direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Rijksstraatweg 40, Voorst
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0285.2107-VS00

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De eigenaar van het perceel Rijksstraatweg 40 in Voorst, heeft bij de gemeente Voorst een verzoek ingediend om een nieuw bestemmingsplan voor het perceel. In het geldende bestemmingsplan 'Dorp Voorst 2010' is het perceel bestemd voor Wonen. Initiatiefnemer is een ZZP'er en heeft een eigen bouw- en timmerbedrijf. Vanwege de aanleg van de rondweg om het dorp Voorst is hij genoodzaakt een nieuwe locatie te vinden voor het vestigen van zijn bedrijf. Zijn klantenkring bevindt zich voornamelijk in en rond het dorp Voorst.

Het voornemen is om de huidige woonbestemming op het perceel te wijzigen naar een bedrijfsbestemming zodat het mogelijk wordt voor initiatiefnemer om zijn bedrijf hier te vestigen. Daarnaast wil initiatiefnemer de huidige burgerwoning in gebruik nemen als bedrijfswoning. Voor de uitoefening van zijn bedrijf is een groter oppervlakte aan bijgebouwen gewenst. Om het plan te realiseren moet een nieuw bestemmingsplan worden opgesteld.

1.2 Doel

Voorliggend bestemmingsplan heeft als doel een planologisch kader te scheppen om de bestemming van het perceel Rijksstraatweg 40 te wijzigen naar een bedrijfsbestemming. Daarnaast wordt een grotere oppervlakte aan bijgebouwen mogelijk gemaakt zodat initiatiefnemer zich hier kan vestigen met zijn bouw- en timmerbedrijf.

1.3 Ligging plangebied

De situering van het plangebied in de omgeving is weergegeven in afbeelding 1. De locatie ligt ten noorden van de kern Voorst. Een luchtfoto is opgenomen in afbeelding 2. Het perceel is kadastraal bekend als gemeente Voorst, sectie E, nummer 2460.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0285.2107-VS00_0001.png"

Afbeelding 1 - situering van het plangebied in de omgeving

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.2107-VS00_0002.png"

Afbeelding 2 - luchtfoto van het perceel Rijksstraatweg 40 in Voorst

1.4 Leeswijzer

De toelichting van het bestemmingsplan bestaat uit 7 hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 de huidige en toekomstige situatie beschreven. In hoofdstuk 3 wordt vervolgens het beleidskader geschetst. Hoofdstuk 4 gaat in op de uitvoerbaarheid van de plannen aan de hand van de verschillende milieuthema's en de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 5 geeft kort de planbeschrijving weer. De juridische planopzet wordt toegelicht in hoofdstuk 6. Hoofdstuk 7 gaat tot slot in op overleg en inspraak na het in procedure brengen van het plan.

Hoofdstuk 2 Bestaande en toekomstige situatie

2.1 Bestaande situatie

Het perceel ligt ten oosten van de Rijksstraatweg ten noorden van de kern van het dorp Voorst. De vrijstaande villa genaamd 'den Oorsprong', het bijgebouw en het prieeltje zijn gebouwd in de eerste helft van de 19e eeuw. De woning heeft een woonoppervlakte van circa 265 m². Het bijgebouw heeft een oppervlakte van circa 60 m². De totale oppervlakte van het perceel is ongeveer 1840 m². De achtertuin heeft een oppervlakte van ruim 1300 m².

De omgeving van het perceel kenmerkt zich door een verscheidenheid aan bestemmingen. Zo grenst de achtertuin van de Rijksstraatweg 40 direct aan een bosbestemming, behorende tot landgoed Beekzicht. Ten noorden van het perceel ligt naast een woonbestemming ook de horecabestemming van Ribhouse Texas Voorst. Zuidelijk van het perceel wordt de omgeving vooral gekenmerkt door bedrijfsbestemmingen.

2.2 Toekomstige situatie

Voorliggend bestemmingsplan heeft als doel de woonbestemming om te zetten naar een bedrijfsbestemming op het perceel Rijksstraatweg 40 in Voorst. Het aanzicht op de woning en het bijgebouw vanaf de Rijksstraatweg blijven in de nieuwe situatie behouden. In de toekomstige situatie wordt de woning in gebruik genomen als bedrijfswoning. Op deze manier is het planologisch geregeld dat het bedrijf hier wordt gevestigd en initiatiefnemer hier kan wonen. Ruimtelijk gezien vindt een vergroting van de oppervlakte aan bijgebouwen plaats. In de huidige situatie is deze oppervlakte circa 60 m². De nieuwe oppervlakte is circa 194 m² en bestaat uit een werkplaats (circa 141 m²), een fietsenberging (12 m²) en een carport (circa 41 m²). Daarnaast ligt het perceel in de toekomst in de directe nabijheid van de nieuwe rondweg om het dorp Voorst (afbeelding 4).

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.2107-VS00_0003.png"

Afbeelding 3 - weergave vergroting oppervlakte van het bijgebouw

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.2107-VS00_0004.png"

Afbeelding 4 - ligging van de nieuwe rondweg om het dorp Voorst ten opzichte van het perceel

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt beknopt het belangrijkste ruimtelijke beleidskader beschreven op de verschillende overheidsniveaus (rijk, provincie, regionaal en gemeente). Andere beleidsthema's, zoals milieu, archeologie en wateraspecten, worden hier niet beschreven. Dit beleid komt aan bod in hoofdstuk 4.

3.2 Rijksbeleid

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. De SVIR heeft diverse nota's vervangen, zoals de Nota Ruimte en de Nota Mobiliteit. Ook zijn met het SVIR de ruimtelijke doelen en uitspraken vervallen die zijn benoemd in de Agenda Landschap, Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta. In de SVIR is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een nieuw integraal kader dat de basis vormt voor bestaand en nieuwe rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR is gekozen voor een meer selectieve inzet van het rijksbeleid van voorheen. Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie rijksdoelen uitgewerkt:

  • vergroten van de concurrentiekracht door versterking van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • verbeteren van de bereikbaarheid;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

Met bovengenoemde rijksdoelen zijn 13 nationale belangen aan de orde die in het SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van ruimtelijke ordening gekregen. Het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn. Voorliggend initiatief heeft geen relatie met één van de 13 nationale belangen.

Ladder voor duurzame verstedelijking

De ladder voor duurzame verstedelijking wordt in de SVIR geïntroduceerd. Deze ladder is vanaf 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. De ladder kent drie treden die achter elkaar worden doorlopen (weergegeven in afbeelding 5).

