Plan: | Rijksstraatweg 182, Voorst |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0285.2108-VS00 |
De eigenaar van het perceel aan de Rijksstraatweg 182 in Voorst heeft een verzoek ingediend voor het vestigen van hun schildersbedrijf op deze locatie. Het schildersbedrijf is momenteel gevestigd aan de Windvang 9 in Voorst. De verplaatsing is gewenst vanwege ruimtegebrek op de huidige locatie. Voor een doelmatige voortzetting van het bedrijf is verplaatsing noodzakelijk.
In het geldende bestemmingsplan Dorp Voorst 2010 is het perceel aan de Rijksstraatweg 182 in Voorst bestemd als Wonen, met de functieaanduiding Detailhandel. De voorgenomen ontwikkeling kan niet worden uitgevoerd binnen de kaders van het geldende bestemmingsplan. Er is dan ook een nieuw bestemmingsplan nodig om dit mogelijk te maken.
Voorliggend bestemmingsplan heeft als doel een planologisch kader te scheppen om de vestiging van het schildersbedrijf op het perceel Rijksstraatweg 182 in Voorst mogelijk te maken.
De situering van het plangebied in de omgeving is weergegeven in afbeelding 1. De locatie ligt ten zuiden van de kern Voorst. Een luchtfoto is opgenomen in afbeelding 2. Het perceel is kadastraal bekend als gemeente Voorst (VOO00) sectie E, nummer 3859.
Afbeelding 1 - Situering van het plangebied.
Afbeelding 2 - Luchtfoto van het perceel
De toelichting van het bestemmingsplan bestaat uit 6 hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 de huidige en toekomstige situatie beschreven. In hoofdstuk 3 wordt vervolgens het beleidskader geschetst. Hoofdstuk 4 gaat in op de uitvoerbaarheid van de plannen aan de hand van de verschillende milieuthema's en de economische uitvoerbaarheid. De juridische planopzet wordt toegelicht in hoofdstuk 5. In hoofdstuk 6 wordt ten slotte de procedure van inspraak en overleg toegelicht.
De locatie ligt op de oeverwal langs de IJssel, van oudsher zijn deze hoger gelegen gronden gebruikt voor als vestingsplek voor boerderijen en dorpen. De locatie ligt ten westen van de Rijksstraatweg, ten zuiden van de kern van het dorp Voorst. De omgeving wordt gekenmerkt door een breed scala aan functies. De aanwezige functies bestaan grotendeels uit wonen, met daarbij kleinschalige vormen van bedrijvigheid en detailhandel. Zo ligt in de nabijheid van het perceel een tweetal tankstations. Het ene tankstation is bemand en heeft een LPG-installatie (Rijksstraatweg 182A). Het andere tankstation (aan de Rijksstraatweg 147) is onbemand en heeft geen LPG-installatie.
De T-boerderij met pomp zijn gemeentelijke monumenten. Het achterhuis is rond 1900 met één gebintvak ingekort. Het pand, dat tot eind jaren ‘90 van de vorige eeuw eeuwenlang bewoond is geweest door de familie Barmentloo, was vroeger tevens een herberg. Bijbehorend een pomp met een houten
pompkast. De boerderij is karakteristiek gelegen, dicht op de straat, bij de zuidelijke toegang van het dorp Voorst. De naam is afkomstig van de oudere veldnaam roskamp, wat betekent paardenweide. Het ligt evenwijdig aan de weg met het voorhuis aan de noordzijde en het achterhuis aan het erf. Het perceel wordt ontsloten bij het achterhuis. Het erf wordt gekenmerkt door veel verharding. De huidige bijgebouwen zijn gedateer en enigzins karakteristiek, maar niet kwalitatief behoudenswaardig.
De woonboerderij beslaat circa 257 m2, de twee schuren naast de monumentale boerderij hebben samen een oppervlakte van circa 178 m2. Het derde bijgebouw aan de noordkant van het perceel (kippenhok/tuinkamer) beslaat circa 50 m2. Het gehele perceel is circa 1.909 m2 groot. Conform het bestemmingsplan mag 158 m2 worden gebruikt voor detailhandel. Hierbij geldt een maximale bouwhoogte van 8 meter en een maximale goothoogte van 3 meter. Verder geldt dat 50 m2 mag worden gebruikt voor bijgebouwen ter plaatse van de aanduidingen bouwvlak en erf. Hierbij geldt de maximale bouwhoogte van 5 meter en een maximale goothoogte van 3 meter. Tot slot mag 20 m2 worden gebruikt voor andere bouwwerken op het gehele perceel.
De initiatiefnemers wil hun schildersbedrijf vestigen in de twee zuidelijk gelegen schuren op het perceel. In de woonboerderij willen zij het bestaande gebruik als burgerwoning voortzetten. Hiermee blijft het het aanzicht op de woning in de nieuwe situatie behouden. De bijgebouwen worden op termijn gesloopt en nieuw gebouwd. Hiervoor geldt de voorwaarde dat de bijgebouwen passen binnen het erfinrichtingsplan.
