Plan: | Rijksstraatweg 63, Voorst |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0285.2104-VS00 |
De gemeenteraad van Voorst heeft op 1 juli 2010 het bestemmingsplan "Dorp Voorst 2010" vastgesteld. In dat bestemmingsplan is ter plaatse van de Rijksstraatweg 63 de bestemming 'Wonen' opgenomen. Binnen het bouwvlak is één woning aanwezig. De bestaande woning is in slechte staat en wordt gesloopt. Er is een verzoek ingediend om de bouw van een nieuwe woning met bedrijfsfunctie in een nieuw te bouwen bijgebouw op het perceel mogelijk te maken. De woning is gesitueerd buiten het bouwvlak. Om dit mogelijk te maken is een nieuw bestemmingsplan nodig.
Het gebied waarop dit bestemmingsplan betrekking heeft, is gelegen aan de Rijksstraatweg achter nummer 59 en 61 in Voorst. De luchtfoto van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1. In figuur 1.2 en 1.3 zijn foto's van de huidige situatie van het perceel weergegeven.
Figuur 1.1: luchtfoto van het plangebied (het plangebied is blauw omlijnd)
Figuur 1.2: bestaande situatie Rijksstraatweg 63 in Voorst (linksachter is de woning)
Figuur 1.3: deel plangebied vanaf de wegzijde
Doel van dit bestemmingsplan is om een juridisch-planologisch kader te scheppen waardoor op het perceel Rijksstraatweg 63 in Voorst een woning met bijgebouwen kan worden gebouwd. In het bijbebouw wordt een bedrijf aan huis mogelijk gemaakt. Het aantal woningen op het perceel neemt niet toe. De oude woning is al gesloopt.
Op het perceel is een woning aanwezig en een deel van het perceel is in gebruik als weiland. Ten noorden van het plangebied is het pannenkoekenhuis Voorst gelegen. Aan de west- en oostzijde zijn woningen en enkele kleinschalige bedrijven gevestigd. Aan de zuidzijde van het plangebied is het kerkgebouw de Voorhof gelegen.
Het plangebied maakt onderdeel uit van het op 1 juli 2010 vastgestelde bestemmingsplan "Dorp Voorst 2010". Hierin heeft het plangebied de bestemming 'Wonen'. Onderstaande figuur 2.1 bevat een uitsnede van de verbeelding behorende bij het geldende bestemmingsplan. Er is een bouwvlak aangegeven rondom de bestaande woning.
Figuur 2.1: fragment verbeelding vigerend bestemmingsplan "Dorp Voorst 2010"
De Rijksstraatweg is de stedenbouwkundige ruggengraat van het dorp Voorst en scheidt het dorp in een ouder oostelijk deel en een nieuwer westelijk deel. In het historische oostelijke deel komen de wegen samen bij de kerk. Hier liggen een aantal historische erven en komen grote groene ruimten voor, zoals het plantsoen en het bosperceel tussen de Kerkstraat en de Schoolstraat. Vanaf de kerk waaien de bebouwingslinten uit richting de (voormalige) Voorster Enk. Tussen de linten in liggen relatief kleinschalige gebieden met naoorlogse woningbouw. De structuur in het westelijk deel van het dorp wordt bepaald door relatief grootschalige naoorlogse woonbuurten met een meer rationele verkaveling. Het plangebied ligt aan de oostelijke zijde van de Rijksstraatweg, maar maakt geen onderdeel uit van het lint.
De Rijksstraatweg zelf wordt gekarakteriseerd door een grote afwisseling in bebouwing en de afwisseling tussen bebouwing en open ruimte. Juist bij de kruisingen van de oude plattelandswegen met de Rijksstraatweg zijn buitenhuizen en herenhuizen met grote tuinen tot stand gekomen. De uitstraling van de Rijksstraatweg is aan de ene kant grotendeels historisch, statig en groen, maar aan de andere kant zorgt het drukke, doorgaande verkeer voor overlast en barrièrevorming. Veel van de in het dorp voorkomende winkels, bedrijven en voorzieningen zijn langs de Rijksstraatweg gelegen.
Figuur 2.2 geeft de ruimtelijke structuur van het dorp weer.
Figuur 2.2: de ruimtelijke structuur van het dorp Voorst
De bestaande woning op het perceel is gesloopt. Meer naar het midden van het perceel wordt een nieuwe woning gebouwd. Figuur 3.2 geeft de terreininrichting van de nieuwe situatie weer. Achter op het perceel wordt een bijgebouw (kantoor) gebouwd. Figuur 3.1 geeft de gevelbeelden van zowel de woning als het bijgebouw weer. De typologie van de woning sluit aan bij de omgeving. Er is om die reden gekozen voor een woning met één bouwlaag met een kap. De goothoogte bedraagt maximaal 3,5m en de nokhoogte 8,5m. Voor de kantoorruimte geldt dat hier een lage goot (3m) en nokhoogte (6m) wordt gehanteerd. Ook qua materialisering is aansluiting gezocht bij de omgeving. Het bijgebouw wordt uitgevoerd met gepotdekselde douglasplanken.
Er is een erfinrichtingsplan opgesteld voor het gehele perceel. In het bestemmingsplan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen om het terrein op deze manier in te richten. De terreininrichting sluit aan bij de nieuw te bouwen woning en de omliggende bebouwing en leidt tot een goede landschappelijke inpassing van het plan.