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.2107-VS00_0005.png"

Afbeelding 5 - schema ladder voor duurzame verstedelijking

Gezien de aard en omvang van dit bestemmingsplan is de SVIR en de ladder voor duurzame verstedelijking op onderliggend plan niet van toepassing. Het Rijk heeft dan ook geen verdere bemoeienis met de planvorming. Nadere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is om deze reden dan ook niet noodzakelijk.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Gelderland

De Omgevingsvisie Gelderland is een integrale visie, niet alleen op het gebied van de ruimtelijke ordening, maar ook voor waterkwaliteit en veiligheid, bereikbaarheid, economische ontwikkeling, natuur en milieu, inclusief de sociale gevolgen daarvan. De omgevingsvisie is de vervanger van het Streekplan en enkele andere structuurvisies. Op 9 juli 2014 hebben Provinciale Staten de visie vastgesteld. Nadien is het plan op onderdelen geactualiseerd. De provincie kiest er in de Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:

  • 1. een duurzame economische structuur;
  • 2. het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

De opzet van de Omgevingsvisie is opgehangen aan de termen divers, dynamisch en mooi. Gelderland is een dynamische provincie in een prachtige setting, met een grote diversiteit. Divers Gelderland heeft betrekking op de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en opgaven en het koesteren van de regionale identiteiten. Dynamisch Gelderland betreft de provinciale ambities die zich afspelen op met name ruimtelijk-economisch vlak, bijvoorbeeld wonen, werken en mobiliteit. Mooi Gelderland staat voor de kwaliteiten die bescherming of ontwikkeling nodig hebben en die tegelijk richting geven aan ontwikkelingen, waarbij te denken valt aan cultuurhistorie, natuur en water.

Mooi Gelderland - Natuur en landschap in Gelderland

De provincie streeft naar een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en naar behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap. Waar gebieden voorheen onderdeel uitmaakten van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), zijn deze nu opgenomen in het Gelders natuurnetwerk (GNN) en de Groene ontwikkelingszone (GO). Om de biodiversiteit nu en voor toekomstige generaties Gelderlanders veilig te stellen, zorgt de provincie voor ruimtelijke bescherming van het GNN. Dit is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuur van internationaal, nationaal en provinciaal belang. De GO heeft een dubbele doelstelling. Er is ruimte voor verdere economische ontwikkelingen in combinatie met een (substantiële) versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden. Ecologische, natuurlijke en landschapsbelangen zijn in beide gebieden zeer hoog.

Het perceel ligt zowel binnen het GNN als de GO. Het specifieke gebied beoogd voor de uitbreiding voor de werkplaats maakt deel uit van de GO. Vanwege de dubbele doelstelling is er in de GO ruimte voor nieuwe ontwikkelingen en voor een uitbreiding van bestaande bedrijven, woningen en bouwwerken en andere functies, waarbij de kernkwaliteiten van het gebied per saldo niet significant worden aangetast (bij een beperkte uitbreiding) dan wel substantieel worden versterkt (bij een grote uitbreiding).

Als kernkwaliteiten zijn benoemd:

  • de samenhang met aangrenzende natuurgebieden;
  • de aanwezige en nog te ontwikkelen natuurwaarden (in het bijzonder de ecologische verbindingszones);
  • de landschappelijke, cultuurhistorische, geomorfologische en archeologische waarden;
  • de abiotische kwaliteiten stilte, donkerte, openheid en 'rust' (omgevingscondities).

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.2107-VS00_0006.png"

Afbeelding 6 - uitsnede Omgevingsvisie Gelderland, kaart 7: Natuur

Planologisch wordt de uitbreiding van het bijgebouw met circa 130 m² mogelijk gemaakt. De intensiteit van de werkzaamheden op het perceel zijn beperkt omdat de meeste werkzaamheden direct op locatie plaatsvinden. Hierdoor kan gesteld worden dat de ontwikkeling geen significant negatief effect heeft op de kernkwaliteiten van het gebied. Om verslechtering in de toekomst te voorkomen wordt het plan specifiek toegespitst op het bouw- en timmerbedrijf van initiatiefnemer. Zwaardere bedrijvigheid op het perceel wordt op deze manier uitgesloten. Daarnaast zijn de bebouwingsmogelijkheden (bijna) exact begrensd.

3.3.2 Omgevingsverordening Gelderland

In de Omgevingsverordening Gelderland (vastgesteld op 24 september 2014) staan regels beschreven, die er voor moeten zorgen dat de in de Omgevingsvisie Gelderland opgenomen visie ook daadwerkelijk uitgevoerd kan worden. De omgevingsverordening dient dan ook als het toetsingskader bij het opstellen van nieuwe ruimtelijke plannen zoals een bestemmingsplan of een uitgebreide afwijkingsprocedure in het kader van de omgevingsvergunning. De Omgevingsverordening bestaat uit een kaart met daaraan gekoppeld de regels. Zoals onder 3.3.1 aangegeven, ligt het plangebied in de Groene ontwikkelingszone (GO) en het Gelders natuurnetwerk (GNN).

In artikel 2.7.2 onder 2 is het beschermingsregime opgenomen voor kleinschalige uitbreidingen binnen de Groene ontwikkelingszone:

  • 1. Ontwikkelingen waarbij sprake is van uitbreiding met meer dan 30% kunnen mogelijk worden gemaakt indien in de toelichting bij het bestemmingsplan wordt aangetoond dat de kernkwaliteiten van het betreffende gebied, in hun onderlinge samenhang bezien, per saldo substantieel worden versterkt en deze versterking is verankerd in hetzelfde dan wel een ander, gelijktijdig vast te stellen bestemmingsplan;
  • 2. Ontwikkelingen waarbij sprake is van uitbreiding met ten hoogste 30% kunnen mogelijk worden gemaakt indien uit de toelichting blijkt dat de uitbreiding zodanig wordt ingepast in het betreffende landschapstype dat de kernkwaliteiten, in hun onderlinge samenhang bezien, per saldo niet significant worden aangetast en deze inpassing planologisch is verankerd in hetzelfde dan wel een ander, gelijktijdig vastgesteld bestemmingsplan.

Zoals in voorgaande paragraaf weergegeven, heeft de ontwikkeling geen significant negatieve effecten op de kernkwaliteiten van het gebied, ondanks de uitbreiding van het bijgebouw en de wijziging van de bestemming. Op locatie is beoordeeld dat het aanwezige groen ter plaatse van de uitbreiding niet van dusdanige kwaliteit is dat het verwijderen ervan afbreuk doet aan de kernkwaliteiten van het gebied (zie onderstaande afbeeldingen 7 en 8).

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.2107-VS00_0007.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0285.2107-VS00_0008.png"

Afbeeldingen 7 en 8 - te verwijderen hulst en hazelaar voor de beoogde uitbreiding

Elders op het perceel zijn enkele grote hulstbomen, een magnoliaboom en een grote blauwspar aanwezig. Initiatiefnemer wil deze bomen en het overige groen op het perceel intact houden. Het parkachtige karakter van de tuin en de overgang naar het achtergelegen bos van landgoed Beekzicht blijft zodoende behouden. Het plan is om deze redenen positief beoordeeld en wordt geconcludeerd dat er geen significante afbreuk wordt gedaan aan de kwaliteit van het gebied.

