Plan: | Grotenhuisweg, Posterenk |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0285.6101-VS00 |
De gemeenteraad van Voorst heeft op 1 juli 2013 het bestemmingsplan "Posterenk 2012" vastgesteld. In dat bestemmingsplan is ter plaatse van de Grotenhuisweg, tussen de woningen met nummers 16 en 32 de bestemming 'Agrarisch' opgenomen. Er is een verzoek ingediend om de bouw van twee nieuwe woningen met bijgebouwen op het perceel mogelijk te maken. Om dit mogelijk te maken is een nieuw bestemmingsplan nodig.
Het gebied waarop dit bestemmingsplan betrekking heeft, is gelegen aan de Grotenhuisweg in Posterenk. Het gebied is kadastraal bekend als gemeente Voorst, sectie R, nrs. 748, 749 en 750. De luchtfoto van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1. In figuur 1.2 en 1.3 zijn foto's van de huidige situatie van het perceel weergegeven.
Figuur 1.1: luchtfoto van het plangebied (het plangebied is blauw omlijnd)
Figuur 1.2: bestaande situatie Grotenhuisweg in Posterenk (plangebied ten oosten van de weg)
Figuur 1.3: deel plangebied vanaf de wegzijde
Doel van dit bestemmingsplan is om een juridisch-planologisch kader te scheppen waardoor op het perceel aan de Grotenhuisweg in Posterenk twee woningen met bijgebouwen kunnen worden gebouwd.
Het perceel is onbebouwd en er worden coniferen gekweekt. Ten noorden van het plangebied is de snelweg A1 aanwezig. Aan de west- en oostzijde zijn woningen gevestigd. Aan de zuidzijde van het plangebied ligt de Grotenhuisweg. Figuur 2.1 geeft de aanwezige waardevolle functies in het plangebied weer.
Figuur 2.1: de aanwezige functies in het plangebied
Het plangebied maakt onderdeel uit van het op 1 juli 2013 vastgestelde bestemmingsplan "Posterenk 2013". Hierin heeft het plangebied de bestemming 'Agrarisch'. Onderstaande figuur 2.2 bevat een uitsnede van de verbeelding behorende bij het geldende bestemmingsplan. Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bestemming te wijzigen naar Wonen. Daarnaast zijn twee archeologische dubbelbestemmingen opgenomen en ligt een molenbiotoop over een deel van het plangebied. Deze molenbiotoop dient ter bescherming van de molen en garandeert deze van voldoende windgang. Deze vrijwaringszone geeft beperkingen aan de bouwhoogten van nieuw op te richten bebouwing.
Figuur 2.2: fragment verbeelding vigerend bestemmingsplan "Posterenk 2012"
De ruimtelijke hoofdstructuur van Posterenk wordt gedomineerd door de wegkruising in het hart van het dorp. Het dorp bestaat grotendeels uit lintbebouwing dat sterk noord-, zuid- en oostwaarts is gericht. Met name aan de zuid- en westkant van Posterenk gaat de bebouwing over in het lossere patroon van verspreide bebouwing in het buitengebied. De bebouwing langs de linten is in het algemeen van een geringe ouderdom. Er zijn slechts enkele historische gebouwen, zoals de molen en een aantal boerderijen. Alhoewel het merendeel van het dorp uit woonbebouwing bestaat, staan er ook meerdere bedrijfspanden in het dorp. De bebouwing bestaat hoofdzakelijk uit vrijstaande en halfvrijstaande woningen. Aan de westzijde van het dorp is sprake van ene mozaïekachtig bebouwingspatroon waarin vrijstaande bebouwing, erven, erfafscheidingen en buitengebied in elkaar overgaan.
Figuur 2.3 geeft de ruimtelijke structuur van het dorp weer. Het plangebied is gelegen aan de westzijde van het dorp.
Figuur 2.3: de ruimtelijke structuur van het dorp Posterenk
Op het perceel worden twee nieuwe woningen gebouwd. Figuur 3.1 geeft de gevelbeelden van de woning aan de oostzijde weer. De typologie van de woningen sluit aan bij de omgeving. Er is om die reden gekozen voor woningen met één bouwlaag met kap. De goothoogte bedraagt maximaal 3m en de nokhoogte 9m. Voor de bijgebouwen geldt dat hier ook lage goot- en nokhoogtes worden gehanteerd. Figuur 3.2 geeft de terreininrichting van de nieuwe situatie weer en de locatie van de woningen en bijgebouwen. Ook qua materialisering is aansluiting gezocht bij de omgeving. Voor dit plangebied is het Beeldkwaliteitplan, Grotenhuisweg Posterenk met bijbehorende bijlagen Landschapsinrichtingsplan en Ontwerpplan woning Grotenhuisweg opgesteld. Het beeldkwaliteitsplan geldt als kader voor de welstandstoets.
Er is een erfinrichtingsplan opgesteld voor het gehele perceel. In het bestemmingsplan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen om het terrein op deze manier in te richten. De terreininrichting sluit aan bij de nieuw te bouwen woning en de omliggende bebouwing en leidt tot een goede landschappelijke inpassing van het plan.
Figuur 3.1: gevelbeelden nieuw te bouwen woning oostzijde
Figuur 3.2: terreininrichtingstekening
Figuur 3.3: beplanting en materiaalgebruik
In dit hoofdstuk wordt het plan getoetst aan de relevante ruimtelijke beleidskaders op rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) in werking getreden. Deze visie geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. In de SVIR is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een nieuw integraal kader dat de basis vormt voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. Hierin heeft de rijksoverheid gekozen voor thema's zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid. Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie rijksdoelen uitgewerkt:
Met bovengenoemde rijksdoelen zijn 13 nationale belangen aan de orde die in de SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van ruimtelijke ordening gekregen. Het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn. Gezien aard en omvang heeft het voorliggend bestemmingsplan geen relatie met één van de 13 nationale belangen. Het rijk heeft dan ook geen verder bemoeienis met de planvorming.
