direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Ardeweg 2a, Wilp-Achterhoek
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0285.7101-VS00

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De eigenaar van het perceel Ardeweg 2a in Wilp-Achterhoek heeft bij de gemeente Voorst een verzoek ingediend om een nieuwe bestemmingsplan om een nieuwe bedrijfsruimte te bouwen. Initiatiefnemer heeft een ambachtelijke meubelmakerij. Vanuit de bedrijfsruimte aan de Ardeweg 2a in Wilp-Achterhoek ontwerpt en realiseert hij onder andere maatwerk kasten, balies, keukens en ander meubilair. Vanuit bedrijfstechnisch oogpunt is een vergroting van de bestaande bedrijfsruimte wenselijk. Na realisatie van de nieuwe bedrijfsruimte heeft initiatiefnemer voldoende capaciteit om de opdrachten uit te blijven voeren, zijn medewerker in dienst te houden en de mogelijkheid om praktijkopleidingen aan te bieden aan jonge mensen.

Het perceel valt onder de werking van het bestemmingsplan Wilp-Achterhoek. Hierin is het perceel bestemd voor Wonen. Bij deze bestemming is een specifieke functieaanduiding opgenomen voor de ambachtelijke meubelmakerij. Daarnaast is een gedeelte van het perceel bestemd als Groen. In deze groenbestemming staat een schuur met een oppervlakte van circa 70 m². De bestaande schuur (in gebruik als bedrijfsruimte) heeft een oppervlakte van circa 210 m². Initiatiefnemer heeft aangegeven de bestaande bebouwing te willen slopen en deze gezamenlijke oppervlakte te willen gebruiken voor de nieuwbouw van de bedrijfsruimte. Hiervoor wordt het bouwvlak in de groenbestemming wegbestemd. om het plan te realiseren moet een nieuw bestemmingsplan worden vastgesteld.

1.2 Doel

Doel van onderliggend bestemmingsplan is de bouw van de nieuwe bedrijfsruimte planologisch mogelijk maken. Het blijft een woonbestemming met de functieaanduiding ambachtelijke meubelmakerij. Het bouwvlak in de groenbestemming komt als compensatie voor de nieuwe bedrijfsruimte te vervallen.

1.3 Ligging plangebied

De situering van het plangebied in de omgeving is weergegeven in afbeelding 1. Het plangebied ligt in de kern Wilp-Achterhoek. Een luchtfoto van het perceel is opgenomen in afbeelding 2. Het gaat om het gebouw aangeduid als 2a en de schuur ten westen hiervan. De gronden staan kadastraal geregistreerd als gemeente Voorst, sectie Q, perceelsnummers 940 en 1042. De totale oppervlakte van de gronden is ruim 2.200 m².

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.7101-VS00_0001.png"

Afbeelding 1 - plangebied in de omgeving (zwarte cirkel)

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.7101-VS00_0002.png"

Afbeelding 2 - luchtfoto van het perceel

1.4 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan bestaat uit 7 hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 de huidige en toekomstige situatie beschreven. In hoofdstuk 3 wordt vervolgens het beleidskader geschetst. Hoofdstuk 4 gaat in op de uitvoerbaarheid van de plannen aan de hand van de verschillende milieuthema's en economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 5 geeft kort de planbeschrijving weer. De juridische planopzet wordt toegelicht in hoofdstuk 6. Hoofdstuk 7 gaat tot slot in op overleg en inspraak na het in procedure brengen van het plan.

Hoofdstuk 2 Bestaande en toekomstige situatie

2.1 Bestaande situatie

De woning en de grote schuur aan de Ardeweg 2 en 2A in Wilp-Achterhoek zijn omstreeks 1951 gebouwd. De kleinere schuur stamt uit 1959. De grote schuur met een oppervlakte van circa 210 m² is omstreeks 1981 verbouwd. Vanaf dat moment werden er mestvarkens in de schuur gehuisvest. Deze agrarische activiteiten zijn een aantal jaren geleden beëindigd. Sinds 2009 is de schuur in gebruik als bedrijfsruimte. Initiatiefnemer heeft een ambachtelijke meubelmakerij en in de schuur is zijn werkplaats gevestigd. Vanuit de schuur worden diverse meubels ontworpen en geproduceerd voor deze bij klanten worden afgeleverd.

Op het perceel zijn momenteel twee schuren aanwezig. Beiden voorzien van een asbesthoudend dak. De grote schuur, gelegen in de woonbestemming, heeft een oppervlakte van circa 210 m². De andere schuur ligt binnen de groenbestemming en heeft een oppervlakte van circa 70 m². De totale oppervlakte aan bijgebouwen op het perceel bedraagt circa 280 m².

Het plangebied ligt in aan de Ardeweg in de kern Wilp-Achterhoek. Tussen de woningen aan de Ardeweg en de woningen aan de Kievitsweg ligt een groenstrook. Ten noordoosten van het perceel aan de Zwarte Kolkstraat ligt de horecabestemming van restaurant Bosgoed en de bedrijfsbestemming van Bosgoed Wilp Beheer. Daarnaast is aan de Zwarte Kolkstraat nog een basisschool gevestigd. Verder wordt het dorp Wilp-Achterhoek vooral gekenmerkt door woonbestemmingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.7101-VS00_0003.png"

Afbeelding 3 - uitsnede bestemmingsplan Wilp-Achterhoek 2010

2.2 Toekomstige situatie

Zoals aangegeven onder 2.1 is de vroegere varkensstal sinds 2009 in gebruik als werkplaats voor de meubelmakerij. In het verzoek heeft initiatiefnemer aangegeven dat gezien de onderhoudsstaat van de kleine schuur hij deze schuur enkel gebruikt voor wat opslag en niet voor zijn werkzaamheden. Vanwege een toename van het aantal opdrachten is de huidige werkruimte te klein geworden.

Om te blijven voldoen aan de toenemende vraag wil initiatiefnemer een nieuwe bedrijfsruimte bouwen. De aanwezige schuren op het perceel worden hiervoor gesloopt. Op het perceel wordt dus één nieuwe bedrijfsruimte met een oppervlakte van 280 m² gerealiseerd. Omdat de werkzaamheden grotendeels door moeten blijven gaan wordt de nieuwe bedrijfsruimte om de bestaande heen gebouwd. Zoals in afbeelding 4 is weergegeven wordt de nieuwe schuur grotendeels op de locatie van de bestaande schuur gebouwd.

Als gevolg van de nieuwe situatie, waarbij één volume van 280 m² wordt gerealiseerd, wordt het bouwvlak in de groenbestemming wegbestemd. Zo wordt voorkomen dat naast de 280 m², wat al een forse overschrijding is in vergelijking tot wat normaal gesproken bij een woonbestemming is toegestaan, er in de toekomst een nieuw gebouw in dit bouwvlak wordt gerealiseerd.