In het verlengde van de beoogde uitbreiding ligt in het noordwesten van het perceel een vervallen kippenschuur met een asbesthoudend dak. Dit gedeelte van het perceel maakt onderdeel uit van het GNN. Nieuwe bebouwing is hier volgens de Omgevingsverordening Gelderland uitgesloten. Initiatiefnemer wil het hok afbreken en het asbesthoudende dak saneren. De relatief kleine ingreep in de GO wordt op deze manier gecompenseerd door een ongewenst bouwwerk te verwijderen uit het GNN. Kortom, het verwijderen van het asbesthoudende kippenhok aan de ene kant en het behoud van het beeldbepalende groen en karakter van de tuin aan de andere kant vormen aanleiding om op basis van de Omgevingsverordening Gelderland mee te werken aan het plan. Paragraaf 4.3 gaat daarnaast nog verder in op de aanwezige flora- en fauna op het perceel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.2107-VS00_0009.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0285.2107-VS00_0010.png"

Afbeeldingen 9 en 10 - bestaande kippenschuur met asbesthoudend dak

3.4 Regionaal beleid

3.4.1 Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030

De Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030 (RSV) (vastgesteld 2007) geeft de kaders voor de ruimtelijke ontwikkeling op langere termijn, tot 2030. De RSV gaat over het zogenaamde bundelingsgebied van de drie steden Apeldoorn, Deventer en Zutphen en het daarbinnen gelegen middengebied (grote delen van het grondgebied van de gemeenten Apeldoorn, Brummen, Deventer, Lochem, Voorst en Zutphen).

De Regionale Structuurvisie De Voorlanden van de regio Stedendriehoek (vastgesteld 2009) maakt samen met Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030 (voor het bundelingsgebied) het ruimtelijk beleid voor de regio ‘compleet’. Beide documenten vormen samen de visie op de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van dit gebied.

De doelstelling voor de RSV is door de regio uitgewerkt in vijf strategische keuzen:

  • Duurzaam waterbeheer als basis voor ruimtelijke ontwikkeling;
  • Natuur, landschap en landbouw ontwikkelen in functiecombinaties;
  • Regionale bereikbaarheid verbeteren door hoogwaardig openbaar vervoer;
  • Stedelijke herstructurering gaat boven nieuwe stadsuitbreidingen;
  • Toevoegen van centrumstedelijke en landelijke woonmilieus.

Gelet op de aard en omvang van het plan, is in de Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030 geen beleid opgenomen dat hierop specifiek van toepassing is.

3.4.2 Omgevingsagenda Cleantech regio

In samenwerking met de provincie Gelderland is door de Strategische Board Stedendriehoek en de Cleantech regio de Omgevingsagenda opgesteld. Deze bevat opgaven uit de Omgevingsvisie Gelderland, Agenda Stedendriehoek en Cleantech Agenda die elkaar raken en elkaar kunnen versterken. De Omgevingsagenda is dus een gezamenlijk product van Gelderland, regio en board. Zij werken samen aan een regio waar het gezond wonen, werken, leven en recreëren is. Het leidende beginsel van deze Omgevingsagenda is het verbeteren van het vestigingsklimaat. (Her)vestiging van kleinschalige bedrijvigheid in de kernen past goed binnen deze doelstelling. Onderliggend plan, dat de vestiging van een kleinschalig bouw- en timmerbedrijf in het dorp Voorst mogelijk maakt sluit dus aan op het meest actuele beleid dat door de regio en provincie is opgesteld.

3.5 Gemeentelijk beleid

3.5.1 Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst

In de Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst (vastgesteld op 31 januari 2005) is de toekomstvisie geformuleerd voor toekomstig gemeentelijke ruimtelijk beleid. Dit kader geeft de ambities weer ten aanzien van de gewenste ruimtelijke ontwikkeling en is daarmee een handvat voor onder meer nieuwe bestemmingsplannen.

De locatie ligt ten noorden van de kern Voorst. Het dorp is gelegen op een stroomrug en heeft het karakter van een historisch dijkdorp met een karakteristieke driehoekige plattegrond. De grootste ruimtelijke kwaliteiten zijn te vinden in de gave dorpskern en het aangrenzende aantrekkelijke landschap met hagen en vergezichten in de Voorster Klei. De meeste mensen ervaren Voorst vanaf de Rijksstraatweg. Langs deze weg is een grote variatie aan bebouwing ontstaan, denk hierbij aan herenhuizen, winkels en kantoren. Nadat de rondweg om het dorp Voorst is gerealiseerd vormt de Rijksstraatweg, vanwege de afname van de verkeersintensiteit, niet zozeer meer de fysieke barrière binnen het dorp zoals dat nu het geval is.

Het plangebied ligt in het deelgebied Zuidelijke Overgangsgebied. Het is een gebied waar afwisselend sprake is van openheid en beslotenheid. Het GLTO ziet in dit gebied ontwikkelingsmogelijkheden voor grondgebonden en verbrede landbouw. Nieuwe woon- of werklocaties in of grenzend aan het Zuidelijk Overgangsgebied vanuit de kernen, worden zodanig ruimtelijk vormgegeven en landschappelijk ingepast dat het geheel aansluit bij de landschappelijke karakteristiek van het gebied.

Het onderliggend plan past binnen de Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst. Een nadere uitwerking van het gemeentelijk beleid heeft plaatsgevonden in een dorpsvisie en een bestemmingsplan voor de kern Voorst.

3.5.2 Dorpsvisie Voorst

In de dorpsvisie zijn op basis van kwaliteiten en diskwaliteiten en in relatie tot de beschreven ambities en uitvoerbaarheidsaspecten, ten behoeve van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, enkele ruimtelijke uitgangspunten geformuleerd. Voor de ontwikkeling aan de Rijksstraatweg 40 zijn met name de thema's lanschap en werken van belang.

Ruimtelijke uitgangspunten voor het landschap zijn:

  • behoud van de karakteristieke buurtschappen op de flank van de es;
  • inzet van structureel groen met relaties naar het buitengebied;
  • benadrukken doorzichten en landschappelijke en historische structuren;
  • aanhaken op de afwisseling in landschappen rondom Voorst en de verschillen daartussen benadrukken.

Voor het thema werken geldt dat onder andere langs de Rijksstraatweg meer ruimte wordt geboden voor bedrijfs- en beroepsactiviteiten aan huis. Uitgangspunt hierbij is dat het moet gaan om lokale, kleinschalige en niet milieu-hinderlijke activiteiten. Daarnaast mag de verkeersaantrekkende werking niet tot overlast leiden voor de omgeving. Het bouw- en timmerbedrijf van de initiatiefnemer wordt volgens de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' aangemerkt als een categorie 3.1 bedrijf. Om deze reden is een bestemmingswijziging naar Bedrijf noodzakelijk. Omdat de meeste werkzaamheden op locatie worden uitgevoerd en het een kleinschalig, lokaal bedrijf betreft past het plan binnen de uitgangspunten van de Dorpsvisie Voorst.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

4.1 Inleiding

Bij ruimtelijke ingrepen dient onderbouwd te worden dat het voornemen 'redelijkerwijs uitvoerbaar' is. In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Daarnaast wordt ingegaan op de thema's ecologie, archeologie en cultuurhistorie, verkeer en parkeren, water en de economische uitvoerbaarheid.

