direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kruisweg 3, Voorst
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0285.2105-VS00

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De eigenaar van het perceel Kruisweg 3-5 in Voorst heeft het verzoek ingediend om de bestaande bebouwing te slopen, om vervolgens een nieuw en bescheiden agrarisch bedrijf te herbouwen. In de huidige situatie staat de bebouwing dicht op de Kruisweg, waarbij het in een slechte staat verkeerd. Door alle bestaande bebouwing (inclusief mestzak) te slopen, wordt de bouw van een nieuwe woning, een garage/berging en een schapenstal met werktuigenberging mogelijk.

Het perceel heeft in het geldende bestemmingsplan Dorp Voorst een agrarische bestemming en zal deze ook in het nieuwe bestemmingsplan behouden. Om te kunnen voldoen aan de milieuwetgeving zal het bouwvlak worden opgeschoven in oostelijke richting. Daarnaast ligt een groot gedeelte van het perceel in een vrijwaringszone-molenbiotoop.

1.2 Doel van het bestemmingsplan

Voorliggend bestemmingsplan heeft als doel een planologisch kader te scheppen om het verschuiven van het bouwvlak mogelijk te maken en vervangende nieuwbouw te plegen. Hierdoor kan de agrarische bedrijfswoning met bijbehorende opstallen worden herbouwd.

1.3 Het plangebied

De situering van het plangebied in de omgeving is weergegeven in afbeelding 1. De locatie ligt ten zuiden van de kern Voorst. Een luchtfoto is opgenomen in afbeelding 2. Het perceel is kadastraal bekend als gemeente Voorst, sectie E, met de nummers 281, 2423, 2424, 2434, 2435, 2436, 3278, 3279, 3321 en 3822.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.2105-VS00_0001.png"
Afbeelding 1 - Situering plangebied in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.2105-VS00_0002.png"
Afbeelding 2 - Luchtfoto plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.2105-VS00_0003.png"
Afbeelding 3 - Overzicht bestaande bebouwing.

1.4 Leeswijzer

De toelichting van het bestemmingsplan bestaat uit 7 hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 de huidige situatie beschreven. In hoofdstuk 3 wordt vervolgens het beleidskader geschetst. Hoofdstuk 4 geeft een beschrijving van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 5 de uitvoerbaarheid van de plannen aan de hand van de verschillende milieuthema's en de economische uitvoerbaarheid toegelicht. De juridische planopzet wordt toegelicht in hoofdstuk 6. Hoofdstuk 7 gaat tenslotte in op overleg en inspraak na het in procedure brengen van het plan.

Hoofdstuk 2 Analyse van het plangebied

2.1 De bestaande situatie

Het perceel ligt ten oosten van de Kruisweg en wordt aan de zuidzijde voor een klein gedeelte begrensd door de Kleine Enkweg. De bebouwing en de gronden kennen een oppervlakte van 3,5 hectare. Op het perceel is in de huidige situatie circa 633 m2 aan bebouwing aanwezig, deze bestaat uit een oude agrarische bedrijfswoning, twee grote stallen, een mestzak en diverse kleine schuurtjes. De oppervlakte aan bijgebouwen bedraagt ongeveer 483 m2. De aanwezige huidige bebouwing is niet karakteristiek.

In het geldende bestemmingsplan Dorp Voorst is het perceel bestemd als Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden. Het perceel ligt grotendeels in een molenbiotoop en kent de functieaanduiding erf. De molenbiotoop heeft betrekking op de monumentale korenmolen De Zwaan aan de Enkweg. Aan de oostzijde ligt het natuurgebied t' Veentje.

2.2 Cultuurhistorie, Landschap en Structuren

De bij het dorp Voorst voorkomende landschapstype stroomrug of oeverwal beschikt over verschillende voorkomende elementen. Dit betreft hagen langs paden, solitaire bomen, vochtige gebieden in laagtes (o.a. t' Veentje) en poelen. Direct ten westen en zuidwesten van Voorst is het hoger gelegen kampen- of enkenlandschap te onderscheiden. De hier aanwezige enken (akkers) werden eeuwenlang door middel van zand- en kerkepaden ontsloten. Uit de onderstaande afbeelding (4) blijkt dat dit ook van toepassing is op het perceel aan de Kruisweg 3 in Voorst. Het perceel is dan ook aan te duiden een droge kampontginning op een oeverwal. Bij het natuurgebied t'Veentje is er sprake van een vochtige kampontginning. Daarnaast is uit de afbeelding (4) af te leiden dat het perceel van oudsher bekend is als de Lange Akkers.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.2105-VS00_0004.png"
Afbeelding 4 - Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart.

Het kampenlandschap is ontstaan bij langgerekte dekzandruggen, hier stuwde de westenwind het zand op en stroomden beekjes er tussen door. Het kampenlandschap bestaat niet uit grote akkercomplexen, maar uit individuele akkers. Ieder kamp bestaat uit akkers op de hoger gelegen dekzandrug, grasland langs de beekjes tussen deze ruggen en het boerenerf er tussen in, op de flanken van de rug. De boerenbedrijven voeren een gemengde bedrijfsvoering. Omdat de grond vaak arm was, brachten de boeren mest en heideplaggen als bemesting op het land. Door deze eeuwenlang vorm van bemesting werden de akkers steeds hoger, met een steile rand als gevolg. Om de gewassen te beschermen tegen wildvraat en wind, werden ze omgeven met houtwallen en houtsingels. De wegen in het landschap volgden de hogere delen waardoor ze vaak een bochtig verloop hadden.

Deze ontwikkeling is ook duidelijk waarneembaar in en rondom Voorst. Vanaf 1900 heeft er vanuit landschappelijk en ecologisch oogpunt bezien een verschraling plaatsgevonden van het landschap. Dit is grotendeels een landelijke ontwikkeling geweest als gevolg van schaalvergroting en intensivering van de landbouw. Zo is de Voorster Enk meer bebouwd geraakt en het landschap aangetast.

Aan de zuidwest zijde van het dorp ligt het elzenbroekbos t'Veentje. Dit bijzondere groengebied is gelegen ten zuiden van de Enkweg en is een beeldbepalend element voor de landschappelijke structuur rondom Voorst. Het gebied was een voormalig stortplaats, nu is het een uniek gebied met trilveen. Trilveen ontstaat in laagveengebied (moeras) dat weer verandert in land (door het dichtgroeien van vegetatie). Trilveen is een uitzonderlijk dunne bodem, het wordt dan ook wel 'drijvend land' genoemd. Het Veentje is aangegeven als Natte Natuur in het provinciaal Waterhuishoudingsplan.