Uit afbeelding 4 blijkt dat de schuur voor een groot deel wordt gerealiseerd op de plek van de bestaande schuur. De uitbreiding vindt met name in zuidwestelijke richting plaats. De vloeroppervlakte van de nieuwe ruimte is circa 70 m2 groter dan de bestaande werkplaats. Dit heeft als gevolg dat een klein gedeelte van de nieuwe bedrijfsruimte (< 10 m²) wordt voorzien in de huidige groenbestemming. De groen- en woonbestemming worden daarom aangepast ten opzichte van elkaar. Deze kleine aanpassing van de woonbestemming en het feit dat een bouwvlak wordt verwijderd uit de groenbestemming maakt dit ruimtelijk aanvaardbaar.

Beide schuren zijn momenteel voorzien van asbestdaken. Dit wordt door bij de sloop gesaneerd. In het kader van verduurzaming wordt de nieuwe schuur voorzien van zonnepanelen en wordt deze beter geïsoleerd. Het is belangrijk dat, mede isolerende maatregelen, dat overlast van de bedrijfsactiviteiten op de (directe) omgeving tot het minimum worden beperkt. In een overeenkomst met initiatiefnemer is opgenomen dat de schuur in de groenbestemming binnen één jaar na de omgevingsvergunning voor de nieuwe bedrijfsruimte moet zijn gesloopt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.7101-VS00_0004.png"

Afbeelding 4 - overzicht perceel met de locatie van de nieuwe schuur en de te slopen schuur.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt beknopt het belangrijkste ruimtelijke beleidskader beschreven op de verschillende overheidsniveaus (rijk, provincie, regionaal en gemeente).

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Deze visie geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. In de SVIR is de visie van de rijksoverheid op de (nieuwe) ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Hierin heeft zij gekozen voor thema's zoals concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. De rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid. Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR drie Rijksdoelen opgesteld: concurrentiekracht vergroten door de ruimtelijk-economische structuur van Nederland te versterken; de bereikbaarheid verbeteren; zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden. Eén van de kernmiddelen die wordt ingezet om goed op deze ontwikkelingen en uitdagingen in te spelen is decentralisatie.

Voor de ruimtelijke ordening heeft dit geleid tot minder nationale belangen (van 39 naar 13) en eenvoudigere regelgeving. Hiermee is duidelijk het roer omgegooid, meer ruimte voor provincies en gemeenten om in te spelen op de eigen situatie. Dit komt voort vanuit de gedachte dat provincies en gemeenten beter weten wat er lokaal speelt en daardoor beter kunnen afwegen wat er in een gebied moet gebeuren. Dit biedt ook meer mogelijkheden voor burgers en bedrijven voor eigen initiatief en ontwikkeling.

Beslissingen over ruimtelijke ontwikkelingen wil het kabinet dichter bij burgers en bedrijven brengen en provincies en gemeenten krijgen de ruimte om maatwerk te leveren voor regionale opgaven. Het Rijk richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van belangen als geheel. Hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer, energie en natuur, ondergrond en ruimte voor militaire activiteiten, waterveiligheid en milieukwaliteit en de bescherming van ons werelderfgoed zijn daarbij onderwerpen. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaat boeken.

Ladder duurzame verstedelijking

In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden.

Met ingang van 1 juli 2017 is de nieuwe Ladder in werking getreden. Ongewijzigd hierin is dat in de toelichting op bestemmingsplannen de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden beschreven. De aard en omvang van de stedelijke ontwikkeling zijn bepalend voor de afbakening van het gebied waarbinnen de behoefte moet worden onderzocht. In de wet is bovendien toegevoegd dat bij een ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied goed gemotiveerd moet worden waarom deze niet in bestaand stedelijk gebied te realiseren is.

De Laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang van een stedelijke ontwikkeling vastgelegd. Of er wel of geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkelingen in relatie tot de omgeving.

Gezien de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling, zijn de SVIR en de (nieuwe) Ladder voor duurzame verstedelijking op onderliggend plan niet van toepassing. Er is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling zoals hierboven benoemd. Het Rijk heeft dan ook geen verdere bemoeienis met de planvorming. Nadere toetsing aan de ladder is om deze reden dan ook niet noodzakelijk.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Gelderland

De Omgevingsvisie Gelderland is een integrale visie, niet alleen op het gebied van de ruimtelijke ordening, maar ook voor waterkwaliteit en veiligheid, bereikbaarheid, economische ontwikkeling, natuur en milieu, inclusief de sociale gevolgen daarvan. De omgevingsvisie is de vervanger van het streekplan en enkele andere structuurvisies. De visie is op 9 juli 2014 door Provinciale Staten vastgesteld. De provincie kiest er in de Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:

  • 1. een duurzame economische structuur;
  • 2. het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

De opzet van de Omgevingsvisie is opgehangen aan de termen divers, dynamisch en mooi. Gelderland is een dynamische provincie in een prachtige setting, met een grote diversiteit. Divers Gelderland heeft betrekking op de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en opgaven en het koesteren van de regionale identiteiten. Dynamisch Gelderland betreft de provinciale ambities die zich afspelen op met name ruimtelijk-economisch vlak, bijvoorbeeld wonen, werken en mobiliteit. Mooi Gelderland staat voor de kwaliteiten die bescherming of ontwikkeling nodig hebben en die tegelijk richting geven aan ontwikkelingen, waarbij te denken valt aan cultuurhistorie, natuur en water.

In de Omgevingsverordening Gelderland staan regels beschreven die er voor moeten zorgen dat de in de Omgevingsvisie opgenomen visie ook daadwerkelijk uitgevoerd kan worden. De verordening dient dan ook als het (juridische) toetsingskader bij het opstellen van nieuwe ruimtelijke plannen zoals een bestemmingsplan of een uitgebreide afwijkingsprocedure in het kader van de omgevingsvergunning. De verordening bestaat uit een kaart met daaraan gekoppeld de regels.

Het plangebied ligt in een intrekgebied. Doel van deze gebieden is het beschermen van het grondwater als bron voor de drinkwatervoorziening. De provincie wil niet dat er fossiele energie wordt gewonnen in deze gebieden. Voor dit plan is dit aspect niet relevant en vormt zodoende geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

Daarnaast bevat de Omgevingsvisie Gelderland het belangrijke instrument de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik. Hierin staan kwaliteiten en doelen centraal, niet de regels. Dit houdt in dat bij bestemmingsplannen die voorzien in een stedelijke ontwikkeling er moet worden aangegeven hoe met de ladder is omgegaan wat betreft behoefte, bestaand stedelijk gebied en bereikbaarheid. Gezien de kleinschalige aard en omvang (aantal woningen) van onderliggend plan, is een afweging met de Gelderse ladder niet aan de orde.

