direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bongerdskamp 6A, Voorst
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0285.2101-VS00

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De gemeenteraad van Voorst heeft op 1 juli 2010 het bestemmingsplan "Dorp Voorst 2010" vastgesteld. In dat bestemmingsplan is ter plaatse van Bongerdskamp 6A de bestemming 'Wonen' opgenomen. Er is geen bouwvlak aangegeven. Er kan dus geen bebouwing worden opgericht. In het voorgaande bestemmingsplan "Dorp Voorst 1994" was het wel mogelijk een woning met bijgebouwen te bouwen. Deze omissie dient hersteld te worden.

1.2 Het plangebied

Het gebied waarop dit bestemmingsplan betrekking heeft, is gelegen aan de Bongerdskamp tussen nummer 6 en nummer 8. De ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1. In figuur 2 is het terrein op de luchtfoto aangegeven. Figuur 3 en 4 bevatten foto's van de huidige situatie van het perceel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.2101-VS00_0001.png"   
figuur 1: ligging van het plangebied in het dorp Voorst (het plangebied is rood omcirkeld)  
afbeelding "i_NL.IMRO.0285.2101-VS00_0002.png"  
figuur 2: luchtfoto van het plangebied uit 2012 (het plangebied is rood omlijnd)  
afbeelding "i_NL.IMRO.0285.2101-VS00_0003.jpg"  
figuur 3: bestaande situatie Bongerdskamp 6A in Voorst, gezien vanaf nummer 8  
afbeelding "i_NL.IMRO.0285.2101-VS00_0004.jpg"  
figuur 4: bestaande situatie Bongerdskamp 6A in Voorst, gezien vanaf nummer 6  

1.3 Doel

Dit bestemmingsplan heeft tot doel om een juridisch-planologisch kader te scheppen waardoor op het bewuste terrein een woning met bijgebouwen kan worden gebouwd.

Hoofdstuk 2 De bestaande situatie

2.1 De aanwezige functies

Het terrein is in gebruik als paardenweitje. Ten noorden is een woonwagenstandplaats gelegen met een bedrijfsgebouw voor kermisattracties. Aan de zuidzijde staat woning Bongerdskamp 8. Ten westen bevinden zich de achtertuinen van woningen aan de Binnenweg en ten oosten ligt een akkerbouwland.

2.2 Het geldende en het vorige bestemmingsplan

Het plangebied maakt onderdeel uit van het op 1 juli 2010 vastgestelde bestemmingsplan "Dorp Voorst 2010". Hierin heeft het plangebied de bestemming 'Wonen'. Onderstaande figuur 3 bevat een uitsnede van de verbeelding behorende bij het geldende bestemmingsplan. Er is geen bouwvlak aangegeven. Er kan dus op dit moment geen bebouwing worden opgericht aan de Bongerdskamp 6A.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.2101-VS00_0005.jpg"  
figuur 5: fragment verbeelding vigerend bestemmingsplan "Dorp Voorst 2010"  

In het voorgaande bestemmingsplan "Dorp Voorst 1994" was het wel mogelijk een woning met bijgebouwen te bouwen. Het perceel had hierin de bestemming 'Woningen'. Binnen de bebouwingsvlakken mochten gebouwen opgericht worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.2101-VS00_0006.jpg"  
figuur 6: fragment verbeelding voorgaand bestemmingsplan "Dorp Voorst 1994"  

Deze omissie wordt met voorliggend bestemmingsplan "Bongerdskamp 6A, Voorst" hersteld. Met betrekking tot de goothoogte en totale bouwhoogte van de bebouwing is aansluiting gezocht bij de maatvoering in de directe omgeving. Het voorliggende plan sluit volledig aan bij de systematiek van het bestemmingsplan "Dorp Voorst 2010".

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt het plan getoetst aan de relevante ruimtelijke beleidskaders op rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Nota Ruimte

De Nota Ruimte (2005) legt meer ruimtelijke verantwoordelijkheid bij provincies en gemeenten. Het Rijk stuurt alleen nog op hoofdlijnen en richt zich daarbij vooral op de nationale ruimtelijke hoofdstructuur. Daarbuiten treedt het Rijk terughoudend en selectief op. Wel wordt een zekere te handhaven (ruimtelijke) basiskwaliteit omschreven. Zo dient rekening gehouden te worden met de kwaliteiten die in het gebied aanwezig zijn. Deze kwaliteiten betreffen onder meer cultuurhistorie, landschap, natuur en water.

3.2.2 Nationaal Landschap Veluwe

Het dorp Voorst is gelegen binnen het Nationaal Landschap Veluwe. In een Nationaal Landschap is sprake van een unieke combinatie van cultuurhistorische en natuurlijke elementen die tot een typisch Nederlands landschap hebben geleid. De unieke kernkwaliteiten (unieke landschappelijke elementen) van het gebied dienen te worden behouden en versterkt.

3.2.3 PKB Ruimte voor de Rivier

De PKB Ruimte voor de Rivier dient twee doelen: primair waarborging van voldoende veiligheid en als tweede doel verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Daarbij hoort een concreet maatregelenpakket voor de korte termijn en een doorkijk voor de lange termijn. Voor de Rijntakken (waaronder de IJssel) streeft het Rijk naar een combinatie van maatregelen in het winter- en zomerbed van de rivieren (buitendijks) met dijkverleggingen en stedelijke bypasses. Binnen de grenzen van de gemeente Voorst wordt gekeken naar maatregelen bij Deventer en Zutphen. In het gebied van de Voorster Klei zal een dijkverlegging plaatsvinden en worden nevengeulen gegraven. Voor het onderhavige plangebied heeft dit geen gevolgen.

3.2.4 Nota Belvedère

Met de Nota Belvedère pleit het Rijk voor een respectvolle omgang met cultuurhistorische waarden binnen ruimtelijke ontwikkelingen. Gezocht wordt naar wederzijds profijt, een strategie die past bij het credo 'behoud door ontwikkeling'. In deze nieuwe ontwikkelingsstrategie vormt de cultuurhistorie uitgangspunt voor ruimtelijke planvormingsprocessen. Dit met een tweeledig doel: verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving en behoud van het cultuurhistorisch erfgoed.

3.2.5 Conclusie

Gelet op de hoge kwaliteit van het plan op het gebied van cultuurhistorie en landschap past het binnen het Rijksbeleid op gebied van ruimtelijke ordening, cultuurhistorie en landschap.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Streekplan Gelderland 2005

Het provinciaal ruimtelijk beleid voor Gelderland ligt vast in het Streekplan 2005. Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening op 1 juli 2008 heeft het streekplan de status van structuurvisie gekregen. Hierin verwoordt de provincie haar algemene ruimtelijke beleid en geeft dat een plaats naast het specifieke regionale beleid van de stedelijke netwerken, zoals de Regio Stedendriehoek waartoe de gemeente Voorst behoort.

Binnen het bestaande bebouwde gebied krijgen gemeenten veel vrijheid om nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in te passen. Wel dient er zo goed mogelijk te worden aangesloten bij de kwaliteiten van de locatie zelf en/of die van de directe omgeving. Oog hebben voor de ontstaansgeschiedenis, bereikbaarheid, groenvoorzieningen en duurzaamheid zijn daarbij van belang.

3.3.2 Ruimtelijke Verordening Gelderland

De Wet ruimtelijke ordening geeft de provincie de bevoegdheid algemene regels vast te leggen in een provinciale verordening. Deze Ruimtelijke Verordening Gelderland is op 15 december 2010 door Provinciale Staten van de provincie Gelderland vastgesteld. In dit juridische document heeft de provincie regels opgenomen die met name het buitenstedelijk gebied moet beschermen. Voor het bestaand stedelijk gebied, waartoe het plangebied behoort, legt de provincie de verantwoordelijkheid bij de gemeenten.

3.3.3 Nota Belvoir

Een verdere uitwerking van het cultuurhistorische beleid op basis van de rijksnota Belvedère heeft de provincie Gelderland neergelegd in de nota's Belvoir en Belvoir 2. Hierin staan vijf hoofddoelen centraal: maak cultuurhistorische waarden inzichtelijk, integreer cultuurhistorie in planvorming, versterk de cultuurhistorische bijdrage aan de Gelderse economie, houd cultuurhistorische waarden duurzaam in stand en vergroot het cultuurhistorisch besef en draagvlak.

3.3.4 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de beoogde ontwikkelingen voldoen aan de ruimtelijke en cultuurhistorische beleidsuitgangspunten van de provincie Gelderland.

3.4 Regionaal beleid

3.4.1 Regionale Structuurvisie

De gemeenten in de regio Stedendriehoek hebben in 2005 gezamenlijk een regiovisie opgesteld. Deze visie vormt de integrale afstemming tussen ruimtelijke opgaven binnen de regio en is beleidsmatig al grotendeels verwoord bij de beschrijving van het streekplan. In deze Regionale Structuurvisie heeft de regio Stedendriehoek ruimtelijk beleid ontwikkeld voor de lange termijn tot 2030. Er worden doelen en beleidsprincipes voorgesteld op basis van een gedeelde visie op de toekomst. De Regionale Structuurvisie heeft de formele status van Intergemeentelijk Structuurplan. Dit betekent dat de structuurvisie richtinggevend is voor de ruimtelijke ontwikkeling.

In de structuurvisie komen onder meer aan bod de noodzaak van het versterken van de eigen identiteit door de diversiteit van het landschap en de culturele eigenheid van de dorpen te benadrukken in de ruimtelijke plannen en de koppeling van economische activiteiten met omgevingsfactoren. Water, natuur, landschap en cultuurhistorie zijn de grondslag voor de ruimtelijke ontwikkelingen.

3.4.2 Landschapsontwikkelingsplan

De gemeenten Voorst, Heerde en Epe hebben gezamenlijk een Landschapsontwikkelingsplan (LOP) opgesteld. Doel van het LOP is het sturen op behoud en ontwikkeling van landschappelijke samenhang bij de autonome ontwikkeling van het landschap. Daarbij wordt ontstening gestimuleerd en is de wens de karakteristieke kenmerken van het landschap te ontwikkelen. Met het LOP wordt het landschapsbelang ingebracht in alle ruimtelijke veranderingsprojecten in het gebied. Om een zo goed mogelijk landschap te maken, is gekozen het op regionaal niveau aan te pakken. Het LOP is door de gemeente Voorst vastgesteld als structuurvisie. Dit betekent dat behoud en zo mogelijk herstel van landschappelijke waarden in ruimtelijke plannen moet worden opgenomen.

3.4.3 Conclusie

Gelet op het kwaliteitsniveau van de omgeving van het plangebied wordt gesteld dat het voldoet aan het van toepassing zijnde regionale beleid.

3.5 Gemeentelijk beleid

3.5.1 Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst

De Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst (2005) geeft op hoofdlijnen het ruimtelijk kader van de gemeente Voorst tot 2030 weer. Dit kader geeft de bestaande ambities weer ten aanzien van de gewenste ruimtelijke ontwikkeling en is daarmee een handvat voor onder meer nieuwe bestemmingsplannen.

Het plangebied ligt in de kern Voorst. Nadere uitwerking van het gemeentelijk beleid heeft plaatsgevonden in dorpsvisies voor de verschillende kernen.

3.5.2 Dorpsvisie Voorst

In de dorpsvisie wordt speciale aandacht besteed aan enkele woningbouwlocaties verspreid over het dorp. De visie zegt niets over de solitair voorkomende bouwlocaties. Bouwrechten uit het bestemmingsplan "Dorp Voorst 1994" zijn in zijn algemeenheid overgenomen in het nu geldende bestemmingsplan "Dorp Voorst 2010".

Voor de onderhavige locatie zijn de bouwrechten uit het bestemmingsplan "Dorp Voorst 1994" per abuis niet overgenomen in het geldende bestemmingsplan "Dorp Voorst 2010". Dat wordt met dit bestemmingsplan hersteld.

3.5.3 Conclusie

De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkeling past binnen de gemeentelijke beleidskaders.

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden en onderzoek

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de randvoorwaarden vanuit de aspecten milieu, flora en fauna, archeologie, water, verkeer en parkeren behandeld. Als er onderzoeken zijn uitgevoerd, dan worden de betreffende onderzoeksresultaten hieronder beknopt weergegeven.

4.2 Milieu

4.2.1 Geluid weg- en railverkeer

De Wet geluidhinder heeft tot doel de volksgezondheid en het milieu te beschermen tegen geluidsoverlast. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van een bestemmingsplan dan ook aandacht te worden geschonken aan het aspect geluid. Geluidsbelasting op gevels van geluidsgevoelige objecten moet binnen de normen blijven. Het gaat hier zowel om geluidhinder van wegverkeer als van railverkeer.

De nieuwe woonbestemming ligt voor wat betreft de Rijksstraatweg N345 in stedelijk gebied. De zone breedte bedraagt voor de weg 200 m. Het plangebied ligt binnen deze zone. Akoestisch onderzoek is daarom noodzakelijk. De Binnenweg heeft een snelheidsregime van 30 km/uur en heeft daarom conform de Wet geluidhinder geen geluidszone. Akoestisch onderzoek wordt daarom conform de Wet geluidhinder niet verlangd. Echter, voor een goede ruimtelijke ordening wordt de geluidsbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai van de Binnenweg wel onderzocht en gepresenteerd. De Bongerdskamp betreft een zandpad voor met name fiets- en bromfietsverkeer en blijft in het kader van het akoestisch onderzoek buiten beschouwing.

Uit het onderzoek is gebleken dat de geluidsbelastingen ten gevolge van wegverkeerslawaai van de Rijksstraatweg en van de Binnenweg lager zijn dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Conclusie is dan ook dat de voorgenomen woonbestemming voor wat betreft het aspect geluid inpasbaar is. Aanvullend akoestisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.

Het onderzoeksrapport is opgenomen in Bijlage 1.

4.2.2 Bodem

In verband met de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet onderzoek worden verricht naar de geschiktheid van de gronden voor het beoogde doel. In het geval van een verontreiniging moet de mate van de omvang ervan worden vastgesteld, zodat beoordeeld kan worden of - en zo ja welke - kosten gemoeid zijn met het verwijderen of verminderen van die verontreiniging, zodat voldaan wordt aan de eisen van de milieuwetgeving.

Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is.

Om dit goed te kunnen beoordelen is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Door de resultaten uit het bodemonderzoek kan worden gesteld dat de kwaliteit van de bodem overeen komt met de toekomstige functie: wonen. Nader onderzoek niet noodzakelijk. Er is geen bezwaar tegen de voorgenomen bouwactiviteiten op de locatie.

Het onderzoeksrapport is opgenomen in Bijlage 2.

4.2.3 Luchtkwaliteit

De eisen voor de kwaliteit van de buitenlucht zijn sinds november 2007 vastgelegd in de Wet milieubeheer, in titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen (ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit').

In zijn algemeenheid kan worden gestelde dat de Wet luchtkwaliteit bestaat uit in Europees verband vastgestelde normen voor maximumconcentraties voor een aantal luchtvervuilende stoffen. In Nederland kunnen met name fijn stof (PM10) en stikstofoxiden (NO2) problemen opleveren met betrekking tot overschrijding van de grenswaarden. Fijn stof wordt grotendeels veroorzaakt door grote industriële bronnen en het wegverkeer, stikstofoxiden worden voornamelijk veroorzaakt door wegverkeer.

Indien het uitoefenen van bevoegdheden zoals het vaststellen van bestemmingsplannen of het afwijken van het bestemmingsplan op grond van artikel 2.12 lid 1 sub a onder 1 van de Wabo gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen bestuursorganen die bevoegdheden uitoefenen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:

  • 1. het bestemmingsplan c.q. de afwijking niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden;
  • 2. de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan c.q. de afwijking per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft;
  • 3. het bestemmingsplan c.q. de afwijking niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen.

Sinds 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht. Volgens het NSL draagt een project 'niet in betekenende mate' (Nibm) bij zo lang de concentratie fijn stof of stikstofdioxide niet meer dan 3% bedraagt. Volgens de regeling Nibm wordt die grens pas overschreden bij bijvoorbeeld woningbouwprojecten van meer dan 1500 woningen.

Voor ontwikkelingen die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeft niet te worden getoetst aan de grenswaarden. Dit bestemmingsplan maakt de bouw van één woning mogelijk en kan daarmee worden aangemerkt als ontwikkeling die in niet betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit.

De locatie is niet gelegen binnen een gebied waarin de normen van luchtkwaliteit of fijnstof worden overschreden.

Het voorliggende verzoek betreft het realiseren van één woning. De term 'niet in betekenende mate' is in dit geval van toepassing. Het is daarom niet noodzakelijk verder onderzoek uit te voeren.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de Wet luchtkwaliteit en het Besluit Nibm geen belemmering vormen voor onderhavige ruimtelijke ontwikkeling.

4.2.4 Externe veiligheid

Bij het opstellen of wijzigen van ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • 1. bedrijven waar opslag en/ of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt zoals een lpg station;
  • 2. vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor en water;
  • 3. vervoer van gevaarlijke stoffen via buisleidingen;
  • 4. propaantanks bij particulieren.

Deze risicobronnen moeten getoetst worden aan de huidige wet- en regelgeving. Hieronder wordt een puntsgewijze toelichting gegeven.

ad 1 en 4. Op 28 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. In dit besluit zijn regels gesteld om risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Bedrijven die onder dit besluit vallen zijn onder meer chemische bedrijven, lpg-tankstations en bedrijven die 10.000 kilo of meer aan chemicaliën opslaan. Het besluit verplicht gemeenten en provincies voortaan met veiligheidsnormen rekening te houden. Op basis van de "Risicokaart provincie Gelderland" blijkt dat in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle bedrijven gevestigd zijn die vallen onder het Bevi. Daarnaast bevinden zich in de omgeving van het plangebied geen propaantanks op het terrein van een particulier.

ad 2. De basis voor de risicobenadering bij het vervoer van gevaarlijke stoffen (over weg, water en spoor) ligt in "Omgaan met risico's". De algemene uitgangspunten zijn uitgewerkt in de "Nota risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen" (RNVGS). Sinds augustus 2004 is er sprake van een "Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen". Met deze circulaire wordt het beleid als vervat in de RNVGS verder geoperationaliseerd en verduidelijkt. Als verplichte route voor het vervoer van gevaarlijke stoffen kunnen rijks-, provinciale en gemeentewegen worden aangewezen. Het plangebied ligt niet in de nabijheid van een transportroute voor gevaarlijke stoffen. Om die reden wordt hier verder geen aandacht aan besteed.

ad 3. Binnen het onderhavige plangebied liggen geen drukleidingen van aardgas of aardolieproducten zoals bedoeld in de Regeling externe veiligheid buisleidingen.

Conclusie

Op basis van bovenstaande wordt geconcludeerd dat er vanuit oogpunt van externe veiligheid geen bezwaren zijn tegen de voorgenomen ontwikkeling.

4.2.5 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Hieronder wordt verstaan het aanbrengen van voldoende ruimte tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen de milieubelastende en milieugevoelige functies.

In de directe omgeving van het plangebied zijn enkel woonbestemmingen aanwezig. Op ruime afstand, circa 140 m, zijn voetbalvelden met verlichting gelegen.

Conclusie
De afstand is ruim voldoende om een goede kwaliteit van het leefmilieu te kunnen bieden.

4.3 Flora en Fauna

Op grond van de Flora- en faunawet is het verboden beschermde inheemse planten op enige wijze van hun groeiplaats te verwijderen, een beschermde inheemse diersoort opzettelijk te verontrusten en/of nesten, holen of andere vaste rust- en verblijfplaatsen van deze dieren te verstoren.

Het perceel grond in het plangebied is langdurig als intensieve weide in gebruik geweest. Het gebied is erg verrommeld: veel hekwerken, coniferen, enz. Op basis hiervan wordt geconcludeerd dat zich in de weide geen strikt beschermde soorten bevinden. De voorgenomen werkzaamheden hebben geen nadelige invloed op de aanwezige flora. Een overtreding van de Flora- en faunawet is niet aannemelijk.

De toekomstige eigenaar van het perceel zal geïnformeerd worden over het aanbrengen van streekeigen (erf)beplanting op het perceel. Hiermee kan in de toekomst een stukje ruimtelijke kwaliteit gewonnen worden.

4.4 Archeologie

De bescherming van de aanwezige en de te verwachten archeologische waarden door bodemverstorende activiteiten is in de Monumentenwet 1988 geregeld. Hierbij gaat de wet uit van het zo vroeg mogelijk betrekken van de archeologische waarden in het ruimtelijke ordeningsproces. Specifiek voor het bestemmingsplan is hierop artikel 38a van de Monumentenwet van toepassing: "De gemeenteraad houdt bij de vaststelling van een bestemmingsplan of een beheersverordening als bedoeld in artikel 3.1, onderscheidenlijk artikel 3.38 van de Wet ruimtelijke ordening en bij de bestemming van de in het plan begrepen grond, rekening met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten".

Volgens de archeologische beleidskaart is het plangebied gelegen in Archeologisch Waardevol Gebied (AWG) categorie 4: historische dorpskern of historisch bekende verhoogde woonplaatsen. In dit gebied is het streven gericht op behoud in de huidige staat. Inventariserend archeologisch onderzoek is verplicht (IVO-Protocol 1) als de oppervlakte van de ingreep groter is dan 30 m2 èn de diepte van de ingreep dieper reikt dan 30 cm onder maaiveld.

Daarom is een bureau- en inventariserend archeologisch veldonderzoek verricht. Op basis van de onderzoeksresultaten en de geringe omvang van het plangebied kan worden geconcludeerd dat bij toekomstige bebouwing van het plangebied hoogst waarschijnlijk geen archeologische resten zullen worden verstoord. Er wordt geen archeologisch vervolgonderzoek aanbevolen. Dit betekent dat de dubbelbestemming Waarde-Archeologie kan komen te vervallen. Indien bij de grondwerkzaamheden onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen, dan is dan is conform artikel 53 en 54 van de Monumentenwet 1988 (herzien in 2007) aanmelding van de desbetreffende vondsten bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap c.q. de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed verplicht (vondstmelding via ARCHIS).

Het onderzoeksrapport is opgenomen in Bijlage 3.

4.5 Waterparagraaf

Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets is beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn.

In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan is door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven.

Voor de verdere uitwerking en concretisering van de beoogde ontwikkeling, geeft het waterschap aan dat rekening gehouden moet worden met een aantal algemene en gebiedsspecifieke aandachtspunten voor water.

Vasthouden - bergen - afvoeren

Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap. Het regenwater dient met een berging van 36 mm/m2 op eigen terrein geborgen te worden, maar het is toegestaan dat hierboven een overloop gemaakt wordt naar het gemengde vrijvervalstelsel. Gezien de grootte en ligging van het perceel lijkt dit echter overbodig.

Grondwaterneutraal bouwen

Om grondwateroverlast te voorkomen wordt geadviseerd om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen.

Geadviseerd wordt om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.

Schoon houden - scheiden - schoon maken

Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt.

4.6 Verkeer en parkeren

De Bongerdskamp is uitgevoerd als zandpad en ligt binnen de bebouwde kom. Ten zuiden van het perceel Bongerdskamp 6A ligt een vrachtwagensluis, waardoor auto's niet naar het zuiden kunnen rijden. De Bongerdskamp is teven een fietsroute voor de sportvelden en de Beele. De voorgenomen ontwikkeling heeft geen nadelige invloed hierop. Het parkeren wordt op eigen terrein opgelost.

Hoofdstuk 5 Planbeschrijving

5.1 Beschrijving van het plan

In het bestemmingsplan "Dorp Voorst 1994" gold voor het plangebied de bestemming 'Woningen'. Binnen deze bestemming was het mogelijk een woning te bouwen met bijgebouwen. Het bestemmingsplan "Dorp Voorst 2010" is op 1 juli 2010 vastgesteld. Voor het plangebied is de bestemming 'Wonen' van toepassing. Er is verzuimd om een bouwvlak op te nemen om zodoende de bouwmogelijkheden uit het bestemmingsplan "Dorp Voorst 1994" over te nemen. Dit wordt het voorliggend bestemmingsplan hersteld. Met betrekking tot de goothoogte en totale bouwhoogte van de bebouwing is aansluiting gezocht bij de maatvoering in de directe omgeving. Het voorliggende plan sluit volledig aan bij de systematiek van het bestemmingsplan "Dorp Voorst 2010".