Het erfinrichtinsplan maakt dat met de ontwikkeling het perceel (her)ingericht wordt als boerenerf. Met hierbij een goede balans tussen zowel de historische waarden en karakteristieken van het erf, als de functionaliteit voor het bedrijf. Hiervoor wordt uitgegaan van een aantal kenmerken en uitgangspunten:
Door erfinrichting en beplanting te versterken wordt het onderscheid tussen ‘voor’ (wonen- en sierzijde) en ‘achter’ (werk- en functionele zijde) verbeterd.Verder wordt in het erfinrichtingsplan aandacht besteedt op de wijze waarop de twee schuren worden nieuwgebouwd. Qua positionering is gekozen voor twee losstaande volumes.
De tuin heeft een karakteristieke waardevolle groenstructuur van hagen. Ten westen van de boerderij komt een solitaire notenboom. Een notenboom bij de keuken in het voorhuis is karakteristiek voor oude boerenerven. Met een solitaire boom ontstaat meer gelaagdheid in beplanting wat karakteristiek is voor boerenerven. Bij de herinrichting van de Rijksstraatweg komt wegbeplanting terug wat de uitstraling van het erf ook ten goede komt en de groene uitstraling van het erf versterkt.
De grote open ruimte van het functionele erf wordt wat verzacht door enkele struiken als groenelement die passen bij de achterzijde van een erf zoals hazelaar, meidoorn, els en Gelderse roos en een kleine boom zoals een hoogstam fruitboom, haagbeuk of veldesdoorn. Hiermee wordt ook de woonfunctie
van het achterhuis en de lichtinval van het tankstation uit het zicht genomen.
Aan de achterzijde grenst het erf aan een groot oppervlak verharding met een benzinestation. Door deze rand te versterken aan de erfzijde wordt dit minder dominant. Daarnaast wordt hiermee het perceel ruimtelijk gescheiden. De bestaande beukenhaag is niet in eigendom. Deze haag wordt versterkt met enkele struikvormers en een kleine boom zoals een haagbeuk of veldesdoorn. Belangrijk is daarbij het zicht op de weg voor het in- en uitrijden te behouden. In het groen kan ruimte gemaakt worden voor privé-parkeren zodat de auto’s ook deels uit het zicht staan (maar niet verstopt).
De erfontsluiting verplaats richting het zuiden. Dit geeft meer privacy en woongenot voor de woonboerderij. De in-en uitrit past binnen de herinrichting en groenaanplant van de Rijksstraatweg. Parkeren van bedrijfsauto’s vindt plaats achter de schuren, uit het zicht. Het gaat om 8 á 10 parkeerplekken voor het personeel. Er is een recht van overpad aan de achterzijde van het perceel. Het erf aan de deelzijde blijft open waarbij de bestaande bestrating van klinkers kan worden (her)gebruikt. Voor het overige erf wordt half-verharding gebruikt. Ook invulling met gras is mogelijk zodat het open blijft en niet te stenig. Met een karrespoor over het erf naar de schuren wordt slijtage voorkomen.
Tot slot is in het erfinrichtingsplan beeldmateriaal opgenomen over de materialisering en dergelijke. De kwalitatieve uitvoering van het plan wordt vastgelegd in een overeenkomst en door het erfinrichtingsplan vast te stellen als beeldkwaliteitsplan. Hierbij zijn ook voorwaarden opgenomen voor de nieuwe bijgebouwen.
Afbeelding 3 - Uitsnede erfinrichtingsplan.
In dit hoofdstuk wordt beknopt het belangrijkste ruimtelijke beleidskader beschreven op de verschillende overheidsniveaus (rijk, provincie, regionaal en gemeente). Andere beleidsthema's, zoals milieu, archeologie en wateraspecten, worden hier niet beschreven. Dit beleid komt aan bod in hoofdstuk 4.
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. De SVIR heeft diverse nota's vervangen, zoals de Nota Ruimte en de Nota Mobiliteit. Ook zijn met het SVIR de ruimtelijke doelen en uitspraken vervallen die zijn benoemd in de Agenda Landschap, Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta. In de SVIR is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een nieuw integraal kader dat de basis vormt voor bestaand en nieuwe rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR is gekozen voor een meer selectieve inzet van het rijksbeleid van voorheen. Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie rijksdoelen uitgewerkt:
Met bovengenoemde rijksdoelen zijn 13 nationale belangen aan de orde die in het SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van ruimtelijke ordening gekregen. Het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn. Voorliggend initiatief heeft geen relatie met één van de 13 nationale belangen.
Ladder voor duurzame verstedelijking
De ladder voor duurzame verstedelijking wordt in de SVIR geïntroduceerd. Deze ladder is vanaf 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. De ladder kent drie treden die achter elkaar worden doorlopen (weergegeven in afbeelding 5).
Afbeelding 4 - Schema ladder voor duurzame verstedelijking.
Gezien de aard en omvang van dit bestemmingsplan is de SVIR en de ladder voor duurzame verstedelijking op onderliggend plan niet van toepassing. Het Rijk heeft dan ook geen verdere bemoeienis met de planvorming. Nadere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is om deze reden dan ook niet noodzakelijk.