Op basis van de Omgevingsvisie Gelderland en de Omgevingsverordening Gelderland bestaan er geen bezwaren ten opzichte van voorgenomen ontwikkeling.

3.4 Regionaal beleid

3.4.1 Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030

De gemeenten in de regio Stedendriehoek hebben gezamenlijk een regiovisie opgesteld. Deze visie vormt de integrale afstemming tussen ruimtelijke opgaven binnen de regio. In deze Regionale Structuurvisie heeft de regio Stedendriehoek ruimtelijk beleid ontwikkeld voor de lange termijn tot 2030. Er worden doelen en beleidsprincipes voorgesteld op basis van een gedeelde visie op de toekomst. De Regionale Structuurvisie heeft de formele status van Intergemeentelijk Structuurplan. Dit betekent dat de structuurvisie richtinggevend is voor de ruimtelijke ontwikkeling.

In de structuurvisie komen onder meer aan bod de noodzaak van het versterken van de eigen identiteit door de diversiteit van het landschap en de culturele eigenheid van de dorpen te benadrukken in de ruimtelijke plannen en de koppeling van economische activiteiten met omgevingsfactoren. Water, natuur, landschap en cultuurhistorie zijn de grondslag voor de ruimtelijke ontwikkelingen. Voor de gemeente Voorst is verder van belang de expliciete opname van een woningbouwprogramma voor de dorpen in de gemeente. Een programma dat de lokale behoefte te boven kan gaan. Zo wordt een bijdrage geleverd aan de vitaliteit van de dorpen en aan het vergroten van het woonmilieu 'landelijk en dorps wonen'.

In de structuurvisie is geen beleid opgenomen dat specifiek van toepassing is op onderliggend plan.

3.5 Gemeentelijk beleid

3.5.1 Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst

De Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst (RTV, 2005) geeft een visie op wonen, werken, verkeer en voorzieningen binnen de gemeente Voorst. Het raamwerk van deze visie biedt houvast bij de verdere uitwerking van vraagstukken op het terrein van leefbaarheid en bestemmingsplannen op dorpsniveau en is een van de peilers in de standpuntbepaling in het netwerk Stedendriehoek. In de RTV is de 'Voorster identiteit' beschreven en op basis daarvan zijn uitgangspunten geformuleerd ten aanzien van het ruimtelijk beleid. Ten aanzien van het buitengebied zijn de volgende twee uitgangspunten van belang:

  • de draagkracht en het karakter van het landschap is maatgevend voor nieuwe ontwikkelingen;
  • waarden vanuit cultuurhistorie, landschap, natuur en water zijn richtinggevende randvoorwaarden voor elke ruimtelijke ontwikkeling.

De planlocatie is gelegen in het Open Middengebied. Dit gebied bevindt zich in het hart van de gemeente en de Stedendriehoek. De ruimtelijke druk in het gebied is groot. Als hoofdkoers wordt ingezet op een menging van 'groene' en 'rode' functies waarbij ontwikkeling de motor is voor het versterken van de ruimtelijke kwaliteiten in het gebied. Rondom Wilp-Achterhoek is de ruimtelijke druk het grootst. De ligging biedt veel potenties, zowel ten aanzien van landschap en (verblijfs-)recreatie als voor meer stedelijke ontwikkelingen. Volgens de Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst bestaat het wensbeeld ten aanzien van werken uit vitale kernen waarin zowel gewoond als gewerkt wordt. Bedrijvigheid in de kernen wordt aangemoedigd en dan met name kleinschalige ambachtelijke bedrijvigheid. Bovendien is er geen sprake van een toename van de totale oppervlakte bebouwing. Het plan past zodoende binnen de Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

4.1 Inleiding

Bij ruimtelijke ingrepen dient te worden onderbouwd of het voornemen 'redelijkerwijs uitvoerbaar' is. In dit hoofdstuk wordt per aspect (milieu, flora en fauna, archeologie, watertoets en economie) aangegeven in hoeverre het plan uitvoerbaar is.

4.2 Milieu-aspecten

4.2.1 Bodem

Als gevolg van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan onderzoek te worden verricht naar de geschiktheid van de gronden voor het beoogde doel. In het geval van een verontreiniging moet de mate van de omvang ervan worden vastgesteld, zodat beoordeeld kan worden of -en zo ja welke- kosten gemoeid zijn met het verwijderen of verminderen van die verontreiniging, zodat voldaan wordt aan de eisen van de milieuwetgeving.

In dit plan vindt sloop en nieuwbouw plaats. De twee bestaande schuren met asbesthoudend dak worden gesloopt en hiervoor wordt één (grotere) schuur/bedrijfsruimte teruggebouwd. In opdracht van Hegeman Bouwteam is in maart 2017 een verkennend bodemonderzoek (zie Bijlage 1, Verkennend bodemonderzoek) uitgevoerd door Hunneman Milieu-Advies Raalte BV. Hier is gekeken naar de eventuele aanwezigheid van verontreiniging in de grond en in het grondwater in het plangebied.

Het veldonderzoek is uitgevoerd op 16 en 23 maart 2017. Voor het bodemonderzoek zijn 4 handboringen uitgevoerd. Zintuiglijk zijn in de vaste bodem zwakke bijmengingen aan puindeeltjes waargenomen. Op en in de bodem is zintuiglijk geen asbestverdacht materiaal aangetroffen.

Analytisch is in de vaste bodem een licht verhoogd gehalte aan PCB's aangetoond. In het grondwater is een licht verhoogd gehalte aan barium aangetoond. Deze aangetoonde gehalten vormen geen aanleiding tot nader onderzoek. Het asbestmonster is niet ingezet voor analyse. Op basis van de onderzoeksresultaten wordt geconcludeerd dat de actuele bodemkwaliteit, met uitzondering van de parameter asbest, afdoende vastgelegd en bestaan, vanuit milieuhygiënisch oogpunt, geen bezwaren voor de nieuwbouw op de locatie.

4.2.2 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Hieronder wordt verstaan het aanbrengen van voldoende ruimte tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen de milieubelastende en milieugevoelige functies.

Om te beoordelen of het beoogde plan belemmerend is voor de nabij gesitueerde bedrijvigheid, wordt getoetst aan de VNG-publicatie. Deze richtafstanden zijn relevant om enerzijds een goed woon-leefklimaat te kunnen scheppen en anderzijds biedt dit voldoende zekerheid om de bedrijfsactiviteiten uit te voeren onder aanvaardbare voorwaarden.