De Omgevingsvisie Gelderland is een integrale visie voor de maatschappelijke opgaven die zijn voortgekomen uit gesprekken tussen overheden, organisaties en particulieren. Deze visie beslaat thema's zoals de ruimtelijke ordening, maar ook voor waterkwaliteit en veiligheid, bereikbaarheid, economische ontwikkeling, natuur en milieu, inclusief de sociale gevolgen daarvan. De gedachte achter deze gedeelde opgaven komt voort uit de sterk veranderende context waarin partijen en de provincie op dit moment en in de toekomst zullen werken. Via co-creatie en uitnodigingsplanologie wil de provincie sneller inspelen op de maatschappelijke ontwikkelingen in Gelderland. De provincie Gelderland kiest in de omgevingsvisie voor twee hoofddoelen die aan de gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven dienen bij te dragen:
De opzet van de Omgevingsvisie is opgehangen aan de termen divers, dynamisch en mooi. Gelderland is een dynamische provincie in een prachtige setting, met een grote diversiteit. Divers Gelderland heeft betrekking op de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en opgaven en het koesteren van de regionale identiteiten. Dynamisch Gelderland betreft de provinciale ambities die zich afspelen op met name ruimtelijk-economisch vlak, bijvoorbeeld wonen, werken en mobiliteit. Mooi Gelderland staat voor de kwaliteiten die bescherming of ontwikkelingen nodig hebben en die tegelijk richting geven aan ontwikkelingen, waarbij te denken valt aan cultuurhistorie, natuur en water.
Een belangrijk instrument van de Omgevingsvisie Gelderland is de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik. Hierin staan kwaliteiten en doelen centraal, niet de regels. Dit houdt in dat bij bestemmingsplannen die voorzien in een stedelijke ontwikkeling er moet worden aangegeven hoe met de ladder is omgegaan wat betreft behoefte, bestaand stedelijk gebied en bereikbaarheid. Gezien de kleinschalige aard, omvang (aantal woningen) en effecten (verkeersaantrekkende werking) van onderliggend plan, is een afweging met de Gelderse ladder niet aan de orde.
Wat betreft de woningvoorraad worden in de omgevingsvisie een tweetal opgaven gezien:
In de Omgevingsverordening Gelderland wordt hierop dieper ingegaan. Voor de omgevingsvisie kan worden geconcludeerd dat het plan past binnen de gestelde kaders.
De Omgevingsverordening Gelderland dient als een juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen en beperkt zicht tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening dient dan ook als het toetsingskader bij het opstellen van nieuwe ruimtelijke plannen zoals een bestemmingsplan of een uitgebreide afwijkingsprocedure in het kader van de omgevingsvergunning.
Wat betreft het Gelderse woonbeleid gaat de omgevingsverordening uit van regionale woningmarkten. Bij deze regionale afstemming speelt de Regionale Woonagenda een belangrijke rol, waar de woonprogrammering een belangrijk onderdeel van is. Afstemming met nabij gelegen provincies vindt plaats door een kwantitatieve opgave voor wonen per regio vast te stellen. Binnen de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen kunnen gemeenten en andere relevante partijen in de regio vervolgens gezamenlijk nagaan wat nodig is voor een goed functionerende regionale woningvoorraad. Nieuwbouw vindt bij voorkeur plaats aanvullend op de kansen en mogelijkheden in de bestaande woningvoorraad en in vrijkomen en leegstaand vastgoed. De provincie streeft ernaar om, zolang er aangetoonde woningbehoefte is, goede plannen op goede locaties gerealiseerd kunnen worden. In paragraaf 4.4 zal worden ingegaan op dit regionale beleid.
Het plangebied ligt ongeveer 250 meter van de Wilpermolen aan de Molenallee 12. In een gebied van 400 meter rondom het hart van de molen wordt er gesproken over een molenbiotoop. De ambitie van de provincie is dat de omgeving van de molens zodanig ingericht wordt dat de molens kunnen blijven draaien. De provincie beschermt de ruimte rond molens tegen ongewenste ingrepen. De bescherming van molenbiotopen betreft vooral behoud van het functioneren door middel van een vrije windvang. Voor de windtoevoer geldt dat binnen de straal van 400 meter beperkingen moeten worden gesteld aan het oprichten van bebouwing en beplanting. Verder dient rekening te worden gehouden met de beleveningswaarde en het historische karakter van de omgeving en de molen.
Zoals in voorgaande paragraaf weergegeven, heeft de ontwikkeling geen significant negatieve effecten op de kernkwaliteiten van het gebied. Geconcludeerd wordt dat het plan past binnen de kaders van de Omgevingsverordening Gelderland.
De gemeenten in de regio Stedendriehoek, met daarin de steden Apeldoorn, Deventer en Zutphen, hebben gezamenlijk een regionale structuurvisie opgesteld. Deze visie vormt de integrale afstemming tussen de ruimtelijke opgaven binnen de regio. In deze Regionale Structuurvisie heeft de regio Stedendriehoek ruimtelijk beleid ontwikkeld voor de lange termijn tot 2030. Er worden doelen en beleidsprincipes voorgesteld op basis van een gedeelde visie op de toekomst. De Regionale Structuurvisie heeft de formele status van Intergemeentelijk Structuurplan. Dit betekent dat de structuurvisie richtinggevend is voor de ruimtelijke ontwikkeling.
In de structuurvisie komen onder meer aan bod de noodzaak van het versterken van de eigen identiteit door de diversiteit van het landschap en de culturele eigenheid van de dorpen te benadrukken in de ruimtelijke plannen en de koppeling van economische activiteiten met omgevingsfactoren. Water, natuur, landschap en cultuurhistorie zijn de grondslag voor de ruimtelijke ontwikkelingen. Daarnaast erkent de structuurvisie het belang van beperkte, specifieke dorpse uitbreidingen. Dergelijke uitbreidingen vragen wel om een extra kwaliteitsslag, door expliciet rekening te houden met de landschappelijke kwaliteit, de cultuurhistorische waarden en de huidige dorpse identiteit.
Voorliggend plan past binnen de kaders van de regionale structuurvisie.