Figuur 3.1: gevelbeelden nieuwe bebouwing
Figuur 3.2: erfinrichtingsplan
In dit hoofdstuk wordt het plan getoetst aan de relevante ruimtelijke beleidskaders op rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. De SVIR heeft diverse nota's vervangen, zoals de Nota Ruimte en de Nota Mobiliteit. Ook zijn met het SVIR de ruimtelijke doelen en uitspraken vervallen die zijn benoemd in de Agenda Landschap, Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta. In de SVIR is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een nieuw integraal kader dat de basis vormt voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR is gekozen voor een meer selectieve inzet van het rijksbeleid dan voorheen. Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie rijksdoelen uitgewerkt:
Met bovengenoemde rijksdoelen zijn 13 nationale belangen aan de orde die in het SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van ruimtelijke ordening gekregen. Het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn. Gezien aard en omvang van het plan heeft voorliggend bestemmingsplan geen relatie met één van de 13 nationale belangen.
De Omgevingsvisie Gelderland is een integrale visie, niet alleen op het gebied van de ruimtelijke ordening, maar ook voor waterkwaliteit en veiligheid, bereikbaarheid, economische ontwikkeling, natuur en milieu, inclusief de sociale gevolgen daarvan. De omgevingsvisie is de vervanger van het streekplan en enkele andere structuurvisies. Op 9 juli 2014 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld.
De opzet van de Omgevingsvisie is opgehangen aan de termen divers, dynamisch en mooi. Gelderland is een dynamische provincie in een prachtige setting, met een grote diversiteit. Divers Gelderland heeft betrekking op de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en opgaven en het koesteren van de regionale identiteiten. Dynamisch Gelderland betreft de provinciale ambities die zich afspelen op met name ruimtelijk-economisch vlak, bijvoorbeeld wonen, werken en mobiliteit. Mooi Gelderland staat voor de kwaliteiten die bescherming of ontwikkelingen nodig hebben en die tegelijk richting geven aan ontwikkelingen, waarbij te denken valt aan cultuurhistorie, natuur en water.
De verplaatsing van het bouwvlak om de bouw van een woning elders op het perceel mogelijk te maken heeft ruimtelijk nagenoeg geen gevolgen. Het huidige gebruik van het perceel wijzigt daarmee niet, waardoor gesteld kan worden dat de ontwikkeling geen significant effect heeft op de kernkwaliteiten van het gebied. Geconcludeerd wordt dat het plan past binnen de kaders van de Omgevingsvisie Gelderland.
In de Omgevingsverordening Gelderland (vastgesteld op 24 september 2014) staan regels beschreven, die er voor moeten zorgen dat de in de Omgevingsvisie Gelderland opgenomen visie ook daadwerkelijk uitgevoerd kan worden. De Omgevingsverordening dient dan ook als het toetsingskader bij het opstellen van nieuwe ruimtelijke plannen zoals een bestemmingsplan of een uitgebreide afwijkingsprocedure in het kader van de omgevingsvergunning. De Omgevingsverordening bestaat uit een kaart met daaraan gekoppeld de regels.
Zoals in voorgaande paragraaf weergegeven, heeft de ontwikkeling geen significant negatieve effecten op de kernkwaliteiten van het gebied. Geconcludeerd wordt dat het plan past binnen de kaders van de Omgevingsverordening Gelderland.
De gemeenten in de regio Stedendriehoek, met daarin de steden Apeldoorn, Deventer en Zutphen, hebben gezamenlijk een regionale structuurvisie opgesteld. Deze visie vormt de integrale afstemming tussen de ruimtelijke opgaven binnen de regio. In deze Regionale Structuurvisie heeft de regio Stedendriehoek ruimtelijk beleid ontwikkeld voor de lange termijn tot 2030. Er worden doelen en beleidsprincipes voorgesteld op basis van een gedeelde visie op de toekomst. De Regionale Structuurvisie heeft de formele status van Intergemeentelijk Structuurplan. Dit betekent dat de structuurvisie richtinggevend is voor de ruimtelijke ontwikkeling.
In de structuurvisie komen onder meer aan bod de noodzaak van het versterken van de eigen identiteit door de diversiteit van het landschap en de culturele eigenheid van de dorpen te benadrukken in de ruimtelijke plannen en de koppeling van economische activiteiten met omgevingsfactoren. Water, natuur, landschap en cultuurhistorie zijn de grondslag voor de ruimtelijke ontwikkelingen.
Voorliggend plan past binnen de kaders van de regionale structuurvisie.
De Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst (2005) geeft op hoofdlijnen het ruimtelijk kader van de gemeente Voorst tot 2030 weer. Dit kader geeft de bestaande ambities weer ten aanzien van de gewenste ruimtelijke ontwikkeling en is daarmee een handvat voor onder meer nieuwe bestemmingsplannen.
Het plangebied ligt in de kern Voorst. Nadere uitwerking van het gemeentelijk beleid heeft plaatsgevonden in dorpsvisies voor de verschillende kernen.
In de dorpsvisie wordt speciale aandacht besteed aan enkele woningbouwlocaties verspreid over het dorp. De visie zegt niets over de solitair voorkomende bouwlocaties. Dit bestemmingsplan maakt slechts de verplaatsing van het bouwvlak op het perceel mogelijk en leidt niet tot de bouw van een extra woning. Het perceel had al een woonbestemming in het bestemmingsplan "Dorp Voorst 2010". Het plan past daarmee binnen de kaders van het gemeentelijk beleid.
Bij ruimtelijke ingrepen dient onderbouwd te worden of het voornemen 'redelijkerwijs uitvoerbaar' is. In dit hoofdstuk wordt per aspect (milieu, flora en fauna, archeologie, cultuurhistorie, water en economie) aangegeven in hoeverre de beoogde ontwikkeling uitvoerbaar is.