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

6.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de regels van het plan nader toegelicht. Er wordt inzicht gegeven in de opbouw van de planregels, de gebruikte bestemmingen en de inzet van zogenaamde flexibiliteitinstrumenten.

6.2 Planregels

Een bestemmingsplan kent aan gronden een bestemming toe en verbindt regels aan deze bestemming. Deze regels betreffen het gebruik van de gronden, maar onder meer ook de bouwmogelijkheden. De regels zijn nader onder te verdelen in:

  • inleidende regels;
  • bestemmingsregels;
  • algemene regels;
  • overgangs- en slotregels.
6.2.1 Inleidende regels

In deze regels staan de begrippen verklaard, die in de planregels voorkomen en die om een nadere omschrijving vragen. Verder wordt aangegeven op welke wijze gemeten moet worden om bijvoorbeeld een goot- of bouwhoogte te bepalen.

6.2.2 Bestemmingsregels

Deze regels betreffen het hart van het bestemmingsplan. In de bestemmingsregels wordt aangegeven waarvoor en - zo nodig - hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. In dit bestemmingsplan komt enkel de bestemming 'Wonen' voor.

De bestemmingsregels kennen een vaste opbouw in bestemmingsomschrijving (toegestaan gebruik), bouwregels, nadere eisen, afwijking van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijking van de gebruiksregels, omgevingsvergunning en wijzigingsbevoegdheden.

6.2.3 Algemene regels

De algemene regels hebben betrekking op alle bestemmingen in het plan. In plaats van bij elke bestemming dezelfde regels te plaatsen, kan gebruik worden gemaakt van een algemene regel. Zo zijn er algemene bouwregels, gebruiksregels, aanduidingsregels, afwijkingsregels en wijzigingsregels.

Anti-dubbeltelbepaling

De anti-dubbeltelbepaling is ook onder de algemene regels opgenomen. Hiermee blijven gronden, die eenmaal in aanmerking zijn genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, buiten beschouwing bij de beoordeling van latere bouwplannen.

Strijdig gebruik

In het verleden werd strijdig gebruik (gebruik in strijd met de bestemming) expliciet vermeld bij elke bestemming. Nu is dit strijdig gebruik bij wet (artikel 2.1 Wabo) verboden en wordt het niet langer vermeld in het bestemmingsplan. Al het gebruik dat niet past binnen de doeleindenomschrijving van de betreffende bestemming wordt daarom gezien als strijdig gebruik, uitgezonderd geluidszoneringsplichtige en risicovolle inrichtingen en detailhandel in volumineuze goederen en/of grootschalige detailhandel. Deze worden expliciet genoemd als strijdig gebruik bij de desbetreffende bestemmingen.

Bestaande situatie

In de bestemmingsregels, veelal de bouwregels, kan worden verwezen naar de bestaande situatie. Dit vindt veelal plaats om van het plan afwijkende maten en oppervlakten niet onder het overgangsrecht te plaatsen. De bestaande situatie is de situatie zoals deze naar voren komt uit de (digitale) gegevens van het gemeentelijk bouwdossier aangevuld met de GBKN, het kadaster, de luchtfoto's en de cyclomedia, zoals deze bestaan op het moment van het in werking treden van het plan.

6.2.4 Overgangs- en slotregels

Hieronder zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. De eerste regels beschermen een bestaand bouwwerk of gebruik dat afwijkt van de regels. De slotregels geven aan op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

6.3 Bestemming 'Wonen'

6.3.1 Bestemmingsomschrijving

De gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor het wonen, beroepen en bedrijven aan huis alsmede voor tuinen en erven. Ook ondergeschikte voorzieningen als bed & breakfast, groen, paden, water en parkeren zijn binnen deze bestemming toegestaan.

6.3.2 Bouwregels

Binnen deze bestemming is op de kaart onderscheid gemaakt tussen het bouwvlak, de aanduiding erf en de aanduiding tuin. Deze driedeling is bepalend voor de plaats van het hoofdgebouw, de overige gebouwen, de andere bouwwerken en waar niet mag worden gebouwd. Over vergunningvrij bouwen wordt vanzelfsprekend geen uitspraak gedaan.

6.3.3 Bouwvlak

De maat van de nieuwe woning wordt bepaald door de afmeting van het bouwvlak en de goot- en bouwhoogte. Er is een breedtemaat van 10 m en een dieptemaat van 15 m aangehouden voor het bouwvlak. Dit zijn standaard maten voor een vrijstaande woning. De goothoogte en totale bouwhoogte van de bebouwing sluiten aan bij de maatvoering in de directe omgeving.