Woonprogrammering wordt in het kader van de Regionale Woonagenda's opgepakt door de gemeenten Apeldoorn, Brummen, Lochem, Voorst en Zutphen (tot 2010 ook nog gemeente Epe). Daarbij gaat het over de vraag hoeveel woningen van welk type wanneer worden opgeknapt of bijgebouwd. De regionale woonprogrammering zou plannen voor nieuwbouwwoningen en plannen voor het aanpassen van bestaande woningen moeten bevatten.
Het plan past binnen de woningbouwaantallen vastgelegd in het Kwalitatief Woningbouwprogramma (KWP3). Dit komt doordat twee bestaande bouwrechten wordt gebruikt. De initiatiefnemer heeft deze overgenomen van een functieveranderingsplan aan de Zwarte Kolkstraat 49. Het plan past hiermee binnen de kaders van het KWP3.
De Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst (RTV, 2005) geeft op hoofdlijnen het ruimtelijk kader van de gemeente Voorst tot 2030 weer. Dit kader geeft de bestaande ambities weer ten aanzien van de gewenste ruimtelijke ontwikkeling en is daarmee een handvat voor onder meer nieuwe bestemmingsplannen.
Het plangebied ligt in de kern Posterenk. Belangrijke opmerking die bij deze kern wordt gemaakt in de RTV is dat er ruimte voor woningbouw bestaat. Het dorp ligt in het gebied dat in de visie wordt aangeduid als het Groene Carré. In dit gebied zijn er met name 'rode' ontwikkelingen mogelijk bij de rijksweg A1, deze weg wordt gezien als een belangrijke drager van de verstedelijking. Hierop aanvullend zorgt een verdere capaciteitsvergroting van de A1 ervoor dat bestaande en nieuwe bedrijventerreinen en woongebieden nog beter bereikbaar worden. De hoofdkoers in het Groene Carré volgt een afwisseling tussen besloten, half-besloten en open ruimten. Dit is karaktertistiek voor het gebied en biedt ruimte voor een divers scala aan functies, mits passend in het landschap. Nieuwe woonlocaties worden zodanig ruimtelijk vormgegeven en landschappelijk ingepast dat het geheel aansluit bij de landschappelijke karakteristiek van het gebied.
Het onderliggend plan past binnen de Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst. Een nadere uitwerking van het gemeentelijk beleid heeft plaatsgevonden in een dorpsvisie en een bestemmingsplan voor de kern Posterenk.
Bij ruimtelijke ingrepen dient onderbouwd te worden of het voornemen 'redelijkerwijs uitvoerbaar' is. In dit hoofdstuk wordt per aspect (milieu, flora en fauna, archeologie, cultuurhistorie, water en economie) aangegeven in hoeverre de beoogde ontwikkeling uitvoerbaar is.
Als gevolg van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan onderzoek te worden verricht naar de geschiktheid van de gronden voor het beoogde doel. In het geval van een verontreiniging moet de mate van de omvang ervan worden vastgesteld, zodat beoordeeld kan worden of -en zo ja welke- kosten gemoeid zijn met het verwijderen of verminderen van die verontreiniging, zodat voldaan wordt aan de eisen van de milieuwetgeving.
Onderzoeksbureau Terra Agribusiness heeft in mei 2015 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd voor het oostelijk deel van de planlocatie (rapportnr. 2015-020). De resultaten van het onderzoek worden hieronder samengevat. Het onderzoek is ook te vinden in Bijlage 6 van dit plan.
Op basis van de analyseresultaten wordt geconcludeerd dat:
De hypothes dat de gehele locatie onverdacht is dient grotendeels aangenomen te worden. Gelet op het doel van het onderzoek zijn er geen redenen die een belemmering of beperking hoeven te vormen bij de realisatie van de voorgenomen plannen. Omdat voor een aantal parameters in de bodem de streefwaarde wordt overschreden, moet geconcludeerd worden dat de grond niet multifunctioneel toepasbaar is. Met betrekking tot de eerder genoemde verontreinigingen wordt een nader onderzoek niet noodzakelijk geacht. De gevonden lichte verontreinigingen leveren geen direct gevaar op voor de volksgezondheid en/ of het milieu. Eventueel vrijkomende grond kan op het terrein worden verwerkt. Afvoeren, verplaatsen of mengen van de grond zal slechts met toestemming van de gemeente kunnen gebeuren. Aandachtspunt is dat hiervoor in een aantal gevallen ook een partijkeuring nodig is.
Onderzoeksbureau Terra Agribusiness heeft in augustus 2015 ook een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd voor het westelijk deel van de planlocatie (rapportnr. 2015-107). De resultaten van het onderzoek worden hieronder samengevat. Het onderzoek is ook te vinden in Bijlage 5 van dit plan.
Op basis van de analyseresultaten wordt geconcludeerd dat de bovengrond licht verontreinigd is met PAK10 en het grondwater licht verontreinigd is met Barium (Ba). De hypothese dat de gehele locatie onverdacht is dient verworpen te worden. Er zijn slechts lichte verhogingen ten opzichte van de streefwaarde AW2000 aangetroffen in de grond en het grondwater.
Gezien de vastgestelde bodemkwaliteit zijn er geen risico's voor de volksgezondheid en/ of het milieu. Voor geen van de onderzochte stoffen wordt de interventiewaarde overschreden. Gegeven de in onderhavig rapport beschreven onderzoeksresultaten, wordt de onderzoekslocatie vanuit milieuhygiënisch oogpunt geschikt geacht voor het beoogd gebruik, wonen.
Geconcludeerd kan worden dat het aspect bodem geen belemmeringen vormt voor dit plan.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Hieronder wordt verstaan het aanbrengen van voldoende ruimte tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen de milieubelastende en milieugevoelige functies. Voor wat betreft de onderbouwing van te hanteren afstanden dient in eerste instantie te worden uitgegaan van de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering. De brochure geeft minimale afstanden vanaf de grens van een bedrijf tot een gevoelige functie die aangehouden moeten worden. De aan te houden afstanden van de brochure zijn opgezet voor inwaarts zoneren en bevatten vanuit de milieugevoelige functie gezien een bufferzone.