De provinciale Omgevingsvisie (in werking vanaf 1 maart 2019) gaat over 'Gaaf Gelderland'. 'Gaaf' is een woord met twee betekenissen. Enerzijds gaat 'gaaf' over wat - historisch en landschappelijk gezien - heel en mooi en ongeschonden is; het beschermen waard. Anderzijds verwijst 'gaaf' ook naar nieuw en vernieuwend, aantrekkelijk voor nieuwe generaties; het ontwikkelen waard. Het doel van de Gelderse Omgevingsvisie is om samen te werken aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland. Wereldwijde ontwikkelingen - zoals het energievraagstuk, de klimaatverandering, uitputting van grondstoffen, kwetsbare biodiversiteit, verdere verstedelijking en de toenemende mobiliteit - vragen om balans. De Gelderse leefomgeving is in omvang beperkt. Er moeten keuzes worden gemaakt. Met de schaarse ruimte en de vele uiteenlopende belangen en inzichten gaat dit niet vanzelf.
Gezond en veilig
Dit is een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna. Dat is voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. En, dat is aandacht hebben voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.
Schoon en welvarend
Dat is een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen. Maar dat is ook: het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. En: het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.
Afbeelding 5 - Omgevingsvisie Gaaf Gelderland.
De provincie Gelderland gaat hierbij uit van het toevoegen van waarde door vanuit een brede blik te focussen. Vertrekkend vanuit de unieke kwaliteiten van de Gelderse streken, verschillende belangen en het afwegen van bovenregionale mogelijkheden. De focus ligt op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. Met behulp van 7 onderwerpen wordt hier richting aan gegeven:
De Omgevingsverordening (geconsolideerd in december 2018) is een van de instrumenten om de ambities uit Omgevingsvisie te realiseren. Het is voor provincies mogelijk om invloed uit te oefenen op bestemmingsplannen en de daarbij behorende toelichting (artikel 4.1 Wro). De omgevingsverordening Gelderland dient dan ook als een juridisch instrument en beperkt zich tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
De verordening kent de volgende kaartlagen waaraan regels zijn verbonden: Windenergie, Luchtvaart, Landbouw, Glastuinbouw, Natuur, Natura2000-gebied, Landschap, Water en milieu en Erfgoed. Voor de het perceel zijn enkel de provinciale regels op het gebied van Glastuinbouw van toepassing. Voor onderliggende ontwikkeling zijn deze regels niet van toepassing.
Op voorhand vormt het provinciaal beleid geen belemmering voor onderliggende ontwikkeling.
De Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030 (RSV) (vastgesteld 2007) geeft de kaders voor de ruimtelijke ontwikkeling op langere termijn, tot 2030. De RSV gaat over het zogenaamde bundelingsgebied van de drie steden Apeldoorn, Deventer en Zutphen en het daarbinnen gelegen middengebied (grote delen van het grondgebied van de gemeenten Apeldoorn, Brummen, Deventer, Lochem, Voorst en Zutphen).
De Regionale Structuurvisie De Voorlanden van de regio Stedendriehoek (vastgesteld 2009) maakt samen met Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030 (voor het bundelingsgebied) het ruimtelijk beleid voor de regio ‘compleet’. Beide documenten vormen samen de visie op de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van dit gebied.
De doelstelling voor de RSV is door de regio uitgewerkt in vijf strategische keuzen:
Gelet op de aard en omvang van het plan, is in de Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030 geen beleid opgenomen dat hierop specifiek van toepassing is.
In samenwerking met de provincie Gelderland is door de Strategische Board Stedendriehoek en de Cleantech regio de Omgevingsagenda opgesteld. Deze bevat opgaven uit de Omgevingsvisie Gelderland, Agenda Stedendriehoek en Cleantech Agenda die elkaar raken en elkaar kunnen versterken. De Omgevingsagenda is dus een gezamenlijk product van Gelderland, regio en board. Zij werken samen aan een regio waar het gezond wonen, werken, leven en recreëren is. Het leidende beginsel van deze Omgevingsagenda is het verbeteren van het vestigingsklimaat. (Her)vestiging van kleinschalige bedrijvigheid in de kernen past goed binnen deze doelstelling.
Op 18 december 2018 is door de gemeenteraad de Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst "Kwaliteit, Verbinding en Duurzaamheid" vastgesteld. In deze visie wordt het gemeentelijke beleid voor de komende jaren uitgewerkt, met een doorkijk naar de verdere toekomst. De visie is tot stand gekomen met een grote mate van participatie van inwoners, bedrijven en instellingen. De visie geeft aan dat onze identiteit leidend is in onze fysieke leefomgeving. Onze identiteit bestaat uit vijf bouwstenen, namelijk de kwaliteit van het landschap, de bijzondere cultuurhistorie, de dorpse schaal van de kernen, de krachtige sociale samenhang en duurzaamheid. De visie geeft voor verschillende inhoudelijke thema's (Wonen, leefbaarheid & sociale cohesie / Werken, innovatie & recreatie / Omgeving & landschap/ Energie & klimaat) strategische beleidskeuzes aan.
