gemengde rioolstelsel in de Dorpsstraat. Voor de berging en afvoer van hemelwater is gekozen voor een combinatie van infiltratieriolen en -kratten.Aan de hand van de regenduurlijnmethode is de waterberging in het systeem gecontroleerd. Op basis van de gemeten bodemdoorlatendheid is een gering effect op de grondwaterstand te verwachten. Aangezien deze grondwaterstand voldoende diep zit, zullen er naar verwachting geen problemen optreden.

Het plangebied maakt onderdeel uit van een herstructurering voor een deel van de Hofstraatbuurt in Wilp. In het kader van deze herstructurering zijn het rioolstelse en de infiltratievoorzieningen nader uitgwerkt, daarbij is ook rekening gehouden met voorliggend plan. Dit plan hoeft dan ook enkel aan te sluiten op deze nieuw aangelegde voorzieningen.