Het dorp Posterenk wordt gezien als zogenaamd 'gemengd gebied'. Dit betekent dat aan deze wegen een hogere milieubelasting is toegestaan. Dit gezien het feit dat de wegen in het dorp al vanuit het verleden een grotere functiemenging kennen met onder andere bedrijvigheid. Dit komt de levendigheid van het dorp ten goede.
Van de volgende bedrijfslocaties liggen de richtafstanden in de directe omgeving van het plangebied:
Straat | Bedrijf | Richtafstand (VNG) | Werkelijke afstand |
Enkweg 5 en 10 | A.J. Bessels (bouwbedrijf) | 50 | 200 |
Grotenhuisweg 8 | Wilp Transporten BV | 100 | 150 |
Grotenhuisweg 50 | Camping | 50 | 270 |
De bouw van van twee nieuwe woningen mag niet belemmerend werken voor bedrijven in de nabijheid van deze nieuwe woningen. Zoals bovenstaande tabel laat zien, is de werkelijke afstand in alle gevallen groter dan de richtafstand die de VNG adviseert.
Geconcludeerd wordt dat vanuit milieuzonering geen belemmeringen bestaan tegen de bouw van twee woningen op de planlocatie.
Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden moet worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone ter zake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.
In opdracht van de heer Ter Riele is door onderzoeksbureau DGMR in april 2015 een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai (kenmerk M.2015.0360.00.N001) uitgevoerd in verband met de nieuwbouw van de woning in het oostelijke plandeel. Het onderzoek is te vinden in de bijlagen bij dit plan. Uit de rekenresultaten blijkt dat de voorkeurswaarde uit de Wet geluidhinder (48 dB) overschreden wordt vanwege het wegverkeer op de A1. De maximale ontheffingswaarde (53 dB) wordt nergens overschreden. Vanwege het wegverkeer op de Grotenhuisweg wordt aan de voorkeurswaarde uit de Wet geluidhinder voldaan. De nieuwbouw is alleen mogelijk als door het bevoegd gezag, de gemeente Voorst, een hogere waarde voor de woning vastgesteld wordt van 53 dB vanwege de Rijksweg A1. Bij de aanvraag van de omgevingsvergunning zal uit een onderzoek naar de geluidwering van de gevels moeten blijken of de vereiste karakteristieke geluidwering GA;k) voldoet aan de eisen uit het Bouwbesluit.
Vervolgens is in juli 2015 door onderzoeksbureau DGMR een akoestisch onderzoek (kenmerk M.2015.0360.01.N001, zie Bijlage 8 ) wegverkeerslawaai uitgevoerd voor de bouw van een tweede woning aan de westzijde van het plangebied. In dit onderzoek zijn een drietal verkennende locaties onderzocht. Uiteindelijk is locatie twee de beoogde bouwlocatie geworden. In het rapport wordt geconcludeerd dat nieuwbouw mogelijk is als door het bevoegd gezag (de gemeente Voorst), een hogere waarde voor de woning wordt vastgesteld dan de 53 dB vanwege de Rijksweg A1.
Bij bouwlocatie twee kan niet aan de maximale ontheffingswaarde (53 dB) op de noord- en westgevel worden voldaan. Bij deze locatie zullen eventueel blinde/dove gevels benodigd zijn. Voor locatie 2 geldt dat de 2e verdieping van de noord- en westgevel moeten worden uitgevoerd als dove gevel. Bij de aanvraag van de omgevingsvergunning zal moeten blijken of de geluidwering voldoet aan de eisen uit het bouwbesluit.
Op basis van het akoestisch onderzoek kan worden geconcludeerd dat voor het aspect wegverkeerslawaai een hogere waarde door het bevoegd gezag dient te worden vastgesteld. Wanneer hier aan wordt voldaan, vormt het wegverkeerslawaai geen belemmering voor het onderliggend plan.
De eisen voor de kwaliteit van de buitenlucht zijn sinds november 2007 vastgelegd in de Wet milieubeheer, in titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen (ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'). In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat de Wet luchtkwaliteit bestaat uit in Europees verband vastgestelde normen voor maximumconcentraties voor een aantal luchtvervuilende stoffen. In Nederland kunnen met name fijn stof (PM10) en stikstofoxiden (NO2) problemen opleveren met betrekking tot overschrijding van de grenswaarden. Fijn stof wordt grotendeels veroorzaakt door grote industriële bronnen en het wegverkeer, NO2 wordt voornamelijk veroorzaakt door wegverkeer.
Indien het uitoefenen van bevoegdheden zoals het vaststellen van bestemmingsplannen of het afwijken van het bestemmingsplan op grond van artikel 2.12 lid 1 sub a onder 1 van de Wabo gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen bestuursorganen die bevoegdheden uitoefenen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:
Sinds 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht. Volgens het NSL draagt een project 'niet in betekenende mate' (Nibm) bij zo lang de concentratie fijnstof of stikstofdioxide niet meer dan 3% bedraagt. Volgens de regeling Nibm wordt die grens pas overschreden bij bijvoorbeeld woningbouwprojecten van meer dan 1500 woningen of kantoorlocaties met meer dan 10.000 m2 bruto vloeroppervlak. Voor ontwikkelingen die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeft niet te worden getoetst aan de grenswaarden.
De ontwikkeling in voorliggend bestemmingsplan kan worden aangemerkt als ontwikkeling die in niet betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. De locatie ligt ook niet binnen een gebied waarin de normen van luchtkwaliteit worden overschreden. Geconcludeerd wordt dat de Wet luchtkwaliteit en het Besluit Nibm geen belemmering vormen voor de ontwikkeling. Voor de volledigheid wordt in figuur 5.1 een overzicht van de fijnstofconcentraties op de planlocatie weergegeven.
Figuur 5.1: Fijnstof concentraties 2013 (bron: Atlas Leefomgeving).
Fijn stof in de lucht kan leiden tot gezondheidsklachten (hoesten, benauwdheid, verminderde longfunctie) waarbij mensen met bestaande luchtwegaandoeningen of met hart- en vaatziekten behoren tot de gevoeligste groepen. Met name de allerkleinste stofdeeltjes zijn schadelijk. Een onderdeel van fijnstof is roet, voor onderliggend plan is hiervoor de Rijksweg A1 grotendeels verantwoordelijk.
Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire (chemische fabriek, lpg-tankstation) en de mobiele (vervoer gevaarlijke stoffen) bronnen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen groepsrisico (GR) en plaatsgebonden risico (PR). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten.
Figuur 5.2: Uitsnede risicokaart Gelderland.
Uit de risicokaart Gelderland blijkt dat in de nabijheid van het projectgebied geen stationaire bronnen aanwezig zijn die van invloed kunnen zijn op het plan. Er ligt een buisleiding op meer dan 385 meter van de locatie. Dit betreft een buisleiding met hoge druk gasleiding van de Nederlandse Gasunie. De grootste kans op een beschadiging aan een buisleiding ontstaat door graafwerkzaamheden. Denk hierbij aan werkzaamheden aan gas-, olie- en waterleidingen in de grond, of kabels voor stroom, TV, telefoon en internet. Voor de buisleiding geldt een belemmeringstrook met aanlegvergunningstelsel van 5 meter aan beide zijden van de leiding. Deze ruimtelijke reservering is ten behoeve van onderhoud.
Van vervoer van gevaarlijke stoffen over omliggende wegen is geen sprake. Het aspect externe veiligheid vormt om die reden geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Bij het opstellen van een nieuw bestemmingsplan dient natuurwetgeving beschouwd te worden. Deze wetgeving richt zich op twee hoofdthema's. Het gaat hierbij om de bescherming van natuurgebieden (gebiedsbescherming) en de bescherming van plant- en diersoorten (soortbescherming).
De bescherming van natuurgebieden wordt geregeld in de Natuurbeschermingswet 1998 (in de Natura 2000-gebieden) en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), tegenwoordig bekend als Natuurnetwerk Nederland. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing van het natuurnetwerk. Ruimtelijke projecten kunnen niet zonder meer worden gerealiseerd in of nabij beschermde natuurgebieden. Projecten die in of in de nabijheid van beschermde natuurgebieden worden geprojecteerd, dienen te worden getoetst op de mogelijke negatieve effecten die zij op deze gebieden kunnen hebben en of zij verstoring zullen veroorzaken (externe werking). Als sprake is van externe werking dan kan het noodzakelijk zijn dat bij de provincie (bevoegd gezag) een vergunning volgens artikel 19d van de Natuurbeschermingswet aangevraagd moet worden.
Soortbescherming wordt geregeld in de Flora- en faunawet. In deze wet is een aantal planten en dieren aangewezen als beschermd. Deze beschermde organismen mogen niet zonder reden in hun bestaan worden aangetast. De wet maakt een onderscheid tussen licht en zwaar beschermde soorten. Het uitgangspunt van de wet is dat beschermde planten- en diersoorten geen schade mogen ondervinden. Voor het uitvoeren van werkzaamheden in de openbare ruimte is het niet altijd nodig een vrijstelling of een ontheffing aan te vragen. Wanneer het onmogelijk is schade aan streng beschermde planten en dieren tijdens ruimtelijke ontwikkelingen en inrichting te voorkomen, moet altijd een ontheffing worden aangevraagd bij het ministerie van Economische Zaken (Dienst Regelingen).
Op een afstand van circa 3 kilometer ten oosten van het gehele plangebied bevinden zich de uiterwaarden van de IJssel. Dit gebied is aangewezen als Natura 2000 en als EHS (Gelders Natuurnetwerk). Aangezien het plangebied niet is gelegen in of grenst aan een onderdeel dat behoort tot de EHS (Gelders Natuurnetwerk), is aantasting niet aan de orde. Externe werking op overige beschermde natuurgebieden, zoals het Natura 2000-gebied Uiterwaarden van de IJssel is, gelet op afstand tot het plangebied en de aard van de ingreep niet aan de orde.
Binnen het plangebied zijn geen belangrijke ecologische waarden bekend die om bescherming in het kader van de Flora- en faunawet vragen en die verstoord kunnen worden door de ontwikkelingen in het plangebied. Verplaatsingsmogelijkheden van dieren die hier eventueel voor zouden komen, worden niet belemmerd. Gezien de aard en omvang van de ontwikkelingen is nader ecologisch onderzoek daarom achterwege gebleven. Wel dient altijd de algemene zorgplicht (art. 2 van de Flora- en faunawet) in acht te worden genomen voor alle (beschermde) soorten die aanwezig zijn.
Algemeen
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond enduurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets is beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn (zie Bijlage 9).
Beoordeling
In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven.
Aandachtspunten
Voor de verdere uitwerking en concretisering van de beoogde ontwikkeling, geeft het waterschap aan dat rekening gehouden moet worden met een aantal algemene en gebiedsspecifieke aandachtspunten voor water.
Algemene aandachtspunten
Vasthouden - bergen - afvoeren
Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.
Grondwaterneutraal bouwen
Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.
Schoon houden - scheiden - schoon maken
Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen of randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen. Wij vragen de initiatiefnemer de beslisboom voor het afkoppelen van verhard oppervlak van ons waterschap toe te passen. Deze beslisboom is te vinden op de website www.vallei-veluwe.nl/loket.
Tot slot
Eventueel benodigde vergunningen worden niet binnen de watertoets procedure of met deze Digitale Watertoets geregeld en zullen via daarvoor bedoelde procedures verkregen moeten worden. Een watervergunning van het waterschap is bijvoorbeeld nodig voor het dempen en/of vergraven van watergangen, het lozen van water op oppervlaktewater en het onttrekken van grondwater.
Vuilwater
Voor beide woningen moet een nieuwe rioolaansluiting gemaakt worden op de drukriolering. De drukrioleringsleiding ligt in de zuidberm van de Grotenhuisweg. Afhankelijk van de afstand die de woningen van de weg liggen, kan men beide apart het vuile water onder vrijverval naar de weg laten afstromen. Ter plaatse van de berm kan een gezamenlijke pompput gerealiseerd worden .