Met dit bestemmingsplan wordt de vestiging van een schildersbedrijf op het perceel aan de Rijksstraatweg 182 in Voorst mogelijk gemaakt. Het plan past daarmee binnen de kaders van de Ruimtelijke Toekomstvisie.
In de dorpsvisie zijn op basis van kwaliteiten en diskwaliteiten en in relatie tot de beschreven ambities en uitvoerbaarheidsaspecten, ten behoeve van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, enkele ruimtelijke uitgangspunten geformuleerd. Voor de ontwikkeling aan de Rijksstraatweg 182 zijn met name de thema's landschap en werken van belang.
Ruimtelijke uitgangspunten voor het landschap zijn:
Voor het thema werken geldt dat onder andere langs de Rijksstraatweg meer ruimte wordt geboden voor bedrijfs- en beroepsactiviteiten aan huis. Uitgangspunt hierbij is dat het moet gaan om lokale, kleinschalige en niet milieu-hinderlijke activiteiten. Daarnaast mag de verkeersaantrekkende werking niet tot overlast leiden voor de omgeving. Omdat de meeste werkzaamheden op locatie worden uitgevoerd en het een kleinschalig, lokaal bedrijf betreft past het plan binnen de uitgangspunten van de Dorpsvisie Voorst.
Bij ruimtelijke ingrepen dient onderbouwd te worden dat het voornemen 'redelijkerwijs uitvoerbaar' is. In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Daarnaast wordt ingegaan op de thema's ecologie, archeologie en cultuurhistorie, verkeer en parkeren, water en de economische uitvoerbaarheid.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient op basis van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening te worden onderzocht of de aanwezige bodem geschikt is voor het beoogde gebruik. In het geval van een verontreiniging moet de mate van de omvang ervan worden vastgesteld, zodat beoordeeld kan worden of -en zo ja welke- kosten gemoeid zijn met het verwijderen of verminderen van die verontreiniging, zodat voldaan wordt aan de eisen van de milieuwetgeving.
Vanwege de opslag van verf met bijbehorende producten (verdunning/reinigingsmiddelen e.d.; totaliteit buiten werkvoorraad al snel meer dan 25 kg of ltr), zal er daarmee al snel sprake zijn van een type B inrichting als bedoeld in het Activiteitenbesluit, waarvoor de meldingsplicht geldt. Een concrete toetsing van de gehele bedrijfssituatie, het indienen van de melding en het regenereren van een overzicht van de milieuvoorschriften zal aan de hand van www.aimonline,nl plaatsvinden. Afhankelijk van soort en hoeveelheid aan verpakte gevaarlijke stoffen (= ADR-geclassificeerde stoffen) kan een opslagvoorziening volgens PGS 15 noodzakelijk zijn. Bij bodembedreigende activiteiten kan tevens noodzaak voor nulsituatieonderzoek aan de orde zijn.
Het plan voorziet in het vestigen van een schildersbedrijf op het perceel aan de Rijksstraatweg 182 in Voorst. Vanuit de milieuwetgeving is er geen sprake van een verblijf van personen en daarmee geen gevoelige bestemming. De woonboerderij zet de huidige woonfunctie door. Voor dit bestemmingsplan is een verkennend bodemonderzoek om die reden achterwege gebleven.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Hieronder wordt verstaan het aanbrengen van voldoende ruimte tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen de milieubelastende en milieugevoelige functies. Voor wat betreft de onderbouwing van te hanteren afstanden dient in eerste instantie te worden uitgegaan van de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering. De brochure geeft minimale afstanden vanaf de grens van een bedrijf tot een gevoelige functie die aangehouden moeten worden. De aan te houden afstanden van de brochure zijn opgezet voor inwaarts zoneren en bevatten vanuit de milieugevoelige functie gezien een bufferzone.
Er wordt uitgegaan van het referentie omgevingstype gemengd gebied (gezien de omliggende bedrijvigheid). Het schildersbedrijf wordt hierbij opgevat als een aannemersbedrijf. Hierbij wordt wel de nuance gemaakt dat het enkel gaat om een opslagfunctie. Bij een aannemersbedrijf is ook nog een beperkte werkplaats mogelijk. Hiervoor geldt in eerste instantie een grootste afstand van 30 meter in verband met geur- en geluidsaspecten. Vanwege het omgevingstype gemengd gebied kan een verkleinstap worden gemaakt naar 10 meter. Rekening houdend met de bestaande woonboerderij (en een duidelijk begrenzing tussen bedrijfsdeel en woondeel) vormt het plan geen belemmering voor de omliggende bedrijven.
Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden moet worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone ter zake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.
Het plangebied is gelegen nabij de doorgaande verkeersweg N345, binnen de bebouwde kom. Omdat het gaat om een bestaande situatie, waar geen wijziging van de woning aan de orde is, is een nadere toetsing aan de Wet geluidhinder niet aan de orde. Om deze reden is een akoestisch onderzoek achterwege gelaten.