4.2 Milieu

4.2.1 Bodem

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient op basis van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening te worden onderzocht of de aanwezige bodem geschikt is voor het beoogde gebruik. In het geval van een verontreiniging moet de mate van de omvang ervan worden vastgesteld, zodat beoordeeld kan worden of -en zo ja welke- kosten gemoeid zijn met het verwijderen of verminderen van die verontreiniging, zodat voldaan wordt aan de eisen van de milieuwetgeving.

Het perceel Rijksstraatweg 40 is een locatie met een geschiedenis. In het verleden is er een olieverontreiniging gesaneerd en is er alleen een restverontreiniging onder de woning achtergebleven. Dit onderzoek concludeerde dat de gronden geschikt waren voor 'wonen' en 'tuin'. Vanwege de verontreiniging heeft de provincie Gelderland op 11 oktober 2011 een Besluit instemming nazorgplan genomen. Hierin zijn een aantal gebruiksbeperkingen voor de locatie opgenomen. Zo is normaal gebruik van de leeflaag tot een diepte van 2 meter beneden maaiveld toegestaan. Dieper graven is niet toegestaan zonder instemming van het bevoegd gezag. Ook geldt er een meldingsplicht als de het gebruik van de gronden gevoeliger wordt ten opzichte van 'wonen' en 'tuin'. Onderliggend plan heeft op beide aspecten geen betrekking.

Toch is in opdracht van de initiatiefnemer door De Klinker Milieu een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd op het perceel Rijksstraatweg 40 in Voorst (kenmerk K170301, d.d. 03 maar 2017, zie bijlage 1). Het bodemonderzoek is uitgevoerd in het kader van het bestemmingsplan ten behoeve van de wijziging naar een bedrijfsbestemming en de voorgenomen bouwplannen.

De veldwerkzaamheden zijn uitgevoerd op 26 januari 2017. Tijdens het uitvoeren van het veldwerk is de grond zintuiglijk beoordeeld op de aanwezigheid van verontreinigingen. Daarbij is het opgeboorde materiaal gekarakteriseerd en vastgelegd in de boorbeschrijvingen. In de bodem is geen 'asbestverdacht' materiaal aangetroffen. De conclusie van het onderzoek is dat er tijdens de veldwerkzaamheden zintuiglijk geen minerale olieproducten zijn waargenomen. De analyse wees uit dat er geen verhoogde gehalten aan minerale olie en vluchtige aromaten zijn aangetroffen in de grond.

Op basis van het onderzoek van De Klinker Milieu is de conclusie dat de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geen bezwaar vormt voor de bouwplannen. De grond wordt vanuit milieuhygiënisch oogpunt geschikt geacht voor het gebruik en de voorgenomen nieuwbouw.

4.2.2 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Hieronder wordt verstaan het aanbrengen van voldoende ruimte tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen de milieubelastende en milieugevoelige functies. Voor wat betreft de onderbouwing van te hanteren afstanden dient in eerste instantie te worden uitgegaan van de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering. De brochure geeft minimale afstanden vanaf de grens van een bedrijf tot een gevoelige functie die aangehouden moeten worden. De aan te houden afstanden van de brochure zijn opgezet voor inwaarts zoneren en bevatten vanuit de milieugevoelige functie gezien een bufferzone.

Initiatiefnemer wil de bestaande schuur verbouwen en vergroten. Deze uitbreiding wordt richting het westen gerealiseerd. Het bouw- en timmerbedrijf wordt gezien als een categorie 3.1 bedrijf. Hiervoor geldt in de basis een richtafstand van 50 meter ten opzichte van gevoelige objecten voor het aspect geluid (bij omgevingstype 'rustige woonwijk en rustig buitengebied'). In de directe omgeving van het perceel zijn echter meer bedrijfsbestemmingen en een horecabestemming aanwezig. Om deze reden is het verdedigbaar om de omgeving aan te merken als 'gemengd gebied'. Volgens de VNG-brochure is het dan gerechtvaardigd om de richtafstanden met één afstandsstap te reduceren.

Onderliggend plan voorziet in de wijziging van de bestemming en de uitbreiding van het bijgebouw voor een werkplaats. De afstand tussen de bestaande schuur en de gevel van de woning aan de Rijksstraatweg 36 is circa 33 meter. De richtafstand voor het aspect geluid wordt op de locatie gehaald. Daarnaast is het niet aannemelijk, mede door het tussengelegen steakhouse, dat het toekennen van een bedrijfsbestemming (extra) hinder veroorzaakt voor de woning op nummer 36. Bovendien voert initiatiefnemer de het grootste gedeelte van de werkzaamheden uit op locatie.

Geconcludeerd kan worden dat op basis van de VNG-brochure de richtafstand voor het aspect geluid wordt gehaald en dat gezien de aard en omvang van de werkzaamheden vanuit milieuzonering geen belemmeringen bestaan tegen de bestemmingswijziging en de daarmee samenhangende uitbreiding van het bijgebouw voor de realisatie van een werkplaats.

4.2.3 Geluid

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden moet worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone ter zake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.

Het plan gebied is gesitueerd ten noorden van de kern Voorst aan de Rijksstraatweg. In de nieuwe situatie wordt de woning in gebruik genomen als bedrijfswoning. Het bestaande bijgebouw wordt verbouwd en uitgebreid om hier de werkplaats te realiseren. Omdat het plan niet voorziet in de toevoeging van een geluidsgevoelige bestemming op het perceel is een akoestisch onderzoek achterwege gelaten. In de nieuwe situatie is er sprake van een bedrijfsbestemming. Andersom moet overlast van het bedrijf ten opzichte van omliggende geluidsgevoelige bestemmingen tot het minimum beperkt worden. Gezien de aard van het bedrijf is de initiatiefnemer verplicht om een melding Activiteitenbesluit te doen. Mogelijk blijkt hieruit dat een akoestisch onderzoek alsnog nodig is. Vooralsnog is geen akoestisch onderzoek vereist om de bestemmingswijziging en uitbreiding planologisch mogelijk te maken.

4.2.4 Luchtkwaliteit

De eisen voor de kwaliteit van de buitenlucht zijn sinds november 2007 vastgelegd in de Wet milieubeheer, in titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen (ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'). In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat de Wet luchtkwaliteit bestaat uit in Europees verband vastgestelde normen voor maximumconcentraties voor een aantal luchtvervuilende stoffen. In Nederland kunnen met name fijnstof (PM10) en stikstofoxiden (NO2) problemen opleveren met betrekking tot overschrijding van de grenswaarden. Fijnstof wordt grotendeels veroorzaakt door grote industriële bronnen en het wegverkeer, NO2 wordt voornamelijk veroorzaakt door wegverkeer.