De ruimtelijke structuur van Voorst wordt bepaald door de van noord naar zuid dwars door het dorp lopende Rijksstraatweg. Deze weg scheidt het dorp in een ouder oostelijk deel en een nieuwer westelijk deel. In het oostelijk deel ligt de historische kern waar de oude landwegen over de stroomrug (Wilhelminaweg en Binnenweg) bijeenkomen bij de kerk en het voormalige Hof te Voorst. In het gebied ten westen van de Rijksstraatweg zijn veel openbare groengebieden te vinden in de vormen van plantsoenen, parkjes en veldjes. Het zijn vooral verblijfs- en gebruiksgebieden voor allerlei activiteiten. Daarnaast zijn er groenstructuren in het dorp die doorlopen in het landelijk gebied. Een voorbeeld van zo een robuuste groenstructuur met ecologische en landschappelijke kwaliteiten is het eerder genoemde 't Veentje.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden beknopt de belangrijkste ruimtelijke beleidskaders beschreven op de verschillende overheidsniveaus (Rijk, provincie, regionaal en gemeente).

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. De SVIR heeft diverse nota's vervangen, zoals de Nota Ruimte en de Nota Mobiliteit. Ook zijn met het SVIR de ruimtelijke doelen en uitspraken vervallen die zijn benoemd in de Agenda Landschap, Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta. In de SVIR is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een nieuw integraal kader dat de basis vormt voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR is gekozen voor een meer selectieve inzet van het rijksbeleid dan voorheen. Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie rijksdoelen uitgewerkt:

  • vergroten van de concurrentiekracht door versterking van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • verbeteren van de bereikbaarheid;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

Met bovengenoemde rijksdoelen zijn 13 nationale belangen aan de orde die in het SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van ruimtelijke ordening gekregen. Het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn. Gezien aard en omvang van het plan heeft voorliggend bestemmingsplan geen relatie met één van de 13 nationale belangen.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Gelderland

De Omgevingsvisie Gelderland is een integrale visie, niet alleen op het gebied van de ruimtelijke ordening, maar ook voor waterkwaliteit en veiligheid, bereikbaarheid, economische ontwikkeling, natuur en milieu, inclusief de sociale gevolgen daarvan. De omgevingsvisie is de vervanger van het streekplan en enkele andere structuurvisies. Op 9 juli 2014 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld.

De opzet van de Omgevingsvisie is opgehangen aan de termen divers, dynamisch en mooi. Gelderland is een dynamische provincie in een prachtige setting, met een grote diversiteit. Divers Gelderland heeft betrekking op de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en opgaven en het koesteren van de regionale identiteiten. Dynamisch Gelderland betreft de provinciale ambities die zich afspelen op met name ruimtelijk-economisch vlak, bijvoorbeeld wonen, werken en mobiliteit. Mooi Gelderland staat voor de kwaliteiten die bescherming of ontwikkelingen nodig hebben en die tegelijk richting geven aan ontwikkelingen, waarbij te denken valt aan cultuurhistorie, natuur en water.

Mooi Gelderland - Natuur en landschap in Gelderland

De provincie streeft naar een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en naar behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap. Waar gebieden voorheen onderdeel uitmaakten van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), zijn deze nu opgenomen in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO). Om de biodiversiteit nu en voor toekomstige generaties Gelderlanders veilig te stellen, zorgt de provincie voor ruimtelijke bescherming van het GNN. Dit is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuur van internationaal, nationaal en provinciaal belang. De GO heeft een dubbele doelstelling. Er is ruimte voor verdere economische ontwikkeling in combinatie met een (substantiële) versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden. Ecologische, natuurlijke en landschapsbelangen zijn in beide gebieden zeer hoog.

Uit de onderstaande afbeelding (5) is af te leiden dat de locatie in het nationaal landschap de Veluwe ligt. Het plangebied ligt buiten het GNN, GO en Nieuwe Hollandse Waterlinie (NHW). De nationale landschappen zijn de symbolen bij uitstek van het Gelders cultuurlandschap. Door de landschappelijke diversiteit krijgen zij speciale aandacht. De provincie ambieert om in deze gebieden de kernkwaliteiten van de Nationale landschappen te behouden, herstellen en versterken en de landschappelijke samenhang te vergroten. Het plangebied ligt in het deelgebied Twello. Voor dit gebied geldt een overgang tussen stad en platteland, waarbij de volgende kenmerken een rol spelen:

  • grofmaziger dan de Oost Veluwse gradiënt (geleidelijke overgang);
  • amorfe (landschap kent minder) structuur met elementen van rivierenlandschap, dekzandruggen, ruilverkaveling en landgoederen;
  • waardevolle open essen;
  • vrij uitzicht vanaf de dijk over het binnendijkse landschap en over de rivier met uiterwaarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.2105-VS00_0005.png"

Afbeelding 5 - Uitsnede Omgevingsvisie Gelderland.

De wijziging en verplaatsing van het agrarische bouwvlak, heeft ruimtelijk nagenoeg geen gevolgen. Planologisch worden er geen nieuwe mogelijkheden aan het perceel toegekend, het feitelijk gebruik blijft hetzelfde. Daarnaast blijft de openheid van het landschap behouden. Hierdoor heeft de ontwikkeling geen significant negatief effect op de kernkwaliteiten van het gebied. In samenhang met de wijziging van het bouwvlak, wordt het perceel landschappelijk ingepast.

Een belangrijk instrument van de Omgevingsvisie Gelderland is de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik. Hierin staan kwaliteiten en doelen centraal, niet de regels. Dit houdt in dat bij bestemmingsplannen die voorzien in een stedelijke ontwikkeling er moet worden aangegeven hoe met de ladder is omgegaan wat betreft behoefte, bestaand stedelijk gebied en bereikbaarheid. Gezien de kleinschalige aard, omvang (aantal woningen) en effecten (verkeersaantrekkende werking) van onderliggend plan, is een afweging met de Gelderse ladder niet aan de orde.

Voor de omgevingsvisie kan worden geconcludeerd dat het plan past binnen de gestelde kaders.

3.3.2 Omgevingsverordening Gelderland

In de Omgevingsverordening Gelderland (vastgesteld op 11 november 2015) staan regels beschreven, die er voor moeten zorgen dat de in de Omgevingsvisie Gelderland opgenomen visie ook daadwerkelijk kan worden uitgevoerd. De Omgevingsverordening dient dan ook als het toetsingskader bij het opstellen van nieuwe ruimtelijke plannen zoals een bestemmingsplan of een uitgebreide afwijkingsprocedure in het kader van de omgevingsvergunning. De Omgevingsverordening bestaat uit een kaart met daaraan gekoppeld de regels.