Als gevolg van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan onderzoek te worden verricht naar de geschiktheid van de gronden voor het beoogde doel. In het geval van een verontreiniging moet de mate van de omvang ervan worden vastgesteld, zodat beoordeeld kan worden of -en zo ja welke- kosten gemoeid zijn met het verwijderen of verminderen van die verontreiniging, zodat voldaan wordt aan de eisen van de milieuwetgeving.
Onderzoeksbureau Econsultancy heeft een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd voor de planlocatie (rapportnr. 14126357). De resultaten van het onderzoek worden hieronder samengevat. Het onderzoek is ook te vinden in de bijlagen bij dit plan.
De bodem bestaat voornamelijk uit zwak siltig, zeer fijn zand. De bovengrond is bovendien, tot een maximale diepte van 1,1m -mv matig humeus. De ondergrond is plaatselijk zwak roest- en/of grindhoudend. In de diepere ondergrond komen leemlagen voor. De humeuze bovengrond is zwak tot matig puinhoudend en is daarbij lokaal zwak tot matig kolengruishoudend. Voor het overige zijn zintuiglijk in het opgeboorde materiaal geen verontreinigingen waargenomen.
De zwak tot matig puin- en/of kolengruishoudende bovengrond is licht tot sterk verontreinigd met lood en verder licht verontreinigd met kwik, zink en plaatselijk licht verontreinigd met PAK. De ondergrond is licht verontreinigd met kwik. Voor het overige zijn geen verontreinigingen in de grond vastgesteld.
In het grondwater zijn geen verontreinigingen aangetoond.
Het advies is om nader onderzoek in te stellen naar de aard en omvang van de geconstateerde verontreiniging met lood, ter plaatse van het noordelijk terreindeel. Daarnaast wordt geadviseerd om, gelet op de zintuiglijke bijmenging met puin, een verkennend asbestonderzoek (NEN 5707) uit te voeren.
Grondverzet ter plaatse van de verontreiniging met lood, anders dan in het kader van bodemsanering, is niet toegestaan. Aangezien de contouren van de verontreiniging nog niet in beeld zijn, wordt grondverzet op het gehele perceel op voorhand afgeraden.
Vervolgens is het nader bodemonderzoek uitgevoerd om de loodverontreiniging in kaart te brengen. Tevens is een verkennend onderzoek naar asbest uitgevoerd. Het onderzoek is te vinden in de bijlagen bij dit plan. In het verkennend asbestonderzoek is visueel en in de analyses geen asbest aangetoond. De locatie is daarmee niet meer asbest verdacht.
Uit het nader onderzoek blijkt dat er een sterke loodverontreiniging op het terrein aanwezig is van ongeveer 15 a 20 m3. Dit betekent dat er geen sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging (< 25 m3 boven de interventiewaarde) op grond van de Wet bodembescherming. Geadviseerd wordt om bij ontgraving, bijvoorbeeld ten behoeve van bouwactiviteiten, de sterke verontreiniging af te voeren naar een erkend verwerker. Initiatiefnemer heeft er voor gekozen deze loodverontreiniging te saneren.
Naast de verontreinigingscontour op het noordelijk deel van de locatie zijn in een drietal boringen loodgehalten boven de tussenwaarde aangetoond, waarbij ook de risicogrens van 270 mg/kg wordt overschreden. Het noordelijk terreindeel is diffuus verontreinigd met lood. Dit betekent dat er mogelijk humane risico's optreden bij het gebruik voor wonen met tuin en moes- en volkstuinen. Geadviseerd wordt om hier bij de inrichting van het terrein rekening mee te houden. Dit kan door middel van ontgraven (saneren) of door beheersmaatregelen te treffen, zoals het aanbrengen van een leeflaag of verharding. Initiatiefnemer heeft er voor gekozen om ook ter plaatse van de boringslocaties te saneren.
Geconcludeerd kan worden dat het aspect bodem geen belemmeringen vormt voor dit plan.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Hieronder wordt verstaan het aanbrengen van voldoende ruimte tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen de milieubelastende en milieugevoelige functies. Voor wat betreft de onderbouwing van te hanteren afstanden dient in eerste instantie te worden uitgegaan van de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering. De brochure geeft minimale afstanden vanaf de grens van een bedrijf tot een gevoelige functie die aangehouden moeten worden. De aan te houden afstanden van de brochure zijn opgezet voor inwaarts zoneren en bevatten vanuit de milieugevoelige functie gezien een bufferzone.
Aan de noordkant van het plangebied is Pannenkoekenhuis Voorst gevestigd. Dit bedrijf valt onder de werking van het Activiteitenbesluit. Aan de oostkant van het plan is een locatie van zorginstelling Zozijn gevestigd. Voor deze instelling geldt geen hindercirkel. Aan de Rijksstraatweg 59 is een bedrijf gevestigd waarvoor ook geen hindercirkel geldt. De afstand tussen het Pannenkoekenhuis en de nieuw te bouwen woning bedraagt ca. 30 meter. Dit is een verbetering ten opzichte van de huidige situatie waarbij de woning dichter bij het Pannenkoekenhuis is gelegen. Deze afstand is voldoende om hinder op de woning enerzijds, of belemmering voor de bedrijfsvoering anderzijds, te voorkomen. Geconcludeerd wordt dat vanuit milieuzonering geen belemmeringen bestaan tegen de verplaatsing van het bouwvlak.
Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden moet worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone ter zake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.