Een timmerwerkplaats met een productieoppervlakte kleiner dan 200 m² wordt volgens de VNG-publicatie gezien als milieucategorie 3.1. In de nieuwe bedrijfsruimte is een werkplaats voor zien van ruim 150 m2. Het belangrijkste milieuaspect voor dit bedrijf is het geluidsaspect. Voor milieucategorie 3.1 geldt doorgaans een richtafstand van 50 meter voor geluid.

Planologisch wordt voor het bepalen van de afstanden de afstand aangehouden tussen bestemmingsgrenzen. Gezien de woonbestemmingen in directe omgeving langs het lintje aan de Ardeweg is dit hier lastig. De nieuwe schuur wordt grotendeels op de plek van de bestaande schuur gebouwd. Vanuit milieu is de afstand van gevel tot gevel bepalend. De afstand van de nieuwe schuur tot de woning aan de Ardeweg 4 is circa 15 meter. De afstand tot de woning aan de Oud Lochemseweg 1 is ruim 30 meter. In beide gevallen wordt niet voldaan aan de richtafstanden volgens de VNG-publicatie. Echter is medewerking in dit specifieke geval aanvaardbaar omdat de bedrijfsactiviteiten al jaren op het perceel worden uitgeoefend. Bovendien zijn deze activiteiten in het geldende bestemmingsplan specifiek bestemd. Vanuit milieuzonering worden daarom geen onoverkomenlijke belemmeringen gezien ten aanzien van het plan. Het is niet aannemelijk dat het bestaande woon- en leefklimaat op het perceel en in de directe omgeving door het plan verslechterd.

4.2.3 Geluid

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden moet worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Door Artikel 76 Wgh is het bij de vaststelling van een bestemmingsplan verplicht, om bij de gronden die behoren tot een geluidszone, de grenswaarden in acht te nemen wat betreft de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen zoals woningen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.

Het plangebied is gesitueerd in de kern van Wilp-Achterhoek aan de Ardeweg. Het plan voorziet niet in de bouw van een geluidsgevoelig object. Verder onderzoek naar geluidsbelasting als gevolg van weg- en railverkeer is om deze reden achterwege gebleven. Nadere toetsing aan de wet is voor vaststelling van het plan niet nodig.

4.2.4 Luchtkwaliteit

De eisen voor de kwaliteit van de buitenlucht zijn sinds november 2007 vastgelegd in de Wet milieubeheer, in titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen (ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'). In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat de Wet luchtkwaliteit bestaat uit in Europees verband vastgestelde normen voor maximumconcentraties voor een aantal luchtvervuilende stoffen. In Nederland kunnen met name fijnstof (PM10) en stikstofoxiden (NO2) problemen opleveren met betrekking tot overschrijding van de grenswaarden. Fijnstof wordt grotendeels veroorzaakt door grote industriële bronnen en het wegverkeer, NO2 wordt voornamelijk veroorzaakt door wegverkeer. Indien het uitoefenen van bevoegdheden zoals het vaststellen van bestemmingsplannen of het afwijken van het bestemmingsplan op grond van artikel 2.12 lid 1 sub a onder 1 van de Wabo gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen bestuursorganen die bevoegdheden uitoefenen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:

  • het bestemmingsplan c.q. de afwijking niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden;
  • de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan c.q. de afwijking per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft;
  • het bestemmingsplan c.q. de afwijking niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen.

Sinds 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht. Volgens het NSL draagt een project 'niet in betekenende mate' (Nibm) bij zo lang de concentratie fijnstof of stikstofdioxide niet meer dan 3% bedraagt.

Volgens de regeling Nibm wordt die grens pas overschreden bij bijvoorbeeld woningbouwprojecten van meer dan 1500 woningen of kantoorlocaties met meer dan 100.000 m2 bruto vloeroppervlak. Voor ontwikkelingen die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeft niet te worden getoetst aan de grenswaarden. Het bestemmingsplan heeft niet één van bovenstaande ontwikkelingen tot gevolg.

Geconcludeerd kan worden dat de luchtkwaliteit 'niet in betekenende mate' verslechtert. Om die reden hoeft niet verder op het aspect luchtkwaliteit te worden ingegaan.

4.2.5 Externe veiligheid

Het aspect externe veiligheid draait om het beheersen van de risico's bij transport, opslag en gebruik van gevaarlijke stoffen. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire (chemische fabriek, lpg-tankstation) en de mobiele (vervoer gevaarlijke stoffen) bronnen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen groepsrisico (GR) en plaatsgebonden risico (PR). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten.

Op ruim 600 meter van het perceel ligt de rijksweg A1 en een buisleiding. Gezien deze grote afstand leveren deze bronnen geen belemmering op voor het plan. Daarbij is geen sprake van toevoeging van personen en/of kwetsbare objecten. Voor het aspect externe veiligheid luidt de conclusie dat dit geen belemmeringen oplevert voor het plan.

4.2.6 Flora en fauna

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient de natuurwetgeving beschouwd te worden. Deze wetgeving richt zich op twee hoofdthema's. Het gaat hierbij om de bescherming van natuurgebieden (gebiedsbescherming) en de bescherming van plant- en diersoorten (soortbescherming).

De nieuwe Wet natuurbescherming vervangt vanaf 1 januari 2017 drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Doel van de nieuwe Wet natuurbescherming is drieledig:

  • 1. bescherming van de biodiversiteit in Nederland;
  • 2. decentralisatie van verantwoordelijkheden;
  • 3. vereenvoudiging van de regels.

In tegenstelling tot de Natuurbeschermingswet 1998 is de bescherming van Beschermde Natuurmomenten komen te vervallen in de nieuwe Wet natuurbescherming. De wet gaat in op gebiedsbescherming (Natura 2000-gebieden of Nationaal Natuurnetwerk) en op soortbescherming. De Wet natuurbescherming heeft de verbodsbepaling uit de Flora- en faunawet overgenomen dat activiteiten die schadelijk zijn voor beschermde dier- en plantsoorten, verboden zijn. De verboden activiteiten zijn het op enige wijze verwijderen van beschermde inheemse planten van hun groeiplaats, een beschermde inheemse soort opzettelijk te verontrusten en/of nesten, holen of andere vaste rust- en verblijfplaatsen van deze dieren te verstoren. Met de nieuwe Wet natuurbescherming is onopzettelijk verstoren niet meer strafbaar. Opzettelijk verstoren van vogels is in sommige situaties wel toegestaan. Verstoren zonder dat er van tevoren een goed onderzoek naar beschermde soorten is uitgevoerd, blijft strafbaar.

Het plan voorziet in de sloop van twee bijgebouwen en de bouw van één nieuw bijgebouw. Vanwege de directe omgeving en het huidige intensieve gebruik wordt de aanwezigheid van beschermde dier- en plantensoorten nagenoeg uitgesloten. Om deze reden is geen quickscan flora en fauna uitgevoerd.