De eisen voor de kwaliteit van de buitenlucht zijn sinds november 2007 vastgelegd in de Wet milieubeheer, in titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen (ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'). In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat de Wet luchtkwaliteit bestaat uit in Europees verband vastgestelde normen voor maximumconcentraties voor een aantal luchtvervuilende stoffen. In Nederland kunnen met name fijnstof (PM10) en stikstofoxiden (NO2) problemen opleveren met betrekking tot overschrijding van de grenswaarden. Fijnstof wordt grotendeels veroorzaakt door grote industriële bronnen en het wegverkeer, NO2 wordt voornamelijk veroorzaakt door wegverkeer.
Indien het uitoefenen van bevoegdheden zoals het vaststellen van bestemmingsplannen of het afwijken van het bestemmingsplan op grond van artikel 2.12 lid 1 sub a onder 1 van de Wabo gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen bestuursorganen die bevoegdheden uitoefenen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:
Sinds 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht. Volgens het NSL draagt een project 'niet in betekenende mate' (Nibm) bij zo lang de concentratie fijnstof of stikstofdioxide niet meer dan 3% bedraagt. Volgens de regeling Nibm wordt die grens pas overschreden bij bijvoorbeeld woningbouwprojecten van meer dan 1.500 woningen of kantoorlocaties met meer dan 100.000 m2 bruto vloeroppervlak. Voor ontwikkelingen die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeft niet te worden getoetst aan de grenswaarden.
Het bestemmingsplan heeft niet één van bovenstaande ontwikkelingen tot gevolg. Gesteld kan worden dat de luchtkwaliteit 'niet betekenende mate' zal verslechteren. Om die reden hoeft niet verder op het aspect luchtkwaliteit te worden ingegaan.
Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire (chemische fabriek, lpg-tankstation) en de mobiele (vervoer gevaarlijke stoffen) bronnen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen groepsrisico (GR) en plaatsgebonden risico (PR). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten.
Uit de risicokaart van de provincie Gelderland (afbeelding 6) blijkt dat in de nabijheid van het perceel geen stationaire bronnen aanwezig zijn die van invloed kunnen zijn op het plan. Een risicovolle inrichting is te vinden aan de Rijksstraatweg 182a in Voorst (Tankstation).
Afbeelding 6 - Uitsnede Risicokaart Gelderland.
Door de Veiligheidsregio Noord- en Oost Gelderland is beoordeeld dat het voornemen past binnen de normen van het Besluit externe veiligheid inrichtingen, het Besluit externe veiligheid buisleidingen en het besluit externe veiligheid transport (zie Bijlage 1). Bij wijziging van de omstandigheden (zoals het vestigen van een werkplaats waar regelmatig medewerkers aanwezig zijn) is een toetsing ten opzichte van de verantwoording groepsrisico noodzakelijk. Daar is op dit moment geen sprake van. Het aspect externe veiligheid vormt om deze reden dan ook geen belemmering.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient de natuurwetgeving beschouwd te worden. Deze wetgeving richt zich op twee hoofdthema's. Het gaat hierbij om de bescherming van natuurgebieden (gebiedsbescherming) en de bescherming van plant- en diersoorten (soortbescherming).
De nieuwe Wet natuurbescherming vervangt vanaf 1 januari 2017 drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Doel van de nieuwe Wet natuurbescherming is drieledig:
In tegenstelling tot de Natuurbeschermingswet 1998 is de bescherming van Beschermde Natuurmomenten komen te vervallen in de nieuwe Wet natuurbescherming. De wet gaat in op gebiedsbescherming (Natura 2000-gebieden of Nationaal Natuurnetwerk) en op soortbescherming.
De Wet natuurbescherming heeft de verbodsbepaling uit de Flora- en faunawet overgenomen dat activiteiten die schadelijk zijn voor beschermde dier- en plantsoorten, verboden zijn. De verboden activiteiten zijn het op enige wijze verwijderen van beschermde inheemse planten van hun groeiplaats, een beschermde inheemse soort opzettelijk te verontrusten en/of nesten, holen of andere vaste rust- en verblijfplaatsen van deze dieren te verstoren. Met de nieuwe Wet natuurbescherming is onopzettelijk verstoren niet meer strafbaar. Opzettelijk verstoren van vogels is in sommige situaties wel toegestaan. Verstoren zonder dat er van tevoren een goed onderzoek naar beschermde soorten is uitgevoerd, blijft strafbaar.
Het plan voorziet in wijzigen van het gebruik van een gedeelte van het perceel. Hierbij zijn op korte termijn (binnen 3 jaar) geen sloop- en nieuwbouwactiviteiten voorgenomen. Uitgangspunt is dat er geen oppervlakte wordt toegevoegd, daarbij wordt het perceel landschappelijk versterkt. Verder ligt het perceel niet in de directe nabijheid van een natuurgebied, of zijn er beschermde dier- en plantensoorten bekend. Om deze redenen is een verkennend ecologisch onderzoek achterwege gelaten. Te allen tijde voor alle planten en dieren de algemene zorgplicht in acht te worden genomen, die tijdens werkzaamheden onverwacht worden aangetroffen, ongeacht of deze soorten beschermd zijn.