Er is een akoestisch onderzoek uitgevoerd voor dit plan door onderzoeksbureau Econsultancy (rapportnr. 14126360). Het onderzoek is te vinden in de bijlagen van dit plan. De nieuw te bouwen woning op de locatie Rijksstraatweg 63 komt te liggen binnen de geluidszone van de Rijksstraatweg. Het akoestisch onderzoek is uitgevoerd om de geluidsbelangsting ten gevolge van de Rijksstraatweg te beoordelen en te kijken of voldaan wordt aan hetgeen gesteld is in de Wet geluidhinder (Wgh). De Wilhelminaweg is een 30km/uur weg en heeft geen geluidszone, maar in het kader van een goede ruimtelijke ordening is deze weg wel onderzocht.
De Rijksstraatweg is in een binnenstedelijk gebied gelegen en heeft maximaal twee rijstroken. De onderzoekszone bedraagt 200 meter. Binnen de zone dient de hoogst toelaatbare geluidsbelasting ten gevolge van het verkeer op de betreffende weg in acht te worden genomen.
Uit de berekeningen ten gevolge van de Rijksstraatweg blijkt dat de wettelijke voorkeursgrenswaarde van 48dB niet wordt overschreden. Uit de berekeningen van de gecumuleerde geluidsbelasting van allen wegen blijkt dat de standaard geluidwering van gevels van 20 dB afdoende is.
De conclusie van het akoestisch onderzoek is dat het aspect wegverkeerslawaai geen belemmeringen vormt voor het plan.
De eisen voor de kwaliteit van de buitenlucht zijn sinds november 2007 vastgelegd in de Wet milieubeheer, in titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen (ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'). In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat de Wet luchtkwaliteit bestaat uit in Europees verband vastgestelde normen voor maximumconcentraties voor een aantal luchtvervuilende stoffen. In Nederland kunnen met name fijn stof (PM10) en stikstofoxiden (NO2) problemen opleveren met betrekking tot overschrijding van de grenswaarden. Fijn stof wordt grotendeels veroorzaakt door grote industriële bronnen en het wegverkeer, NO2 wordt voornamelijk veroorzaakt door wegverkeer.
Indien het uitoefenen van bevoegdheden zoals het vaststellen van bestemmingsplannen of het afwijken van het bestemmingsplan op grond van artikel 2.12 lid 1 sub a onder 1 van de Wabo gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen bestuursorganen die bevoegdheden uitoefenen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:
Sinds 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht. Volgens het NSL draagt een project 'niet in betekenende mate' (Nibm) bij zo lang de concentratie fijnstof of stikstofdioxide niet meer dan 3% bedraagt. Volgens de regeling Nibm wordt die grens pas overschreden bij bijvoorbeeld woningbouwprojecten van meer dan 1500 woningen of kantoorlocaties met meer dan 10.000 m2 bruto vloeroppervlak. Voor ontwikkelingen die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeft niet te worden getoetst aan de grenswaarden.
De ontwikkeling in voorliggend bestemmingsplan kan worden aangemerkt als ontwikkeling die in niet betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. De locatie ligt ook niet binnen een gebied waarin de normen van luchtkwaliteit worden overschreden. Geconcludeerd wordt dat de Wet luchtkwaliteit en het Besluit Nibm geen belemmering vormen voor de ontwikkeling.
Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire (chemische fabriek, lpg-tankstation) en de mobiele (vervoer gevaarlijke stoffen) bronnen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen groepsrisico (GR) en plaatsgebonden risico (PR). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten.
Uit de risicokaart Gelderland blijkt dat in de nabijheid van het projectgebied geen stationaire bronnen aanwezig zijn die van invloed kunnen zijn op het plan. Van vervoer van gevaarlijke stoffen over omliggende wegen is geen sprake. Het aspect externe veiligheid vormt om die reden geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Bij het opstellen van een nieuw bestemmingsplan dient natuurwetgeving beschouwd te worden. Deze wetgeving richt zich op twee hoofdthema's. Het gaat hierbij om de bescherming van natuurgebieden (gebiedsbescherming) en de bescherming van plant- en diersoorten (soortbescherming).
De bescherming van natuurgebieden wordt geregeld in de Natuurbeschermingswet 1998 (in de Natura 2000-gebieden) en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), tegenwoordig bekend als Natuurnetwerk Nederland. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing van het natuurnetwerk. Ruimtelijke projecten kunnen niet zonder meer worden gerealiseerd in of nabij beschermde natuurgebieden. Projecten die in of in de nabijheid van beschermde natuurgebieden worden geprojecteerd, dienen te worden getoetst op de mogelijke negatieve effecten die zij op deze gebieden kunnen hebben en of zij verstoring zullen veroorzaken (externe werking). Als sprake is van externe werking dan kan het noodzakelijk zijn dat bij de provincie (bevoegd gezag) een vergunning volgens artikel 19d van de Natuurbeschermingswet aangevraagd moet worden.
Soortbescherming wordt geregeld in de Flora- en faunawet. In deze wet is een aantal planten en dieren aangewezen als beschermd. Deze beschermde organismen mogen niet zonder reden in hun bestaan worden aangetast. De wet maakt een onderscheid tussen licht en zwaar beschermde soorten. Het uitgangspunt van de wet is dat beschermde planten- en diersoorten geen schade mogen ondervinden. Voor het uitvoeren van werkzaamheden in de openbare ruimte is het niet altijd nodig een vrijstelling of een ontheffing aan te vragen. Wanneer het onmogelijk is schade aan streng beschermde planten en dieren tijdens ruimtelijke ontwikkelingen en inrichting te voorkomen, moet altijd een ontheffing worden aangevraagd bij het ministerie van Economische Zaken (Dienst Regelingen).