4.2.7 Archeologie

Door het Verdrag van Malta zijn overheden verplicht om in het ruimtelijke beleid zorgvuldig om te gaan met het archeologische erfgoed. Voordat er bodemingrepen plaatsvinden, is een archeologisch onderzoek nodig. Dit geldt zowel voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen, als waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden voorkomen

Deze zorgplicht voor het archeologische erfgoed was tot voor kort vastgelegd in de Monumentenwet 1988. Daarnaast heeft er in 2007 een nadere uitwerking plaatsgevonden in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg. Vanaf 1 juli 2016 geldt de Erfgoedwet, waarmee de Monumentenwet is vervallen. Een deel van deze wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving, gaat over naar de Omgevingswet wanneer deze (naar verwacht) in 2019 in werking treedt. Tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet, zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet. Hier blijven zij ongewijzigd van toepassing totdat de Omgevingswet in werking treedt. De bescherming van de aanwezige en de te verwachten archeologische waarden door bodemverstorende activiteiten blijft geregeld. Hierbij wordt uitgegaan van het zo vroeg mogelijk betrekken van de archeologische waarden in het ruimtelijke ordeningproces. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan voor de gronden in het plangebied moet rekening gehouden worden met in de grond aanwezige of te verwachten archeologische resten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.7101-VS00_0005.png"

Afbeelding 7 - uitsnede archeologische beleidskaart 2017

De gemeente Voorst heeft in 2017 een archeologische beleidskaart vastgesteld. Daarmee zijn de te verwachten archeologische waarden gedetailleerd in beeld gebracht (zie afbeelding 7). Op basis van de voorwaarden die gelden voor de archeologische beleidskaart is in de basis, voor dit bouwplan, een archeologisch onderzoek vereist.

De regioarcheoloog heeft echter aangegeven dat er in het verleden direct ten zuiden van het plangebied een archeologisch bureau- en booronderzoek is uitgevoerd. Destijds is hier geen archeologisch vervolgonderzoek geadviseerd. De nieuwe schuur wordt grotendeels gebouwd op dezelfde plek als de bestaande. De uitbreiding heeft een oppervlakte van circa 70 m2. Dit is binnen de onderzoeksgrens van 100 m2 die voor het gebied geldt.

Op basis van de bouwtekeningen in het bouwarchief is geconcludeerd dat het eventuele aanwezige bodemarchief in grote mate is verstoord tot een diepte van 140 cm onder maaiveld vanwege de aanwezigheid van mestkelders. Voorheen was de schuur ook in gebruik als varkensschuur.

Getoetst aan het geldende archeologie beleid zou archeologisch (voor)onderzoek dus nodig zijn. Maar vanwege de locatie van de nieuwbouw (zo veel mogelijk ter plaatse van de bestaande schuur) en het reeds uitgevoerde archeologische onderzoek ten zuiden van de locatie is de verwachting dat archeologisch onderzoek op deze plek geen nieuwe informatie oplevert. Om deze reden is in samenspraak met de regioarcheoloog een archeologisch onderzoek achterwege gelaten.

Als er c tijdens de werkzaamheden alsnog archeologische resten worden aangetroffen dan is het conform de Erfgoedwet verplicht dit te melden bij de minister van OCW. Vanuit praktische overwegingen kan en mag dit ook bij de regioarcheoloog.

4.3 Water

Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets (www.dewatertoets.nl) kan beoordeeld worden welke waterthema's in het plan relevant zijn.

Op 7 september 2017 is de digitale Watertoets van Waterschap Vallei en Veluwe ingevuld. Het resultaat hiervan is opgenomen als bijlage (zie Bijlage 2, De Watertoets). Beoordeeld is dat het plan voor het waterschap beperkt van belang is. De motivatie daarvoor is dat er geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A-watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor een regionale waterberging. Dit betekent dat geen essentieel waterbelang wordt geraakt en het waterschap op basis daarvan een positief wateradvies geeft.

Voor de verdere uitwerking en concretisering van de beoogde ontwikkeling, geeft het waterschap aan dat rekening gehouden moet worden met een aantal algemene en gebiedsspecifieke aandachtspunten voor water.

Vasthouden - bergen - afvoeren

Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.

Grondwaterneutraal bouwen

Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.

Schoon houden - scheiden - schoon maken

Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Toegepaste (bouw)materialen mogen dan ook geen schadelijke stoffen uitscheiden.

4.4 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In dit geval is van een dergelijk plan geen sprake. Kosten voor uitvoering van de bouwplannen en eventuele planschade zijn voor rekening van de initiatiefnemer.

Hoofdstuk 5 Planbeschrijving

Doel van dit bestemmingsplan is het mogelijk maken van een nieuwe bedrijfsruimte voor de ambachtelijke meubelmakerij. Vanwege ruimtegebrek en de onderhoudsstaat van de bestaande opstallen is er een plan ingediend voor de nieuwbouw van één volume. Als tegenprestatie komt het bouwvlak in de groenbestemming te vervallen. Dit hoofdstuk beschrijft op basis van welke overwegingen medewerking wordt verleend aan dit plan.

In het geldende bestemmingsplan Wilp-Achterhoek 2010 is het perceel bestemd voor Wonen. Deze gronden zijn bestemd voor wonen, eventueel in combinatie met aan-huis-verbonden beroepen of bedrijven. Het perceel heeft daarnaast een specifieke functieaanduiding voor de ambachtelijke meubelmakerij. Bij een reguliere woonbestemming in het dorp Wilp-Achterhoek is een oppervlakte van 50 m² aan bijgebouwen toegestaan. Op de planlocatie wordt deze oppervlakte ruimschoots overschreden met 280 m² (verdeeld over twee schuren). In de nieuwe situatie wordt één nieuwe bedrijfsruimte voorzien met een oppervlakte van 280 m². De bebouwde oppervlakte neemt in de nieuwe situatie niet toe.

Omdat het bedrijf al een aantal jaren op deze locatie is gevestigd en de totale oppervlakte van de bebouwing niet groter wordt is medewerking aan de plannen in dit specifieke geval aanvaardbaar. Na veelvuldig overleg tussen de Welstandscommissie, de stedenbouwkundige en de initiatiefnemers is het plan meerdere malen aangepast. Omdat het bedrijf en het gebouw in een woonomgeving liggen is het ondergeschikte karakter van de bebouwing in de tweede lijn (achter de hoofdgebouwen) stedenbouwkundig gezien erg belangrijk. Na meerdere aanpassingen is beoordeeld dat het definitieve ontwerp voldoende ondergeschikt is aan de hoofdgebouwen. De goothoogte van 3 meter voor de bedrijfsruimte (niet de luifel) is acceptabel. Daarnaast is het van belang dat de kapvorm en de helling voldoende passend zijn in het omgevingsbeeld. Vanwege de breedte van de nieuwe bedrijfsruimte is, om de juiste dakvorm en helling te creëren, een grotere nokhoogte nodig dan volgens het geldende bestemmingsplan is toegestaan. Afbeeldingen 5 en 6 geven de nieuwe bedrijfsruimte weer.