Door het Verdrag van Malta zijn overheden verplicht om in het ruimtelijke beleid zorgvuldig om te gaan
met het archeologische erfgoed. Voordat er bodemingrepen plaatsvinden, is een archeologisch
onderzoek nodig. Dit geldt zowel voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen, als waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden voorkomen. Vanaf 1 juli 2016 is een deel
geregeld in de Erfgoedwet (de Monumentenwet trad uit werking). Het deel dat betrekking heeft op de
besluitvorming in de fysieke leefomgeving, gaat over naar de Omgevingswet wanneer deze (naar verwacht) in 2021 in werking treedt. Tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet, zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet. Hier blijven zij ongewijzigd van toepassing totdat de
Omgevingswet in werking treedt.
De bescherming van de aanwezige en de te verwachten archeologische waarden door bodemverstorende activiteiten blijft geregeld. Hierbij wordt uitgegaan van het zo vroeg mogelijk betrekken van de archeologische waarden in het ruimtelijke ordeningproces. Bij de vaststelling van een
bestemmingsplan voor de gronden in het plangebied moet rekening gehouden worden met in de grond
aanwezige of te verwachten archeologische resten. In 2017 heeft de gemeente Voorst een
erfgoedverordening vastgesteld. De erfgoedverordening bestaat uit regels en een bijbehorende
archeologische beleidskaart. Uit de beleidskaart blijkt dat ter plaatse van het toekomstige sloop en nieuwbouw van de bijgebouwen een zone is opgenomen met een hoge archeologische verwachting.Bij deze waarde geldt een onderzoeksverplichting voor een bouwwerk groter dan 250 m2, en waarvan de ingreep dieper reikt dan 30 cm onder maaiveld. De woonboerderij is een bekende archeologische vindplaats. Hiervoor geldt een onderzoeksverplichting bij 30 m2 en dieper dan 30 cm onder het maaiveld.
Afbeelding 7 - Uitsnede archeologische beleidskaart.
De twee huidige schuren (ten zuidwesten van de boerderij) zijn omstreeks 1950 gebouwd en in de loop der jaren regelmatig verbouwd. De gronden zijn hierdoor geroerd. De vestiging van het schildersbedrijf valt niet onder de uitvoeringsvoorwaarde, zodoende is er geen waardestellend inventariserend archeologisch vooronderzoek nodig.
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets (www.dewatertoets.nl) kan beoordeeld worden welke waterthema's in het plan relevant zijn.
Op 1 november 2019 is de digitale Watertoets van Waterschap Vallei en Veluwe ingevuld. Het resultaat hiervan is opgenomen als bijlage (zie Bijlage 2). Beoordeeld is dat het plan voor het waterschap beperkt van belang is. De motivatie daarvoor is dat er geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A-watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor een regionale waterberging. Dit betekent dat geen essentieel waterbelang wordt geraakt en het waterschap op basis daarvan een positief wateradvies geeft.
Voor de verdere uitwerking en concretisering van de beoogde ontwikkeling, geeft het waterschap aan dat rekening gehouden moet worden met een aantal algemene en gebiedsspecifieke aandachtspunten voor water.
Vasthouden - bergen - afvoeren
Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.
Grondwaterneutraal bouwen
Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.
Schoon houden - scheiden - schoon maken
Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Toegepaste (bouw)materialen mogen dan ook geen schadelijke stoffen uitscheiden.
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In dit geval is van een dergelijk plan geen sprake. De kosten van dit bestemmingsplan en de uitvoering hiervan zijn voor rekening van de aanvrager. Verondersteld mag worden dat het plan hiermee uitvoerbaar is.
Volgens vast beleid van de gemeente Voorst wordt ten aanzien van ruimtelijke projecten waaruit tegemoetkoming in schade (planschade) kan voortvloeien, altijd een overeenkomst in tegemoetkoming in schade afgesloten, dan wel wordt een passage in de anterieure overeenkomst opgenomen. In dit geval is er een planschade overeenkomst opgesteld. Hierdoor wordt gewaarborgd dat eventuele tegemoetkoming in schade betaald wordt door de initiatiefnemer.
In dit hoofdstuk worden de regels van het plan nader toegelicht. Er wordt inzicht gegeven in de opbouw van de planregels, de gebruikte bestemmingen en de inzet van zogenaamde flexibiliteitinstrumenten.
Een bestemmingsplan kent aan gronden een bestemming toe en verbindt regels aan deze bestemming. Deze regels betreffen het gebruik van de gronden, maar onder meer ook de bouwmogelijkheden. De regels zijn nader onder te verdelen in:
In deze regels staan de begrippen verklaard, die in de planregels voorkomen en die om een nadere omschrijving vragen. Verder wordt aangegeven op welke wijze gemeten moet worden om bijvoorbeeld een goot- of bouwhoogte te bepalen.