Indien de afstand te groot wordt zal de pompput dichter bij de woningen geplaatst moeten worden. Het kantelpunt ligt meestal rond de 40 à 50 meter.
De kosten voor het leveren en aanbrengen van de pompunit en toebehoren, de aansluiting op de drukriolering en het eventueel benodigd zakelijk recht komen ten laste van de ontwikkelende partij via een anterieure overeenkomst.
Regenwater
Regenwater mag niet aangesloten worden op de riolering. Op eigen terrein dient een berging van 60 mm/m2 verhard oppervlak gerealiseerd te worden (waterschapsbeleid).
Waterhuishouding
Ter plaatse spelen geen waterhuishoudkundige zaken van enige importantie. Los van enige bermsloten en de afwateringssloot van de A1 is er weinig oppervlaktewater in de directe omgeving.
De bescherming van de aanwezige en de te verwachten archeologische waarden door bodemverstorende activiteiten is in de Monumentenwet 1988 geregeld. Hierbij gaat de wet uit van het zo vroeg mogelijk betrekken van de archeologische waarden in het ruimtelijke ordeningsproces. Specifiek voor het bestemmingsplan is hierop artikel 38a van de Monumentenwet van toepassing: “De gemeenteraad houdt bij de vaststelling van een bestemmingsplan of een beheersverordening als bedoeld in artikel 3.1, onderscheidenlijk artikel 3.38, van de Wet ruimtelijke ordening en bij de bestemming van de in het plan begrepen grond, rekening met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten”.
De gemeente Voorst heeft in 2009 een archeologische beleidskaart vastgesteld. Daarmee zijn de te verwachten archeologische waarden gedetailleerd in beeld gebracht. De locatie ligt in een archeologisch waardevol gebied. verwachtingszone met een hoge archeologische verwachting. Hier geldt een streven naar behoud in huidige staat. Bij ingrepen met een grotere oppervlakte dan 30 m2 én die dieper reiken dan 30 centimeter onder maaiveld, dient een inventariserend archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.
Voor de planlocatie is een inventariserend archeologisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is in september 2015 uitgevoerd door onderzoeksbureau Hamaland Advies (rapportnr. 15088/151010) en te vinden in de bijlagen bij dit plan. De resultaten van het onderzoek zijn hieronder samengevat.
Op grond van de bestudeerde bronnen kan geconcludeerd worden dat de kans op archeologische vindplaatsen voor alle perioden vanaf het Paleolithicum hoog is.
De agrarische bewerking en het gebruik van het perceel als boomkwekerij heeft mogelijk voor een bodemverstoring gezorgd. In het plangebied is een esdek aanwezig. Door de aanwezigheid van een esdek dat ca. 50-60 cm dik is, is er een kans dat het esdek een beschermende werking heeft gehad voor onderliggende archeologische vindplaatsen.
Deelllocatie 1
Uit de resultaten van het karterend booronderzoek op deellocatie 1 blijkt dat in het plangebied in vier van de zes boringen sprake is van een bodemverstoring tot in de top van de C-horizont. De overgang tussen de afzonderlijke bodemlagen is overal scherp. In twee boringen (boring 1 en 2) is onder de subrecente bouwvoor een intacte inspoelinghorizont (podzol B) aangetroffen. De top van het dekzand is aangetroffen op dieptes variërend van 65 cm-mv in boring 3 tot en met 105 cm-mv in boring 1.
Deellocatie 2
Wat betreft landschappelijke ligging en verwacht oorspronkelijk bodemtype (hoge bruine enkeerdgrond en dekzand) geeft het booronderzoek geen overeenstemmend beeld met dat wat verwacht werd op basis van het bureauonderzoek. Op deellocatie 2 is sprake van een subrecente bouwvoor, met daaronder een sterk siltige donkerbruine haast zwarte eerdlaag die vrij scherp overgaat in het onderliggende dekzandpakket. Deze bodem heeft de kenmerken van een beekeerdgrond. Beekeerdgronden komen meestal voor in beekdalen, maar kunnen ook zijn ontstaan onder min of meer basenrijke omstandigheden met langdurig hoge grondwaterstanden als gevolg van kwel en hooguit korte perioden met diepere grondwaterstanden. Daarnaast komen ze op diverse plaatsen voor waar stagnatie van water optrad op een basenrijke ondergrond.
De hoge archeologische verwachting op vindplaatsen uit alle perioden wordt niet bevestigd met het onderzoek. Op grond van de resultaten van het karterend booronderzoek kan geconcludeerd worden dat in het plangebied geen aanwijzingen zijn aangetroffen voor een archeologische vindplaats.
Uit de resultaten van het karterend booronderzoek blijkt dat in het plangebied in twee van de vijf boringen sprake is van een bodemverstoring tot in de top van de C-horizont. De overgang tussen de afzonderlijke bodemlagen is alleen van de bouwvoor naar de eerdlaag geleidelijk. De overgang tussen de eerdlaag en de top van het dekzand is scherp. De top van het dekzand is aangetroffen op dieptes variërend van 80 cm-mv in boring 2 tot en met 105 cm-mv in boring 4.
Selectieadvies
Op basis van de onderzoeksinspanning, waarbij in vier van de zes boringen (deellocatie 1) en 2 van de vijf boringen (deellocatie 2) een verstoord bodemprofiel is geconstateerd en er geen archeologisch relevante indicatoren zijn aangetroffen, is er geen reden om archeologische waarden aan te kunnen treffen in de beide deellocaties van het plangebied.
Vanwege de afwezigheid van een intacte cultuurlaag of bewoningslaag en/of relevante archeologische indicatoren adviseert Hamaland Advies om geen vervolgonderzoek te laten uitvoeren en het totale plangebied (deellocatie 1 en 2) vrij te geven voor ontwikkeling. Er zijn voor de archeologie geen gevolgen vanuit de voorgenomen bodemingrepen
Selectiebesluit
De resultaten en aanbevelingen uit dit rapport dienen te worden getoetst en onderschreven door het bevoegd gezag, de gemeente Voorst, waarna zij een selectiebesluit zullen nemen of vervolgonderzoek noodzakelijk is of niet.