Ook de Welstandscommissie heeft het plan op 1 mei 2017 positief beoordeeld. Vanwege de eenvoudige opzet van het bijgebouw past het voldoende in de omgeving.De luifel die is voorzien is ondergeschikt aan het geheel en het dakraam is een voldoende passende oplossing om ook op de verdieping voldoende lichtinval te creëren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.7101-VS00_0006.png"

Afbeelding 5 - voor- en linkerzijaanzicht nieuwe bedrijfsruimte

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.7101-VS00_0007.png"

Afbeelding 6 achter- en rechterzijaanzicht nieuwe bedrijfsruimte

Door medewerking te verlenen aan het plan blijft voor de kern Wilp-Achterhoek deze soort ambachtelijke bedrijvigheid bestaan. Dit past in het beleid van de gemeente Voorst om naast wonen, ook bedrijvigheid en recreatie te stimuleren in de kernen. In de nieuwe situatie is het van belang dat omwonenden geen overlast ervaren van het bedrijf. In paragraaf 4.2.2 leest u dat de richtafstanden die gelden vanuit de milieuzonering op locatie niet worden behaald. Omdat het bedrijf al sinds 2009 op deze locatie is gevestigd en in de bestaande situatie specifiek is bestemd is het verdedigbaar dat niet aan de richtafstanden wordt voldaan. Er is geen sprak van nieuwvestiging van het bedrijf.

Vanwege de toekomstige sloop van de kleinere schuur neemt de oppervlakte aan bebouwing in de groenbestemming af. Om dit ook in de toekomst te garanderen wordt met dit plan het bouwvlak in de groenbestemming wegbestemd. Dit zorgt er tevens voor dat de oppervlakte bebouwing in de toekomst op het perceel niet verder toeneemt zonder een ruimtelijke procedure te volgen. Het is belangrijk dat, gezien het perceel en de omgeving, het bedrijfsmatige karakter ondergeschikt is en blijft aan wonen.

Op basis van de bestaande situatie (bedrijfsactiviteiten en oppervlakte bebouwing), het feit dat bebouwing in de groenbestemming afneemt, de stedenbouwkundige goedkeuring en het positieve welstandsadvies is besloten een nieuwe bestemmingsplan op te stellen om de plannen te realiseren

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

6.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de regels van het plan nader toegelicht. Er wordt inzicht gegeven in de opbouw van de planregels, de gebruikte bestemmingen en de inzet van zogenaamde flexibiliteitsinstrumenten.

6.2 Planregels

Een bestemmingsplan kent aan gronden een bestemming toe en verbindt regels aan deze bestemming. Deze regels betreffen het gebruik van de gronden, maar onder meer ook de bouwmogelijkheden. De regels zijn nader onder te verdelen in:

  • inleidende regels;
  • bestemmingsregels;
  • algemene regels;
  • overgangs- en slotregels.
6.2.1 Inleidende regels

In deze regels staan de begrippen verklaard, die in de planregels voorkomen en die om een nadere omschrijving vragen. Verder wordt aangegeven op welke wijze gemeten moet worden om bijvoorbeeld een goot- of bouwhoogte te bepalen.

6.2.2 Bestemmingsregels

Deze regels betreffen het hart van het bestemmingsplan. In de bestemmingsregels wordt aangegeven waarvoor en - zo nodig - hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. In dit bestemmingsplan komen de volgende bestemmingen voor:

  • Groen;
  • Wonen.

Het komt regelmatig voor dat er twee functies op één perceel plaatsvinden, zoals bijvoorbeeld een leiding. De aanwezigheid van deze leiding brengt de nodige beperkingen met zich mee. Deze beperkingen kunnen ook gelegen zijn onder het maaiveld. In het geval dat er twee functies tegelijk op één perceel geregeld moeten worden in een bestemmingsplan wordt er wel gesproken van een 'dubbelbestemming'. In dit bestemmingsplan komen de volgende dubbelbestemmingen voor:

  • Waarde - Archeologie - 5.

De bestemmingsregels kennen een vaste opbouw in bestemmingsomschrijving (toegestaan gebruik), bouwregels, nadere eisen, afwijking van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijking van de gebruiksregels, omgevingsvergunning en wijzigingsbevoegdheden.

Bestaande situatie

In de bestemmingsregels, veelal de bouwregels, kan worden verwezen naar de bestaande situatie. Dit vindt veelal plaats om van het plan afwijkende maten en oppervlakten niet onder het overgangsrecht te plaatsen. De bestaande situatie is de situatie zoals deze naar voren komt uit de (digitale) gegevens van het gemeentelijk bouwdossier aangevuld met de GBKN, het kadaster, de luchtfoto's en de cyclomedia, zoals deze bestaan op het moment van het in werking treden van het plan.

6.2.3 Algemene regels

De algemene regels hebben betrekking op alle bestemmingen in het plan. In plaats van bij elke bestemming dezelfde regels te plaatsen, kan gebruik worden gemaakt van een algemene regel. Zo zijn er algemene bouwregels, gebruiksregels, aanduidingsregels, afwijkingsregels en wijzigingsregels.

Anti-dubbeltelregel

De anti-dubbeltelbepaling is als algemene regel opgenomen. Hiermee blijven gronden, die eenmaal in aanmerking zijn gekomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, buiten beschouwing bij de beoordeling van latere bouwplannen.

Algemene bouwregels

Hierin zijn de algemene regels opgenomen die betrekking hebben op de openbare nutsvoorzieningen, onderkeldering en paardenbakken.

Algemene gebruiksregels

Hierin zijn de algemene regels opgenomen die betrekking hebben op het uitoefenen van een bed & breakfast.

Algemene afwijkingsregels

Voor een beschrijving van de algemene afwijkings- en wijzigingsregels wordt verwezen naar de paragrafen 6.4.2.

Algemene procedureregels

De algemene pocedureregel heeft betrekking op de verwijzing naar andere wettelijke bepalingen.