Voor de planlocatie is een Quickscan Flora en Fauna uitgevoerd door bureau Econsultancy (rapportnr. 14126359). Het onderzoek is te vinden in de bijlagen van dit plan. De conclusies van de quickscan worden hieronder samengevat.
Broedvogels
Voor de algemene broedvogelsoorten die op de onderzoekslocatie zijn te verwachten geldt dat, indien het groen en de schuren buiten het broedseizoen worden verwijderd, er geen overtredingen plaats zullen vinden met betrekking tot deze soorten. Artikel 11 van de Flora- en faunawet (het is verboden nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen van dieren , behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te beschadigen, te vernielen, uit te halen, weg te nemen of te verstoren) is van toepassing. De nesten mogen echter wel worden aangetast wanneer deze op dat moment niet in gebruik zijn. In de Flora- en faunawet wordt geen vaste periode gehanteerd voor het broedseizoen. Globaal kan voor het broedseizoen de periode maart tot half augustus worden aangehouden. Geldend is echter de aanwezigheid van een broedgeval op het moment van ingrijpen. Dit betekent ook dat de nestkastjes buiten het broedseizoen verplaatst moeten worden.
Overige soort(groep)en
Overtredingen van de Flora- en faunawet ten aanzien van beschermde soorten behorend tot de overige soortgroepen zijn wegens het ontbreken van geschikte habitat/ verblijfsmogelijkheden, op basis van verspreidingsgegevens, de aanwezigheid van voldoende alternatieven en/ of gezien de aard van de ingreep in dit geval niet aan de orde.
Gebiedsbescherming
Aangezien de onderzoekslocatie niet is gelegen in of grenst aan een onderdeel dat behoort tot het Gelders Natuurnetwerk, is aantasting niet aan de orde. Externe werking op overige beschermde natuurgebieden, zoals het Natura-2000 gebied Uiterwaarden IJssel is, gelet op de afstand tot de onderzoekslocatie en de aard van de ingreep niet aan de orde.
De conclusie van het rapport is dat het aspect Flora en fauna geen belemmering vormt voor de uitvoering van het plan, mits het groen en de schuren buiten het broedseizoen worden verwijderd c.q. gesloopt. Bij de sloop van de bebouwing is hier rekening mee gehouden.
Algemeen
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond enduurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen enuiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets is beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn.
Boordeling
In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven.
Algemene aandachtspunten
Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.
Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.
Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen of randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen. Initiatiefnemer kan de beslisboom voor het afkoppelen van verhard oppervlak van het waterschap toepassen.
Eventueel benodigde vergunningen worden niet binnen de watertoets procedure geregeld en zullen via daarvoor bedoelde procedures verkregen moeten worden.
De bescherming van de aanwezige en de te verwachten archeologische waarden door bodemverstorende activiteiten is in de Monumentenwet 1988 geregeld. Hierbij gaat de wet uit van het zo vroeg mogelijk betrekken van de archeologische waarden in het ruimtelijke ordeningsproces. Specifiek voor het bestemmingsplan is hierop artikel 38a van de Monumentenwet van toepassing: “De gemeenteraad houdt bij de vaststelling van een bestemmingsplan of een beheersverordening als bedoeld in artikel 3.1, onderscheidenlijk artikel 3.38, van de Wet ruimtelijke ordening en bij de bestemming van de in het plan begrepen grond, rekening met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten”.
De gemeente Voorst heeft in 2009 een archeologische beleidskaart vastgesteld. Daarmee zijn de te verwachten archeologische waarden gedetailleerd in beeld gebracht. De locatie ligt in een archeologisch waardevol gebied. verwachtingszone met een hoge archeologische verwachting. Hier geldt een streven naar behoud in huidige staat. Bij ingrepen met een grotere oppervlakte dan 30 m2 én die dieper reiken dan 30 centimeter onder maaiveld, dient een inventariserend archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.
Voor deze locatie is een inventariserend archeologisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is uitgevoerd door onderzoeksbureau Ecosultancy (rapportnr. 14126358) en te vinden in de bijlagen bij dit plan. De resultaten van het onderzoek zijn hieronder samengevat.
Resultaten
Het bureauonderzoek toonde aan dat er zich mogelijk archeologische waarden in het plangebied zouden kunnen bevinden. Daarom is aansluitend een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd, in de vorm van een gecombineerd verkennend en karterend booronderzoek. De aangetroffen bodemopbouw bestaat vanaf het maaiveld eerst uit een sterk geroerd/verstoord plaggendek. Dit plaggendek bestaat tot gemiddeld 30 cm -mv uit bruingrijs tot donkerbruingrijs gekleurd, matig humeus, zwak siltig, zeer fijn zand. Tussen gemiddeld 30 en 70 cm -mv is deze laag donkerbruingrijs tot donkergeelgrijs gekleurd, zwak humeus zwak ziltig, zeer fijn zand. Vooral in het onderste deel van deze laag was een vermenging van geel zand van de C-horizont zichtbaar. De onverstoorde bodem betreft directe de 1C-horizont, in de vorm van geelbeige tot roodbeige gekleurd, zwak tot matig siltig, zeer fijn dekzand (Formatie van Boxtel, Laagpakket van Wierden). De opbouw van de dieper gelegen ondergrond bestaat tussen 195 en 310 cm -mv uit roodbruin tot beigegrijs gekleurd, zwak grindig, zwak siltig, matig fijn zand tot sterk zandige leem. Dit betreffen sneeuwsmeltwaterafzettingen die vooral zijn gesedimenteerd tijdens het Midden-Weichselien, voordat eolische sedimentatie van dekzand plaatsvond. Ook de sneeuwsmeltwaterafzettingen behoren tot de Formatie van Boxtel. Vanaf 310 cm -mv is lichtbruin gekleurd, zwak siltig, matig grof zand aanwezig (3Cr-horizont). Dit scherp aanvoelde zand betreft rivierzand, afgezet toen de Rijn tijdens het Weichselien nog een noordelijke tak had in de richting van het huidige Zwollen en Kampen. Deze Rijnafzettingen behoren tot de Formatie van Kreftenheye.