Geconcludeerd wordt dat het aspect archeologie geen belemmeringen vormt voor dit plan.
Het dorp Posterenk is ontstaan rondom de Wilpermolen. Lange tijd bleef hier de bebouwing agrarisch van aard en weinig geconcentreerd. Pas in de 20e eeuw krijgt het dorp meer vorm door de uitbreiding van bebouwing langs het wegenkruis van de Grotenhuisweg, Molenallee, Enkweg en H.W. Iordensweg. Ook ontstonden er kleine bedrijfjes in het lint.
De naam Posterenk geeft aan dat hier sprake is van een enk ofwel hooggelegen akkerland. De bewonerssporen gaan terug tot in de vroege middeleeuwen. Dorpsvorming vond hier toen niet plaats, in tegenstelling tot de stroomrug waar onder andere Wilp, Voorst en Gietelo werden gesticht. Het gebied bij Posterenkis voornamelijk agrarisch gebleven, met verspreid liggende boerderijen.
Wat betreft de bebouwing is de in 1736 gebouwde Wilpermolen de blikvanger van Posterenk. Het is een rijksmonument. Deze molen gaf ook aanzet tot de dorpsvorming door de verdichting in bebouwing die ernaast ontstond. In de omgeving van het plangebied ligt verder het verenigingsgebouw aan de Grotenhuisweg 13 uit 1893 (gemeentelijk monument).
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In dit geval is van een dergelijk plan geen sprake. De kosten van dit bestemmingsplan en de uitvoering hiervan zijn voor rekening van de aanvrager.
In dit hoofdstuk worden de regels van het plan nader toegelicht. Er wordt inzicht gegeven in de opbouw van de planregels, de gebruikte bestemmingen en de inzet van zogenaamde flexibiliteitinstrumenten.
Een bestemmingsplan kent aan gronden een bestemming toe en verbindt regels aan deze bestemming. Deze regels betreffen het gebruik van de gronden, maar onder meer ook de bouwmogelijkheden. De regels zijn nader onder te verdelen in
In deze regels staan de begrippen verklaard, die in de planregels voorkomen en die om een nadere omschrijving vragen. Verder wordt aangegeven op welke wijze gemeten moet worden om bijvoorbeeld een goot- of bouwhoogte te bepalen
Deze regels betreffen het hart van het bestemmingsplan. In de bestemmingsregels wordt aangegeven waarvoor en - zo nodig - hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. In dit bestemmingsplan komen de volgende bestemmingen voor:
Het komt regelmatig voor dat er twee functies op één perceel plaatsvinden, zoals bijvoorbeeld een leiding. De aanwezigheid van deze leiding brengt de nodige beperkingen met zich mee. Deze beperkingen kunnen ook gelegen zijn onder het maaiveld. In het geval dat er twee functies tegelijk op één perceel geregeld moeten worden in een bestemmingsplan wordt er wel gesproken van een 'dubbelbestemming'. In dit bestemmingsplan komen de volgende dubbelbestemmingen voor:
De bestemmingsregels kennen een vaste opbouw in bestemmingsomschrijving (toegestaan gebruik), bouwregels, nadere eisen, afwijking van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijking van de gebruiksregels, omgevingsvergunning en wijzigingsbevoegdheden.
Bestaande situatie
In de bestemmingsregels, veelal de bouwregels, kan worden verwezen naar de bestaande situatie. Dit vindt veelal plaats om van het plan afwijkende maten en oppervlakten niet onder het overgangsrecht te plaatsen. De bestaande situatie is de situatie zoals deze naar voren komt uit de (digitale) gegevens van het gemeentelijk bouwdossier aangevuld met de GBKN, het kadaster, de luchtfoto's en de cyclomedia, zoals deze bestaan op het moment van het in werking treden van het plan.
De algemene regels hebben betrekking op alle bestemmingen in het plan. In plaats van bij elke bestemming dezelfde regels te plaatsen, kan gebruik worden gemaakt van een algemene regel. Zo zijn er algemene bouwregels, gebruiksregels, aanduidingsregels, afwijkingsregels en wijzigingsregels.
Anti-dubbeltelbepaling
De anti-dubbeltelbepaling is ook onder de algemene regels opgenomen. Hiermee blijven gronden, die eenmaal in aanmerking zijn genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, buiten beschouwing bij de beoordeling van latere bouwplannen.
Strijdig gebruik
In het verleden werd strijdig gebruik (gebruik in strijd met de bestemming) expliciet vermeld bij elke bestemming. Nu is dit strijdig gebruik bij wet (artikel 2.1 Wabo) verboden en wordt het niet langer vermeld in het bestemmingsplan. Al het gebruik dat niet past binnen de doeleindenomschrijving van de betreffende bestemming wordt daarom gezien als strijdig gebruik, uitgezonderd geluidszoneringsplichtige en risicovolle inrichtingen en detailhandel in volumineuze goederen en/of grootschalige detailhandel. Deze worden expliciet genoemd als strijdig gebruik bij de desbetreffende bestemmingen.
Hieronder zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. De eerste regels beschermen een bestaand bouwwerk of gebruik dat afwijkt van de regels. De slotregels geven aan op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.
Deze bestemming geldt voor de agrarische gronden binnen het plangebied. Deze gronden zullen na uitvoering van de landschappelijke maatregelen zoals genoemd in het functieveranderingsplan, landschappelijke waarden hebben. De bestemmingsregeling is erop gericht om deze nieuwe waarden mogelijk te makenen in de toekomst te handhaven en eventueel te versterken. Binnen deze bestemming mogen uitsluitend andere bouwwerken (terreinafscheidingen tot een hoogte van 1m) worden gebouwd. Ter plaatse van de aanduiding 'saw-l-pb' mag een paardenbak met verlichting worden gerealiseerd. Voor het beschermen van de landschappelijke waarden is een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden in het artikel opgenomen.
Bestemmingsomschrijving
De gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor het wonen, beroepen en bedrijven aan huis alsmede voor tuinen en erven. Ook ondergeschikte voorzieningen als bed & breakfast, groen, paden, water en parkeren zijn binnen deze bestemming toegestaan.