Binnen het bouwvlak van de nieuwe woning kunnen ook bijgebouwen opgericht worden, waarbij dezelfde goot- en bouwhoogte van toepassing zijn. Andere bouwwerken mogen ook buiten de bouwvlakken worden opgericht.

6.3.4 Erf

De gronden achter en naast het bouwvlak zijn op de kaart aangeduid met de aanduiding erf. Op het erf zijn uitsluitend overige gebouwen en andere bouwwerken toegestaan. Overige gebouwen moeten altijd minimaal 3 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd. Voor deze maat is gekozen om het visuele onderscheid tussen het hoofdgebouw en de overige gebouwen te behouden. De goot- en bouwhoogte van overige gebouwen mag niet meer dan 3 respectievelijk 5 m bedragen. Dit is een maat die veel voorkomt en voldoet aan de gemiddelde eisen en wensen van de burger. Ook wordt met deze maat voldoende onderscheid aangebracht tussen hoofdgebouw en overige gebouwen. Om te voorkomen dat de (analoge) kaart onoverzichtelijk wordt is er voor gekozen deze hoogteaanduiding niet op de kaart op te nemen.
De oppervlakte van overige gebouwen is begrensd. Deze oppervlaktemaat geldt alleen binnen de gronden met de aanduiding erf. Wat er aan overige gebouwen binnen het bouwvlak wordt gebouwd telt niet mee. Binnen de aanduiding erf mag maximaal 50 m² aan overige gebouwen worden gebouwd. Deze oppervlaktemaat aan overige gebouwen biedt - naast het toegestane oppervlak binnen het bouwvlak en de mogelijkheid om vergunningvrij te bouwen - de burger voldoende flexibiliteit om direct in hun behoefte te voorzien. Anderzijds blijft de open ruimte op het erf voldoende gewaarborgd.

6.3.5 Tuin

Op de gronden aangeduid met tuin zijn uitsluitend andere bouwwerken toegestaan met uitzondering van aan de voorgevel van het hoofdgebouw gebouwde erkers of entreepartijen.

6.3.6 Andere bouwwerken

Op de gronden met de aanduiding bouwvlak, erf en tuin mogen ook andere bouwwerken worden gebouwd tot een hoogte van 3 m. Voor erfafscheidingen op gronden met de aanduiding tuin geldt een maximale hoogte van 1 m en binnen het bouwvlak en erf maximaal 2 m. Speeltoestellen en vlaggenmasten mogen maximaal 4,5 respectievelijk 6 m hoog zijn. Overkappingen vallen ook onder andere bouwwerken en de oppervlakte van alle andere bouwwerken samen mag niet meer dan 20 m² bedragen.

6.3.7 Aan huis verbonden beroep en -bedrijf

Binnen de woonbestemming is een beroep of bedrijf aan huis mogelijk tot een gezamenlijk maximum oppervlak van 50 m². Hiervoor mag maximaal 40% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw en 100% van de vloeroppervlakte van de overige gebouwen worden gebruikt. Ook dient te worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • er mag geen sprake zijn van belemmeringen voor omliggende functies;
  • er mag geen nadelige invloed worden uitgeoefend op de normale afwikkeling van het verkeer;
  • er dient in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein te worden voorzien;
  • er mag geen sprake zijn van detailhandel, uitgezonderd internetverkoop;
  • het beroep en het bedrijf mogen uitsluitend door de bewoner(s) worden uitgeoefend;
  • de uitoefening van een aan huis verbonden bedrijf is uitsluitend toegestaan als het een bedrijf is dat is opgenomen in categorie 1 van de in Bijlage 1 bij de regels opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten.

Opslag ten behoeve van het aan huis verbonden beroep en/of –bedrijf valt ook binnen het toegestane aantal vierkante meters.

6.3.8 Bed & breakfast

De woning en de overige gebouwen mogen gedeeltelijk worden gebruikt voor het voeren van een bed & breakfast. Hiervoor mogen maximaal drie kamers worden gebruikt met in totaal maximaal acht slaapplaatsen. Op deze wijze wordt een invulling gegeven aan de recreatieve potentie van de gemeente Voorst. Ook de overige gebouwen kunnen hier gedeeltelijk voor worden gebruikt. De activiteit mag geen belemmering vormen voor de omgeving of voor de normale afwikkeling van het verkeer en er moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein. Hiervoor worden de CROW-normen gehanteerd. Vanzelfsprekend is de geldende milieuwetgeving ook van kracht.

6.4 Flexibiliteit in het bestemmingsplan

6.4.1 Flexibiliteit in het bestemmingsplan

Flexibiliteit in een bestemmingsplan is handig om ervoor te zorgen dat een bestemmingsplan voldoende beleidsruimte biedt om ontwikkelingen in de toekomst mogelijk te maken. Deze ontwikkelingen zullen ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan vaak niet bekend zijn. Een bestemmingsplan zonder flexibiliteit kan te star zijn. Indien gebruik wordt gemaakt van de flexibiliteitbevoegdheden (art. 3.6, Wro), dienen in het bestemmingsplan zelf de grenzen te worden aangegeven door het stellen van nadere eisen, het verlenen van afwijkingen, het wijzigen van het plan of het uitwerken van een plan.