Zoals onder 3.3.1 aangegeven (afbeelding 5), ligt het plangebied in Nationaal landschap de Veluwe, deelgebied Twello. In artikel 2.7.4.2 zijn de volgende bepalingen opgenomen:

  • 1. Een bestemmingsplan voor gronden binnen een Nationaal landschap en buiten de GO, het GNN en de NHW, maakt ten opzichte van het ten tijde van de inwerkingtreding van de verordening geldende bestemmingsplan alleen bestemmingen mogelijk die de kernkwaliteiten van een Nationaal Landschap niet aantasten of versterken. Deze kernkwaliteiten zijn vastgelegd in vastgelegd in Bijlage 6 Kernkwaliteiten Nationale Landschappen van de verordening.
  • 2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid zijn activiteiten die afbreuk doen aan de kernkwaliteiten of deze kernkwaliteiten niet versterken mogelijk:
    • a. als er geen reële alternatieven zijn;
    • b. er sprake is van redenen van groot openbaar belang; en
    • c. er compenserende maatregelen worden getroffen ter waarborging van de kernkwaliteiten van de Nationale Landschappen zoals vastgelegd in Bijlage 6 Kernkwaliteiten Nationale Landschappen.

Daarnaast ligt het plangebied op de grens van een molenbiotoop. In een gebied van 400 meter rondom het hart van de molen wordt er gesproken over een molenbiotoop. Hiervoor geldt (artikel 2.8.2.1) dat in bestemmingsplannen die betrekking hebben op gronden gelegen binnen de molenbiotoop, er geen nieuwe bebouwing danwel beplanting wordt toegestaan, tenzij in de toelichting bij het bestemmingsplan wordt aangetoond dat het functioneren van de molen door middel van windvang niet wordt beperkt.

Zoals in voorgaande paragraaf weergegeven, heeft de ontwikkeling geen significant negatieve effecten op de kernkwaliteiten van het gebied. Daarnaast kent de bebouwing geen belemmerende werking op de windvangzone van de molen. Geoncludeerd wordt dat het plan past binnen de kaders van de Omgevingsverordening Gelderland.

3.4 Regionaal beleid

3.4.1 Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030

De gemeenten in de regio Stedendriehoek, met daarin de steden Apeldoorn, Deventer en Zutphen, hebben gezamenlijk een regionale structuurvisie opgesteld. Deze visie vormt de integrale afstemming tussen de ruimtelijke opgaven binnen de regio. In deze Regionale Structuurvisie heeft de regio Stedendriehoek ruimtelijk beleid ontwikkeld voor de lange termijn tot 2030. Er worden doelen en beleidsprincipes voorgesteld op basis van een gedeelde visie op de toekomst. De Regionale Structuurvisie heeft de formele status van Intergemeentelijk Structuurplan. Dit betekent dat de structuurvisie richtinggevend is voor de ruimtelijke ontwikkeling.

In de structuurvisie komen onder meer aan bod de noodzaak van het versterken van de eigen identiteit door de diversiteit van het landschap en de culturele eigenheid van de dorpen te benadrukken in de ruimtelijke plannen en de koppeling van economische activiteiten met omgevingsfactoren. Water, natuur, landschap en cultuurhistorie zijn de grondslag voor de ruimtelijke ontwikkelingen. Woningbouw kan als instrument voor actieve landschapsontwikkeling worden ingezet, waarbij voor het ontwikkelen van de landgoederenzone op de oeverwallen van de IJssel mogelijk kleinschalige, extensieve vormen van landelijk wonen worden toegestaan, gecombineerd met het versterken van de kwaliteit van het landschap.

3.5 Gemeentelijk beleid

3.5.1 Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst

In de Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst (vastgesteld op 31 januari 2005) is de toekomstvisie geformuleerd voor toekomstig gemeentelijk ruimtelijk beleid. Dit kader geeft de ambities weer ten aanzien van de gewenste ruimtelijke ontwikkeling en is daarmee een handvat voor onder meer nieuwe bestemmingsplannen.

De locatie ligt aan de rand van de kern Voorst. Het dorp is gelegen op een stroomrug en heeft het karakter van een historisch dijkdorp met een karakteristieke driehoekige plattegrond. De grootste ruimtelijke kwaliteiten zijn te vinden in de gave dorpskern en het aangrenzende aantrekkelijke landschap met hagen en vergezichten in de Voorster Klei. Rekening dient er te worden gehouden met de landschappelijke waarden van deze Voorster Klei, maar ook met De Enk en de natuurwaarden van t' Veentje.

Het plangebied ligt in het deelgebied Zuidelijke Overgangsgebied. Het is een gebied waar afwisselend sprake is van openheid en beslotenheid. Het GLTO ziet in dit gebied ontwikkelingsmogelijkheden voor grondgebonden en verbrede landbouw. Nieuwe woon- of werklocaties in of grenzend aan het Zuidelijk Overgangsgebied vanuit de kernen, worden zodanig ruimtelijk vormgegeven en landschappelijk ingepast dat het geheel aansluit bij de landschappelijke karakteristiek van het gebied.

Het onderliggend plan past binnen de Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst. Een nadere uitwerking van het gemeentelijke beleid heeft plaatsgevonden in een dorpsvisie en een bestemmingsplan voor de kern Voorst.

3.5.2 Dorpsvisie Voorst

In de dorpsvisie zijn op basis van kwaliteiten en diskwaliteiten en in relatie tot de beschreven ambities en uitvoerbaarheidsaspecten, ten behoeve van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, enkele ruimtelijke uitgangspunten geformuleerd. Voor de ontwikkeling aan de Kruisweg 3 is met name het thema landschap van belang.

Voor het landschap dienen karakteristieke buurtschappen op de flank van de es te worden behouden; structureel groen worden ingezet met relaties naar het buitengebied; doorzichten en landschappelijke en historische structuren te worden benadrukt; en aan te haken naar de afwisselingen in landschap rondom voorst en de verschillen ertussen benadrukken.

Hoofdstuk 4 Planopzet

4.1 Planbeschrijving

Op het perceel wordt een nieuwe woning gebouwd, met daarnaast een schapenstal, een garage/berging en een werktuigenberging. De afbeeldingen 6 en 7 geven een impressie van de bebouwing weer. Doordat er sloop en nieuwbouw op het perceel wordt gepleegd, is er gekozen voor een compacte erfopbouw die voldoet aan de milieuwetgeving. Dit heeft als gevolg dat de bebouwing enkele meters verder van de weg af komt te liggen dan in de bestaande situatie. Het erf behoudt met de nieuwe opzet een informeel karakter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.2105-VS00_0006.png"
Afbeelding 6 - Overzicht ontwerp Kruisweg 3.

Voor het ontwerp van de bedrijfswoning wordt een eenduidig volume aangehouden. De typologie van de woning sluit aan bij de omgeving. Om die reden is er gekozen voor een woning met één bouwlaag met kap.

De open en hoge kant van de schapenstal ligt aan de achterzijde, dit is vanuit bedrijfstechnisch aspect de beste optie. Deze schapenstal zal worden uitgevoerd met houten potdekselwerk, met een antraciete kleur. Onder dit potdekselwerk komt een laag metselwerk van rood baksteen. Op het dak komen golfplaten te liggen. De bouw- en goothoogte van de schapenstal bedragen respectievelijk 6,3 en 4 meter.

De garage/berging zal bestaan uit hetzelfde antraciete, houten potdekselwerk, uitgevoerd met antraciete dakpannen. De houten kozijnen en windveren worden wit (creme), de houten deuren worden antraciet uitgevoerd. Deze schuur heeft een bouwhoogte van 6 meter, met een goothoogte van 2,7 meter.

Centraal op het perceel worden een tweetal keerwanden geplaatst, met een hoogte van 1,2 meter. Deze keerwanden worden geplaatst ten behoeve van kuilvoeropslag en voersilo's.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.2105-VS00_0007.png"

Afbeelding 7 - Impressie aanzichten.

Het perceel krijgt in de nieuwe situatie een tweetal in- en uitritten. Bij deze toegangswegen wordt een hiërarchie aangebracht. De noordelijk gelegen in- en uitrit wordt een zogenaamde 'vuile' weg, bedoeld voor agrarisch gebruik. Deze weg wordt bestraat met gebakken klinkers. De zuidelijk gelegen in- en uitrit wordt de 'schone' weg, voor het gebruik van de woning. Als bestratingsmateriaal wordt hier gekozen voor gebakken klinkers in een roodbruine uitvoering. De resterende verharding op het perceel zal bestaan uit steenslag.

Bij de woning wordt in de tuin een notenboom geplant, om deze tuin heen komt een beukenhaag van ongeveer 75 cm hoog. Aan de voorzijde, naast de 'schone' weg, komt een solitaire rode beuk. De afrastering van de weilanden zal plaats vinden door paal en gegalvaniseerd draad. Deze afrastering zal 1,2 meter hoog worden.

De hoogstamboomgaard wordt gevormd door verschillende fruitbomen (appel, peer, pruim en kersen). Om deze boomgaard heen komt een beukenhaag van ongeveer 75 cm hoog. Daarnaast, ten zuiden van de 'vuile' weg, komt een dichte singel van bomen en struiken. Ten noorden van deze weg wordt de agrarische bebouwing aan het zicht onttrokken door een dichte singel van bomen. Deze singel zal minstens 7,5 meter breed worden. De beide plekken zullen gevarieerd en divers worden aangeplant. De toegepaste struiken zijn de krent, Gelderse roos, hazelaar, gele kornoelje, inlandse hulst, kardinaalsmuts en meidoorn. De boomsoorten bestaan uit zomereik, ruwe berk en de linde.

4.2 Ruimtelijke afweging

De aanleiding voor het opstellen van dit bestemmingsplan is het slopen van de bestaande woning met bijbehorende agrarische opstallen om daarmee nieuwbouw mogelijk te maken op een andere plek binnen het perceel. Daarvoor dient het bouwvlak te worden gewijzigd. Het geldende bestemmingsplan biedt hiervoor geen mogelijkheid. In de huidige situatie staat er 637 m2 aan bebouwing (waarvan 151 m2 voor de bedrijfswoning). Door sloop en nieuwbouw komt er 660 m2 aan agrarische opstallen en 115 m2 voor de agrarische bedrijfswoning. De inhoud van de woning zal 714 m3 bedragen.

In de huidige situatie is sprake van een agrarische bestemming, deze zal ook behouden blijven. Daarmee zijn de ruimtelijke effecten op de omgeving beperkt en vindt er zelfs een verbetering plaats voor de omgeving. Dit omdat bij de nieuwe bebouwing rekening wordt gehouden met de richtafstand vanuit milieu, deze afstand bedraagt 50 meter in verband met geur. In het ontwerp is hier rekening mee gehouden. Zo wordt het noordelijke gedeelte van de grote kapschuur (15 meter) gebruikt voor werktuigenberging.

Daarnaast ligt het perceel in een molenbiotoop. Voor deze vrijwaringszone geldt een formule voor de maximale bouwhoogte (H=X/n+c*z). De afstand van de planlocatie tot aan de wieken van de molen bedraagt ongeveer 340 meter. Daarmee bedraagt de maximaal toelaatbare bouwhoogte 9,9 meter (340/50+0,2*15,50). De specifieke maatvoering van de bedrijfswoning valt hier ruim onder (9 meter) evenals de maatvoering van de overige gebouwen (7 meter).

Het perceel ligt in de landschapseenheid de oeverwal. Dit landschapstype bestaat uit houtsingels die het erf aan de zij- en achterkant begrensen. Verder bestaat dit type ook uit weg- en erfbeplantingen, knotwilgenrijen, bosjes en hoogstamboomgaard. Voor de voorgenomen ontwikkeling is een erfinrichtingsplan opgesteld voor het plangebied. Door middel van de singels en de hoogstamboomgaard wordt het perceel landschappelijk ingepast. Daarmee blijft de landschappelijke karakteristiek in het gebied behouden. Hiermee past de ontwikkeling binnen de doelstellingen van dorpsvisie Voorst.

Uit hoofdstuk 3 blijkt dat het waardevolle natuurgebied Het Veentje niet wordt belemmerd door de planvorming. Daarnaast zal uit hoofdstuk 5 naar voren komen dat de bebouwing op voldoende afstand van de woonbestemmingen in de buurt ligt. Verder wordt een voorwaardelijke verplichting opgenomen om het terrein op deze manier in te richten. De agrarische bedrijfswoning krijgt een specifieke maatvoering. Voor de agarische opstallen wordt de gangbare maatvoering uit het bestemmingsplan Dorp Voorst 2010 gehanteerd. De maximale goothoogte en bouwhoogte zijn respectievelijk 4 en 7 meter.