Deze regels betreffen het hart van het bestemmingsplan. In de bestemmingsregels wordt aangegeven waarvoor en - zo nodig - hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. In dit bestemmingsplan komt de volgende bestemming voor:
Het komt regelmatig voor dat een tweede functie op een perceel aanwezig is, zoals bijvoorbeeld een leiding. De aanwezigheid van deze leiding brengt de nodige beperkingen met zich mee. Deze beperkingen kunnen ook gelegen zijn onder het maaiveld. In het geval dat er twee functies tegelijk op één perceel geregeld moeten worden in een bestemmingsplan wordt er wel gesproken van een ' dubbelbestemming'. In dit bestemmingsplan komt de volgende dubbelbestemming voor:
Het is verder mogelijk om door middel van functieaanduidingen een specifieke functie binnen de bestemming toe te staan. Hiermee kan tot uitdrukking worden gebracht dat ter plaatse alleen een bepaalde, met name genoemde functie is toegestaan. In dit bestemmingsplan zijn dit:
Daarnaast kan met en aanduiding een specifieke, niet bij de bestemming passende, functie mogelijk worden gemaakt. In dit bestemmingsplan is sprake van:
De bestemmingsregels kennen een vaste opbouw in bestemmingsomschrijving (toegestaan gebruik), bouwregels, nadere eisen, afwijking van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijking van de gebruiksregels, omgevingsvergunning en wijzigingsbevoegdheden.
Bestaande situatie
In de bestemmingsregels, veelal de bouwregels, kan worden verwezen naar de bestaande situatie. Dit vindt veelal plaats om van het plan afwijkende maten en oppervlakten niet onder het overgangsrecht te plaatsen. De bestaande situatie is de situatie zoals deze naar voren komt uit de (digitale) gegevens van het gemeentelijk bouwdossier aangevuld met het GBT, het kadaster, de luchtfoto's en de cyclomedia, zoals deze bestaan op het moment van het in werking treden van het plan.
De algemene regels hebben betrekking op alle bestemmingen in het plan. In plaats van bij elke bestemming dezelfde regels te plaatsen, kan gebruik worden gemaakt van een algemene regel. Zo zijn er algemene bouwregels, gebruiksregels, aanduidingsregels, afwijkingsregels en wijzigingsregels.
Anti-dubbeltelbepaling
De anti-dubbeltelbepaling is ook onder de algemene regels opgenomen. Hiermee blijven gronden, die eenmaal in aanmerking zijn genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, buiten beschouwing bij de beoordeling van latere bouwplannen.
Strijdig gebruik
In het verleden werd strijdig gebruik (gebruik in strijd met de bestemming) expliciet vermeld bij elke bestemming. Nu is dit strijdige gebruik bij wet (artikel 2.1 Wabo) verboden en wordt het niet langer vermeld in het bestemmingsplan. Al het gebruik dat niet past binnen de doeleindenomschrijving van de betreffende bestemming wordt daarom gezien als strijdig gebruik.
Hieronder zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. De eerste regels beschermen een bestaand bouwwerk of gebruik dat afwijkt van de regels. De slotregel geeft aan op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.
Bestemmingsomschrijving
De gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor wonen, beroepen en bedrijven aan huis alsmede ondergeschikte voorzieningen als groen, tuinen, erven, verhardingen, verkeers- en verblijfsvoorzieningen, parkeerplaatsen, laad- en losvoorzieningen, water en openbare nutsvoorzieningen. Het gebruiken van deze gronden voor buitenopslag van goederen en materialen is niet toegestaan.
Bouwvlak
Er is gekozen voor een systematiek waarbij binnen het bouwvlak de woning is opgenomen. Hier geldt een maximale bouwhoogte van 9 meter en een maximale goothoogte van 6 meter. Bijgebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduidingen 'bouwvlak' en 'erf' worden gebouwd. Hierbij geldt de maximale bouwhoogte van 5 meter en een maximale goothoogte van 3 meter. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - schildersbedrijf' geldt een maximale bouwhoogte van 8 meter en een maximale goothoogte van 3 meter. Andere bouwwerken mogen ook buiten de bouwvlakken worden opgericht. Ten behoeve van het wonen en bijgebouwen geldt een saneringsregeling van 50%. Wanneer de huidige opstallen worden gesloopt en ten behoeve van de functie wonen worden nieuwgebouwd, mag er 50% worden teruggebouwd. In combinatie met de functieaanduiding 'specieke vorm van wonen - schildersbedrijf' mag een totaal van 210 m2 op het perceel aan bijgebouwen aanwezig zijn. Zonder het gebruik voor het schildersbedrijf mag er maximaal 130 m2 aan bijgebouwen op het perceel aanwezig zijn.
Functieaanduiding specifieke vorm van bedrijf - schildersbedrijf
Bij de bestemming Wonen is ervoor gekozen om ter plaatse van de aanduiding 'schildersbedrijf' een schildersbedrijf toe te staan. Door te werken met 'specifieke vormen van wordt ervoor gezorgd dat specifieke bedrijven expliciet worden aangeduid. Zij zijn dus specifiek en positief bestemd voor wat betreft het soort bedrijf dat er nu zit. Wanneer dit bedrijf wordt beëindigd, kan er geen ander bedrijf (dan beroepen en bedrijven aan huis) terugkomen. Ten behoeve van deze functie mag 160 m2 worden gebruikt conform het erfinrichtinsplan in Bijlage 1 van de regels.