Alleen in het geroerde/verstoorde deel van de bodemopbouw is antropogeen materiaal aangetroffen van (sub)recente ouderdom (19e/20e eeuw, NTC), in de vorm van resten bouwpuin, baksteen en kolengruis. Waarschijnlijk betreffen het resten die door bewerking van het land in het geroerde deel van de bodemopbouw terecht zijn gekomen (gebruik als moestuin). Archeologisch relevante indicatoren zijn in het verstoorde als het onverstoorde deel van de bodemopbouw niet aangetroffen. Op basis van de verstoorde bodemopbouw binnen het plangebied en het verder ontbreken van archeologische relevante indicatoren kan worden geconcludeerd dat archeologische waarden niet meer aanwezig zullen zijn of alleen nog maar in een verstoorde context zullen voorkomen. Er zijn dus geen gevolgen voor de voorgenomen bodemingrepen. De gespecificeerde archeologische verwachting op basis van het bureauonderzoek, waarbij een hoge trefkans gold op het voorkomen van archeologische indicatoren daterend vanaf het Laat-Paleolithicum, dient op basis van de resultaten van het gecombineerd verkennend en karterend booronderzoek te worden bijgesteld naar geen verwachting.
Selectieadvies
Op grond van het ontbreken van aanwijzingen voor de aanwezigheid van archeologische waarden en de verstoorde bodemopbouw, adviseert Econsultancy om, ten aanzien van de geplande bodemingrepen, in het kader van de Archeologische Monumentenzorg (AMZ), geen vervolgonderzoek te laten plaatsvinden. Bovenstaand advies vormt een selectieadvies.
Geconcludeerd wordt dat het aspect archeologie geen belemmeringen vormt voor dit plan.
Voorst is een oud dorp dat al in de tiende eeuw genoemd werd. Rondom de kerk en het Hof te Voorst ontwikkelde zich de kern langs de steilrand met de uiterwaarden van de Voorster klei. Hier liep de hoofdroute langs de IJssel en kwam een aantal landwegen vanaf de Enk samen. Met de aanleg van de Rijksstraatweg (18e eeuw) komt de doorgaande route meer ten westen van het dorp te liggen. Hier ontstaat een tweede bebouwingscluster waarin de aanwezigheid van buitenplaatsen opvallend is. De ruimte tussen de twee bebouwingsclusters wordt in de eeuwen daarna geleidelijk opgevuld. Pas na 1950 volgen in fasen meer grootschalige uitbreidingen ten westen van de Rijksstraatweg. Aan de zuidzijde van het dorp worden sportvelden aangelegd en landgoed De Beele krijgt een invulling als zorginstelling.
Het meest kenmerkend van Voorst is de typische vorm van het oude dorp. Op de natuurlijke hoogte van de oeverwal steekt het gebied rondom de monumentale kerk de Voorsterklei in met daarachter uitwaaierende historische bebouwingslinten langs de doorgaande en plattelandswegen.
Het gebied rondom de kerk is van grote cultuurhistorische waarde. Het ensemble van kerk met De Bongerd, de school, het dorpshuis en de historische bebouwing is van grote waarde. Hetzelfde geldt voor de historische bebouwing langs de Wilhelminaweg, Binnenweg, Kerkstraat en Schoolstraat. Langs de Rijksstraatweg staat een groot aantal monumentale en beeldbepalende panden. In de omgeving van het plangebied liggen onder andere de voormalige onderwijswoning aan de Wilhelminaweg 10 (gemeentelijk monument) en Villa Ruimzicht aan de Rijksstraatweg 69 (Rijksmonument).
De gesloopte woning in het plangebied had geen monumentale status.
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In dit geval is van een dergelijk plan geen sprake. De kosten van dit bestemmingsplan en de uitvoering hiervan zijn voor rekening van de aanvrager.
In dit hoofdstuk worden de regels van het plan nader toegelicht. Er wordt inzicht gegeven in de opbouw van de planregels, de gebruikte bestemmingen en de inzet van zogenaamde flexibiliteitinstrumenten.
Een bestemmingsplan kent aan gronden een bestemming toe en verbindt regels aan deze bestemming. Deze regels betreffen het gebruik van de gronden, maar onder meer ook de bouwmogelijkheden. De regels zijn nader onder te verdelen in
In deze regels staan de begrippen verklaard, die in de planregels voorkomen en die om een nadere omschrijving vragen. Verder wordt aangegeven op welke wijze gemeten moet worden om bijvoorbeeld een goot- of bouwhoogte te bepalen
Deze regels betreffen het hart van het bestemmingsplan. In de bestemmingsregels wordt aangegeven waarvoor en - zo nodig - hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. In dit bestemmingsplan komt alleen de bestemming Wonen voor.
De bestemmingsregels kennen een vaste opbouw in bestemmingsomschrijving (toegestaan gebruik), bouwregels, nadere eisen, afwijking van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijking van de gebruiksregels, omgevingsvergunning en wijzigingsbevoegdheden.