Samengevat is het plan ruimtelijk acceptabel. De wijzing van het bouwvlak past binnen diverse ruimtelijke beleidskaders en uit voorgaande hoofdstukken zijn geen belemmeringen tegen het plan naar voren gekomen. Het plan leidt tot een goede landschappelijke inrichting. Met de initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst gesloten waarin de uitvoering en de instandhouding van dat inrichtingsplan is vastgelegd. Om deze redenen bestaan er geen ruimtelijke bezwaren tegen het plan.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Inleiding

Bij ruimtelijke ingrepen dient onderbouwd te worden of het voornemen 'redelijkerwijs uitvoerbaar' is. In dit hoofdstuk wordt per aspect (milieu, flora en fauna, archeologie, cultuurhistorie, water en economie) aangegeven in hoeverre de beoogde ontwikkeling uitvoerbaar is.

5.2 Milieu-onderzoeken

5.2.1 Bodem

Als gevolg van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan onderzoek te worden verricht naar de geschiktheid van de gronden voor het beoogde doel. In het geval van een verontreiniging moet de mate van de omvang ervan worden vastgesteld, zodat beoordeeld kan worden of -en zo ja welke- kosten gemoeid zijn met het verwijderen of verminderen van die verontreiniging, zodat voldaan wordt aan de eisen van de milieuwetgeving.

In opdracht van de initiatiefnemer is door Milieutechniek Rouwmaat Groenlo bv een verkennend bodemonderzoek verricht ter plaatse van het perceel aan de Kruisweg 3 in Voorst (zie Bijlage 1). Het bodemonderzoek is uitgevoerd in het kader van het bestemmingsplan ten behoeve van de wijziging van het bouwvlak en de voorgenomen bouwplannen.

Tijdens de veldwerkzaamheden zijn op het maaiveld van de onderzoekslocatie, alsmede in de bodem, geen asbestverdachte materialen aangetroffen. Daarnaast kan uit de resultaten worden geconcludeerd dat de grond licht verontreinigd is met Lood en het grondwater licht verontreinigd met Barium en Tetrachlooretheen. De gevonden gehalten betreffen (natuurlijke) achtergrondwaarden. Verder kan eventueel vrijkomende grond niet zondermeer in het grondverkeer worden opgenomen. Er wordt dan ook aanbevolen om de eindverwerkingslocatie in overleg met het bevoegd gezag vast te stellen. Daarnaast wordt geadviseerd om bij het eventueel onttrekken van grondwater ten behoeve van bemaling, er bekeken dient te worden in hoeverre de grondwaterkwaliteit de lozingsnormen overschrijdt.

In het onderzoek van Milieutechniek Rouwmaat Groenlo bv wordt geconcludeerd dat de milieuhygienische kwaliteit van de bodem geen bezwaar vormt voor de bouwdoeleinden. De grond wordt vanuit milieuhygiënisch oogpunt geschikt geacht voor het gebruik en de voorgenomen nieuwbouw.

5.2.2 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Hieronder wordt verstaan het aanbrengen van voldoende ruimte tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen de milieubelastende en milieugevoelige functies. Voor wat betreft de onderbouwing van te hanteren afstanden dient in eerste instantie te worden uitgegaan van de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering. De brochure geeft minimale afstanden vanaf de grens van een bedrijf tot een gevoelige functie die aangehouden moeten worden. De aan te houden afstanden van de brochure zijn opgezet voor inwaarts zoneren en bevatten vanuit de milieugevoelige functie gezien een bufferzone.

In dit kader heeft de initiatiefnemer er voor gekozen om een afstand van 50 meter aan te houden voor de schapenstal, ten opzichte van de woonbestemmingen aan de overzijde van de Kruisweg in Voorst. De VNG-brochure hanteert namelijk een grootste afstand van 50 meter, in verband met geur. Deze afstand is voldoende om geurhinder op de woningen enerzijds, of belemmering voor de bedrijfsvoering anderzijds, te voorkomen. Geconcludeerd kan worden dat vanuit milieuzonering geen belemmeringen bestaan tegen de gebruikswijziging.

5.2.3 Geluid

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden moet worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone ter zake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.

Het plangebied is gesitueerd binnen de bebouwde kom, ten zuiden van de kern Voorst aan de Kruisweg. Er is sprake van een agrarische woning en vervangende nieuwbouw, een bestaande situatie. Daarnaast is de Kruisweg onderdeel van een 30-kilometer-per-uur-zone. De Wet geluidhinder is hierop niet van toepassing. Een nadere toetsing aan de wet voor vaststelling van het plan is zodoende niet nodig.

5.2.4 Luchtkwaliteit

De eisen voor de kwaliteit van de buitenlucht zijn sinds november 2007 vastgelegd in de Wet milieubeheer, in titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen (ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'). In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat de Wet luchtkwaliteit bestaat uit in Europees verband vastgestelde normen voor maximumconcentraties voor een aantal luchtvervuilende stoffen. In Nederland kunnen met name fijn stof (PM10) en stikstofoxiden (NO2) problemen opleveren met betrekking tot overschrijding van de grenswaarden. Fijn stof wordt grotendeels veroorzaakt door grote industriële bronnen en het wegverkeer, NO2 wordt voornamelijk veroorzaakt door wegverkeer.

Indien het uitoefenen van bevoegdheden zoals het vaststellen van bestemmingsplannen of het afwijken van het bestemmingsplan op grond van artikel 2.12 lid 1 sub a onder 1 van de Wabo gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen bestuursorganen die bevoegdheden uitoefenen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:

  • het bestemmingsplan c.q. de afwijking niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden;
  • de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan c.q. de afwijking per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft;
  • het bestemmingsplan c.q. de afwijking niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen.

Sinds 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht. Volgens het NSL draagt een project 'niet in betekenende mate' (Nibm) bij zo lang de concentratie fijnstof of stikstofdioxide niet meer dan 3% bedraagt. Volgens de regeling Nibm wordt die grens pas overschreden bij bijvoorbeeld woningbouwprojecten van meer dan 1500 woningen of kantoorlocaties met meer dan 10.000 m2 bruto vloeroppervlak. Voor ontwikkelingen die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeft niet te worden getoetst aan de grenswaarden.

De ontwikkeling in voorliggend bestemmingsplan kan worden aangemerkt als ontwikkeling die in niet betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. De locatie ligt ook niet binnen een gebied waarin de normen van luchtkwaliteit worden overschreden. Geconcludeerd wordt dat de Wet luchtkwaliteit en het Besluit Nibm geen belemmering vormen voor de ontwikkeling.

5.2.5 Externe veiligheid

Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire (chemische fabriek, lpg-tankstation) en de mobiele (vervoer gevaarlijke stoffen) bronnen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen groepsrisico (GR) en plaatsgebonden risico (PR). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.2105-VS00_0008.png"

Afbeelding 8 - Uitsnede Risicokaart Gelderland.