Aan huis verbonden beroep en aan huis vebonden bedrijf
Binnen de bestemming 'Wonen' is een beroep of bedrijf aan huis mogelijk tot een maximum oppervlak van 50 m2. Er dient te worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
Voorwaardelijke verplichting
Binnen deze bestemming is een zogenaamde 'voorwaardelijke verplichting' opgenomen. De bouwmogelijkheden die door dit bestemmingsplan ontstaan, zijn gekoppeld aan een kwaliteitsimpuls van het plangebied. Binnen 5 jaar na inwerkingtreding van dit bestemmingsplan dient uitvoering te zijn gegeven aan de aanleg en instandhouding van de erfinrichtings- en landschapsmaatregelen conform het in Bijlage 1 van de regels opgenomen Erfinrichtingsplan, teneinde te komen tot een goede landschappelijke en cultuurhistorische inpassing. Worden de erfinrichtings- en landschapsmaatregelen niet uitgevoerd of niet in stand gehouden, dan is het gebruik van de bebouwing ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - voorwaardelijke verplichting' in strijd met de bestemming.
De bescherming van de archeologische waarden is gebaseerd op de Erfgoedverordening uit 2017.
Waarde - Archeologie - 2
Om archeologische waardevolle gebieden veilig te stellen, gelden op deze gronden beperkingen ten aanzien van het bouwen voor de met deze bestemming samenvallende bestemmingen. Bouwen waarbij ingrepen plaatsvinden die groter zijn dan 30 m2 én dieper reiken dan 30 cm, is uitsluitend toegestaan als uit onderzoek blijkt dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn of dat waarden voldoende worden veiliggesteld. Daarnaast geldt er een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van bepaalde werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden.
Waarde - Archeologie - 3
Om archeologische waardevolle gebieden veilig te stellen, gelden op deze gronden beperkingen ten aanzien van het bouwen voor de met deze bestemming samenvallende bestemmingen. Bouwen waarbij ingrepen plaatsvinden die groter zijn dan 250 m2 én dieper reiken dan 30 cm, is uitsluitend toegestaan als uit onderzoek blijkt dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn of dat waarden voldoende worden veiliggesteld. Daarnaast geldt er een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van bepaalde werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden.
Flexibiliteit in een bestemmingsplan is handig om ervoor te zorgen dat een bestemmingsplan voldoende beleidsruimte biedt om toekomstige ontwikkelingen mogelijk te maken, die ten tijde van vaststelling van het bestemmingsplan nog niet voorzien zijn. Een bestemmingsplan zonder flexibiliteit kan te star zijn. Als gebruik wordt gemaakt van de flexibiliteitbevoegdheden (art. 3.6, Wro), dienen in het bestemmingsplan zelf de grenzen te worden aangegeven door het stellen van nadere eisen, het verlenen van afwijkingen, het wijzigen van het plan of het uitwerken van een plan.
Deze bevoegdheid biedt de mogelijkheid af te wijken van een in het plan opgenomen regeling. Het is mogelijk van geval tot geval ruimtelijk relevante voorwaarden te stellen en belangen nader af te wegen. Een afwijking mag alleen op relatief ondergeschikte onderdelen betrekking hebben en mag niet tot een bestemmingswijziging leiden:
De algemene afwijkingsmogelijkheden die hierboven genoemd staan, mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
Meer ingrijpende functieveranderingen en meer ingrijpende afwijkingen van de regels kunnen mogelijk worden gemaakt met een in het bestemmingsplan op te nemen wijzigingsbevoegdheid. Dit mag er niet toe leiden dat de structuur en de ruimtelijke opzet van het plan ingrijpend wordt gewijzigd. De wijziging treedt in werking na de vaststelling van een afzonderlijk wijzigingsplan. In dit bestemmingsplan zijn de volgende wijzigingsbevoegdheden opgenomen;
Het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan pleegt daarbij overleg met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het geding zijn.
In artikel 3.1.1. van de Bro wordt bij lid 2 de mogelijkheid gegeven dat de Minister van Infrastructuur en Milieu kan aangeven onder welke omstandigheden of in welke gevallen geen overleg gevoerd hoeft te worden met de rijksdienst die betrokken is bij de zorg voor de ruimtelijke ordening. Na overleg met de betrokken departementen is besloten het overleg te beperken tot die zaken waarbij directe belangen aan de orde zijn. Aangezien er geen sprake is van directe rijksbelangen heeft er geen vooroverleg plaatsgevonden met het Rijk.
Met de provincie is een vergelijkbare afspraak gemaakt. Enkel wanneer er sprake is van een provinciaal belang is vooroverleg noodzakelijk. Het voorliggende plan is niet in strijd met enig provinciaal belang, waardoor er voor gekozen is geen vooroverleg te plegen. De provincie wordt in kennis gesteld van de start van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan.
Het vooroverleg met het waterschap heeft plaats gevonden via de website http://www.dewatertoets.nl.Hieruit is naar voren gekomen dat verder overleg niet noodzakelijk is. Ook het waterschap wordt in kennis gesteld van de start van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 2 juli 2020 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.