6.2.4 Overgangs- en slotregels

Hieronder zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. De eerste regels beschermen een bestaand bouwwerk of gebruik dat afwijkt van de regels. De slotregels geven aan op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

6.3 Bestemmingen

6.3.1 Groen

Het structurele groen in het dorp Wilp-Achterhoek heeft de bestemming 'Groen' gekregen, zo ook de gronden rondom de woonbestemming van het perceel Ardeweg 2a in Wilp-Achterhoek. Dit geldt voor het grote groengebied tussen de Ardeweg en de Kievitsweg. Binnen dit gebied zijn bouwvlakken opgenomen waar schuurtjes zijn toegestaan. Dit bestemmingsplan bestemd het bouwvlak in de groenbestemming weg om de nieuwbouw mogelijk te maken. In deze gebieden staat de groene inrichting voorop, dit geldt ook voor de langere termijn.

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, agrarisch medegebruik. Wegen of parkeerplaatsen ten behoeve van gemotoriseerd verkeer is niet toegestaan. Andere verblijfsfuncties of paden en wegen voor langzaam verkeer zijn wel mogelijk. Voor een flexibel gebruik van de gronden en in relatie met de nodige aandacht voor de waterhuishouding is het ook mogelijk watergangen of waterbergingen binnen deze bestemming toe te staan.

6.3.2 Wonen

Bestemmingsomschrijving

De bestemming 'Wonen' is een bestemming waarin zowel de woning als de tuin en het erf zijn opgenomen. De gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor het wonen, beroepen en bedrijven aan huis alsmede voor tuinen en erven. Ook ondergeschikte voorzieningen als groen, paden, water en parkeren zijn binnen deze bestemming toegestaan. Hetzelfde geldt voor openbare nutsvoorzieningen.

Beeldbepalende straten

Straten en wegen met een historisch karakter, met beeldbepalende en/of monumentale panden en/of met een representatief karakter omdat er veel bewoners/bezoekers dagelijks langs komen, hebben een beeldbepalende uitstraling. Deze uitstraling draagt in belangrijke mate bij aan de waardering van bewoners en bezoekers van het woon- en leefklimaat. Het is van belang die kwaliteit zo veel mogelijk te handhaven dan wel waar mogelijk te vergroten. Dit wordt gedaan in de welstandsnota, maar ook in de bestemmingsplannen binnen de gemeente Voorst. Het bestemmingsplan wordt daarbij ingezet om gewenste ontwikkelingen te stimuleren en ongewenste ontwikkelingen tegen te gaan.

Om langs deze beeldbepalende straten de bestaande kwaliteit te handhaven wordt gestreefd voortuinen en hoeken van straten zoveel mogelijk vrij te houden van bebouwing. Indien er sprake is van bestaande bebouwing dan wordt deze opgenomen in het bouwvlak of binnen de aanduiding erf maar anders wordt de voor- en zijtuin aangeduid als tuin. In niet beeldbepalende gebieden is de regeling om op het zijerf te bouwen ruimer.

In Wilp-Achterhoek zijn de Zwarte Kolkstraat, de Ardeweg en de Oud Lochemseweg aangewezen als beeldbepalende straten.

Bouwregels

Binnen de bestemming 'Wonen' is op de kaart onderscheid gemaakt tussen het bouwvlak, de aanduiding 'erf', de aanduiding 'tuin'. Deze driedeling is bepalend voor de plaats van het hoofdgebouw, de overige gebouwen, de andere bouwwerken en waar niet mag worden gebouwd. Over vergunningvrij bouwen wordt geen uitspraken gedaan. Dit mag volgens de op dit moment geldende wettelijke normen binnen de gehele bestemming 'Wonen'.

Het aantal woningen mag het bestaande aantal niet overschrijden. Dit aantal wordt niet aangegeven op de verbeelding maar moet worden afgeleid uit luchtfoto's en het bouwarchief. Voor het begrip bestaand wordt verwezen naar de begripsbepalingen waarin het tijdstip van inwerktreding van het plan of een mogelijk afgegeven bouwvergunning dan wel omgevingsvergunning bepalend is.

Bouwvlak

Er is gekozen voor een systematiek waarbij binnen het bouwvlak zowel het hoofdgebouw, de overige gebouwen en andere bouwwerken zijn toegestaan. Feitelijk maakt het niet uit wat hier gebouwd wordt, mits het voldoet aan de maximale maatvoering. Het hoofdgebouw mag uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd. De maat van het hoofdgebouw is leidend bij de maatvoering van het bouwvlak.

Erf

De gronden achter en naast het bouwvlak zijn op de kaart aangeduid met de aanduiding 'erf'. Op het erf zijn uitsluitend overige gebouwen en andere bouwwerken toegestaan. Overige gebouwen moeten altijd tenminste 3 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd. Deze maat is gekozen om het visuele onderscheid tussen het hoofdgebouw en de overige gebouwen te behouden.

Tuin

Op de gronden aangeduid met 'tuin' zijn uitsluitend andere bouwwerken toegestaan met uitzondering van aan de voorgevel van het hoofdgebouw gebouwde erkers of entreepartijen.

Andere bouwwerken

Op de gronden met de aanduiding bouwvlak, erf en tuin mogen ook andere bouwwerken worden gebouwd tot een hoogte van 3 meter. Voor erfafscheidingen op gronden met de aanduiding 'tuin' geldt een maximale hoogte van 1 meter en binnen het bouwvlak en erf maximaal 2 meter. Speeltoestellen en vlaggenmasten mogen maximaal 4,5 respectievelijk 6 meter hoog zijn. Overkappingen vallen ook onder andere bouwwerken en de oppervlakte daarvan mag niet meer dan 20 m² bedragen.

Aan huis verbonden beroep en -bedrijf

Binnen de woonbestemming is een beroep of bedrijf aan huis mogelijk tot een maximum oppervlak van 50 m², binnen het bouwvlak. Hiervoor mag maximaal 40% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw en 100% van de vloeroppervlakte van de overige gebouwen worden gebruikt. Ook dient te worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • er mag geen sprake zijn van belemmeringen voor omliggende functies;
  • er mag geen nadelige invloed worden uitgeoefend op de normale afwikkeling van het verkeer;
  • er dient in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein te worden voorzien;
  • er mag geen sprake zijn van detailhandel, uitgezonderd internetverkoop;
  • het beroep en het bedrijf mogen uitsluitend door de bewoner(s) worden uitgeoefend;
  • de uitoefening van een aan huis verbonden bedrijf uitsluitend is alleen toegestaan als het een bedrijf is dat is opgenomen in categorie 1 van de in bijlage bij de regels opgenomen ‘Staat van Bedrijfsactiviteiten’;
  • opslag ten behoeve van het aan huis gebonden beroep of -bedrijf valt ook binnen de toegestane aantal vierkante meters.