Uit de risicokaart van de provincie Gelderland (afbeelding 8) blijkt dat in de nabijheid van het projectgebied geen stationaire bronnen aanwezig zijn die van invloed kunnen zijn op het plan. Een risicovolle inrichting doet zich voor aan de Rijksstraatweg 182 in Voorst, dit betreft tankstation Jan De Croon. Bij deze inrichting hoort een invloedsgebied van 150 meter. Het plangebied ligt op ongeveer 325 meter van deze risicovolle inrichting. Het tankstation veroorzaakt daarom geen externe veiligheidsknelpunten in de huidige of toekomstige situatie.

Daarnaast ligt ten zuiden van het dorp Voorst een buisleiding. Doorgaans wordt een belemmeringsstrook van 4 meter aangehouden, met een effectafstand van 31 meter. Het plangebied ligt ver buiten deze zone. Verder is er van vervoer van gevaarlijke stoffen over omliggende wegen geen sprake. Het aspect externe veiligheid vormt om die reden geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

5.3 Flora en fauna

Bij het opstellen van een nieuw bestemmingsplan dient natuurwetgeving beschouwd te worden. Deze wetgeving richt zich op twee hoofdthema's. Het gaat hierbij om de bescherming van natuurgebieden (gebiedsbescherming) en de bescherming van plant- en diersoorten (soortbescherming).

De bescherming van natuurgebieden wordt geregeld in de Natuurbeschermingswet 1998 (in de Natura 2000-gebieden) en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), tegenwoordig bekend als Natuurnetwerk Nederland. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing van het natuurnetwerk. Ruimtelijke projecten kunnen niet zonder meer worden gerealiseerd in of nabij beschermde natuurgebieden. Projecten die in of in de nabijheid van beschermde natuurgebieden worden geprojecteerd, dienen te worden getoetst op de mogelijke negatieve effecten die zij op deze gebieden kunnen hebben en of zij verstoring zullen veroorzaken (externe werking). Als sprake is van externe werking dan kan het noodzakelijk zijn dat bij de provincie Gelderland (bevoegd gezag) een vergunning volgens artikel 19d van de Natuurbeschermingswet aangevraagd moet worden.

Soortbescherming wordt geregeld in de Flora- en faunawet. In deze wet is een aantal planten en dieren aangewezen als beschermd. Deze beschermde organismen mogen niet zonder reden in hun bestaan worden aangetast. De wet maakt een onderscheid tussen licht en zwaar beschermde soorten. Het uitgangspunt van de wet is dat beschermde planten- en diersoorten geen schade mogen ondervinden. Voor het uitvoeren van werkzaamheden in de openbare ruimte is het niet altijd nodig een vrijstelling of een ontheffing aan te vragen. Wanneer het onmogelijk is schade aan streng beschermde planten en dieren tijdens ruimtelijke ontwikkelingen en inrichting te voorkomen, moet altijd een ontheffing worden aangevraagd bij het ministerie van Economische Zaken (Dienst Regelingen).

Het plangebied valt buiten de beschermde gebieden van de Natuurbeschermingswet en de Ecologische Hoofdstructuur. Op basis van de uitgevoerde quickscan (Bijlage 2) kunnen effecten op (strikt) beschermde soorten en overtreding van verbodsartikelen niet worden uitgesloten. Met name is onduidelijk of en in hoeverre er huismussen of vleermuizen gebruik maken van de aanwezige structuren. De omgeving en de bebouwing (met name de pannendaken) vormen een geschikt habitat. Hiervoor is nader onderzoek nodig, op basis van het betreffende huismussen- en vleermuizenprotocol.

Te allen tijde dient de algemene zorgplicht (artikel 2 van de Flora- en faunawet) in acht te worden genomen voor alle soorten planten en dieren, ongeacht of deze soorten beschermd zijn.

5.4 Archeologie

In 1992 is het Verdrag van Malta tot stand gekomen en in 1998 is dit Verdrag door Nederland aanvaard en verder uitgewerkt in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg. De wet regelt hoe overheden bij hun ruimtelijke plannen rekening moeten houden met het erfgoed in de bodem. De wet is op 1 september 2007 in werking getreden. De nieuwe wet beoogt het cultureel erfgoed te beschermen: alle fysieke overblijfselen, zowel in als boven de grond, die bijdragen aan het verkrijgen van inzicht in menselijke samenlevingen uit het verleden.

De uitgangspunten van de wet zijn:

  • archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren en alleen opgraven als behoud in de bodem (in situ) niet mogelijk is;
  • vroeg in de ruimtelijke ordening al rekening houden met archeologie. Initiatiefnemers van ruimtelijke ontwikkelingen moeten in een vroegtijdig stadium aangeven hoe met eventuele archeologische waarden bij bodem verstorende ingrepen wordt omgegaan. Dat betekent dat vooronderzoek moet plaatsvinden;
  • bodemverstoorders betalen archeologisch onderzoek en mogelijke opgravingen (principe de verstoorder betaalt).

Op basis van deze wet is door de gemeente Voorst een archeologische beleidskaart samengesteld. Op grond van deze kaart gelden voor het plangebied verschillende archeologische beschermingsregimes (zie afbeelding 9), te weten:

  • archeologische verwachtingszones: AV categorie 5 en AV categorie 8.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.2105-VS00_0009.png"

Afbeelding 9 - Uitsnede archeologische beleidskaart gemeente Voorst.

In opdracht van de initiatiefnemer heeft Syntherga een archeologisch bureuauonderzoek (zie Bijlage 3) in combinatie met een karterend boordonderzoek uitgevoerd op het perceel aan de Kruisweg 3 in Voorst.

De natuurlijke ondergrond van het plangebied bestaat uit dekzand, vermengd met doorbraakafzettingen. Daarnaast is in de boringen een (restand van) esdek aangetroffen. Op grond van de aanwezigheid van het humeuze dek, kan de bodem worden geclassificeerd als een bruine enkeerdgrond. In geen van de boringen zijn indicatoren aangetroffen die wijzen op de aanwezigheid van een archeologische vindplaats. Er is daarmee een kleine kans dat binnen het plangebied een archeologische vindplaats aanwezig is. De verwachting is dat binnen het plangebied geen archeologische resten ter plaatse aanwezig zijn, waardoor ook geen archeologische resten worden bedreigd door de voorgenomen ontwikkeling van het gebied.

Op basis van het bureauonderzoek kan de archeologische verwachting worden bijgesteld naar laag. Op grond van de resultaten is er geen vervolgonderzoek nodig. Mochten er tijdens de geplande werkzaamheden archeologische waarden worden aangetroffen, geldt er een meldingsplicht.