Bestaande situatie
In de bestemmingsregels, veelal de bouwregels, kan worden verwezen naar de bestaande situatie. Dit vindt veelal plaats om van het plan afwijkende maten en oppervlakten niet onder het overgangsrecht te plaatsen. De bestaande situatie is de situatie zoals deze naar voren komt uit de (digitale) gegevens van het gemeentelijk bouwdossier aangevuld met de GBKN, het kadaster, de luchtfoto's en de cyclomedia, zoals deze bestaan op het moment van het in werking treden van het plan.
De algemene regels hebben betrekking op alle bestemmingen in het plan. In plaats van bij elke bestemming dezelfde regels te plaatsen, kan gebruik worden gemaakt van een algemene regel. Zo zijn er algemene bouwregels, gebruiksregels, aanduidingsregels, afwijkingsregels en wijzigingsregels.
Anti-dubbeltelbepaling
De anti-dubbeltelbepaling is ook onder de algemene regels opgenomen. Hiermee blijven gronden, die eenmaal in aanmerking zijn genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, buiten beschouwing bij de beoordeling van latere bouwplannen.
Strijdig gebruik
In het verleden werd strijdig gebruik (gebruik in strijd met de bestemming) expliciet vermeld bij elke bestemming. Nu is dit strijdig gebruik bij wet (artikel 2.1 Wabo) verboden en wordt het niet langer vermeld in het bestemmingsplan.Al het gebruik dat niet past binnen de doeleindenomschrijving van de betreffende bestemming wordt daarom gezien als strijdig gebruik, uitgezonderd geluidszoneringsplichtige en risicovolle inrichtingen en detailhandel in volumineuze goederen en/of grootschalige detailhandel. Deze worden expliciet genoemd als strijdig gebruik bij de desbetreffende bestemmingen.
Hieronder zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. De eerste regels beschermen een bestaand bouwwerk of gebruik dat afwijkt van de regels. De slotregels geven aan op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.
Bestemmingsomschrijving
Bij de bestemming Wonen is gekozen voor één bestemming Wonen inclusief de tuin en het erf. De gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor het wonen, beroepen en bedrijven aan huis alsmede voor tuinen en erven. Ook ondergeschikte voorzieningen als groen, paden, water en parkeren zijn binnen deze bestemming toegestaan.
Voor de bestemmingsregeling van woningen is gestreefd een zo flexibele en eenduidige regeling op te nemen die toepasbaar is op de meeste woningen in de hele gemeente. Hierbij wordt aangesloten bij de actuele wensen van de burger. Daarbij is vanzelfsprekend wel de nodige rechtszekerheid in ogenschouw genomen.
Beeldbepalende straten
Straten en wegen met een historisch karakter, met beeldbepalende en/of monumentale panden en/of met een representatief karakter omdat er veel bewoners/bezoekers dagelijks langs komen, hebben een beeldbepalende uitstraling. Deze uitstraling draagt in belangrijke mate bij aan de waardering van bewoners en bezoekers van het woon- en leefklimaat. Het is van belang die kwaliteit zo veel mogelijk te handhaven, dan wel waar mogelijk te vergroten. Dit wordt gedaan in de Welstandsnota, maar ook in de bestemmingsplannen binnen de gemeente Voorst. Het bestemmingsplan wordt daarbij ingezet om gewenste ontwikkelingen te stimuleren en ongewenste ontwikkelingen tegen te gaan.
Om langs beeldbepalende straten de bestaande kwaliteit te handhaven, wordt gestreefd voortuinen en hoeken van straten zoveel mogelijk vrij te houden van bebouwing. Indien er sprake is van bestaande bebouwing, niet zijnde hoofdgebouwen, dan wordt deze opgenomen binnen de aanduiding erf. Anders wordt de voor- en zijtuin aangeduid als tuin. In niet-beeldbepalende gebieden is de regeling om op het zijerf te bouwen ruimer.
Onderstaand is schematisch aangegeven hoe bij hoeksituaties met de grens tussen de aanduiding erf en tuin wordt omgegaan.
Bouwregels
Binnen deze bestemming is op de kaart onderscheid gemaakt tussen het bouwvlak, de aanduiding erf, en de aanduiding tuin. Deze driedeling is bepalend voor de plaats van het hoofdgebouw, de overige gebouwen, de andere bouwwerken en waar niet mag worden gebouwd. Over vergunningvrij bouwen wordt vanzelfsprekend geen uitspraak gedaan.
Het aantal woningen staat aangegeven op de verbeelding. In dit geval is sprake van één woning. De oude woning is gesloopt en het bouwvlak van de verbeelding gehaald.
Bouwvlak
Er is gekozen voor een flexibele systematiek waarbij binnen het bouwvlak zowel het hoofdgebouw, de overige gebouwen en andere bouwwerken zijn toegestaan. Feitelijk maakt het dus niet uit wat hier gebouwd wordt, mits het voldoet aan de maximale maatvoering. Het hoofdgebouw mag uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd. De maat van het hoofdgebouw is dan ook leidend bij de maatvoering van het bouwvlak.
De bouw- en goothoogte van het hoofdgebouw mag maximaal de op de kaart aangegeven hoogte bedragen.
Erf
De gronden achter en naast het bouwvlak zijn op de kaart aangeduid met de aanduiding 'erf'. Op het erf zijn uitsluitend andere bouwwerken toegestaan. Daarnaast bestaat de mogelijkheid om vergunningvrij te bouwen. Overige gebouwen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd. De goot- en bouwhoogte staan weergegeven op de verbeelding.
Tuin
Op de gronden aangeduid met tuin zijn uitsluitend andere bouwwerken toegestaan met uitzondering van aan de voorgevel van het hoofdgebouw gebouwde erkers of entreepartijen.