Indien het uitoefenen van bevoegdheden zoals het vaststellen van bestemmingsplannen of het afwijken van het bestemmingsplan op grond van artikel 2.12 lid 1 sub a onder 1 van de Wabo gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen bestuursorganen die bevoegdheden uitoefenen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:

  • het bestemmingsplan c.q. de afwijking niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden;
  • de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan c.q. de afwijking per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft;
  • het bestemmingsplan c.q. de afwijking niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen.

Sinds 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht. Volgens het NSL draagt een project 'niet in betekenende mate' (Nibm) bij zo lang de concentratie fijnstof of stikstofdioxide niet meer dan 3% bedraagt. Volgens de regeling Nibm wordt die grens pas overschreden bij bijvoorbeeld woningbouwprojecten van meer dan 1.500 woningen of kantoorlocaties met meer dan 100.000 m2 bruto vloeroppervlak. Voor ontwikkelingen die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeft niet te worden getoetst aan de grenswaarden.

Het bestemmingsplan heeft niet één van bovenstaande ontwikkelingen tot gevolg. Gesteld kan worden dat de luchtkwaliteit 'niet betekenende mate' zal verslechteren. Om die reden hoeft niet verder op het aspect luchtkwaliteit te worden ingegaan.

4.2.5 Externe veiligheid

Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire (chemische fabriek, lpg-tankstation) en de mobiele (vervoer gevaarlijke stoffen) bronnen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen groepsrisico (GR) en plaatsgebonden risico (PR). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten.

Uit de risicokaart van de provincie Gelderland (afbeelding 11) blijkt dat in de nabijheid van het perceel geen stationaire bronnen aanwezig zijn die van invloed kunnen zijn op het plan. Een risicovolle inrichting is te vinden aan de Rijksstraatweg 182 in Voorst (tankstation Jan de Croon). De afstand vanaf het perceel tot aan dit tankstation is ruim 1300 meter. Gezien deze afstand vormt het aspect externe veiligheid geen belemmering voor de uitvoering van het plan. Dit geldt eveneens voor de buisleiding in het zuiden van het dorp Voorst. Daarbij is in de nieuwe situatie geen sprake van toevoeging van personen en/of kwetsbare objecten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.2107-VS00_0011.png"

Afbeelding 11 - uitsnede Risicokaart Gelderland

4.3 Flora en Fauna

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient de natuurwetgeving beschouwd te worden. Deze wetgeving richt zich op twee hoofdthema's. Het gaat hierbij om de bescherming van natuurgebieden (gebiedsbescherming) en de bescherming van plant- en diersoorten (soortbescherming).

De nieuwe Wet natuurbescherming vervangt vanaf 1 januari 2017 drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Doel van de nieuwe Wet natuurbescherming is drieledig:

  • 1. bescherming van de biodiversiteit in Nederland;
  • 2. decentralisatie van verantwoordelijkheden;
  • 3. vereenvoudiging van de regels.

In tegenstelling tot de Natuurbeschermingswet 1998 is de bescherming van Beschermde Natuurmomenten komen te vervallen in de nieuwe Wet natuurbescherming. De wet gaat in op gebiedsbescherming (Natura 2000-gebieden of Nationaal Natuurnetwerk) en op soortbescherming.

De Wet natuurbescherming heeft de verbodsbepaling uit de Flora- en faunawet overgenomen dat activiteiten die schadelijk zijn voor beschermde dier- en plantsoorten, verboden zijn. De verboden activiteiten zijn het op enige wijze verwijderen van beschermde inheemse planten van hun groeiplaats, een beschermde inheemse soort opzettelijk te verontrusten en/of nesten, holen of andere vaste rust- en verblijfplaatsen van deze dieren te verstoren. Met de nieuwe Wet natuurbescherming is onopzettelijk verstoren niet meer strafbaar. Opzettelijk verstoren van vogels is in sommige situaties wel toegestaan. Verstoren zonder dat er van tevoren een goed onderzoek naar beschermde soorten is uitgevoerd, blijft strafbaar.

Het plan voorziet in een bestemmingswijziging en daarmee samenhangend de verbouw en uitbreiding van het bestaande bijgebouw. Er is geen sprake van sloopwerkzaamheden. Daarom is een quickscan flora en fauna achterwege gelaten. Zoals uit paragraaf 3.3.2 blijkt wordt een hulstboom en een hazelaar verwijderd. Ter plaatse is beoordeeld dat deze van geringe kwaliteit zijn en dat het verwijderen daarom geen significante afbreuk doet aan de kwaliteiten van het gebied en de tuin. Dit geldt ook voor enkele coniferen die aanwezig zijn op het perceel. Initiatiefnemer heeft uitgesproken ander beeldbepalend groen in de tuin te behouden. Op onderstaande afbeeldingen zijn de grote magnolia boom en een grote robuuste hulstboom weergegeven. Deze beplanting past zeer goed bij het huis en het parkachtige karakter. Dit geldt ook voor de aanwezige (bol)buxussen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.2107-VS00_0012.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0285.2107-VS00_0013.png"

Afbeelding 12 en 13 - magnoliaboom (links) en de grote hulstboom (rechts)

4.4 Archeologie

4.4.1 Archeologie

In 1992 is het Verdrag van Malta tot stand gekomen. Doelstelling van het verdrag is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen. In het Verdrag van Malta wordt gesteld dat de archeologie van wezenlijk belang is voor de geschiedschrijving van de mensheid. Het verdrag is erop gericht deze waarden voor de toekomst te behouden. De gehanteerde uitgangspunten zijn:

  • Archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren en alleen opgraven als behouden in de bodem (in situ) niet mogelijk is;
  • In ruimtelijke ordening (planvorming) al vroegtijdig rekening houden met archeologische waarden;
  • De bodemverstoorder betaalt archeologisch vooronderzoek en mogelijke opgravingen.

De bescherming van de aanwezige en de te verwachten archeologische waarden door bodemverstorende activiteiten was in de Monumentenwet 1988 geregeld. Echter is deze wet per 1 juli 2016 vervallen. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet en deze treedt in 2019 in werking. Tot die tijd zijn de artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar deze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. Hierbij wordt uitgegaan van het zo vroeg mogelijk betrekken van de archeologische waarden in het ruimtelijke ordeningsproces.

Specifiek voor het bestemmingsplan is hierop artikel 38a van de Monumentenwet van toepassing: “De gemeenteraad houdt bij de vaststelling van een bestemmingsplan of een beheersverordening als bedoeld in artikel 3.1, onderscheidenlijk artikel 3.38, van de Wet ruimtelijke ordening en bij de bestemming van de in het plan begrepen grond, rekening met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten”.

De gemeente Voorst heeft in 2009 een archeologische beleidskaart vastgesteld. Daarmee zijn de te verwachten archeologische waarden gedetailleerd in beeld gebracht (afbeelding 14). De locatie ligt volgens deze kaart in een archeologisch waardevol gebied 4: historische dorpskern of historisch bekende verhoogde woonplaatsen. Hier geldt een streven naar behoud in huidige staat. Bij ingrepen met een grotere oppervlakte dan 30 m² én die dieper reiken dan 30 centimeter onder maaiveld, dient een inventariserend archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.