Bouwvlak
Er is gekozen voor een systematiek waarbij binnen het bouwvlak zowel de woningen (bestaand en nieuw) als de bijgebouwen dienen te worden gebouwd. Andere bouwwerken mogen ook buiten de bouwvlakken worden opgericht. De maatvoering van de gebouwen en bouwwerken is opgenomen in de regels en op de verbeelding.
Aan huis verbonden beroep en -bedrijf
Binnen de bestemming 'Wonen' is een beroep of bedrijf aan huis mogelijk tot een maximum oppervlak van 100 m2. Er dient te worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
Bed & breakfast
De woningen mogen gedeeltelijk worden gebruikt voor het voeren van een bed & breakfast. Hiervoor mogen maximaal drie kamers worden gebruikt met in totaal maximaal acht slaapplaatsen. Op deze wijze wordt een invulling gegeven aan de recreatieve potentie van de gemeente Voorst. De activiteit mag geen belemmering vormen voor de omgeving of voor de normale afwikkeling van het verkeer en er moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein, binnen het bestemmingsvlak.
Voorwaardelijke verplichting
Binnen deze bestemming is een zogenaamde 'voorwaardelijke verplichting' opgenomen. De bouwmogelijkheden die door dit bestemmingsplan ontstaan, zijn gekoppeld aan een kwaliteitsimpuls van het plangebied. Binnen 3 jaar na inwerkingtreding van dit bestemmingsplan dient uitvoering te zijn gegeven aan de aanleg en instandhouding van de erfinrichtings- en landschapsmaatregelen conform het in Bijlage 1 van de regels opgenomen Landschapsinrichtingsplan, teneinde te komen tot een goede landschappelijke en cultuurhistorische inpassing. Worden de erfinrichtings- en landschapsmaatregelen niet uitgevoerd of niet in stand gehouden, dan is het gebruik van de bebouwing ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - voorwaardelijke verplichting' in strijd met de bestemming.
Om de archeologisch waardevolle gebieden veilig te stellen, gelden op gronden met een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' beperkingen ten aanzien van het bouwen voor de met deze bestemming samenvallende bestemmingen. Bouwen is uitsluitend toegestaan indien uit onderzoek blijkt dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn of dat de waarden voldoende worden veiliggesteld. Daarnaast geldt er een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van bepaalde werken, geen bouwwerk zijnde, of van bepaalde werkzaamheden.
Een bestemmingsplan zonder flexibiliteitsbepalingen kan te star zijn. Na vaststelling van een bestemmingsplan kunnen in de loop der tijd nieuwe ontwikkelingen gewenst zijn. Flexibiliteit in een bestemmingsplan biedt dan ook beleidsruimte om bepaalde ontwikkelingen in de toekomst mogelijk te maken. Indien gebruik wordt gemaakt van de flexibiliteitsbevoegdheden (artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening), dienen in het bestemmingsplan zelf de grenzen te worden aangegeven door bijvoorbeeld het verlenen van afwijkingen, het wijzigen van een plan of het uitwerken van een plan.
Deze bevoegdheid biedt de mogelijkheid af te wijken van een in het plan opgenomen regeling. Het is mogelijk van geval tot geval ruimtelijk relevante voorwaarden te stellen en belangen nader af te wegen. Een afwijking mag alleen op relatief ondergeschikte onderdelen betrekking hebben en mag niet tot een bestemmingswijziging leiden.
In dit bestemmingsplan zijn de volgende afwijkingsmogelijkheden opgenomen:
De algemene afwijkingsmogelijkheden mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het straat- en/of bebouwingsbeeld;
- de sociale veiligheid;
- de verkeersveiligheid.
Wijzigingsbevoegdheid categorie-indeling Staat van Bedrijfsactiviteiten
Meer ingrijpende functieveranderingen en meer ingrijpende afwijkingen van de regels kunnen mogelijk worden gemaakt met een in het bestemmingsplan op te nemen wijzigingsbevoegheid. Deze wijzigingsbevoegdheid mag er niet toe leiden dat de structuur en de ruimtelijke opzet van het plan ingrijpend worden gewijzigd. De wijziging treedt in werking na de vaststelling van een afzonderlijk wijzigingsplan.
In dit bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bij dit plan behorende 'Staat van Bedrijfsactiviteiten' (bijlage Staat van Bedrijfsactiviteiten bij de regels) te kunnen wijzigen voor wat betreft de categorie-indeling van bedrijven, indien en voor zover ten gevolge van technische en/of milieuhygiënische ontwikkelingen de milieubelasting van de desbetreffende typen bedrijven wijzigt.
Het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan pleegt daarbij overleg met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het geding zijn.
In artikel 3.1.1. wordt bij lid 2 de mogelijkheid gegeven dat de Minister van Infrastructuur en Milieu kan aangeven onder welke omstandigheden of in welke gevallen geen overleg gevoerd hoeft te worden met de rijksdienst die betrokken is bij de zorg voor de ruimtelijke ordening. Na overleg met de betrokken departementen is besloten het overleg te beperken tot die zaken waarbij directe belangen aan de orde zijn. Overigens zijn per 1 januari 2012 de voormalige VROM-inspectie en de Inspectie van Verkeer & Waterstaat samengevoegd tot de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). Aangezien er geen sprake is van directe rijksbelangen heeft er geen vooroverleg plaatsgevonden met het Rijk.
Het waterschap en de provincie Gelderland worden in kennis gesteld van de start van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan.
Op 4 september 2006 heeft de gemeenteraad besloten dat het college van burgemeester en wethouders in het kader van de voorbereiding op ruimtelijke procedures waarmee zij belast is, slechts inspraak verleent voorafgaand aan de zienswijzen fase als sprake is van een plan dat een ingrijpende verandering kan hebben op de ruimtelijke structuur van de gemeente Voorst. Gezien de aard en omvang van onderliggend plan is inspraak in dit geval achterwege gelaten.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 22 oktober 2015 voor 6 weken ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen ingediend.