5.5 Watertoets

Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wor dt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets (www.dewatertoets.nl) is beoordeeld welke waterthema's in het plan relevant zijn.

Op 2 maart 2015 is de digitale Watertoets van Waterschap Vallei en Veluwe ingevuld. Het resultaat hiervan is opgenomen als bijlage (zie Bijlage 4). Beoordeeld is dat het plan voor het waterschap beperkt van belang is. De motivatie daarvoor is dat er geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat geen essentieel waterbelang wordt geraakt en het waterschap op basis daarvan een positief wateradvies geeft.

5.6 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In dit geval is van een dergelijk plan geen sprake. De kosten van dit bestemmingsplan en de uitvoering hiervan zijn voor rekening van de aanvrager.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

6.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de regels van het plan nader toegelicht. Er wordt inzicht gegeven in de opbouw van de planregels, de gebruikte bestemmingen en de inzet van zogenaamde flexibiliteitinstrumenten.

6.2 Planregels

Een bestemmingsplan kent aan gronden een bestemming toe en verbindt regels aan deze bestemming. Deze regels betreffen het gebruik van de gronden, maar onder meer ook de bouwmogelijkheden. De regels zijn nader onder te verdelen in

  • inleidende regels;
  • bestemmingsregels;
  • algemene regels;
  • overgangs- en slotregels.
6.2.1 Inleidende regels

In deze regels staan de begrippen verklaard, die in de planregels voorkomen en die om een nadere omschrijving vragen. Verder wordt aangegeven op welke wijze gemeten moet worden om bijvoorbeeld een goot- of bouwhoogte te bepalen

6.2.2 Bestemmingsregels

Deze regels betreffen het hart van het bestemmingsplan. In de bestemmingsregels wordt aangegeven waarvoor en - zo nodig - hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. In dit bestemmingsplan komen de volgende bestemmingen voor:

  • Agrarisch met waarden - Natuur en landschapswaarden;

Het komt regelmatig voor dat er twee functies op één perceel plaatsvinden, zoals bijvoorbeeld een leiding. De aanwezigheid van deze leiding brengt de nodige beperkingen met zich mee. Deze beperkingen kunnen ook gelegen zijn onder het maaiveld. In het geval dat er twee functies tegelijk op één perceel geregeld moeten worden in een bestemmingsplan wordt er wel gesproken van een 'dubbelbestemming'. In dit bestemmingsplan komen de volgende dubbelbestemmingen voor:

  • Waarde – Archeologie - Laag;

De bestemmingsregels kennen een vaste opbouw in bestemmingsomschrijving (toegestaan gebruik), bouwregels, nadere eisen, afwijking van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijking van de gebruiksregels, omgevingsvergunning en wijzigingsbevoegdheden.

Bestaande situatie

In de bestemmingsregels, veelal de bouwregels, kan worden verwezen naar de bestaande situatie. Dit vindt veelal plaats om van het plan afwijkende maten en oppervlakten niet onder het overgangsrecht te plaatsen. De bestaande situatie is de situatie zoals deze naar voren komt uit de (digitale) gegevens van het gemeentelijk bouwdossier aangevuld met de GBKN, het kadaster, de luchtfoto's en de cyclomedia, zoals deze bestaan op het moment van het in werking treden van het plan.

6.2.3 Algemene regels

De algemene regels hebben betrekking op alle bestemmingen in het plan. In plaats van bij elke bestemming dezelfde regels te plaatsen, kan gebruik worden gemaakt van een algemene regel. Zo zijn er algemene bouwregels, gebruiksregels, aanduidingsregels, afwijkingsregels en wijzigingsregels.

Anti-dubbeltelbepaling

De anti-dubbeltelbepaling is ook onder de algemene regels opgenomen. Hiermee blijven gronden, die eenmaal in aanmerking zijn genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, buiten beschouwing bij de beoordeling van latere bouwplannen.

Strijdig gebruik

In het verleden werd strijdig gebruik (gebruik in strijd met de bestemming) expliciet vermeld bij elke bestemming. Nu is dit strijdig gebruik bij wet (artikel 2.1 Wabo) verboden en wordt het niet langer vermeld in het bestemmingsplan. Al het gebruik dat niet past binnen de bestemmingsomschrijving van de betreffende bestemming wordt daarom gezien als strijdig gebruik.

6.2.4 Overgangs- en slotregels

Hieronder zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. De eerste regels beschermen een bestaand bouwwerk of gebruik dat afwijkt van de regels. De slotregels geven aan op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

6.3 Bestemmingen

6.3.1 Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden

Bestemmingsomschrijving

Deze bestemming geldt voor de agrarische gronden binnen het plangebied. In lijn met de andere agrarische gebieden rondom het Veen is dit gebied aangewezen als agrarisch gebied met natuur- en landschapswaarden. Dit gebied vormt een belangrijke bufferzone voor dit berkenbroekbos. Het functioneren als inzijgingsgebied ter voorkoming van verdroging van het bos is een belangrijke functie van dit agrarische gebied. Daarnaast wordt verstoring en het dumpen van afval voorkomen. Verder regelt deze bestemming met name het agrarisch gebruik. Het grondgebonden karakter van de bedrijfsvoering staat voorop.

Binnen deze bestemming mag uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd. Andere bouwwerken in de vorm van erf- en terreinafscheidingen zijn tot een hoogte van maximaal 1,20 meter toegestaan. Overige andere bouwwerken mogen 3 meter hoog worden. Daarnaast zijn ook bijbehorende voorzieningen zoals groen, paden en verhardingen binnen deze bestemming toegestaan. Hetzelfde geldt voor openbare nutsvoorzieningen. Deze gronden zullen na de uitvoering van de landschappelijke maatregelen zoals genoemd in het functieveranderingsplan landschappelijke en ecologische waarden hebben. Voor het handhaven is een omgevingsvergunning verplicht voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, en werkzaamheden opgenomen.

Bouwvlak

Er is gekozen voor een systematiek waarbij de bebouwing (de bedrijfswoning en agrarische opstallen) binnen het bouwvlak dienen te worden gebouwd. De agrarische bedrijfswoning krijgt de functieaanduiding bedrijfswoning. Voor het bouwvlak met de functieaanduiding bedrijfswoning geldt een maximale goot-en bouwhoogte van respectievelijk 3,3 meter en 9 meter. Voor de andere twee bouwvlakken wordt aangesloten bij de reguliere maatvoering uit het bestemmingsplan Dorp Voorst 2010. Dit betreft een goothoogte van maximaal 4 meter en een bouwhoogte van maximaal 7 meter. Andere bouwwerken kunnen ook buiten het bouwvlak worden gebouwd.