Bed & breakfast en mantelzorg

De woning en de overige gebouwen mogen gedeeltelijk worden gebruikt voor het voeren van een bed & breakfast. Hiervoor mogen maximaal drie kamers worden gebruikt met in totaal maximaal acht slaapplaatsen. Op deze wijze wordt een invulling gegeven aan de recreatieve potentie van het dorp Wilp-Achterhoek. Ook de overige gebouwen kunnen hier gedeeltelijk voor worden gebruikt. De activiteit mag geen belemmering vormen voor de omgeving of voor de normale afwikkeling van het verkeer en er moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bestemmingsvlak Wonen. Hiervoor worden de CROW-normen gehanteerd. Vanzelfsprekend is de geldende milieuwetgeving ook van kracht. De overige gebouwen mogen verder gebruikt worden als zelfstandige woning, mits er sprake is van mantelzorg. Voor dit gebruik is het nodig om bij omgevingsvergunning af te wijken van de regels.

Overige aanduidingen

Het perceel Ardeweg 2 is mede in gebruik als ambachtelijke meubelmakerij. Middels de aanduiding ´specifieke vorm van wonen - 01' is dit op de kaart aangegeven. Dit betekent dat naast de woonfunctie ook activiteiten in het kader van de ambachtelijke meubelmakerij kunnen plaatsvinden.

6.3.3 Waarde - Archeologie

Om de archeologische waardevolle gebieden veilig te stellen, gelden er op deze gronden beperkingen ten aanzien van het bouwen voor de met deze bestemming samenvallende bestemmingen. Bouwen is uitsluitend toegestaan indien uit onderzoek blijkt dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn of dat de waarden voldoende worden veilig gesteld. Daarnaast geldt er een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van bepaalde werken, geen bouwwerk zijnde, of van bepaalde werkzaamheden.

De regeling is niet van toepassing op bestaande bouwwerken voor zover ingeval van herbouw gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundamenten. In alle overige gevallen geldt een specifieke regeling. Deze regeling is van toepassing op het oprichten van nieuwe bebouwing groter dan 100 m² en dieper dan 30 cm onder maaiveld. Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, is niet noodzakelijk voor werken en werkzaamheden die betrekking hebben op normaal beheer en onderhoud overeenkomstig de toegekende bestemming.

6.4 Flexibiliteit in het bestemmingsplan

6.4.1 Flexibiliteit in het bestemmingsplan

Flexibiliteit in een bestemmingsplan is handig om ervoor te zorgen dat een bestemmingsplan voldoende beleidsruimte biedt om ontwikkelingen in de toekomst mogelijk te maken. Deze ontwikkelingen zullen ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan vaak niet bekend zijn. Een bestemmingsplan zonder flexibiliteit kan te star zijn. Indien gebruik wordt gemaakt van de flexibiliteitbevoegdheden (art. 3.6, Wro), dienen in het bestemmingsplan zelf de grenzen te worden aangegeven door het stellen van nadere eisen, het verlenen van afwijkingen, het wijzigen van het plan of het uitwerken van een plan.

6.4.2 Afwijking

Deze bevoegdheid biedt de mogelijkheid af te wijken van een in het plan opgenomen regeling. Het is mogelijk van geval tot geval ruimtelijk relevante voorwaarden te stellen en belangen nader af te wegen. Een afwijking mag alleen op relatief ondergeschikte onderdelen betrekking hebben en mag niet tot een bestemmingswijziging leiden.

In dit bestemmingsplan zijn de volgende afwijkingsmogelijkheden opgenomen:

  • bestemming 'Wonen': ten behoeve van de vestiging van aan-huis-verbonden bedrijven in categorie 1 die niet zijn genoemd in de bij het plan behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten, of ten behoeve van bedrijven die worden genoemd in categorie 2, mits deze naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden kunnen worden gelijkgesteld met de bedrijven behorende tot categorie 1 zoals die zijn genoemd in de bij het plan behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten.
  • een algemene afwijkingsmogelijkheid voor de aangegeven of in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  • een algemene afwijkingsmogelijkheid om overschrijding van de bouwgrenzen toe te staan, indien een meetverschil ten opzichte van de op het moment van vaststelling van het plan bestaande situatie daartoe aanleiding geeft;
  • een algemene afwijkingsmogelijkheid voor het toestaan van een, in geringe mate, aanpassing aan het beloop of profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling, als de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  • een algemene afwijkingsmogelijkheid voor het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwen en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwen worden gebouwd, mits de inhoud per gebouw niet meer dan 75 m³ bedraagt;
  • een algemene afwijkingsmogelijkheid voor het bepaalde in het plan en toestaan dat antennemasten tot een bouwhoogte van 15 m worden gebouwd;
  • een algemene afwijkingsmogelijkheid voor het gebruik voor bewoning uit het oogpunt van mantelzorg. Er is voor gekozen om mantelzorg niet bij recht toe te staan maar te regelen via een afwijking, zodat er voorwaarden gesteld kunnen worden. Een van de voorwaarden bij deze afwijkingsmogelijkheid is dat een goede woonsituatie binnen deze bestemming in stand gehouden c.q. gegarandeerd moet worden. Ook moet binnen één maand na beëindiging van het gebruik van overige gebouwen als afhankelijke woonruimte ten behoeve van de mantelzorg hiervan schriftelijk mededeling wordt gedaan aan burgemeester en wethouders. Tenslotte moet binnen drie maanden na beëindiging van het gebruik ten behoeve van mantelzorg de bewoning zijn beëindigd.

De algemene afwijkingsmogelijkheden mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:

    • 1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    • 2. het straat- en/of bebouwingsbeeld;
    • 3. de sociale veiligheid;
    • 4. de verkeersveiligheid.

Hoofdstuk 7 Overleg en inspraak

7.1 Uitkomsten overleg

Het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan pleegt daarbij overleg met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het geding zijn.

In artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt bij lid 2 de mogelijkheid gegeven dat de Minister van Infrastructuur en Milieu kan aangeven onder welke omstandigheden of in welke gevallen geen overleg gevoerd hoeft te worden met de rijksdienst die betrokken is bij de zorg voor de ruimtelijke ordening. Na overleg met de betrokken departementen is besloten het overleg te beperken tot die zaken waarbij directe belangen aan de orde zijn. Aangezien er geen sprake is van directe rijksbelangen heeft er geen vooroverleg plaatsgevonden met het Rijk.

Met de provincie is een vergelijkbare afspraak gemaakt. Enkel wanneer er sprake is van een provinciaal belang is vooroverleg noodzakelijk. Het voorliggende plan is niet in strijd met enig provinciaal belang, waardoor er voor gekozen is geen vooroverleg te plegen. De provincie wordt in kennis gesteld van de start van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan.

Het vooroverleg met het waterschap heeft plaats gevonden via de website http://www.dewatertoets.nl. Hieruit is naar voren gekomen dat verder overleg niet noodzakelijk is. Ook het waterschap zal in kennis worden gesteld van de start van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 16 november 2017 gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.