6.4.2 Afwijking

Deze bevoegdheid biedt de mogelijkheid af te wijken van een in het plan opgenomen regeling. Het is mogelijk van geval tot geval ruimtelijk relevante voorwaarden te stellen en belangen nader af te wegen. Een afwijking mag alleen op relatief ondergeschikte onderdelen betrekking hebben en mag niet tot een bestemmingswijziging leiden.

In dit bestemmingsplan zijn de volgende afwijkingsmogelijkheden opgenomen:

  • bestemming 'Wonen': ten behoeve van de vestiging van aan huis verbonden bedrijven die niet in de bij het plan behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten staan, mits deze naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden kunnen worden gelijkgesteld met de bedrijven behorende tot categorie 1;
  • bestemming 'Wonen': ten behoeve van de vestiging van aan huis verbonden bedrijven die worden genoemd in categorie 2 van de bij het plan behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten, mits deze naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden kunnen worden gelijkgesteld met de bedrijven behorende tot categorie 1;
  • een algemene afwijkingsmogelijkheid voor de aangegeven of in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  • een algemene afwijkingsmogelijkheid voor het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits de inhoud per gebouwtje niet meer dan 75 m³ bedraagt;
  • een algemene afwijkingsmogelijkheid voor het toestaan van antennemasten tot een bouwhoogte van 40 m;
  • een algemene afwijkingsmogelijkheid voor het gebruik voor bewoning uit het oogpunt van mantelzorg. Er is voor gekozen om mantelzorg niet bij recht toe te staan maar te regelen via een afwijking, zodat er voorwaarden gesteld kunnen worden. Een van de voorwaarden bij deze afwijkingsmogelijkheid is dat een goede woonsituatie binnen deze bestemming in stand gehouden c.q. gegarandeerd moet worden. Ook moet binnen één maand na beëindiging van het gebruik van overige gebouwen als afhankelijke woonruimte ten behoeve van de mantelzorg hiervan schriftelijk mededeling wordt gedaan aan burgemeester en wethouders. Tenslotte moet binnen drie maanden na beëindiging van het gebruik ten behoeve van mantelzorg de bewoning zijn beëindigd

De algemene afwijkingsmogelijkheden mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het straat- en/of bebouwingsbeeld;
- de sociale veiligheid;
- de verkeersveiligheid.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Volgens het Besluit ruimtelijke ordening wordt de bouw van een extra woning gezien als een bouwplan waarvoor een exploitatieplan noodzakelijk is. Het opstellen van een exploitatieplan is niet noodzakelijk wanneer de kosten anderszins verzekerd zijn. De kosten van de exploitatie zijn in dit geval verzekerd doordat de gemeente Voorst zelf het plan ontwikkelt. Het opstellen van een exploitatieplan is daarom niet noodzakelijk.

Hoofdstuk 8 Overleg en inspraak

8.1 Vooroverleg artikel 3.3.1 Besluit ruimtelijke ordening

Het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan pleegt daarbij overleg met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het geding zijn.

In artikel 3.1.1. wordt bij lid 2 de mogelijkheid gegeven dat de Minister van Infrastructuur en Milieu kan aangeven onder welke omstandigheden of in welke gevallen geen overleg gevoerd hoeft te worden met de rijksdienst die betrokken is bij de zorg voor de ruimtelijke ordening. Na overleg met de betrokken departementen is besloten het overleg te beperken tot die zaken waarbij directe belangen aan de orde zijn. Overigens zijn per 1 januari 2012 de voormalige VROM-inspectie en de Inspectie van Verkeer & Waterstaat samengevoegd tot de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). Aangezien er geen sprake is van directe rijksbelangen heeft er geen vooroverleg plaatsgevonden met het Rijk.

Het waterschap en de provincie Gelderland worden in kennis gesteld van de start van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan.

8.2 Inspraak

Op 4 september 2006 heeft de gemeenteraad besloten dat het college van burgemeester en wethouders in het kader van de voorbereiding op ruimtelijke procedures waarmee zij belast is, slechts inspraak verleent voorafgaand aan de zienswijzen fase als sprake is van een plan dat een ingrijpende verandering kan hebben op de ruimtelijke structuur van de gemeente Voorst. Gezien de aard en omvang van onderliggend plan is inspraak in dit geval achterwege gelaten.

8.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 24 oktober 2013 zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn er geen zienswijzen ingediend.

8.4 Aanpassingen ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan

Er is tijdens de terinzagelegging geen zienswijze ingediend en ook anderszins is er geen aanleiding om het bestemmingsplan gewijzigd vast te stellen ten opzichte van het ontwerp. Daarom is het bestemmingsplan ongewijzigd vastgesteld.