In verband met de aanleg van de rondweg om het dorp Voorst is er in het gebied veel archeologisch vooronderzoek uitgevoerd. Het plangebied ligt in een gebied dat bekend staat als een historische dorpskern of historisch bekende verhoogde woonplaats. Hier geldt een verplichting tot inventariserend archeologisch onderzoek indien een ingreep plaatsvindt die groter is dan 30 m2 én indien de diepte van de ingreep verder reikt dan 30 cm onder maaiveld. De uitbreiding ten opzichte van de bestaande situatie is circa 130 m². Omdat initiatiefnemer aan heeft gegeven de grond niet dieper te roeren dan 30 cm is een archeologisch onderzoek achterwege gelaten. Als bij de aanvraag van de omgevingsvergunning blijkt dat initiatiefnemer de grond alsnog dieper roert dan 30 cm is alsnog een archeologisch onderzoek vereist. Daarnaast geld er een meldingsplicht als blijkt dat als er tijdens de geplande werkzaamheden archeologische waarden worden aangetroffen.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0285.2107-VS00_0014.png"

Afbeelding 14 - uitsnede archeologische beleidskaart gemeente Voorst

4.4.2 Cultuurhistorie

Vanaf 1 januari 2012 dient met de wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening, ingegaan te worden op de relatie van het ruimtelijk voornemen en de aanwezige cultuurhistorische waarden.

De Rijksstraatweg vormt de ruimtelijke ruggengraat die dwars door het dorp heen loopt. In het bebouwingslint langs de weg is een groot aantal monumentale en karakteristieke panden aanwezig. De woning op het perceel Rijks straatweg 40 heeft geen formele monumentale status, maar is wel mede beeldbepalend voor het lintje langs de Rijksstraatweg. Initiatiefnemer heeft aangegeven het huis en het landgoedachtige karakter van de tuin en woning zoveel mogelijk te behouden. De ontwikkelingen op het perceel zijn mogelijk, mits geen significante afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische waarden van het perceel.

4.5 Watertoets

Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets (www.dewatertoets.nl) kan beoordeeld worden welke waterthema's in het plan relevant zijn.

Op 24 februari 2017 is de digitale Watertoets van Waterschap Vallei en Veluwe ingevuld. Het resultaat hiervan is opgenomen als bijlage (zie bijlage 2, De Watertoets). Beoordeeld is dat het plan voor het waterschap beperkt van belang is. De motivatie daarvoor is dat er geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A-watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor een regionale waterberging. Dit betekent dat geen essentieel waterbelang wordt geraakt en het waterschap op basis daarvan een positief wateradvies geeft.

Voor de verdere uitwerking en concretisering van de beoogde ontwikkeling, geeft het waterschap aan dat rekening gehouden moet worden met een aantal algemene en gebiedsspecifieke aandachtspunten voor water.

Vasthouden - bergen - afvoeren

Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.

Grondwaterneutraal bouwen

Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.

Schoon houden - scheiden - schoon maken

Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Toegepaste (bouw)materialen mogen dan ook geen schadelijke stoffen uitscheiden.

4.6 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In dit geval is van een dergelijk plan geen sprake. De kosten van dit bestemmingsplan en de uitvoering hiervan zijn voor rekening van de aanvrager.

Hoofdstuk 5 Planbeschrijving

Doel van dit bestemmingsplan is het mogelijk maken dat het bouw- en timmerbedrijf van de initiatiefnemer zich kan vestigen aan de Rijksstraatweg 40 in Voorst. Initiatiefnemer wil de woning gebruiken als bedrijfswoning en het bestaande bijgebouw uitbreiden om hier een werkplaats/opslag te realiseren. Bijlage 1 geeft een impressie weer van de uitbreiding zoals initiatiefnemer die voor ogen heeft. De exacte uitvoering wordt in een later stadium bepaald. Voor dit bestemmingsplan is het ontwerp van de uitbreiding vooral belangrijk voor het bepalen van het bouwvlak en de maximale toegestane oppervlakte aan bebouwing.

In de huidige situatie is het perceel bestemd voor wonen. Deze wordt in de nieuwe situatie gewijzigd naar een bedrijfsbestemming. Doorgaans is het wijzigen van een woonbestemming naar een bedrijfsbestemming niet wenselijk. Met name om belemmering voor omliggende percelen te voorkomen. Uit paragraaf 4.2.2 blijkt dat voor een bouw- en timmerbedrijf een richtafstand geldt van 30 meter voor het aspect geluid ten opzichte van gevoelige objecten (zoals burgerwoningen). Deze afstand wordt op de locatie gehaald (ten opzichte van het bouwvlak van Rijksstraatweg 36). Met een specifieke functieaanduiding wordt de bedrijfsbestemming toegespitst op het bedrijf van de initiatiefnemer zodat zwaardere bedrijvigheid hier in de toekomst niet direct mogelijk is. Initiatiefnemer heeft tevens aangegeven geen behoefte te hebben aan buitenopslag. Dit is overgenomen in het plan.

Een andere belangrijke overweging om mee te werken is de aard en omvang van het bedrijf. Ondanks het feit dat de bedrijfsactiviteiten, uitgevoerd door initiatiefnemer, worden getypeerd als milieucategorie 3.1 overheerst het kleinschalige karakter. Uit diverse gesprekken met initiatiefnemer is gebleken het grootste gedeelte van de werkzaamheden worden uitgevoerd op locatie. De beoogde werkplaats wordt niet continue gebruikt. Daarnaast heeft initiatiefnemer op advies van de gemeente contact gezocht met de eigenaren van naastgelegen percelen. Zij hebben reeds aangegeven geen bezwaren te hebben.

Het ontwerp zoals opgenomen in Bijlage 3 is qua opzet en omvang stedenbouwkundig akkoord bevonden. Belangrijke overweging in deze is het feit dat de uitbreiding niet of nauwelijks zichtbaar is vanaf de openbare weg. Aan de achterzijde van het perceel bevindt zich een wandelpad van landgoed Beekzicht. Omdat de natuurlijke overgang in de tuin naar het bos van landgoed Beekzicht behouden blijft is ook vanaf deze zijde zicht op de uitbreiding beperkt. Dit is gebaseerd op het platte dak, de bouwhoogte en de afstand vanaf het wandelpad tot aan het (vernieuwde) bijgebouw.

Uit hoofdstuk 3 blijkt dat het groene karakter van de omgeving van het perceel Rijksstraatweg 40 in Voorst niet onevenredig wordt aangetast door het plan. Op basis van hoofdstuk 4 is geconcludeerd dat de bebouwing op voldoende afstand van de woonbestemmingen in de buurt gerealiseerd wordt. Daarnaast wordt door de specifieke functieaanduiding én het strak bestemmen van de oppervlakte aan bebouwing ongewenste situaties in de toekomst voorkomen. Samenvattend is het plan, mede door bovenstaande overwegingen, ruimtelijk acceptabel. Het plan past binnen diverse ruimtelijke beleidskaders en uit voorgaande hoofdstukken zijn geen belemmeringen tegen het plan naar voren gekomen.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

6.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de regels van het plan nader toegelicht. Er wordt inzicht gegeven in de opbouw van de planregels, de gebruikte bestemmingen en de inzet van zogenaamde flexibiliteitinstrumenten.

6.2 Planregels

Een bestemmingsplan kent aan gronden een bestemming toe en verbindt regels aan deze bestemming. Deze regels betreffen het gebruik van de gronden, maar onder meer ook de bouwmogelijkheden. De regels zijn nader onder te verdelen in:

  • inleidende regels;
  • bestemmingsregels;
  • algemene regels;
  • overgangs- en slotregels.
6.2.1 Inleidende regels

In deze regels staan de begrippen verklaard, die in de planregels voorkomen en die om een nadere omschrijving vragen. Verder wordt aangegeven op welke wijze gemeten moet worden om bijvoorbeeld een goot- of bouwhoogte te bepalen.

6.2.2 Bestemmingsregels

Deze regels betreffen het hart van het bestemmingsplan. In de bestemmingsregels wordt aangegeven waarvoor en - zo nodig - hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. In dit bestemmingsplan komt de volgende bestemming voor:

  • Bedrijf.

Het komt regelmatig voor dat een tweede functie op een perceel aanwezig is, zoals bijvoorbeeld een leiding. De aanwezigheid van deze leiding brengt de nodige beperkingen met zich mee. Deze beperkingen kunnen ook gelegen zijn onder het maaiveld. In het geval dat er twee functies tegelijk op één perceel geregeld moeten worden in een bestemmingsplan wordt er wel gesproken van een ' dubbelbestemming'. In dit bestemmingsplan komt de volgende dubbelbestemming voor:

  • Waarde - Archeologie.

Het is verder mogelijk om door middel van functieaanduidingen een specifieke functie binnen de bestemming toe te staan. Hiermee kan tot uitdrukking worden gebracht dat ter plaatse alleen een bepaalde, met name genoemde functie is toegestaan. Ook kan met deze aanduiding een specifieke, niet bij de bestemming passende, functie mogelijk worden gemaakt. In dit bestemmingsplan is sprake van een specifieke functieaanduiding bouw- en timmerbedrijf.

De bestemmingsregels kennen een vaste opbouw in bestemmingsomschrijving (toegestaan gebruik), bouwregels, nadere eisen, afwijking van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijking van de gebruiksregels, omgevingsvergunning en wijzigingsbevoegdheden.

Bestaande situatie

In de bestemmingsregels, veelal de bouwregels, kan worden verwezen naar de bestaande situatie. Dit vindt veelal plaats om van het plan afwijkende maten en oppervlakten niet onder het overgangsrecht te plaatsen. De bestaande situatie is de situatie zoals deze naar voren komt uit de (digitale) gegevens van het gemeentelijk bouwdossier aangevuld met het GBKN, het kadaster, de luchtfoto's en de cyclomedia, zoals deze bestaan op het moment van het in werking treden van het plan.

6.2.3 Algemene regels

De algemene regels hebben betrekking op alle bestemmingen in het plan. In plaats van bij elke bestemming dezelfde regels te plaatsen, kan gebruik worden gemaakt van een algemene regel. Zo zijn er algemene bouwregels, gebruiksregels, aanduidingsregels, afwijkingsregels en wijzigingsregels.

Anti-dubbeltelbepaling

De anti-dubbeltelbepaling is ook onder de algemene regels opgenomen. Hiermee blijven gronden, die eenmaal in aanmerking zijn genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, buiten beschouwing bij de beoordeling van latere bouwplannen.

Strijdig gebruik

In het verleden werd strijdig gebruik (gebruik in strijd met de bestemming) expliciet vermeld bij elke bestemming. Nu is dit strijdige gebruik bij wet (artikel 2.1 Wabo) verboden en wordt het niet langer vermeld in het bestemmingsplan. Al het gebruik dat niet past binnen de doeleindenomschrijving van de betreffende bestemming wordt daarom gezien als strijdig gebruik.

6.2.4 Overgangs- en slotregels

Hieronder zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. De eerste regels beschermen een bestaand bouwwerk of gebruik dat afwijkt van de regels. De slotregel geeft aan op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

6.3 Bestemmingen

6.3.1 Bedrijf

Bestemmingsomschrijving

De gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor bedrijven, bedrijfswoningen, beroepen aan huis alsmede ondergeschikte voorzieningen als groen, tuinen, erven, verhardingen, verkeers- en verblijfsvoorzieningen, parkeerplaatsen, laad- en losvoorzieningen, water en openbare nutsvoorzieningen. Het gebruiken van deze gronden voor buitenopslag van goederen en materialen is niet toegestaan.

Categorie bedrijven

Bij de bestemming Bedrijf is ervoor gekozen om in ieder geval overal bedrijven tot en met categorie 2 toe te staan. De regeling biedt op deze manier ruimte aan een groot aantal bedrijven. Door te werken met 'specifieke vormen van bedrijf' wordt ervoor gezorgd dat specifieke (zwaardere) bedrijven expliciet worden aangeduid. Zij zijn dus specifiek en positief bestemd voor wat betreft het soort bedrijf dat er nu zit. Wanneer deze bedrijven worden beëindigd, kan er altijd een soortgelijk bedrijf terugkomen en anders vallen deze terug in de categorie die op die plek maximaal toelaatbaar is.

Staat van Bedrijfsactiviteiten

De VNG- publicatie Bedrijven en milieuzonering is een hulpmiddel voor het bepalen van de verantwoorde afstanden (voor milieuzonering in de ruimtelijke planvorming). De richtafstandenlijsten (bijlagen bij de publicatie) hebben als basis gediend voor het samenstellen van onze Staat van Bedrijfsactiviteiten. Uit deze lijsten zijn de functies en activiteiten geschrapt die niet binnen de bestemming Bedrijf (bijvoorbeeld onderwijs) passen. Ook zijn bedrijven die zich nooit hier in de gemeente kunnen vestigen geschrapt, zoals zeevaartgebonden bedrijven. Per bestemmingsplan wordt (als bijlage) een Staat van Bedrijfsactiviteiten opgenomen.

Bebouwingsmogelijkheden 

Het oprichten van gebouwen is alleen mogelijk binnen een bouwvlak. Het plan kent twee bouwvlakken, waarbij één bouwvlak is voorzien van de aanduiding 'bedrijfswoning', waarmee geregeld is dat daar een bedrijfswoning is toegestaan. De bouwvlakken zijn afgestemd op het huidige bouwvlak van de woning en op het aanwezige bijgebouw en de beoogde uitbreiding hiervan. Hierbij is uitgegaan van de oppervlakte zoals blijkt uit Bijlage 3. Om initiatiefnemer enige speelruimte te geven bij het uitzetten van het bouwwerk en eventuele (kleine) vergroting in de toekomst is het bouwvlak iets ruimer geprojecteerd. Binnen het bouwvlak zijn op de verbeelding de toegestane goot- en bouwhoogte opgenomen. Omdat de uitbreiding een plat dak betreft is gekozen om een hoogtescheidingslijn aan te geven op de verbeelding. Hiermee is bepaald dat er ter plaatse van de beoogde uitbreiding van het bestaande bijgebouw maximaal tot 3,5 m hoogte kan worden gebouwd. Naast gebouwen kunnen - ook buiten de bouwvlakken - andere bouwwerken worden opgericht, met een maximale gezamenlijke oppervlakte van 20 m2.

6.3.2 Waarde - Archeologie

Om archeologische waardevolle gebieden veilig te stellen, gelden op deze gronden beperkingen ten aanzien van het bouwen voor de met deze bestemming samenvallende bestemmingen. Bouwen waarbij ingrepen plaatsvinden die groter zijn dan 30 m2 én dieper reiken dan 30 cm, is uitsluitend toegestaan als uit onderzoek blijkt dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn of dat waarden voldoende worden veiliggesteld. Daarnaast geldt er een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van bepaalde werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden.

6.4 Flexibiliteit in het bestemmingsplan

6.4.1 Flexibiliteit in het bestemmingsplan

Flexibiliteit in een bestemmingsplan is handig om ervoor te zorgen dat een bestemmingsplan voldoende beleidsruimte biedt om toekomstige ontwikkelingen mogelijk te maken, die ten tijde van vaststelling van het bestemmingsplan nog niet voorzien zijn. Een bestemmingsplan zonder flexibiliteit kan te star zijn. Als gebruik wordt gemaakt van de flexibiliteitbevoegdheden (art. 3.6, Wro), dienen in het bestemmingsplan zelf de grenzen te worden aangegeven door het stellen van nadere eisen, het verlenen van afwijkingen, het wijzigen van het plan of het uitwerken van een plan.

6.4.2 Afwijking

Deze bevoegdheid biedt de mogelijkheid af te wijken van een in het plan opgenomen regeling. Het is mogelijk van geval tot geval ruimtelijk relevante voorwaarden te stellen en belangen nader af te wegen. Een afwijking mag alleen op relatief ondergeschikte onderdelen betrekking hebben en mag niet tot een bestemmingswijziging leiden:

  • bestemming 'Bedrijf': ten behoeve van de vestiging van bedrijven die niet zijn genoemd in categorie 1 of 2 van de bij het plan behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten, of ten behoeve van bedrijven in naast hogere categorieën, mits deze naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van aangrenzende woongebieden kunnen worden gelijkgesteld met de bedrijven behorende tot categorie 1 of 2;
  • een afwijkingsmogelijkheid voor de aangegeven of in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages. Deze afwijking geldt alleen voor maten, afmetingen en percentages die binnen het bouwvlak passen, omdat anders sprake is van een wijzigingsbevoegdheid vanwege een te grote impact op de omgeving;
  • een afwijkingsmogelijkheid voor het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwen, wachthuizen ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwen ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwen en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwen kunnen worden gebouwd, mits de inhoud per gebouw niet meer dan 75 m³ bedraagt;
  • een afwijkingsmogelijkheid voor het toestaan van antennemasten tot een bouwhoogte van 15 meter;
  • een algemene afwijkingsmogelijkheid voor het gebruik voor bewoning uit het oogpunt van mantelzorg. Er is voor gekozen om mantelzorg niet bij recht toe te staan maar te regelen via een afwijking, zodat er voorwaarden gesteld kunnen worden. Een van de voorwaarden bij deze afwijkingsmogelijkheid is dat een goede woonsituatie binnen deze bestemming in stand gehouden c.q. gegarandeerd moet worden. Ook moet binnen één maand na beëindiging van het gebruik van overige gebouwen als afhankelijke woonruimte ten behoeve van de mantelzorg hiervan schriftelijk mededeling wordt gedaan aan burgemeester en wethouders. Tenslotte moet binnen drie maanden na beëindiging van het gebruik ten behoeve van mantelzorg de bewoning zijn beëindigd;

De algemene afwijkingsmogelijkheden die hierboven genoemd staan, mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het straat- en/of bebouwingsbeeld;
  • de sociale veiligheid;
  • de verkeersveiligheid.
6.4.3 Wijzigingsbevoegdheid

Meer ingrijpende functieveranderingen en meer ingrijpende afwijkingen van de regels kunnen mogelijk worden gemaakt met een in het bestemmingsplan op te nemen wijzigingsbevoegdheid. Dit mag er niet toe leiden dat de structuur en de ruimtelijke opzet van het plan ingrijpend wordt gewijzigd. De wijziging treedt in werking na de vaststelling van een afzonderlijk wijzigingsplan. In dit bestemmingsplan zijn de volgende wijzigingsbevoegdheden opgenomen;

  • bestemming 'Bedrijf': een wijzigingsmogelijkheid voor de vervolgfunctie wonen om de gronden te wijzigen naar de bestemming Wonen;
  • bestemming 'Bedrijf': een wijzigingsmogelijkheid voor het mogelijk maken van het verwijderen van de specifieke functieaanduiding als de bedrijfsactiviteit ter plaatse duurzaam is beëindigd;
  • bestemming 'Bedrijf': een wijzigingsmogelijkheid voor het aanpassen van de Staat van Bedrijfsactiviteiten.

Hoofdstuk 7 Overleg en inspraak

7.1 Uitkomsten overleg

Het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan pleegt daarbij overleg met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het geding zijn.

In artikel 3.1.1. van de Bro wordt bij lid 2 de mogelijkheid gegeven dat de Minister van Infrastructuur en Milieu kan aangeven onder welke omstandigheden of in welke gevallen geen overleg gevoerd hoeft te worden met de rijksdienst die betrokken is bij de zorg voor de ruimtelijke ordening. Na overleg met de betrokken departementen is besloten het overleg te beperken tot die zaken waarbij directe belangen aan de orde zijn. Aangezien er geen sprake is van directe rijksbelangen heeft er geen vooroverleg plaatsgevonden met het Rijk.

Met de provincie is een vergelijkbare afspraak gemaakt. Enkel wanneer er sprake is van een provinciaal belang is vooroverleg noodzakelijk. Het voorliggende plan is niet in strijd met enig provinciaal belang, waardoor er voor gekozen is geen vooroverleg te plegen. De provincie wordt in kennis gesteld van de start van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan.

Het vooroverleg met het waterschap heeft plaats gevonden via de website http://www.dewatertoets.nl.Hieruit is naar voren gekomen dat verder overleg niet noodzakelijk is. Ook het waterschap wordt in kennis gesteld van de start van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 13 april 2017 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.