Voorwaardelijke verplichting

In dit bestemmingsplan is gebruik gemaakt van een zogenaamde voorwaardelijke verplichting. De verplaatsing van het bouwvlak met de bouw van het nieuwe woongebouw en de agrarische bijgebouwen op het erf is toegestaan als er een ruimtelijke kwaliteitsimpuls tegenover staat in de vorm van de aanleg van beplanting en het gebruik van passende verharding. De kwaliteitsimpuls komt ten goede aan de verbetering van de landschappelijke en ecologische waarden van het gebied. Om deze onderlinge relatie tussen de mogelijkheden voor de bouw van de agrarische bedrijfswoning met bijgebouwen en de kwaliteitsimpuls juridisch vast te leggen, is een voorwaardelijke verplichting opgenomen.

6.4 Flexibiliteit in het bestemmingsplan

6.4.1 Flexibiliteit in het bestemmingsplan

Flexibiliteit in een bestemmingsplan is handig om ervoor te zorgen dat een bestemmingsplan voldoende beleidsruimte biedt om ontwikkelingen in de toekomst mogelijk te maken. Deze ontwikkelingen zullen ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan vaak niet bekend zijn. Een bestemmingsplan zonder flexibiliteit kan te star zijn. Indien gebruik wordt gemaakt van de flexibiliteitbevoegdheden (art. 3.6, Wro), dienen in het bestemmingsplan zelf de grenzen te worden aangegeven door het stellen van nadere eisen, het verlenen van afwijkingen, het wijzigen van het plan of het uitwerken van een plan.

6.4.2 Afwijking

Deze bevoegdheid biedt de mogelijkheid af te wijken van een in het plan opgenomen regeling. Het is mogelijk van geval tot geval ruimtelijk relevante voorwaarden te stellen en belangen nader af te wegen. Een afwijking mag alleen op relatief ondergeschikte onderdelen betrekking hebben en mag niet tot een bestemmingswijziging leiden.

  • een algemene afwijkingsmogelijkheid voor de aangegeven of in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages. Deze afwijking geldt alleen voor maten, afmetingen en percentages die binnen het bouwvlak passen, omdat anders sprake is van een wijzigingsbevoegdheid vanwege een te grote impact op de omgeving;
  • een algemene afwijkingsmogelijkheid voor het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes kunnen worden gebouwd, mits de inhoud per gebouwtje niet meer dan 75 m³ bedraagt;
  • een algemene afwijkingsmogelijkheid voor het toestaan van antennemasten tot een bouwhoogte van 40 meter;
  • een algemene afwijkingsmogelijkheid voor het gebruik voor bewoning uit het oogpunt van mantelzorg. Er is voor gekozen om mantelzorg niet bij recht toe te staan maar te regelen via een afwijking, zodat er voorwaarden gesteld kunnen worden. Een van de voorwaarden bij deze afwijkingsmogelijkheid is dat een goede woonsituatie binnen deze bestemming in stand gehouden c.q. gegarandeerd moet worden. Ook moet binnen één maand na beëindiging van het gebruik van overige gebouwen als afhankelijke woonruimte ten behoeve van de mantelzorg hiervan schriftelijk mededeling wordt gedaan aan burgemeester en wethouders. Tenslotte moet binnen drie maanden na beëindiging van het gebruik ten behoeve van mantelzorg de bewoning zijn beëindigd

De algemene afwijkingsmogelijkheden mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het straat- en/of bebouwingsbeeld;
- de sociale veiligheid;
- de verkeersveiligheid.

6.4.3 Wijzigingsbevoegdheid

Meer ingrijpende functieveranderingen en meer ingrijpende afwijkingen van de regels kunnen mogelijk worden gemaakt met een in het bestemmingsplan op te nemen wijzigingsbevoegdheid. Dit mag er niet toe leiden dat de structuur en de ruimtelijke opzet van het plan ingrijpend worden gewijzigd. De wijziging treedt in werking na de vaststelling van een afzonderlijk wijzigingsplan.

In dit bestemmingsplan zijn de volgende wijzigingsbevoegdheden opgenomen:

  • Omschakeling naar Wonen: het wijzigen naar de bestemming 'Wonen' ten behoeve van burgerbewoning.
  • Overschrijding bestemmingsgrenzen: het onder voorwaarden mogelijk maken om bestemmingsgrenzen te overschrijden.

Hoofdstuk 7 Overleg en inspraak

7.1 Uitkomsten overleg

Het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van en bestemmingsplan pleegt daarbij overleg met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het geding zijn.

In artikel 3.1.1. wordt bij lid 2 de mogelijkheid gegeven dat de Minister van Infrastructuur en Milieu kan aangeven onder welke omstandigheden of in welke gevallen geen overleg gevoerd hoeft te worden met de rijksdienst die betrokken is bij de zorg voor de ruimtelijke ordening. Na overleg met de betrokken departementen is besloten het overleg te beperken tot die zaken waarbij directe belangen aan de orde zijn. Overigens zijn per 1 januari 2012 de voormalige VROM-inspectie en de Inspectie van Verkeer & Waterstaat samengevoegd tot de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). Aangezien er geen sprake is van directe rijksbelangen heeft er geen vooroverleg plaatsgevonden met het Rijk.

Met de provincie is een vergelijkbare afspraak gemaakt. Enkel wanneer er sprake is van een provinciaal belang is vooroverleg noodzakelijk. Het voorliggende plan is niet in strijd met enig provinciaal belang, waardoor er voor gekozen is geen vooroverleg te plegen. De provincie wordt in kennis gesteld van de start van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan.

Het vooroverleg met het waterschap heeft plaats gevonden via de website http://www.dewatertoets.nl. Hieruit is naar voren gekomen dat verder overleg niet noodzakelijk is. Ook het waterschap zal in kennis worden gesteld van de start van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 28 april 2016 zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode is er één zienswijze ingediend. In de in Bijlage 5 opgenomen zienswijzenotitie is de zienswijze samengevat en van een reactie voorzien. De zienswijze leidt tot een kleine aanpassing van het bestemmingsplan.

7.3 Aanpassingen ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan

De zienswijze heeft geleid tot een wijziging in de regels. Als bijlage bij de regels is een nieuwe versie van het erfbeplantingsplan opgenomen (afbeelding 6, paragraaf 4.1 is daarbij ook vervangen). Hierin is de 'vuile' uitrit verschoven richting het noorden.