Andere bouwwerken
Op de gronden met de aanduiding bouwvlak, erf en tuin mogen ook andere bouwwerken worden gebouwd tot een hoogte van 3 meter. Voor erfafscheidingen op gronden met de aanduiding tuin geldt een maximale hoogte van 1 meter en binnen het bouwvlak en erf maximaal 2 meter. Speeltoestellen en vlaggenmasten mogen maximaal 4,5 respectievelijk 6 meter hoog zijn. Overkappingen vallen ook onder andere bouwwerken en de oppervlakte van alle andere bouwwerken samen mag niet meer dan 20 m² bedragen.
Aan huis verbonden beroep en -bedrijf
Binnen deze woonbestemming is een beroep of bedrijf aan huis mogelijk tot een gezamenlijk maximum oppervlak van 160 m². Hiervoor mag maximaal 40% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw en 100% van de vloeroppervlakte van de overige gebouwen worden gebruikt. Ook dient te worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
Opslag ten behoeve van het aan huis verbonden beroep en/of –bedrijf valt ook binnen het toegestane aantal vierkante meters.
Bed & breakfast
De woning en de overige gebouwen mogen gedeeltelijk worden gebruikt voor het voeren van een bed & breakfast. Hiervoor mogen maximaal drie kamers worden gebruikt met in totaal maximaal acht slaapplaatsen. Op deze wijze wordt een invulling gegeven aan de recreatieve potentie van de gemeente Voorst. Ook de overige gebouwen kunnen hier gedeeltelijk voor worden gebruikt. De activiteit mag geen belemmering vormen voor de omgeving of voor de normale afwikkeling van het verkeer en er moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein. Hiervoor worden de CROW-normen gehanteerd. Vanzelfsprekend is de geldende milieuwetgeving ook van kracht.
Erfinrichtingsplan
Om te komen tot een goede landschappelijke inpassing is in de regels een voorwaardelijke verplichting (specifieke vorm van wonen-voorwaardelijke verplichting) opgenomen om het perceel in te richten conform het erfbeplantingsplan.
Flexibiliteit in een bestemmingsplan is handig om ervoor te zorgen dat een bestemmingsplan voldoende beleidsruimte biedt om ontwikkelingen in de toekomst mogelijk te maken. Deze ontwikkelingen zullen ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan vaak niet bekend zijn. Een bestemmingsplan zonder flexibiliteit kan te star zijn. Indien gebruik wordt gemaakt van de flexibiliteitbevoegdheden (art. 3.6, Wro), dienen in het bestemmingsplan zelf de grenzen te worden aangegeven door het stellen van nadere eisen, het verlenen van afwijkingen, het wijzigen van het plan of het uitwerken van een plan.
Deze bevoegdheid biedt de mogelijkheid af te wijken van een in het plan opgenomen regeling. Het is mogelijk van geval tot geval ruimtelijk relevante voorwaarden te stellen en belangen nader af te wegen. Een afwijking mag alleen op relatief ondergeschikte onderdelen betrekking hebben en mag niet tot een bestemmingswijziging leiden.
In dit bestemmingsplan zijn de volgende afwijkingsmogelijkheden opgenomen:
De algemene afwijkingsmogelijkheden mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het straat- en/of bebouwingsbeeld;
- de sociale veiligheid;
- de verkeersveiligheid.
Meer ingrijpende functieveranderingen en meer ingrijpende afwijkingen van de regels kunnen mogelijk worden gemaakt met een in het bestemmingsplan op te nemen wijzigingsbevoegdheid. Dit mag er niet toe leiden dat de structuur en de ruimtelijke opzet van het plan ingrijpend worden gewijzigd. De wijziging treedt in werking na de vaststelling van een afzonderlijk wijzigingsplan.
In dit plan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bij dit plan behorende 'Staat van Bedrijfsactiviteiten' te wijzigen voor wat betreft de categorie-indeling van bedrijven, indien en voor zover ten gevolge van technische en/of milieuhygiënische ontwikkelingen de milieubelasting van de desbetreffende typen bedrijven wijzigt.
Het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan pleegt daarbij overleg met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het geding zijn.
In artikel 3.1.1. wordt bij lid 2 de mogelijkheid gegeven dat de Minister van Infrastructuur en Milieu kan aangeven onder welke omstandigheden of in welke gevallen geen overleg gevoerd hoeft te worden met de rijksdienst die betrokken is bij de zorg voor de ruimtelijke ordening. Na overleg met de betrokken departementen is besloten het overleg te beperken tot die zaken waarbij directe belangen aan de orde zijn. Overigens zijn per 1 januari 2012 de voormalige VROM-inspectie en de Inspectie van Verkeer & Waterstaat samengevoegd tot de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). Aangezien er geen sprake is van directe rijksbelangen heeft er geen vooroverleg plaatsgevonden met het Rijk.
Het waterschap en de provincie Gelderland worden in kennis gesteld van de start van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan.
Op 4 september 2006 heeft de gemeenteraad besloten dat het college van burgemeester en wethouders in het kader van de voorbereiding op ruimtelijke procedures waarmee zij belast is, slechts inspraak verleent voorafgaand aan de zienswijzen fase als sprake is van een plan dat een ingrijpende verandering kan hebben op de ruimtelijke structuur van de gemeente Voorst. Gezien de aard en omvang van onderliggend plan is inspraak in dit geval achterwege gelaten.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 30 april tot en met 11 juni 2015 ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen ingediend. Het bestemmingsplan kan ongewijzigd worden vastgesteld.
Er zijn geen aanpassingen ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan.