direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Natuurgebied Lampenbroek - Voorst
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0285.20343-VS00

TOELICHTING

behorende bij het bestemmingsplan Natuurgebied Lampenbroek - Voorst

Hoofdstuk 1 INLEIDING

1.1 Aanleiding

Lampenbroek is een natuurgebied gelegen op de grens van de gemeenten Apeldoorn en Voorst met natte, bloemrijke hooilanden, houtwallen en vochtige bossen. Het gebied wordt gevoed vanuit het Veluwemassief en krijgt meer te maken met verdroging. Om in te spelen op de gevolgen van klimaatverandering en de leefomgeving van mensen, dieren en planten te verbeteren wordt het Gelders Natuurnetwerk op deze locatie vergroot. Uitvoerders van de uitbreiding van het natuurgebied Lampenbroek zijn: het Waterschap Vallei en Veluwe als zijnde initiatiefnemer en de provincie Gelderland en Natuurmonumenten als partners van dit project.

In mei 2019 hebben waterschap Vallei en Veluwe, provincie Gelderland en Natuurmonumenten het projectplan "Klimaatverandering en herstel verdroogde natuur Lampenbroek" ondertekend. Daarmee zijn deze partijen gezamenlijk overeengekomen om effectgerichte inrichtingsmaatregelen uit te voeren om meer natte natuur te realiseren en te herstellen en klimaatadaptatie in het gebied te realiseren. Hiervoor zijn bestaande agrarische gronden aangekocht en worden deze gewijzigd naar natuurgebied.

De benodigde herstelmaatregelen zijn inmiddels geheel uitgewerkt. Deze maatregelen worden o.a. uitgevoerd op wat nu nog agrarische gronden zijn. Om uiteindelijk de vergunningen voor deze maatregelen te krijgen, is het noodzakelijk om de voorkomende bestemmingen in het gebied te wijzigen naar de bestemming 'Natuur'. Het gaat in totaal om ruim 110 hectare grond, waarvan 90 hectare grond waarvan de bestemming gewijzigd wordt in een natuur- of waterbestemming. Ook worden enkele hoofdwatergangen verlegd zodat het water beter kan worden vastgehouden in het gebied. Ook hiervoor moeten de onderliggende bestemmingsplannen gewijzigd worden. Voor beide gemeenten wordt een nieuw bestemmingsplan opgesteld om de natuurontwikkeling mogelijk te kunnen maken.

1.2 Ligging en begrenzing

Het natuurgebied Lampenbroek ligt in de zuidelijke IJsselvallei op de overgang van de Veluwe naar het IJsseldal bij het dorp Klarenbeek binnen de gemeenten Apeldoorn en Voorst. Dit bestemmingsplan ziet toe op het deelgebied behorend bij de gemeente Voorst. In onderstaand figuur is weergegeven zijn de te wijzigen agrarische percelen weergegeven. Naast de te wijzigen agrarische percelen wordt ook de bestaande bestemming 'Natuur' meegenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20343-VS00_0001.png"

Figuur 1.1 - globale ligging plangebied met in groen de te wijzigen percelen*

*Naar aanleiding van de zienswijzen zijn de volgende kadastrale percelen verwijderd uit het vast te stellen bestemmingsplan: Voorst H 230, 213, 220, 222, 136. Figuur 1.1 is hierop aangepast. De voorgenomen wijziging naar de bestemming Natuur en/of Water en bijbehorende maatregelen vinden geen doorgang op deze percelen. Het inrichtingsplan in Bijlage 1 van de toelichting is hierop aangepast.

*Het projectplan van het waterschap is in april 2024 gewijzigd vastgesteld. De kadastrale percelen Voorst H 230, 213, 220, 222, 136 en Beekbergen O 645, 646, 663, 664 zijn niet langer onderdeel van het projectgebied. De gewijzigde begrenzing van het projectgebied is niet meegenomen in bovenstaande figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20343-VS00_0002.png"

Figuur 1.2 - globale begrenzing plangebied met in het midden de gemeentegrens*

*Naar aanleiding van de zienswijzen zijn de volgende kadastrale percelen verwijderd uit het vast te stellen bestemmingsplan: Voorst H 230, 213, 220, 222, 136. Figuur 1.2 is hierop aangepast. De voorgenomen wijziging naar de bestemming Natuur en/of Water en bijbehorende maatregelen vinden geen doorgang op deze percelen. Het inrichtingsplan in Bijlage 1 van de toelichting is hierop aangepast.

Figuur 1.3 geeft de huidige a-watergangen in het gebied aan. Deze watergangen worden gedempt, verlegd of nieuw aangelegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20343-VS00_0003.png"

Figuur 1.3 - Watergangen in en om het plangebied (Bron: Verdrogingsaanpak Lampenbroek, Aveco de Bondt)*

*Het projectplan van het waterschap is in april 2024 gewijzigd vastgesteld. De kadastrale percelen Voorst H 230, 213, 220, 222, 136 en Beekbergen O 645, 646, 663, 664 zijn niet langer onderdeel van het projectgebied. De gewijzigde begrenzing van het projectgebied en gewijzigde maatregelen zijn niet meegenomen in bovenstaande figuur. Zie het inrichtingsplan in Bijlage 1 van de toelichting voor de gewijzigde maatregelen.

1.3 Geldend bestemmingsplan

Het plangebied in de gemeente Voorst maakt deel uit van het bestemmingsplan 'Buitengebied' (deels onherroepelijk in werking, vastgesteld d.d. 28 januari 2013). In 2014 en 2019 is het bestemmingsplan 'Buitengebied' herzien. Deze herzieningen zijn beiden onherroepelijk vastgesteld. Tevens loopt een klein deel van een nieuwe a-watergang door de woonbestemming van het bestemmingsplan Polveensweg 23-25, Klarenbeek (onherroepelijk, vastgesteld 20 maart 2023).

Binnen het bestemmingsplan komen de bestemmingen Natuur, Bos, Water en Agrarisch voor. Om de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken wordt een nieuw bestemmingsplan opgesteld. Daarvoor wordt de bestemming Agrarisch gewijzigd naar een Natuur bestemming.

1.4 Werkwijze en opzet van de toelichting

De toelichting is bedoeld om het in het bestemmingsplan vastgelegde planologisch kader vanuit de ruimtelijke en milieusituatie te motiveren en deze in de planregels en de plankaart vast te leggen. Daarbij is onder andere gekeken naar het beleid van de gemeente (en andere overheden), heeft een analyse van het plangebied plaatsgevonden en is aangesloten op vergelijkbare, recente bestemmingsplannen van de gemeente Voorst.

Hoofdstuk 2 HUIDIGE SITUATIE

Dit hoofdstuk geeft de ruimtelijke opzet van het plangebied.

2.1 Inleiding

Het natuurgebied Lampenbroek ligt in de zuidelijke IJsselvallei op de overgang van de Veluwe naar het IJsseldal bij het dorp Klarenbeek. Lampenbroek is een natuurgebied met natte bloemrijke hooilanden, houtwallen en vochtige bossen. Het is onderdeel van het Gelders Natuurnetwerk. Het gebied wordt gevoed door grondwater vanuit het Veluwemassief. In het natuurgebied komen agrarische gronden, watergangen, enkele woningen en natuurelementen voor.

2.2 Landschap, cultuurhistorie en archeologie

Landschap

Het natuurgebied ligt in een omvangrijke laagte. Dat is waar de beeksystemen van de Verloren Beek en de Loenense Beek samenstromen tot de Voorsterbeek en waar schoon grondwater, ofwel kwelwater, afkomstig van de Veluwe, aan de oppervlakte komt. Door diepe ontwatering van de laagte (vooral met diepe sloten en later ook met buisdrainagesystemen), recht trekken van beken, het diep ploegen van de landbouwgronden en de intensivering van het agrarische grondgebruik is dit soortenrijke half natuurlijke landschap grotendeels verloren gegaan.

Voor het gehele plangebied is in het bestemmingsplan 'Buitengebied' de dubbelbestemming 'Waarde - Landschap' opgenomen. In de bestemmingsomschrijving zijn de aanwezige landschappelijke waarden omschreven. Om de aanwezige waarden te beschermen of te versterken, is een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden opgenomen. Middels regels wordt het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning, bepaalde werken, voor zover geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren die een aantasting van de landschappelijke en/of natuurlijke waarden dan wel de cultuurhistorische waarde betekenen.

Cultuurhistorie

Het natuurgebied Lampenbroek heeft zijn naam enerzijds te danken aan de herberg 'De Leere Lampe' en anderzijds aan laag gelegen land dat 'broekland' genoemd werd. De herberg lag op de plek van Polveensweg 21 aan de weg van Beekbergen naar Zutphen, in het beekdal van de beek die nu nog vanaf Beekbergen via het huidige Klarenbeek richting Voorst stroomt en daar in de IJssel uitmondt.

Archeologie

In het plangebied komen de archeologische dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie - 2', 'Waarde - Archeologie - 3', 'Waarde - Archeologie - 4', 'Waarde - Archeologie - 5' en 'Waarde - Archeologie - 6' voor. De gronden met één van deze dubbelbestemmingen zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden in een archeologische verwachtingszone. Hoe lager het nummer van de betreffende dubbelbestemming, hoe hoger de archeologische verwachting ter plaatse is.

Veruit het grootste gedeelte van het plangebied heeft de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 6'.

2.3 Natuur

Een groot gedeelte van het plangebied bestaat uit natuurgronden en bos. Het plangebied is geen onderdeel van een Natura 2000-gebied, maar behoort wel tot het Gelders Natuurnetwerk (GNN). Het GNN bevat bestaande en nieuwe natuurgebieden. In de omgevingsvisie en omgevingsverordening is beleid opgenomen rondom bescherming en ontwikkeling van het GNN.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20343-VS00_0004.png"

Figuur 2.1 - Gelders Natuurnetwerk binnen het plangebied (Bron: Provincie Gelderland)*

*Het projectplan van het waterschap is in april 2024 gewijzigd vastgesteld. De kadastrale percelen Voorst H 230, 213, 220, 222, 136 en Beekbergen O 645, 646, 663, 664 zijn niet langer onderdeel van het projectgebied. De gewijzigde begrenzing van het projectgebied en gewijzigde maatregelen zijn niet meegenomen in bovenstaande figuur. Zie het inrichtingsplan in Bijlage 1 van de toelichting voor de gewijzigde maatregelen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20343-VS00_0005.png"

Figuur 2.2 - Lampenbroek: deel van het Gelders Natuurnetwerk bij Klarenbeek (Bron: Omgevingsverordening Provincie Gelderland)*

*Het projectplan van het waterschap is in april 2024 gewijzigd vastgesteld. De kadastrale percelen Voorst H 230, 213, 220, 222, 136 en Beekbergen O 645, 646, 663, 664 zijn niet langer onderdeel van het projectgebied. De gewijzigde begrenzing van het projectgebied en gewijzigde maatregelen zijn niet meegenomen in bovenstaande figuur. Zie het inrichtingsplan in Bijlage 1 van de toelichting voor de gewijzigde maatregelen.

In het vigerende bestemmingsplan is een gedeelte van het plangebied bestemd als natuur en bos. Overkoepelend gelden de dubbelbestemming 'Waarde - Ecologie - Groene Ontwikkelingszone' en 'Waarde - Ecologie - Gelders Natuurnetwerk' die het plangebied voor een groot deel aanwijzen als (te ontwikkelen) Natuurnetwerk Nederland (voorheen: Ecologische Hoofdstructuur of afgekort, EHS). Binnen deze dubbelbestemmingen zijn zowel gerealiseerde alsnog te realiseren natuur aanwezig.

2.4 Water

Binnen het plangebied lopen verschillende watergangen. De Verloren Beek en de Loenensche Beek komen in het gebied samen en stromen verder als de Voorsterbeek. In figuur 1.2 zijn deze watergangen aangeduid.

2.5 Landbouw

Het grootste gedeelte van het plangebied is bestemd als agrarisch. Binnen deze bestemming zijn verschillende productietakken toegestaan. In de huidige situatie komt het echter voor dat bedrijven een andere agrarische functie uitoefenen dan datgene wat in de betreffende zone is toegestaan. Deze bedrijven worden voorzien van een specifieke functieaanduiding. De agrarische bedrijven worden niet gewijzigd binnen dit bestemmingsplan.

2.6 Wonen

In het natuurgebied liggen ook enkele woonbestemmingen. Deze woonbestemmingen blijven gehandhaafd en maken geen onderdeel uit van het plangebied.

Hoofdstuk 3 TOEKOMSTIGE SITUATIE

Het plangebied wordt in de toekomstige situatie anders ingericht dan het nu is. Met de ontwikkeling wordt het mogelijk gemaakt effectgerichte inrichtingsmaatregelen te realiseren om meer natte natuur te realiseren en te herstellen en klimaatadaptatie in het gebied te realiseren. Het gaat in totaal om ruim 110 hectare grond, waarvan 90 hectare grond waarvan de bestemming gewijzigd wordt in een natuurbestemming. Om schrale groeicondities te realiseren wordt een oppervlakte voormalige landbouwpercelen geplagd. Ook worden er hoofdwatergangen verlegd en verondiept zodat het water beter kan worden vastgehouden in het gebied.

De doelstellingen van het plan waarvoor het inrichtingsplan is opgesteld zijn:

  • Herstel van waardevolle, grondwaterafhankelijke natuur om de biodiversiteit te vergroten
  • Herstel van de beeksystemen van de Verloren Beek en de Loenense Beek en het leveren van een bijdrage aan het herstel van het beeksysteem van de Voorsterbeek
  • Klimaatbestendig maken van water en natuursysteem om klimaatveranderingen op te kunnen vangen
  • Aantrekkelijker maken van het gebied voor extensieve natuurgerichte recreatie voor de mensen rondom het gebied.

In Bijlage 1 van de toelichting zijn de te nemen maatregelen in het plangebied weergegeven zoals voorgesteld in het inrichtingsplan.

Hoofdstuk 4 BELEIDSKADER

4.1 Nationale Omgevingsvisie

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. Deze Omgevingsvisie vervangt de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte uit 2012. De NOVI is een nieuw instrument uit de Omgevingswet en loopt vooruit op de verwachte inwerkingtreding 1 juni 2024. Met de NOVI geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de leefomgeving voor Nederland in 2050. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang.

Uitgangspunt van de NOVI is dat Nederland staat voor grote en complexe opgaven die zowel lokaal als regionaal, nationaal als internationaal spelen. Deze opgaven als klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland flink veranderen. De NOVI biedt een perspectief om deze grote opgaven aan te pakken. Daarbij is Omgevingskwaliteit het kernbegrip: dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit.

De NOVI stelt daartoe als aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties, en met meer regie vanuit het Rijk. Op die manier zullen de volgende vier prioriteiten worden aangepakt:

1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie

2. Een duurzaam en (circulair) economisch groeipotentieel

3. Sterke en gezonde steden en regio's

4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

Voor de vier prioriteiten geldt dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn, die in de praktijk voortdurend op elkaar inspelen:

  • 1. De NOVI heeft de ambitie dat Nederland in 2050 klimaatbestendig en waterrobuust is en een duurzame energievoorziening kent. Daartoe moeten per direct functies die gebruik maken van de fysieke leefomgeving meer worden afgestemd op de eigenschappen van het bodem-watersysteem. Verder vraagt dit op lange termijn om ruimte, onder meer voor windmolens en zonnepanelen. Daarbij zijn aanpassingen aan de energie-infrastructuur voor opslag en transport van duurzame energie nodig.
  • 2. De ambitie voor de lange termijn van de NOVI op het vlak van de 2e prioriteit is: het duurzaam en circulair maken van de economie en energievoorziening en het versterken van de kwaliteit van de leefomgeving. Locaties van nieuwe kantoren, bedrijventerreinen, grootschalige logistieke functies en datacentra moeten passen bij het verkeers- en vervoersnetwerk, goed afgestemd zijn op de vraag van bedrijven én de economische vitaliteit en de kwaliteit en aantrekkelijkheid van stad en land versterken. De uitdaging is om deze lange termijn-ambitie te bereiken, terwijl we op korte termijn proberen de gevolgen van de COVID-19-pandemie voor de economie zoveel als mogelijk te beperken.
  • 3. Voor wat betreft prioriteit 3 zet de NOVI in op het bouwen aan sterke, aantrekkelijke en gezonde steden. De ambitie is om een goed bereikbaar netwerk van steden en regio's te realiseren door te werken aan de verdere ontwikkeling van het Stedelijk Netwerk Nederland. De grote actuele woningbehoefte vraagt tegelijkertijd om oplossingen op korte termijn. De woningbouwontwikkeling moet plaatsvinden in lijn met de ambities van de integrale verstedelijkingsstrategie, zo veel mogelijk in bestaand stedelijk gebied, klimaatbestendig en natuurinclusief. Het aanbod en de kwaliteit van het groen in de stad worden versterkt en de aansluiting op het groene gebied buiten de stad wordt verbeterd.
  • 4. De stikstofproblematiek raakt zowel het landelijk gebied als diverse economische sectoren zwaar. De waarde van natuur, landschap én de toekomst van de landbouw staan onder druk. Daarbij is verbetering van de biodiversiteit niet alleen een ecologische, maar nadrukkelijk ook een economische uitdaging, die op de korte termijn om een doortastende aanpak vraagt. Houdbare oplossingen vragen echter tijd. Voor de lange termijn neemt de NOVI zich daarom geleidelijke en zorgvuldige herindeling van het landelijk gebied voor, onder meer gericht op kringlooplandbouw in goed evenwicht met natuur en landschap. Dit draagt bij aan een landelijk gebied waar het prettig wonen, werken en recreëren is en waarin ruimte is en blijft voor economisch vitale landbouw als belangrijke drager van het platteland.

Al deze ambities vragen veel van de leefomgeving. Daarbij moeten onvermijdelijk keuzes worden gemaakt. In de NOVI geeft het Rijk kaders en richting voor deze keuzes. Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als van de ondergrond: een 'omgevingsinclusieve benadering'. De NOVI onderscheidt daarbij drie afwegingsprincipes:

1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;

2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal; en

3. Afwentelen wordt voorkomen.

Het Rijk zal bij de uitvoering van de NOVI zichtbaar maken hoe de omgevingsinclusieve benadering vorm krijgt en de afwegingsprincipes benut worden.

Onderzoek

De NOVI is een langetermijnvisie voor de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland, waarin duurzaamheid, klimaatadaptatie en biodiversiteit centrale thema's zijn. De beoogde natuurontwikkeling Lampenbroek herstelt unieke natuurtypen, realiseert een klimaatrobuuste inrichting en biedt ruimte voor een extensieve vorm van landbouw. Deze ontwikkelingen dragen bij aan de doelen uit de nationale omgevingsvisie.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de NOVI geen belemmering vormt voor de in dit bestemmingsplan opgenomen ontwikkeling.

4.2 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

Op 19 december 2018 hebben provinciale staten de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland vastgesteld. De Omgevingsvisie gaat over 'Gaaf Gelderland'. 'Gaaf' is een woord met twee betekenissen. 'Gaaf' betekent 'mooi' en gaat over wat – historisch en landschappelijk gezien - heel en mooi en ongeschonden is. Het beschermen waard. Maar 'Gaaf' verwijst ook naar dat wat 'cool' en nieuw en vernieuwend is; aantrekkelijk voor nieuwe generaties. Het ontwikkelen waard. Beide kanten zijn van toepassing op Gelderland en onlosmakelijk verbonden met de Gelderlanders. Beide aspecten zijn dan ook opgenomen in de Gelderse Omgevingsvisie.

Een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland staat daarbij centraal.

Gezond en veilig is een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna. Dat is voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. En dat is aandacht hebben voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.

Schoon en welvarend is een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen. Maar dat is ook: het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. En: het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.

De visie geeft zeven ambities voor een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland, onder andere op het terrein van economisch vestigingsklimaat en het woon- en leefklimaat. Met vier spelregels of Doe-principes' – DOEN, LATEN, ZELF en SAMEN – geeft de provincie hier werking aan. Tezamen vormen zij het kader waarbinnen de provincie werkt en afwegingen maakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20343-VS00_0006.png"

Afbeelding 1: Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

Ambitie klimaatadaptie

Gestreefd wordt naar een op de toekomst toegerust klimaatbeleid waarbij de provincie samen met partners zich goed voorbereidt en toerust op de gevolgen van klimaatverandering: wateroverlast, droogte, hittestress en overstromingsgevaar.

Ambitie biodiversiteit

Gestreefd wordt naar een stimulerend en beschermend beleid voor biodiversiteit met als ambitie dat het in 2050 goed gaat met de biodiversiteit in Gelderland. In Gelderland wordt natuurinclusief gewerkt. Biodiversiteit wordt overal waar mogelijk versterkt en ingepast, óók buiten de specifiek als natuur aangewezen gebieden. In 2030 is 75% van de Europese doelen van de vogel- en habitatrichtlijn behaald.

Onderzoek

Klimaatverandering leidt tot verschillende uitdagingen voor wateroverlast en droogte. In de huidige situatie stroomt het water in het gebied in natte perioden te snel weg. Dit komt door de huidige (lineaire) vorm van beken en sloten. Alles is erop gericht het water zo snel mogelijk af te voeren. Dit leidt tijdens droge perioden tot enorme droogte. Onderdeel van de ontwikkeling van het natuurgebied is het water langer vast te houden in het gebied. Daarmee wordt bijgedragen aan de ambities op het gebied van klimaatadaptatie.

Een klein deel van het bestaande natuurgebied bestaat uit orchideeënrijk blauwgrasland. Dit is een van de laatste plekken in Nederland waar dit natuurtype voorkomt. Door de herstelwerkzaamheden die onderdeel zijn van de ontwikkeling wordt de bodem minder voedselrijk. Oorspronkelijke soorten kunnen hierdoor terugkeren in het gebied. Uiteindelijk levert dit een grote hoeveelheid aan verschillende soorten op. Deze soorten trekken vervolgens meer vlinders en vogels aan. De herstelwerkzaamheden bevorderen de biodiversiteit.

Het ontwikkelen van het natuurgebied Lampenbroek draagt positief bij aan de ambities van de provincie op het gebied van klimaat en biodiversiteit.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de omgevingsvisie van de provincie Gelderland geen belemmering vormt voor de in dit bestemmingsplan opgenomen ontwikkeling.

4.3 Omgevingsverordening Gelderland

Op grond van artikel 4.1 van de Wet ruimtelijke ordening kunnen, indien provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen en omtrent de daarbij behorende toelichting. De provinciale verordening

Provinciale staten van Gelderland hebben van deze bevoegdheid gebruik gemaakt door op 24 september 2014 de Omgevingsverordening Gelderland vast te stellen. Sindsdien is de Omgevingsverordening een aantal keren geactualiseerd en herzien. In deze Omgevingsverordening zijn de provinciale verordening (op grond van artikel 4.1 Wro), milieuverordening, waterverordening en verkeersverordening samengevoegd. Voor zover het de provinciale verordening betreft bevat de omgevingsverordening alleen regels die tot de gemeentebesturen zijn gericht en geen rechtstreeks werkende, burgers bindende regels.

De Omgevingsverordening is een van de instrumenten om de ambities uit Omgevingsvisie te realiseren. In de verordening zijn regels opgenomen die nodig zijn om de provinciale ambities waar te maken, provinciale belangen veilig te stellen of wettelijke plichten na te komen. Net als de Omgevingsvisie richt de Omgevingsverordening zich op de inrichting en kwaliteit van de Gelderse leefomgeving. In de Omgevingsverordening zijn bijna alle regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, natuur, water, verkeer en bodem opgenomen.

De provincie zet de verordening als juridisch instrument voor het afdwingen van de doorwerking van het provinciaal beleid alleen in voor die onderdelen van het beleid waarvoor algemene regels noodzakelijk zijn om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

Onderzoek

Relevant voor de beoogde ontwikkeling zijn de thema's natuur en landschap (hoofdstuk 2) en water (hoofdstuk 5) uit de omgevingsverordening van de provincie Gelderland. In de omgevingsverordening zijn een aantal relevante artikelen opgenomen die ter plaatse van de beoogde ontwikkeling specifiek van belang zijn. In deze toetsing wordt de beoogde ontwikkeling getoetst aan de relevante artikelen uit de provinciale omgevingsverordening.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20343-VS00_0007.png"

Figuur 4.1 - Kaart met aandacht voor natuur en landschap uit de Geconsolideerde Omgevingsverordening Gelderland (januari 2023)

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20343-VS00_0008.png"

Figuur 4.2 - Kaart met aandacht voor water uit de Geconsolideerde Omgevingsverordening Gelderland (januari 2023)

Artikel 2.39 (bescherming kwaliteit Gelders natuurnetwerk)

  • 1. Voor zover een bestemmingplan van toepassing is op het Gelders natuurnetwerk wordt een nieuwe activiteit of ontwikkeling alleen toegelaten als die geen nadelige gevolgen kan hebben voor de kernkwaliteiten, oppervlakte of samenhang als bedoeld in bijlage Kernkwaliteiten Gelders natuurnetwerk en Groene ontwikkelingszone.
  • 2. Er is geen sprake van nadelige gevolgen voor de oppervlakte als die in overeenstemming met paragraaf 2.6.2 worden gecompenseerd:
    • a. buiten het Gelders natuurnetwerk; of
    • b. in het Gelders natuurnetwerk op gronden die op de ambitiekaart bij het Natuurbeheerplan zijn aangeduid met code N00.01.

Toetsing

In de bijlage Kernkwaliteiten Gelders natuurnetwerk en Groene ontwikkelingszone is het plangebied gelegen binnen deelgebied 84 'Beekberger Woud - Empese en Tondense Heide'. In de bijlage wordt 'Parel Lampenbroek' specifiek als kernkwaliteit benoemd als bijzondere schakel in de Beekberger Poort. Het ontwikkelingsdoel is het opheffen van verdroging en herstel van het blauwgrasland en natte heide.

Een klein deel van het bestaande natuurgebied bestaat uit orchideeënrijk blauwgrasland. Dit is een van de laatste plekken in Nederland waar dit natuurtype voorkomt. Door de herstelwerkzaamheden die onderdeel zijn van de ontwikkeling van het natuurgebied Lampenbroek wordt de bodem minder voedselrijk. Oorspronkelijke soorten kunnen hierdoor terugkeren in het gebied. Uiteindelijk levert dit een grote hoeveelheid aan verschillende soorten op. Deze soorten trekken vervolgens meer vlinders en vogels aan. De herstelwerkzaamheden zijn goed voor de biodiversiteit, versterken de kernkwaliteit en dragen bij aan het ontwikkeldoel.

Artikel 2.44 (bescherming zeldzame natuurbeheertypen)

Een bestemmingsplan laat geen ontwikkeling of activiteit toe die nadelige gevolgen kan hebben voor de natuurbeheertypen bron, gemaaid rietland, hoogveen, trilveen of zwak gebufferd ven.

Toetsing

De beoogde bestemmingswijziging heeft géén nadelige gevolgen voor de beheertypen

  • “bron”: dit beheertype komt niet voor / is niet aangegeven op de Natuurbeheerplankaart Gelderland;
  • “gemaaid rietland”: dit beheertype komt niet voor / is niet aangegeven op de Natuurbeheerplankaart Gelderland;
  • “hoogveen”: dit beheertype komt niet voor / is niet aangegeven op de Natuurbeheerplankaart Gelderland;
  • “trilveen”: dit beheertype komt niet voor / is niet aangegeven op de Natuurbeheerplankaart Gelderland;
  • “zwak gebufferd ven”: dit beheertype komt niet voor / is niet aangegeven op de Natuurbeheerplankaart Gelderland.

Artikel 2.45 (onderzoek kernkwaliteiten Gelders natuurnetwerk)

  • 1. Bij een nieuwe activiteit of ontwikkeling in het Gelders natuurnetwerk doet de initiatiefnemer onderzoek naar de te verwachten effecten van die activiteit of ontwikkeling op de kernkwaliteiten, oppervlakte en samenhang van het Gelders natuurnetwerk.
  • 2. Bij het onderzoek worden in ieder geval betrokken de in het gebied aanwezige:
    • a. actuele en potentiële natuurwaarden;
    • b. bij of krachtens de Wet natuurbescherming aangewezen beschermde soorten en soorten van nationale Rode lijsten; en
    • c. ecologische samenhang.
  • 3. Voor zover de nieuwe activiteit of ontwikkeling daar effect op kan hebben, worden bij het onderzoek betrokken de in het gebied aanwezige:
    • a. kwaliteit van lucht, water en bodem;
    • b. mate van stilte, rust en duisternis; en
    • c. landschappelijke, cultuurhistorische, geomorfologische en bodemkundige waarden, alsmede het reliëf.

Toetsing

In navolgende tabel zijn de effecten van de ontwikkeling op de kernkwaliteiten uit de provinciale verordening omschreven.

Tabel 4.1 - Toetsing van de beoogde ontwikkeling aan de kernkwaliteiten uit de Provinciale Omgevingsverordening

Kernkwaliteit   Effect  
Natte flank van de Veluwe met zeer hoogwaardige, kwelgevoede natuur: beken bosrestanten, natte heide, vennen, blauwgrasland.   Middels uitvoering van het inrichtingsplan Lampenbroek wordt de zeer hoogwaardige kwelvoeding van bestaande en nieuwe natuurpercelen versterkt.  
Onderdeel van Nationaal Landschap Veluwe   Geen effect  
Verbinding en gradiënt tussen de Veluwe en het IJsseldal: de Beekberger Poort, tevens klimaatcorridor (bekencorridor).   Het gebied Lampenbroek zal nog sterker fungeren als verbinding en gradiënt tussen Veluwe en IJsseldal.  
Grote wetering verbindt Beekberger Woud en 't Woudhuis, tevens onderdeel van de Groene Mal Apeldoorn.   Geen effect  
Het vanuit ecologisch opzicht samenhangend geheel van landgoederen en beken waarin soorten als de das, amfibieën en vleermuizen voorkomen.   Het samenhangend geheel wordt versterkt door de te realiseren aaneenschakeling van bestaande en nieuwe natuurpercelen.  
Beekbergerwoud: kwelzone en natuurontwikkelingsgebied   Geen effect  
Parel Lampenbroek: blauwgraslandrelict; bijzondere schakel in de Beekberger Poort   Middels uitvoering van het inrichtingsplan zal er meer oppervlakte van het beheertype blauwgrasland ontwikkeld worden  
Parel Empese en Tondense Heide: complex van arm vochtig bos, natte heide, vennen, moeras en blauwgrasland; bijzondere schakel in de Beekberger Poort.   Middels uitvoering van het inrichtingsplan zal de verbinding met het op korte afstand gelegen parel Empese en Tondense heide verbeterd worden.  
EvZ Eerbeek - IJssel   Geen effect  
Stuk van N2000-gebied Landgoederen Brummen   Geen effect  
Leefgebied steenuil   Geen effect  
Leefgebied kamsalamander   Geen effect  
Beken: Voorsterbeek, Klarense Beek, Beekbergerbeek.   Middels uitvoering van het inrichtingsplan Lampenbroek zal het watersysteem klimaatrobuust worden gemaakt. Piekafvoeren zullen worden gebufferd.  
Cultuurhistorische waarden van o.m. nederzettingen, oude ontginningen (enken), verkavelingspatronen en boerderijen   Geen effect  
Abiotiek: aardkundige waarden, kwel, bodem, grondwaterreservoir.   Zoals eerder beschreven zal de kwelintensiteit toenemen en zal de grondwatervoorraad meer worden aangevuld (sponswerking).  

In de afgelopen tien jaar is door de provincie Gelderland en Natuurmonumenten maar liefst 90 ha aan agrarische percelen aangekocht in het gebied. Deze gronden zijn aangekocht met als doel het agrarisch gebruik van de gronden te beëindigen en nieuwe natuur te realiseren. Als gevolg van de zeer geslaagde grondverwerving en de beoogde uitvoering van het inrichtingsplan zal de samenhang binnen het Gelders natuurwerk vergroot worden. Zo zal de afstand tussen de parel Lampenbroek en de parel Empese en Tondense heide worden verkort.

Het inrichtingsplan behorend bij de beoogde ontwikkeling (opgenomen in Bijlage 1 van de toelichting) heeft een positief effect op water en bodem. Er zal meer grondwater in de bodem worden geconserveerd. Voorts zal de fosfaatverzadigde teelaarde van de aangekochte landbouwpercelen worden afgevoerd zodat schrale natuurtypen zich kunnen ontwikkelen. Het inrichtingsplan zorgt er daarnaast voor dat oorspronkelijke, naderhand opgehoogde laagtes in het reliëf weer worden hersteld.

Het project heeft geen effect op de mate van stilte, rust en duisternis in het gebied.

Daarnaast is door een ecologisch onderzoeksbureau in 2022 en 2023 beoordeeld of de uitvoering van het project kan leiden tot negatieve effecten op beschermde of beschermingswaardige soorten en overtredingen van de Wet natuurbescherming. Als eerst is een zogenaamde 'quickscan' uitgevoerd (zie Bijlage 9) waarna aanvullend ecologisch onderzoek is gedaan naar de das, kleine marterachtigen, uilen, bittervoorn en waterplanten en vernatting van Lampenbroek (zie Bijlage 10).

Een ontheffing is nodig voor het aantasten van verblijfplaatsen van de das. Omdat voor het ontwikkelen van natte schraallanden en bossen geen reële alternatieve locaties voorhanden zijn, omdat het ontwikkelen van natuur een geldig belang is om ontheffing te kunnen verlenen en omdat de staat van instandhouding van de das door het nemen van mitigerende maatregelen kan worden gewaarborgd, wordt aan de voorwaarden voor ontheffing verlening voldaan. Voor de overige onderzochte soorten is geen ontheffing nodig maar worden binnen het plangebied mitigerende maatregelen getroffen.

Geconcludeerd wordt dat voldaan wordt aan de vereiste uit artikel 2.45.

Artikel 4.9 (realisatie van waterfuncties)

Gedeputeerde Staten kunnen op verzoek afwijkingen toestaan van de waterfuncties Beschermingszone natte landnatuur, Natte landnatuur, Water als verbinder, Hoogst ecologisch niveau wateren en Specifiek ecologische doelstelling wateren, zoals is aangegeven op de themakaart waterbeleid bij de omgevingsvisie Gaaf Gelderland, als wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de afwijking is noodzakelijk voor het uitvoeren van een project gericht op het realiseren van waterfuncties en wordt uitgevoerd door de uitvoeringspartners in het landelijk gebied, op basis van een ondertekende overeenkomst met de provincie Gelderland;
  • b. de afwijking is van ondergeschikt belang in verhouding tot de omvang van functies die in het project worden gerealiseerd;
  • c. de afwijking heeft voldoende draagvlak zoals blijkt uit overleg met betrokken partijen;
  • d. de haalbaarheid van de voorgeschreven functie is in het geding.

Toetsing

In mei 2019 hebben waterschap Vallei en Veluwe, provincie Gelderland en Natuurmonumenten het projectplan "Klimaatverandering en herstel verdroogde natuur Lampenbroek" ondertekend. Daarmee zijn deze partijen gezamenlijk overeengekomen om effectgerichte inrichtingsmaatregelen uit te voeren om meer natte natuur te realiseren en te herstellen en klimaatadaptatie in het gebied te realiseren. Er wordt voldaan aan de vereiste uit artikel 4.9.

Conclusie

De ontwikkeling van het natuurgebied Lampenbroek is in lijn met de omgevingsverordening van de provincie Gelderland.

4.4 Ruimtelijke toekomstvisie Voorst

De ruimtelijke toekomstvisie van de gemeente Voorst (vastgesteld d.d. 18 december 2017) fungeert als toetsingskader voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. In het gehele ruimtelijke beleid is de identiteit van de gemeente leidend. Met identiteit wordt gedoeld op: de diversiteit en kwaliteit van de landschappen in de gemeente, de bijzondere monumenten en cultuurhistorie, de dorpse schaal van de kernen, de menselijke maat en de krachtige sociale samenhang in de gemeente. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten bij de identiteit passen en deze waar mogelijk versterken. In de visie worden op vier thema's strategische beleidskeuzes gemaakt. Deze keuzes zijn gericht op het behouden en versterken van de identiteit. De vier thema's zijn:

  • Wonen, leefbaarheid en sociale cohesie;
  • Werken, innoveren en recreatie;
  • Omgeving en landschap;
  • Energie en klimaat.

In de ruimtelijke toekomstvisie is onder andere aandacht voor de gevolgen van klimaatverandering op het landschap. Naar verwachting gaat de klimaatverandering in de komende decennia leiden tot steeds extremer weer, met afwisselend zeer natte en zeer droge periodes. Het grote gevaar voor het landschap in Voorst is dat er lange droge periodes optreden. De waterhuishouding is traditioneel ingesteld op het zo snel mogelijk afvoeren van overtollig water. Toch zijn de beken en sloten in het landelijk gebied er niet op ingericht om de grote hoosbuien die nu optreden op te vangen. En het watersysteem is nog minder ingesteld op lange periodes van droogte.

Toetsing

De ontwikkeling maakt het mogelijk om effectgerichte inrichtingsmaatregelen te realiseren om meer natte natuur te realiseren en te herstellen en klimaatadaptatie in het gebied te realiseren. Het gaat in totaal om ruim 110 hectare grond, waarvan 90 hectare grond waarvan de bestemming wijzigt in een natuurbestemming. Het samenhangend geheel wordt versterkt door de te realiseren aaneenschakeling van bestaande en nieuwe natuurpercelen. Middels uitvoering van het inrichtingsplan zal het watersysteem klimaatrobuust worden gemaakt.

Conclusie

De ontwikkeling van het natuurgebied Lampenbroek draagt bij aan de doelen uit de ruimtelijke toekomstvisie van de gemeente Voorst op het gebied van klimaatadaptatie, waterberging en verdroging.

4.5 Programma's Voorst

Het maken van goede beleidsafwegingen voor het beheer van de openbare ruimte, bescherming van bodem en waterkwaliteit en de zorg voor het totale ecosysteem worden steeds belangrijker. Met de Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst geeft de gemeente een krachtige basis voor ruimtelijke ontwikkelingen in onze gemeente. De belangrijkste trefwoorden hierbij zijn Kwaliteit, Verbinding en Duurzaamheid. In de bijbehorende Uitvoeringsagenda worden de speerpunten en programma's genoemd. Zo heeft de gemeente o.a. een programma opgesteld voor Water en Groen.

4.5.1 Programma Groen 2020 - 2025

Voor de thema's uit de Ruimtelijke Toekomstvisie zijn in de Uitvoeringsagenda speerpunten benoemd met bijbehorende acties en globale planning. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de speerpunten die een relatie hebben met het beleidsveld Groen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20343-VS00_0009.png"

Toetsing

De ontwikkeling van het natuurgebied Lampenbroek is gelegen in de Groene Ontwikkelingszone als vastgesteld in de Omgevingsverordening Gelderland. In paragraaf 4.3 is getoetst aan dit beleidsdocument. De ontwikkeling draagt bij aan het landschap en de kernkwaliteit van het betreffende gebied wordt versterkt. Eén van de actiepunten die wordt benoemd in het programma Groen van de gemeente Voorst is het versterken van de ecologische zones, waaronder de natte natuur in Lampenbroek. De ontwikkeling draagt hieraan bij door het plangebied volledig als natuur te bestemmen, met meer ruimte voor water. De klimaatadaptieve inrichtingsmaatregelen die genomen worden zorgen ervoor dat verloren natte natuur wordt hersteld en dat er meer natte natuur wordt gerealiseerd. De ontwikkeling draagt daarmee bij aan doelen van het programma Groen van de gemeente Voorst.

4.5.2 Programma Water 2020 - 2025

Om de speerpunten op het gebied van water een concrete invulling te geven is het Programma Water opgesteld. Het programma geeft een beeld van waar we staan maar meer nog waar we heen willen of soms moeten. Om overzicht te creëren wordt in het programma onderscheid gemaakt in diverse onderdelen van het watersysteem, namelijk: afvalwater, regenwater, oppervlaktewater, grondwater en drinkwater. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de speerpunten die een relatie hebben met het beleidsveld Water.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20343-VS00_0010.png"

Toetsing

De gemeente Voorst heeft oppervlaktewater in beheer. De zorg voor het oppervlaktewater ligt echter voornamelijk bij het waterschap en bij Rijkswaterstaat. Het waterschap beheert de A-watergangen en de gemeente beheert de B- en C-watergangen (sloten). B-watergangen zijn de watergangen met een afvoerende functie waarbij vaak de aangelanden aan beide zijden van de B-watergang elk voor de helft eigenaar/beheerder zijn van de watergang. Daarnaast zijn er ook nog C-watergangen in de gemeente en dit zijn de zogenaamde zaksloten die dienen voor de ontwatering van de wegen in het buitengebied. In figuur 4.3 is de huidige oppervlaktewaterhuishouding in Lampenbroek weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20343-VS00_0011.png"

Figuur 4.3 - Topografie en oppervlaktewaterhuishouding Lampenbroek en omgeving in de huidige situatie (Bron: Rapport schetsontwerp Lampenbroek, Bell Hullenaar)*

*Naar aanleiding van de zienswijzen zijn de volgende kadastrale percelen verwijderd uit het vast te stellen bestemmingsplan: Voorst H 230, 213, 220, 222, 136. Bovenstaande figuur is hierop niet aangepast.

*Het projectplan van het waterschap is in april 2024 gewijzigd vastgesteld. De kadastrale percelen Voorst H 230, 213, 220, 222, 136 en Beekbergen O 645, 646, 663, 664 zijn niet langer onderdeel van het projectgebied. De gewijzigde begrenzing van het projectgebied en gewijzigde maatregelen zijn niet meegenomen in bovenstaande figuur. Zie het inrichtingsplan in Bijlage 1 van de toelichting voor de gewijzigde maatregelen.

Het voornaamste doel van de ontwikkeling is het natuurgebied klimaatadaptief inrichten en het herstellen en realiseren van natte natuur in het plangebied. Een goed waterhuishoudkundig systeem is hiervoor van essentieel belang. Om dit te realiseren moeten een aantal maatregelen genomen worden in het huidige systeem, deze maatregelen zijn weergegeven in figuur 4.4. De maatregelen zijn als volgt:

  • Plaatsen nieuwe stuwen en verwijderen van huidige stuwen/drempels
  • Aanleggen van een kade
  • Verondiepen van sloot/slootrestant tot slenk van 20 cm diep
  • Aanleggen van greppel
  • Herstellen van ondiepe, natuurlijke beeklopen
  • Dempen van waterlopen
  • Realiseren van randsloten
  • Afkoppeling van hoofdwaterloop

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20343-VS00_0012.png"

Figuur 4.4 - Definitief schetsontwerp Lampenbroek (versie 7 (7 februari 2022)) met de benodigde uitbreidingsgebieden (Bron: Rapport schetsontwerp Lampenbroek, Bell Hullenaar)*

*Naar aanleiding van de zienswijzen zijn de volgende kadastrale percelen verwijderd uit het vast te stellen bestemmingsplan: Voorst H 230, 213, 220, 222, 136. Bovenstaande figuur is hierop niet aangepast.

*Het projectplan van het waterschap is in april 2024 gewijzigd vastgesteld. De kadastrale percelen Voorst H 230, 213, 220, 222, 136 en Beekbergen O 645, 646, 663, 664 zijn niet langer onderdeel van het projectgebied. De gewijzigde begrenzing van het projectgebied en gewijzigde maatregelen zijn niet meegenomen in bovenstaande figuur. Zie het inrichtingsplan in Bijlage 1 van de toelichting voor de gewijzigde maatregelen.

Binnen het plangebied in de gemeente Voorst bevinden zich geen B-watergangen, uitsluitend A-watergangen en C-watergangen (zie figuur 4.5). Het programma Water van de gemeente Voorst richt zich niet op A-watergangen. Er worden verschillende klimaatadaptieve maatregelen gerealiseerd en waarmee wordt bijgedragen aan het behoud en versterken van het landschap en cultuurhistorie in Lampenbroek. Daarmee draagt de ontwikkeling bij aan de thema's energie en klimaat en omgeving en landschap uit het programma water van de gemeente Voorst.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20343-VS00_0013.png"

Figuur 4.5 - Uitsnede van het plangebied uit de legger Waterschap Vallei en Veluwe*

*Het projectplan van het waterschap is in april 2024 gewijzigd vastgesteld. De kadastrale percelen Voorst H 230, 213, 220, 222, 136 en Beekbergen O 645, 646, 663, 664 zijn niet langer onderdeel van het projectgebied. De gewijzigde begrenzing van het projectgebied en gewijzigde maatregelen zijn niet meegenomen in bovenstaande figuur. Zie het inrichtingsplan in Bijlage 1 van de toelichting voor de gewijzigde maatregelen.

Conclusie

Met de ontwikkeling wordt bijgedragen aan de speerpunten uit het programma water. Het programma water vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.6 Verkeer en parkeren

4.6.1 Programma Mobiliteit 2020 - 2030

Het gemeentelijke verkeersbeleid van de gemeente Voorst is vastgelegd in het Programma Mobiliteit 2020 tot en met 2030 (vastgesteld 2020). Het Programma Mobiliteit werkt de integrale doelen en ambities uit de Ruimtelijke Toekomstvisie voor de gemeente Voorst uit voor het onderdeel mobiliteit.

Goede bereikbaarheid van de kernen:

Fiets op één: De gemeente Voorst kiest er voor om de fiets op één te zetten. Dit doet de gemeente door bij de inrichting van wegen de fiets meer ruimte te geven. Daarnaast zorgt de gemeente voor goede voorzieningen voor het stallen van de fiets. Ook het concept van de snelfietsroute past hier goed in. Tevens zoekt de gemeente naar kansen om het netwerk van snelfietsroutes te versterken.

Nieuwe wegcategorisering: De auto staat niet overal meer op één. In de dorpen, wijken en centrumgebieden waar de afstanden kort zijn kan de rijsnelheid omlaag. Dit biedt ruimte voor de fiets, voor groen, water en ruimtelijke kwaliteit. Hiermee draagt de gemeente bij aan een veiligere, leefbaarder en klimaatbestendiger inrichting van de woongebieden.

Parkeren: Het uitgangspunt van de gemeente is het aansluiten op de landelijk geldende parkeernormen voor weinig stedelijk gebied. Wel wil Voorst efficiënt omgaan met de openbare ruimte en ook het belang van openbaar groen, water en ruimtelijke kwaliteit behartigen voor een leefbare, fijne omgeving. Dat betekent in sommige gevallen maatwerk. In het omgevingsplan wordt dit nader uitgewerkt.

Gezonde samenleving:

Verkeersveiligheid: Het aantal ongevallen neemt de afgelopen jaren landelijk toe. Technologische ontwikkelingen zoals de elektrische fiets en de mobiele telefoon spelen hierin een belangrijke rol. Voorst wil de verkeersveiligheid verbeteren. Dat doet de gemeente door in te zetten op de onderwerpen waar zij invloed op uit kunnen oefenen. Zo richt de gemeente de infrastructuur veilig in en neemt Voorst deel aan educatie- en campagneprogramma's om het gedrag van de weggebruikers in positieve zin te beïnvloeden. Dit doet de gemeente voor jong en oud.

Behoud en versterking van het landschap en de cultuurhistorie:

Bij nieuwe aanleg, reconstructies of groot onderhoud van infrastructuur binnen de gemeente vindt inpassing in de omgeving zorgvuldig plaats. De ontwerpen komen integraal en samen met de omgeving tot stand. De investeringen in infrastructuur dragen bij aan de opgaven vanuit andere werkvelden. Denk hierbij aan het versterken van het landschap, aandacht voor cultuurhistorie, ecologie en het klimaatbestendig inrichten van de bebouwde omgeving. Dit betekent onder meer aandacht voor groen en ruimte voor water.

Versterken sector recreatie en toerisme:

De afgelopen jaren heeft Voorst veel geïnvesteerd in recreatieve fietsroutes en wandelpaden. Recreatie is een belangrijke economische sector. De komende jaren wil de gemeente dit beleid doorzetten en kansen samen met de sector oppakken om zo bij te dragen aan een gezonde en sterke recreatieve sector.

Cleantech en energie neutraal:

Voorst wil een duurzame gemeente zijn. Dit geldt ook voor de mobiliteit binnen de gemeente. Samen met partners uit de Cleantech Regio zet de gemeente in op maatregelen om de mobiliteit schoner en slimmer te maken. Smart mobility, het slimmer gebruik maken van de bestaande infrastructuur, is hier een voorbeeld van. Ook de ontwikkeling van de elektrische auto lijkt in een versnelling te komen. Voorst juicht deze ontwikkeling toe en pakt hun rol om deze ontwikkeling te faciliteren.

Een verbindende rol:

De gemeente hecht veel waarde aan het betrekken van bewoners, ondernemers en belangengroepen bij de inrichting van de openbare ruimte. Voorst hanteert een ontwerpproces waarin de inbreng van gebiedskennis en het uitdragen van belangen een prominente rol hebben. De gemeente vindt het belangrijk dat de besluitvorming op een zorgvuldige en transparante wijze plaatsvindt.

Partners in de fysieke leefomgeving:

Buurgemeenten, de provincie Gelderland en het Rijk zijn belangrijke partners van de gemeente. Voorst werkt met de buurgemeenten samen in de Cleantech Regio. De provincie Gelderland is een belangrijke partner als het gaat om de inrichting van de provinciale wegen in de gemeente. De gemeente wil graag de verkeersveiligheid en leefbaarheid rond deze wegen verbeteren. Hierbij heeft Voorst de provincie Gelderland hard nodig. Samen met de provincie zoekt de gemeente naar mogelijkheden om invulling te geven aan deze ambitie.

In de Verkeersvisie worden deze ambities uitgewerkt in concrete voorgenomen maatregelen.

Toetsing en conclusie

In de bestaande situatie wordt het plangebied grotendeels gebruikt als agrarische grond. Ten gevolge van de beoogde ontwikkeling verdwijnt de bestaande agrarische functie om ruimte vrij te maken voor een natuurgebied. Aan natuurgebieden wordt doorgaans enkel een verkeersaantrekkende werking toegeschreven indien het gebied een toeristische functie heeft, zoals een wandelgebied. Dit is niet het geval voor de beoogde ontwikkeling, waaruit wordt geconcludeerd dat de herontwikkeling van het plangebied niet leidt tot verkeerstoename. Ten opzichte van de bestaande situatie is er zelfs sprake van een lichte verkeersafname, wegens het verdwijnen van de verkeersgeneratie verbonden aan het agrarisch gebruik van het gebied en de mindere mate van verkeersgeneratie behorende bij het natuurbeheer van het gebied. De aspecten verkeer en parkeren vormen dan ook geen knelpunt voor de beoogde ontwikkeling.

4.6.2 Parkeerbeleid

De gemeente Voorst heeft geen eigen parkeernormenbeleid. In plaats daarvan wordt conform het Programma Mobiliteit 2020 – 2030 aangesloten bij de landelijke parkeerkencijfers van het CROW.

Hoofdstuk 5 PLANOLOGISCHE ASPECTEN

5.1 Milieuaspecten (ontwikkelingsplan)

5.1.1 Inleiding

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Ook is een paragraaf gewijd aan het al dan niet noodzakelijk zijn van een milieueffectrapportage of milieueffectbeoordeling.

5.1.2 Bodem

Een nieuwe of gewijzigde bestemming mag alleen in het bestemmingsplan worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Er moet dus onderzocht worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar oud zijn. Uitzondering hierop zijn de plannen waar de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en/of bodemonderzoeken de bodemkwaliteit voldoende weergeven en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingsplanwijziging.

Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig.

Hiernaast geldt dat de gemeente Apeldoorn en Voorst bevoegd gezag zijn in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit wordt hergebruik van licht verontreinigde grond mogelijk gemaakt. De gemeenten Apeldoorn en Voorst hebben hiervoor beleid opgesteld dat is vastgelegd in bodemkwaliteitskaarten en een bodembeheerplan.

Onderzoeksresultaten (water)bodemonderzoek

In de rapportage d.d. 17 mei 2023, opgesteld door Aveco de Bondt en opgenomen in bijlage 2 van de Bijlagen bij de toelichting, zijn de resultaten van diverse milieuhygiënische onderzoeken uitgevoerd. Het betreffen:

  • Verkennend bodemonderzoek ter plaatse van 51 duikerdammen die zullen worden aangepast of verwijderd.
  • Indicatief bodemonderzoek naar de aanwezigheid van arseen in de grond ter plaatse van een deel van het projectgebied dat zal worden afgeplagd of waar een nieuwe beekloop zal worden gerealiseerd.
  • Verkennend waterbodemonderzoek ter plaatse van 5 watergangen die zullen worden gedempt of verondiept.

Dammen

In het onderzoek naar de duikerdammen zijn ter plaatse van de meeste dammen bodemvreemde bijmengingen aangetroffen. Bij een aantal dammen (nummers 5, 12, 13, 14, 15, 18, 22, 26 en 38) is een laag van menggranulaat en/of bodemvreemde bijmengingen met beton aanwezig. Bij de overige dammen zijn geen gehalten aangetoond die aanleiding geven voor nader onderzoek.

De aanwezigheid van een laag van menggranulaat en/of bodemvervreemde bijmengingen met beton maakt deze dammen verdacht op de aanwezigheid van asbest. Daarom is nader onderzoek naar de aanwezigheid van asbest uitgevoerd. De uitkomsten van het onderzoek worden verderop in deze paragraaf behandeld.

Indicatief onderzoek arseen

In de grond zijn geen bodemvreemde bijmengingen aangetroffen. In geen van de (meng)monsters is een verhoogd gehalte arseen aangetoond. Met betrekking tot arseen zijn er geen beperkingen voor hergebruik van de vrijkomende grond of voor wijziging van de functie.

Waterbodemonderzoek

Ter plaatse van diverse vakken van het waterbodemonderzoek zijn sporen slib aangetroffen in de vaste waterbodem. Er zijn geen bodemvreemde bijmengingen aangetroffen. Het slib uit een watergang (watergang 5-vak 3) is op basis van het gemeten gehalte voor de parameter PFAS, specifiek EtPFOSAA, niet herbruikbaar of verspreidbaar. Geadviseerd wordt het slib uit deze watergang aanvullend te onderzoeken en zo nodig een saneringsplan op te stellen. De uitkomsten van het aanvullend onderzoek worden verderop in deze paragraaf behandeld.

Voor de functiewijziging naar 'Natuur' of 'Water' vormt de vervuiling geen belemmering. Voor het aanvragen van de omgevingsvergunning voor grondwerkzaamheden dient het aanbevolen aanvullend onderzoek naar slib te zijn uitgevoerd en rekening te worden gehouden met de resultaten.

Onderzoeksresultaten aanvullend (water)bodemonderzoek

Het aanvullend onderzoek is uitgevoerd door Aveco de Bondt en de rapportage d.d. 25 augustus 2023 is opgenomen in bijlage 3 van de Bijlagen bij de toelichting. Er is aanvullend onderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van asbest in verschillende dammen en naar de aanwezigheid van EtPFOSAA (een PFAS) in het slib ter plaatse van 'watergang 5-vak 3'. Tevens zijn de hergebruiksmogelijkheden van het menggranulaat onderzocht.

Grond

Uitsluitend ter plaatse van dam 38 zijn in de grove fractie 4 stukjes asbesthoudend materiaal aangetroffen. Het betreft waarschijnlijk een historisch geval van ernstige bodemverontreiniging. De aangetroffen verontreiniging bevindt zich ter plaatse van wat een pad lijkt te zijn dat gebruikt wordt voor de toegang tot diverse landbouwpercelen. Hiermee voldoet het pad aan de definitie van 'asbestweg' en is het 'Besluit asbestwegen milieubeheer' van toepassing. Conform het Besluit asbestwegen milieubeheer is de eigenaar van de asbestweg verplicht dit te melden bij de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). Daarnaast is de eigenaar van een asbestweg verplicht om maatregelen te nemen. De maatregelen kunnen bestaan uit volledige verwijdering, maar onder bepaalde voorwaarden mag ook worden volstaan met het aanbrengen van een duurzame afschermlaag.

Ter plaatse van de overige onderzochte dammen is geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging door asbest. De dammen zijn met betrekking tot asbest voldoende onderzocht. Het indienen van een BUS-melding of saneringsplan bij het bevoegd gezag is niet nodig.

Tijdens de uitvoering van de geplande werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van betonbrokken/-platen in de ondergrond.

Menggranulaat

Het menggranulaat ter plaatse van de onderzochte dammen komt in aanmerking voor hergebruik. Opgemerkt wordt dat ter plaatse van andere duikerdammen onder het betonpad eveneens een laag menggranulaat aanwezig kan zijn. Naar verwachting is eventueel menggranulaat dat daar wordt aangetroffen van dezelfde kwaliteit.

Waterbodem

Het slib uit 'watergang 5 – vak 3.1' is op basis van het Besluit bodemkwaliteit geclassificeerd als 'altijd toepasbaar' bij toepassing op landbodem, 'klasse B' bij toepassing in oppervlaktewater en 'verspreidbaar' op aangrenzende percelen.

Het slib uit 'watergang 5 – vak 3.2' is op basis van het Besluit bodemkwaliteit geclassificeerd als 'altijd toepasbaar' bij toepassing op landbodem en in oppervlaktewater en 'verspreidbaar' op aangrenzende percelen.

In het slib van vak 3.1 is opnieuw EtPFOSAA aangetoond. Ditmaal echter wel een beduidend lager gehalte. In het slib van vak 3.2 is geen EtPFOSAA aangetoond. Met betrekking tot het Handelingskader PFAS is het slib in beide vakken geclassificeerd als klasse 'landbouw/natuur' bij toepassing op landbodem (m.u.v. van grondwaterbeschermingsgebieden), 'toepasbaar in Rijkswater en andere wateren' en 'verspreidbaar' op aangrenzende percelen.

Het hoge gehalte EtPFOSAA in 'watergang 5 – vak 3' tijdens het eerder uitgevoerd verkennend waterbodem (5,8 µg/kg.ds) is niet opnieuw aangetroffen. In het aanvullend onderzoek is maximaal 0,3 µg/kg.ds aangetoond. De resultaten van het aanvullend onderzoek worden als het meest representatief geacht.

Conclusie

Met de beoogde ontwikkeling worden geen bodemvervuilende activiteiten mogelijk gemaakt. De verontreinigen die zijn aangetroffen zijn nader onderzocht en de gronden komen in aanmerking voor hergebruik. Het project heeft geen negatieve effecten op de bodemkwaliteit en bodemsamenstelling. Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de functie wijzigingen van Agrarisch naar Natuur/Water of van Water naar Natuur binnen de beoogde ontwikkeling.

5.1.3 Water

Waterbeheer en watertoets

Door de toenemende verstedelijking en klimaatverandering dient er steeds meer rekening te worden gehouden met water binnen ruimtelijke plannen. De toename van verhard oppervlak zorgt naast hitte en verdroging ook voor een vergrote kans op wateroverlast. Bij alle ruimtelijke plannen moeten alle waterhuishoudkundige doelstellingen binnen het plangebied expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen. Vroegtijdige overleg en afstemming hierbij met waterschap en gemeente is daarom ook van groot belang. Het plangebied ligt binnen het beheergebied van het Waterschap Vallei en Veluwe, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf.

Waterschapbeleid

Onder de huidige wet- en regelgeving zijn er diverse beleidsdocumenten op verschillende bestuursniveaus die ten grondslag liggen aan de uitgangspunten op het gebied van duurzaam waterbeheer, waaronder op Europees niveau de Kaderrichtlijn Water (KRW) en op nationaal niveau het Nationaal Waterplan (NW), Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21), het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) en de Waterwet.

De provincie en het waterschap hebben deze uitgangspunten verder door vertaald in regionaal beleid en uitvoeringsplannen. De regels die zijn vastgelegd in een verordening, van de waterschappen wordt dit 'de Keur' genoemd. De Waterwet kent één watervergunning, de voormalige Keurvergunning is hierin opgenomen. De Waterwet gaat grotendeels op in de Omgevingswet. Onder de Omgevingswet wordt het beleid van de waterschappen omgezet naar Waterschapsverordeningen.

Huidige situatie

Algemeen

Op de overgang van de Veluwe naar het IJsseldal ten zuiden van Klarenbeek ligt het natuurgebied Lampenbroek. In het natuurgebied komen de Verloren Beek en de Loenensche Beek samen en stromen verder als de Voorsterbeek. In het verleden kwamen hier schraalgraslanden en broekbossen voor. Door kanalisatie van het watersysteem en de effecten van klimaatverandering treedt nu verdroging op in het gebied waardoor negatieve effecten ontstaan op de natuurdoelstellingen van Lampenbroek.

Bodem en grondwater

Het gebied heeft een hoogteligging tussen ca 7m NAP in de noordoosthoek en 11,5m NAP langs de provinciale weg aan de westzijde. In figuur 5.1 is de AHN (Actuele Hoogtekaart Nederland, versie 3) van het gebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20343-VS00_0014.png"

Figuur 5.1 - Actuele Hoogtekaart Nederland, versie 3

Het gebied wordt gekenmerkt door de overgang van de stuwwal van de Veluwe naar de IJsselvallei. De ondergrond bestaat voornamelijk uit zand en op geringe diepte is een kleilaag van ca 2 meter dikte aangetroffen. Op circa 5 meter diepte bevindt zich een rivierkleiafzetting. In figuur 5.2 is goed te zien dat deze afzetting vanuit de IJssel tegen de Veluwe gestuwd is. Het kleipakket op circa 40 meter diepte wordt beschouwd als hydrologische basis omdat deze kleilaag onder de IJssel doorloopt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20343-VS00_0015.png"

Figuur 5.2 - Hydrologische weergave

Waterkwantiteit

De watergangen in het plangebied zijn de rechtgetrokken lopen van historische beeklopen. In de jaren zestig van de vorige eeuw is deze herinrichting uitgevoerd. De Loenensche beek vanuit het zuiden. Vanuit het westen stromen de Verloren beek en de Beekbergsche beek en vanuit zuidelijke richting de Voorsterbeek. De Beekbergsche Beek stroomt even ten noorden van het plangebied naar het noorden richting de Kopermolen in Klarenbeek en heeft ter hoogte van het plangebied een peil dat flink hoger is dan de omliggende watergangen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20343-VS00_0016.png"

Figuur 5.3 - Uitsnede van het plangebied uit legger van Waterschap Vellei en Veluwe (Bron: Waterschap Vallei en Veluwe)

Waterkwaliteit

De Loenensche beek maakt onderdeel uit van het KRW waterlichaam Voorsterbeek. De chemische toestand van deze beek is goed. De ecologische toestand is matig maar op de specifieke verontreinigingen scoort deze beek slecht en voldoet niet. In de factsheet KRW zijn daarom ook maatregelen gepland om de toestand te verbeteren dan wel achteruitgang te voorkomen. Zo wordt er onderzoek gedaan naar het toepassen van moerasbeek en wordt water vasthouden gestimuleerd als maatregel uit het Deltaplan Agrarisch Waterbeheer .

Waterveiligheid

In de directe omgeving zijn geen keringen aanwezig.

Waterketen

De bestaande bebouwing is aangesloten op het gemeentelijk rioolstelsel.

Toekomstige situatie

Waterschap Vallei en Veluwe heeft de intentie om de verdroging in het gebied Lampenbroek aan te pakken. Een onderdeel van deze aanpak betreft wijzigingen in het oppervlaktewatersysteem. De voorgenomen wijzigingen resulteren in hogere oppervlaktewaterstanden, waardoor verdroging in het gebied wordt tegengegaan.

Waterkwantiteit

Om verdroging tegen te gaan wordt in de Voorsterbeek een stuw geplaatst dat bij lage afvoeren het waterpeil in het gebied voldoende hoog kan houden. Ter plaatse van de Verloren beek en de Loenensche beek wordt het natuurlijk verloop van deze beken hersteld door deze te verleggen en te laten meanderen. Ook worden watergangen gedempt en of verondiept die in de huidige situatie zorg dragen voor de afwatering van de agrarische percelen. Langs de nieuwe ligging van de beken en de A watergangen zal de toplaag worden verwijderd zodat bij extreme regenval delen van het gebied kunnen inunderen.

 

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20343-VS00_0017.png"

Figuur 5.4 - Maatregelen watersysteem Lampenbroek*

*Naar aanleiding van de zienswijzen zijn de volgende kadastrale percelen verwijderd uit het vast te stellen bestemmingsplan: Voorst H 230, 213, 220, 222, 136. Figuur 1.1 is hierop aangepast. De voorgenomen wijziging naar de bestemming Natuur en/of Water en bijbehorende maatregelen vinden geen doorgang op deze percelen. Het inrichtingsplan in Bijlage 1 van de toelichting is hierop aangepast.

*Het projectplan van het waterschap is in april 2024 gewijzigd vastgesteld. De kadastrale percelen Voorst H 230, 213, 220, 222, 136 en Beekbergen O 645, 646, 663, 664 zijn niet langer onderdeel van het projectgebied. De gewijzigde begrenzing van het projectgebied en gewijzigde maatregelen zijn niet meegenomen in bovenstaande figuur. Zie het inrichtingsplan in Bijlage 1 van de toelichting voor de gewijzigde maatregelen.

Waterkwaliteit

Ten behoeve van de waterkwaliteit zal langs de beken en A watergangen de nutriëntrijke toplaag worden afgeplagd. Hierdoor zal de uitspoeling van nutriënten en chemische stoffen verminderen. Door het omvormen van agrarisch gebruik naar natuur zal een ook positieve bijdrage ontstaan op de waterkwaliteit.

Waterveiligheid

Met de ingrepen in het gebied wordt water langer vastgehouden waardoor het grondwaterpeil stijgt. De grondwaterstandsverhoging leidt niet tot nadelige effecten op de woningen binnen het plangebied. Sinds 2019 is een uitgebreid online grondwaterstandsmeetnet geplaatst. Met dit monitoringsmeetnet zal ter plaatse van de woningen het grondwaterstandsverloop worden gemonitord en de dorpels van de woningen worden ingemeten. Afhankelijk van de resultaten zal, indien nodig, de dimensionering randsloot worden aangepast om wateroverlast te voorkomen.

Waterketen

De geplande ontwikkeling heeft geen effect op bestaande riolering. Met het voornemen wordt ook geen nieuwe riolering aangebracht.

Water en Waterstaat in het bestemmingsplan

In het bestemmingsplan worden de hoofdwatergangen bestemd overeenkomstig de huidige systematiek. In het bestemmingsplan wordt het oppervlaktewater in het plangebied bestemd als 'Water'.

Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

5.1.4 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.

Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruiken de gemeente Apeldoorn en Voorst de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden normaliter bepaald tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden.

Een ander omgevingstype is het gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren tot het omgevingstype gemengd gebied. Het gemengd gebied kent door de aanwezige variatie aan functies en situering al een hogere milieubelasting. Dit kan aanleiding zijn om gemotiveerd voor één of meer milieuaspecten een kleinere afstand aan te houden dan wordt geadviseerd voor een rustige woonwijk. Een geadviseerde afstand van 30 meter kan dan bijvoorbeeld worden gecorrigeerd tot 10 meter en een geadviseerde afstand van 100 meter tot 50 meter. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dat milieuaspect wordt niet verlaagd.

De tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.

milieucategorie   richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk   richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  

Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussen bedrijfslocatie en omgevingstype rustige woonwijk respectievelijk gemengd gebied. Binnen (hiervoor aangewezen) gebieden met functiemenging zijn milieubelastende en milieugevoelige functies op korte afstand van elkaar gesitueerd. Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stads- en wijkcentra, horecaconcentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Het kan gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Voor gebieden met functiemenging wordt een aparte afweging gemaakt ten aanzien van de aan te houden afstand en de te nemen maatregelen in relatie tot het gewenste woon- en leefklimaat. Voor de toelaatbaarheid van activiteiten binnen gebieden met functiemenging gelden randvoorwaarden. Het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid en de activiteiten vinden hoofdzakelijk inpandig en overdag plaats.

Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen.

Onderzocht worden zowel de feitelijke invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functies als de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond van de geldende bestemming gevestigd kunnen worden.

Onderzoeksresultaten milieuzonering

In de beoogde situatie wordt het gebied Lampenbroek heringericht. Omdat het gaat om een natuurgebied, is het aspect bedrijven en milieuzonering niet relevant. De omliggende woningen zullen geen hinder ervaren als gevolg van de beoogde ontwikkeling. Ter plaatse van het plangebied is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

5.1.5 Geluidhinder

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Het plangebied is niet gelegen binnen de invloedssfeer van verkeerswegen, een spoorlijn of een industrieterrein. Voorliggend bestemmingsplan beoogt het realiseren en herstellen van natuur waarbinnen geen geluidsgevoelige functies mogelijk worden gemaakt. Onderzoek naar geluidhinder is derhalve niet noodzakelijk.

Conclusie

Het aspect geluidhinder vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

5.1.6 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.

Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:

  • a. het bestemmingsplan niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden, of;
  • b. de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft, of, bij een beperkte toename, door een met de ontwikkeling samenhangende maatregel of effect, per saldo verbetert, of;
  • c. het bestemmingsplan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen, of;
  • d. de ontwikkeling is opgenomen of past in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

Niet in betekenende mate bijdragen

In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is "niet in betekenende mate" als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:

  • woningbouwlocaties met niet meer dan 1.500 nieuwe woningen en één ontsluitingsweg;
  • woningbouwlocaties met niet meer dan 3.000 woningen en twee ontsluitingswegen;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 100.000 m2 en één ontsluitingsweg;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 200.000 m2 en twee ontsluitingswegen.

Verder is een bepaalde combinatie van woningen en kantoren zonder nader onderzoek mogelijk en is er voor sommige inrichtingen geen onderzoeksplicht.

Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit

In het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) staan enerzijds maatregelen die gemeenten, provincies en rijk nemen om de luchtkwaliteit te verbeteren en anderzijds grootschalige, "in betekenende mate" projecten die tot verslechtering kunnen leiden. Per saldo kan Nederland hiermee in 2011 overal aan de grenswaarden van fijn stof voldoen en in 2015 aan de grenswaarden voor stikstofdioxide. Nederland heeft op basis van het NSL van de Europese Commissie uitstel gekregen van de inwerkingtreding van de grenswaarden.

Toepasbaarheidsbeginsel

Op locaties die niet voor het publiek toegankelijk zijn, op het terrein van inrichtingen, op rijbanen van wegen en in de middenbermen van wegen hoeft de luchtkwaliteit niet te worden beoordeeld (het "toepasbaarheidsbeginsel").

Voor alle andere ontwikkelingen moet worden onderzocht wat het effect op de luchtkwaliteit is. Blijkt uit het onderzoek dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging, dan vormt het onderdeel luchtkwaliteit geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Is de bijdrage wel in betekenende mate maar wordt er geen grenswaarde overschreden, dan is er evenmin een belemmering.

Onderzoeksresultaten luchtkwaliteit

Het plan betreft de herinrichting van het gebied 'Lampenbroek'. Door de beoogde ontwikkeling is er geen sprake van een verkeerstoename en mogelijk zelfs een verkeersafname. De NIBM-tool hoeft om deze reden niet ingevuld te worden. Er kan geconcludeerd worden dat er geen toename is van stikstof en fijnstof. Het project draagt hierdoor niet in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide in de lucht. Een toetsing aan de grenswaarden is derhalve niet noodzakelijk.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van het Centraal Instrument Monitoring Luchtkwaliteit 2022. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de Klarenbeekseweg in het westelijke deel van het plangebied. Uit het CIMLK blijkt dat in 2021 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedroegen in 2021; 11,9 µg/m³ voor NO2, 15,0 µg/m³ voor PM10 en 8,4 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedroeg 6 dagen. Hierdoor is er ter plaatse van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

5.1.7 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

  • Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt (verder: PR-contour);
  • Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Bevi. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg

Voor de beoordeling van de risico's vanwege het transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes, met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende Regeling basisnet. Er zijn geen wettelijke grenzen voor de aantallen transporten met gevaarlijke stoffen maar er worden wel grenzen gesteld aan de risico's, deze staan in het Basisnet. De vastgestelde risicogrenzen worden getoetst aan het plaatsgebonden risico met een wettelijk harde norm en het groepsrisico met de daarbij behorende oriëntatiewaarde als ijkpunt. Daarnaast geldt dat het vervoer van gevaarlijke stoffen op een verantwoorde wijze plaatsvindt vanwege de strenge eisen die gelden voor dit vervoer als gevolg van internationale regelgeving.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen gelden het Besluit externe veiligheid buisleidingen en de Regeling externe veiligheid buisleidingen. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot buisleidingen voor zowel het transport van brandbare vloeistoffen als hogedrukaardgasleidingen wettelijk vastgelegd.

Nota milieu-veiligheid Apeldoorn

In november 2011 is de Nota milieu-veiligheid vastgesteld. Uitgangspunt van deze beleidsvisie is dat nieuwe risicobronnen alleen nog zijn toegestaan op de grote industrieterreinen, met uitzondering van propaantanks in het buitengebied. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen kunnen door middel van een afwijkingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt op de grote industrieterreinen. Als voorwaarde geldt wel dat de PR 10-6 contour (plaatsgebonden risico) zich niet buiten de inrichtinggrens van het nieuwe bedrijf mag bevinden en dat het invloedsgebied voor het groepsrisico niet verder reikt dan de grens van het industrieterrein. Daarnaast is in de beleidsvisie bepaald dat het groepsrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de oriëntatiewaarde.

Onderzoeksresultaten 

In de beoogde situatie wordt een natuurgebied heringericht. Er worden geen kwetsbare of (beperkt) kwetsbare objecten gerealiseerd. Het aspect externe veiligheid is derhalve niet relevant.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

5.1.8 Elektromagnetische velden

De minister van VROM heeft bij brief van 3 oktober 2005 geadviseerd om bij de vaststelling van nieuwe plannen, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microTesla (µT).

De aanleiding voor dit advies is een Engels onderzoek waarbij een licht statistisch verband naar voren is gekomen tussen het langdurig aanwezig zijn van kinderen binnen de 0,4 µT magneetveldzone van bovengrondse hoogspanningslijnen en leukemie bij kinderen tussen 0 en 15 jaar. Het is nog niet duidelijk wat de achterliggende oorzaak hiervan is. Op basis van het voorzorgsprincipe wordt daarom geadviseerd om in nieuwe situaties rekening te houden met deze 0,4 µT–magneetveldzone rondom hoogspanningslijnen. Gelet op de maatschappelijke kosten-baten afweging en ook gezien de huidige onzekerheden over de mogelijke gezondheidsrisico's adviseert VROM dat er geen directe aanleiding is om maatregelen te nemen in bestaande situaties. Daaronder worden ook geldende maar nog niet gerealiseerde gevoelige bestemmingen begrepen.

Nieuwe situaties zijn nieuwe bestemmingsplannen en/of wijziging van bestaande bestemmingsplannen en/of plaatsing van nieuwe hoogspanningslijnen dan wel wijzigingen aan bestaande hoogspanningslijnen. Gevoelige bestemmingen zijn locaties waar kinderen langdurig verblijven, zoals woningen, scholen en crèches.

Gelet op het hiervoor genoemde VROM-advies heeft het gemeentebestuur op 6 november 2007 de intentie uitgesproken om op termijn alle bovengrondse hoogspanningslijnen in Apeldoorn ondergronds te brengen. Tot het zover is, zal voor nieuwe ontwikkelingen de lijn van het VROM-advies gevolgd worden.

Onderzoeksresultaten

In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen bovengrondse hoogspanningslijnen.

Conclusie

Het aspect elektromagnetische velden vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

5.1.9 Niet gesprongen explosieven

Algemeen

Om inzicht te verkrijgen in de mogelijke aanwezigheid van Ontplofbare Oorlogsresten (OO)3 in het onderzoeksgebied ‘Lampenbroek P2137A’ heeft Waterschap Vallei en Veluwe aan Explosive Clearance Group (ECG) de opdracht verstrekt om een historisch vooronderzoek uit te voeren. In een historisch vooronderzoek wordt vastgesteld of er in (delen van) het onderzoeksgebied sprake is van een aantoonbaar verhoogde kans op het aantreffen van OO. Met deze kennis kan worden bepaald of nader (opsporings)onderzoek raadzaam is opdat bodemroerende werkzaamheden veilig kunnen worden uitgevoerd.

In de rapportage in Bijlage 4 is een Vooronderzoek conflictperiode (indicaties: oorlogshandelingen WOII) en een Vooronderzoek na-conflictperiode (contra-indicaties: naoorlogse grondroerende activiteit) opgenomen.

Onderzoeksresultaten

Er zijn enkele aanwijzingen achterhaald dat de omgeving van het onderzoeksgebied betrokken is geweest bij oorlogshandelingen. Een gedeelte van het onderzoeksgebied is op 9 april 1945 getroffen door een Geallieerd bombardement met splinterbommen. Op vijftig meter ten zuidoosten van het onderzoeksgebied stond een Duitse uitkijkpost, die doelwit was van dit bombardement. Op luchtfoto’s van 10 april 1945 zijn meerdere kraters in het onderzoeksgebied zichtbaar. Dit gebied bevindt zich in de gemeente Voorst en is als verdacht aangemerkt (zie figuur 5.5).

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20343-VS00_0018.png"

Figuur 5.5 - Bodembelastingkaart OO (Bron: Rapport niet gesprongen explosieven Lampenbroek, ECG).

In de naoorlogse periode is het landschap in beperkte mate veranderd. Enkele sloten zijn gedempt en nieuwe (zand)wegen zijn aangelegd. De demping van sloten gaat gepaard met nieuwe structurering van de landbouwgronden. Tevens is een groot gebied in het onderzoeksgebied bebost, waar het eerst akkerbouwgrond betrof. In de zuidelijke hoek van het onderzoeksgebied staat nu een aantal loodsen. Het is niet duidelijk of hierbij grootschalige bodemingrepen hebben plaatsgevonden, en zo ja, tot op welke diepte. In het als verdacht aangemerkte gebied zijn geen grootschalige veranderingen in het landschap te zien.

Naar aanleiding van de geplande werkzaamheden binnen het in figuur 5.4 als 'verdacht' aangemerkte gebied, is door ECG een opsporingsproces in de vorm van een detectieonderzoek verricht. Dit onderzoek is verricht om ervoor te zorgen dat de voorgenomen bodemroerende werkzaamheden vanuit het oogpunt van explosieven op veilige wijze kunnen worden uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek zijn opgenomen in Bijlage 5.

Eindresultaten

Na het afronden van het opsporingsonderzoek kon het onderzochte gebied deels worden vrijgegeven van de aanwezigheid van de verwachte soorten OO.

Een deel van het onderzochte gebied kon niet worden vrijgegeven als gevolg van significante objecten welke nog niet benaderd zijn of door de aanwezigheid van detectie belemmerende objecten of detectie verstorende objecten. De (nog) niet vrijgegeven gebieden zijn weergegeven op de obstakelkaart in figuur 5.6 en voorzien van een beschrijving waaruit kan worden opgemaakt waarom deze gebieden (nog) niet konden worden vrijgegeven.

Gebieden welke door de aanwezigheid van verstorende objecten, zowel boven- als ondergronds, niet te interpreteren zijn, dienen aanvullend onderzocht te worden. Het stappenplan hiervoor is opgenomen in paragraaf 4.2 van Bijlage 5. De aanvullende werkzaamheden vormen geen belemmering voor de bestemmingswijziging van 'Agrarisch' naar 'Natuur'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20343-VS00_0019.png"

Figuur 5.6 - Lampenbroek obstakelkaart (Bron: Proces-Verbaal van Oplevering (PVvO) Detectiewerkzaamheden binnen het projectgebied 'Lampenbroek P2137A', CGE)

In gebieden die in het historisch vooronderzoek als onverdacht zijn aangemerkt kunnen de geplande werkzaamheden op reguliere wijze worden uitgevoerd. Daarbij wordt aangeraden om uitvoerende partijen op de hoogte te stellen van het Protocol Toevalsvondst dat in Bijlage 4  van de toelichting is opgenomen.

Mochten er onverhoopt munitie(gelijkende) objecten worden aangetroffen in de als ‘onverdacht’ geclassificeerde gebieden, dan wordt geadviseerd om de werkzaamheden direct te staken en de lokale politie van deze vondst op de hoogte te stellen. Tevens wordt geadviseerd om in een dergelijke situatie contact op te nemen met een CS-OOO gecertificeerd opsporingsbureau om vast te stellen of opschaling noodzakelijk is.

5.1.10 Milieueffectrapportage

Algemeen

Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.). De activiteiten zijn onderverdeeld in:

  • 1. activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (onderdeel C van de bijlage bij Besluit m.e.r.);
  • 2. activiteiten ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (onderdeel D van de bijlage bij Besluit m.e.r.).

Aan het merendeel van de activiteiten zijn drempelwaarden gekoppeld.

Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Een m.e.r.-beoordeling is in ieder geval verplicht als de drempelwaarde wordt overschreden. De verplichting geldt (sinds 1 april 2011) ook als de drempelwaarde niet wordt overschreden maar toch niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu.

Gevolg van dat laatste is dat in een bestemmingsplan voor een activiteit die voorkomt in onderdeel D maar waarbij de omvang onder de drempelwaarde ligt, gemotiveerd moet worden of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Deze motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud aansluit bij de verplichte m.e.r.-beoordeling. Voor deze toets gelden geen vormvereisten en daarom wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

Onderzoeksresultaten

Het planvoornemen voorziet in de wijziging van 90 hectare landbouwgrond naar natuur en water.

Toetsing Besluit milieueffectrapportage

In het Besluit milieueffectrapportage is in onderdeel D 9 van de bijlage opgenomen dat de wijziging of uitbreiding van landinrichtingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is bij vaststelling van een bestemmingplan in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 125 hectare of meer. Het plangebied heeft een oppervlakte van 110 hectare waarvan 90 hectare agrarisch gewijzigd wordt naar natuur en blijft daarmee onder de drempelwaarden. Dit betekent dat kan worden volstaan met een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling'. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling is opgenomen in Bijlage 6.

Daarnaast kan een m.e.r.- beoordelingsplicht ontstaan door het verleggen van watergangen en het afplaggen van gronden wanneer er sprake is van een ontgronding zoals bedoeld in artikel 3 van de Ontgrondingenwet. In het Besluit milieueffectrapportage is in onderdeel D16.1 de ontginning dan wel wijziging of uitbreiding van dagbouwmijnen, met inbegrip van de winning van oppervlaktedelfstoffen uit de landbodem m.e.r.- beoordelingsplichtig in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een terreinoppervlakte van 12,5 hectare of meer. Het te graven oppervlak voor het verleggen van de watergang bedraagt in totaal 1,95 hectare en valt daarmee onder de drempelwaarde. Ook op dit onderdeel kan worden volstaan met een 'vormvrije' m.e.r.-beoordeling.

Het te graven oppervlak voor het afplaggen bedraagt maximaal 77 hectare. In onderdeel C 16.1 van het Besluit milieueffectrapportage is de drempelwaarde van 25 hectare opgenomen. De drempelwaarde wordt overschreden waardoor bij het besluit ontgrondingenvergunning een planMER plicht ontstaat.

Ontgrondingenvergunning en kaderstellend plan

Een ruimtelijk plan kan kaderstellend zijn als deze voorziet in de regeling voor milieubelastende activiteiten waarop nog een besluit moet worden genomen. Bijvoorbeeld een ontgrondingenvergunning. Op basis van het ontgrondingenbeleid van de provincie Gelderland ontstaat een vergunningsplicht als meer dan 3.000 m2 grond met een diepte van meer dan 3 meter en een totaal volume van 3000 m3 wordt ontgraven. Voor het project wordt maximaal 19.554 m3 ontgraven waar mogelijk hergebruikt en of afgevoerd. Voor het afplaggen van de gronden wordt circa 77.000 m2 tot een maximale diepte van 0,40m ontgraven. In totaal zal 30.800 m3 worden afgeplagd en hergebruikt binnen het plangebied.

Vrijstelling

Bepaalde natuurbouwprojecten en werkzaamheden, die door de Provincie, het Rijk of het Waterschap worden uitgevoerd zijn vrijgesteld van vergunningplicht. Op basis van het ontgrondingsbeleid van de provincie Gelderland gelden de volgende voorwaarden voor een vrijstelling van vergunningplicht:

  • ontgrondingen van ten hoogste drie meter diep met een oppervlakte van maximaal 3.000 vierkante meter en met een volume van ten hoogste 3.000 kubieke meter
  • ontgrondingen ten behoeve van het realiseren of wijzigen van natuurbouwprojecten van ten hoogste een halve meter diep;
  • het aanleggen, verzwaren en verwijderen van waterkeringen en de daarvoor noodzakelijke voorlandverbetering met uitzondering van dijken die geen waterkerende functie meer hebben;
  • het aanleggen of verbreden van watergangen ten behoeve van de verbetering van de waterhuishouding van ten hoogste drie meter diep waar bij aanleg en bij verbreding de bovenbreedte ten hoogste tien meter bedraagt
  • de aanleg van natuurvriendelijke oevers mits deze beperkt blijft tot een strook van ten hoogste tien meter voor iedere oever uit de insteek van de watergang;
  • het verrichten van ontgrondingswerkzaamheden door of namens de waterbeheerder ten behoeve van natuurbouwprojecten in het kader van de Kaderrichtlijn Water ter uitvoering van een maatregel uit een bestemmingsplan of een projectplan als bedoeld in de Waterwet (zie toelichting).

De uitvoering van herstelmaatregelen binnen het natuurgebied Lampenbroek vallen onder het regime van de Provincie, Waterschap en Natuurmonumenten. De werkzaamheden in de bodem voldoen aan de voorwaarden voor vrijstelling van vergunningplicht. Er worden namelijk watergangen verlegd ten behoeve van de verbetering van de waterhuishouding waarbij de maximale diepte en breedte niet wordt overschreden. Het plaggen valt onder natuurbouwprojecten van maximaal een halve meter diep. Ook deze activiteit is vrijgesteld van vergunningplicht. Dat maakt dat voor de activiteit ontgronden geen vergunningplicht geldt maar met een melding kan worden volstaan. Het bestemmingsplan is daardoor niet kaderstellend voor een nog te nemen besluit. Bij deze melding is wel een 'vormvrije' m.e.r.- beoordeling noodzakelijk. Het voorliggend document voorziet hierin.

Toelichting

  • Eerste lid, sub l: Het gaat bij deze vrijstelling om maatregelen e/o werkzaamheden in het kader van de Kaderrichtlijn Water (KRW), zoals de aanleg van geulen, uiterwaardvergravingen, herstel van beekmondingen en de realisatie van natuurvriendelijke oevers.
  • Vierde lid: Deze vrijstelling geldt alleen voor zover de ontgrondingswerkzaamheden nodig zijn ter uitvoering van de desbetreffende, concrete maatregel. Als ter plaatse voor een ander doel een forsere ontgronding nodig is, kan dat niet zonder ontgrondingenvergunning op basis van onderdeel l van het eerste lid. De waterbeheerder zal of gebruik moeten maken van een andere vrijstelling uit het eerste lid of alsnog een ontgrondingenvergunning voor dit 'meerwerk' moeten aanvragen.

Het bevoegd gezag dient een m.e.r-beoordelingsbeslissing te nemen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de omvang van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen. Deze beslissing wordt als bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen.

Conclusie

Uit de informatie uit Bijlage 6 blijkt dat het plangebied is gelegen in een kwetsbaar gebied en/of gebied met een beschermde status. De beoogde situatie leidt tot verbetering van de natuurwaarden in het gebied. De werkzaamheden die nodig zijn kunnen leiden tot tijdelijke negatieve effecten. In deze m.e.r.-beoordeling zijn de mogelijke effecten die kunnen optreden met de uitvoer van het planvoornemen ook beoordeeld. Echter zijn deze verwachte effecten allemaal tijdelijk van aard, waardoor het project niet leidt tot belangrijke nadelige milieugevolgen mits de in paragraaf 3.9 uit Bijlage 6 aangegeven (mitigerende) maatregelen worden uitgevoerd. Met inachtneming van deze maatregelen is het doorlopen van een volledige m.e.r.-procedure niet noodzakelijk.

5.2 Natuurwaarden

5.2.1 Wettelijk kader en beleid
5.2.1.1 Europese regelgeving

De twee Europese richtlijnen Vogelrichtlijn (1979) en Habitatrichtlijn (1992) vormen samen de belangrijkste natuurbeschermingswetgeving op Europees niveau. De Vogelrichtlijn heeft tot doel in het wild levende vogelsoorten op het grondgebied van de EU te beschermen. De EU-lidstaten zijn verplicht voor alle vogelsoorten die in hun land leven leefgebieden van voldoende grootte en kwaliteit te beschermen. De Habitatrichtlijn waarborgt de biologische diversiteit door het in stand houden van natuurlijke leefgebieden en de wilde flora en fauna. De Habitatrichtlijn is gericht op de bescherming van soorten en van natuurlijke habitats. Beide richtlijnen verplichten de lidstaten tot het aanwijzen van te beschermen gebieden, zogeheten speciale beschermingszones. Het netwerk van speciale beschermingszones die op grond van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn aangewezen wordt over het algemeen als Natura 2000 aangeduid. Een Natura 2000-gebied kan uit een Vogelrichtlijngebied, een Habitatrichtlijngebied of een combinatie van beide bestaan. Bij een gecombineerd Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebied kan elk onderdeel zijn eigen begrenzing hebben, afhankelijk van de aanwezige natuurwaarden.

5.2.1.2 Rijksbeleid en wetgeving

Wet natuurbescherming

Rijksregels over natuurbescherming staan in de Wet natuurbescherming (verder: Wnb). De wet kent een algemene zorgplicht voor iedereen in Nederland ten aanzien van Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en in het wild levende dieren en planten.

De Wnb geeft de provincies de opdracht om gebieden aan te wijzen die behoren tot het 'natuurnetwerk Nederland', een samenhangend landelijk ecologisch netwerk. Andere gebieden kunnen de provincies aanwijzen als bijzondere provinciale natuurgebieden dan wel bijzondere provinciale landschappen.

De Wnb bevat -voor zover voor bestemmingsplannen relevant- regels voor de bescherming van gebieden, voor de bescherming van soorten en over houtopstanden.

Gebiedsbescherming

De minister van Economische Zaken wijst Natura 2000-gebieden aan, de speciale beschermingszones als bedoeld in de Vogel- en de Habitatrichtlijn. Het aanwijzingsbesluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor het gebied. De provincie stelt voor het Natura 2000-gebied iedere 6 jaar een beheerplan vast.

Op grond van de artikelen 2.7 en 2.8 Wnb stelt een bestuursorgaan een plan dat significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied uitsluitend vast indien uit een passende beoordeling van de gevolgen voor het Natura 2000-gebied, waarin rekening is gehouden met de instandhoudingsdoelstellingen voor dat gebied, de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Als uit de passende beoordeling die vereiste zekerheid niet is verkregen kan het plan uitsluitend worden vastgesteld als is voldaan aan elk van de voorwaarden:

  • a. er zijn geen alternatieve oplossingen;
  • b. het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, en;
  • c. er worden de nodige compenserende maatregelen getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van Natura 2000 bewaard blijft.

Als het plan significante gevolgen kan hebben voor een prioritair type natuurlijke habitat of een prioritaire soort in een Natura 2000-gebied geldt in plaats van de hiervoor genoemde voorwaarde b, de voorwaarde dat het plan nodig is vanwege:

  • 1. argumenten die verband houden met de menselijke gezondheid, de openbare veiligheid of met voor het milieu wezenlijk gunstige effecten, of;
  • 2. andere dwingende redenen van openbaar belang, na advies van de Europese Commissie.

Als compenserende maatregelen nodig zijn, moeten deze onderdeel uitmaken van het plan.

Soortenbescherming

De Wnb kent drie verschillende beschermingsregimes voor soorten:

  • a. een beschermingsregime voor Vogelrichtlijnsoorten:
    Op grond van dit regime is het verboden om opzettelijk in het wild levende vogels te doden of te vangen, om opzettelijk nesten, rustplaatsen en eieren te vernielen of te beschadigen, nesten van vogels weg te nemen en om vogels opzettelijk te storen;
  • b. een beschermingsregime voor soorten van de Habitatrichtlijn en van de Verdragen van Bern en Bonn:
    Dit regime bevat de verboden om in het wild levende dieren van de bedoelde soorten in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen, opzettelijk te verstoren, hun eieren opzettelijk te vernielen of te rapen, hun voortplantingsplaatsen of rustplaatsen te beschadigen of te vernielen en om bedoelde plantensoorten opzettelijk te plukken en te vernielen;
  • c. een beschermingsregime voor andere, vanuit nationaal oogpunt beschermde soorten:
    Op grond van dit regime is het verboden om de soorten die zijn opgenomen in de bijlage bij de wet van de bijlagen opzettelijk te doden of te vangen, de vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van de in de bijlage genoemde dieren opzettelijk te beschadigen of te vernielen en om bepaalde vaatplanten opzettelijk te plukken en te vernielen.

Van deze verboden kan de provincie ontheffing (in individuele gevallen) respectievelijk (bij verordening) vrijstelling verlenen. Dit kan alleen als aan drie criteria is voldaan:

  • a. er is geen andere bevredigende oplossing voor de handeling mogelijk;
  • b. de handeling is nodig vanwege een van de in de wet genoemde en per beschermingsregime verschillende belangen, zoals de volksgezondheid, de openbare veiligheid of (bij het beschermingsregime voor nationaal beschermde soorten) in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden en het daarop volgende gebruik van het betreffende gebied;
  • c. de ingreep doet geen afbreuk aan de staat van instandhouding van de betreffende soort.

Voor een deel van de andere, vanuit nationaal oogpunt beschermde soorten hebben provinciale staten in de Omgevingsverordening Gelderland vrijstelling verleend voor zover het gaat om handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling en het bestendig beheer en onderhoud.

Houtopstanden

Tot slot kent de Wnb het verbod om een houtopstand geheel of gedeeltelijk te (doen) vellen, zonder voorafgaande melding daarvan aan de provincie. Dit verbod geldt niet binnen de bebouwde kom en voor bepaalde typen bomen.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening is bepaald dat de aanwijzing en begrenzing van de gebieden die behoren tot het 'natuurnetwerk Nederland' en de aanwijzing van de wezenlijke kenmerken en waarden van die gebieden bij provinciale verordening geschiedt. Ook is daarin bepaald dat bij provinciale verordening regels worden gesteld over bestemmingsplannen die betrekking hebben op een gebied behorend tot het natuurnetwerk Nederland.

5.2.2 Onderzoeksresultaten

Gebiedsbescherming

Om de beoogde ontwikkeling te realiseren worden werkzaamheden uitgevoerd. De ontwikkeling dient getoetst te worden aan de eisen uit de Wet natuurbescherming, waarbij de mogelijke gevolgen voor de stikstofdepositie binnen Natura 2000-gebieden een rol spelen. Met het rekenmodel Aerius (versie 2023.0.1) is een referentieberekening uitgevoerd om de mogelijke gevolgen van de ontwikkeling voor de stikstofdepositie binnen Natura 2000-gebieden in beeld te brengen ten opzichte van de huidige situatie. De berekening is bijgevoegd in Bijlage 8. Een groot deel van de gronden die met deze ontwikkeling omgezet worden in natuurgronden, zijn op dit moment in gebruik als landbouwgrond. Dit vormt de referentiesituatie voor de berekening in Bijlage 8.

De berekening gaat uitsluitend uit van een aanlegfase omdat de beoogde ontwikkeling (de ontwikkeling van natuurgronden) geen stikstof deponerende functies mogelijk maakt. In de berekening zijn de aanlegwerkzaamheden voor de ontwikkeling van het natuurgebied afgezet tegen de referentiesituatie.

Uit de Aerius-berekening blijkt dat de inrichtingsmaatregelen leiden tot een stikstofdepositie van 0,00 mol N/ha/jr in stikstofgevoelige natuur in de nabij gelegen Natura2000-gebieden. Derhalve heeft de aanleg geen toename van stikstofdepositie tot gevolg.

Soortenbescherming

In 2022 is in het plangebied een quickscan uitgevoerd naar beschermde soorten. Uit de quickscan blijkt dat aanvullend onderzoek naar dassen, kleine marterachtigen, uilen, bittervoorn en waterplanten vereist is. Dit onderzoek is uitgevoerd door onderzoeksbureau Ecologica.

In 2022 en 2023 heeft aanvullend ecologisch onderzoek plaatsgevonden binnen het plangebied. De onderzoeken zijn uitgevoerd door onderzoeksbureau Ecologica en beide rapportages (quickscan en aanvullend onderzoek) zijn bijgevoegd in Bijlage 9 en Bijlage 10.

In het aanvullend onderzoek worden de volgende conclusies getrokken ten aanzien van:

Dassen

De herinrichting van het natuurgebied leidt tot aantasting van verblijfplaatsen van de das. Dat is een overtreding van de Wet natuurbescherming en daarom is een ontheffing vereist van artikel 3.10 om de ingrepen uit te kunnen voeren. Omdat er geen alternatieve locaties voorhanden zijn, omdat sprake is van een geldig belang en omdat de staat van instandhouding van de das door het nemen van mitigerende maatregelen kan worden gewaarborgd, wordt aan de voorwaarden voor ontheffing verlening gedaan.

Kleine marters

Een ontheffing dient aangevraagd te worden omdat de herinrichting van Lampenbroek negatieve effecten heeft op het leefgebied en daarmee verblijfplaatsen van kleine marters. De herinrichting leidt uiteindelijk wel tot een uitbreiding van geschikt leefgebied voor deze soorten. De voorgestelde mitigerende maatregelen worden (waarschijnlijk) geheel uitgevoerd. Al met al zullen de kleine marterachtigen zich goed kunnen handhaven in Lampenbroek en zullen de populaties na de werkzaamheden zich herstellen of zelfs verder groeien.

Uilen

De werkzaamheden hebben tijdelijk een negatief effect op de functie als foerageergebied van de kerkuil. Dit effect is beperkt omdat niet al het foerageergebied in één keer verdwijnt en omdat ook gebiedsdelen geschikt worden. De kans dat dit een negatief effect heeft op het voortplantingssucces van een broedgeval kan daarom met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid worden uitgesloten.

Bittervoorn

De ingrepen hebben ter plekke, mogelijk, forse effecten op de bittervoorn, maar de soort zal zich kunnen handhaven en de populatie kan zich herstellen. Door het toepassen van mitigerende maatregelen worden de effecten verminderd en zal dit herstel beter verlopen. De bittervoorn is niet beschermd, dus een ontheffing is niet aan de orde.

Waterplanten

De groeiplaatsen van sommige waterplanten zullen waarschijnlijk door de werkzaamheden verdwijnen. Het is mogelijk dat deze soorten op eigen kracht terugkomen, maar dat is niet gegarandeerd. Door maatregelen te treffen kan meer zekerheid worden verkregen voor behoud en uitbreiding van deze soorten. De betreffende waterplanten zijn niet beschermd en een ontheffing is dan ook niet aan de orde.

Conclusie

Uit het onderzoek naar gebiedsbescherming blijkt dat de ontwikkeling geen toename van stikstofdepositie tot gevolg heeft. Significante negatieve effecten op Natura 2000-gebied zijn daarmee uitgesloten.

Ten aanzien van de das, kleine marterachtigen en uilen zijn nadelige effecten bij de uitvoer van de werkzaamheden niet uitgesloten. Door het toepassen van mitigerende maatregelen worden de effecten dusdanig verminderd dat een belangrijk negatief effect uitgesloten kan worden en dat ontheffing naar alle waarschijnlijkheid verkregen kan worden. Hiervoor is nog wel een activiteitenplan nodig waarbij de maatregelen ook daadwerkelijk uitgevoerd worden. De mitigerende maatregelen zijn daarom ook opgenomen in het definitief ontwerp en de ontheffingsvoorschriften worden ook opgenomen in het (RAW)-bestek.

5.3 Duurzame verstedelijking

5.3.1 Wettelijk kader

Op grond van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening bevat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

De begrippen 'stedelijke ontwikkeling' en 'bestaand stedelijk gebied' zijn als volgt gedefinieerd (artikel 1.1.1 Bro):

  • Stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen;
  • Bestaand stedelijk gebied: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.

In de praktijk wordt dit de ladder voor duurzame verstedelijking genoemd. De ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt.

5.3.2 Onderzoeksresultaten

De ontwikkeling van een natuurgebied is geen nieuwe stedelijke ontwikkeling in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking.

Conclusie

Het opstellen van een ladderonderbouwing is niet nodig omdat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

5.4 Archeologie

5.4.1 Beleid
5.4.1.1 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland hebben provinciale staten het provinciale beleid omtrent archeologie vastgelegd: De provincie streeft er naar archeologie expliciet te betrekken bij de integrale afweging bij planontwikkeling. Bij locatiekeuze en planuitwerking moet voldaan worden aan de basiskwaliteitseisen van de bodem, waaronder archeologie. Ruimtelijke plannen en projecten die archeologische gegevenheden in de bodem kunnen aantasten moeten zo veel mogelijk rekening houden met bekende en te verwachten archeologische waarden.

De Omgevingsverordening Gelderland bevat, voor zover voor dit plangebied relevant, geen regels over cultuurhistorie.

5.4.1.2 Gemeentelijk beleid

Archeologiebeleid gemeente Voorst

De gemeente Voorst heeft het archeologisch beleid vastgelegd in archeologische beleidskaarten. Deze kaarten zijn opgesteld om inzichtelijk te maken of een archeologisch onderzoek bij grondwerkzaamheden nodig is. Indien bij een ontwikkeling iets gesloopt, gegraven, verbouwt of gebouwd wordt waarbij de bodem wordt verstoord, kan het zijn dat een archeologisch onderzoek verplicht is. Dit is afhankelijk van de grootte van het oppervlak van de bodemverstoring, de diepte van de bodemverstoring en de archeologische verwachtingswaarde op die plek. Op de archeologische beleidskaarten is precies te zien waar je een grote kans hebt om archeologische sporen in de bodem aan te treffen en waar die kans heel klein is.

Er is een kaart voor het noordelijke gedeelte en een kaart voor het zuidelijke gedeelte van de gemeente Voorst. Op de kaart zijn de Archeologisch Waardevolle Gebieden (AWG) aangegeven met de categorieën 1 t/m 4 en de Archeologische Verwachtingszones (AV) met de categorieën 5 t/m 9.

5.4.2 Onderzoeksresultaten

BAAC heeft archeologisch onderzoek naar het plangebied verricht, dat is vastgelegd in een archeologisch onderzoeksrapport. Deze rapportage, gedateerd 3 december 2021, is opgenomen in Bijlage 11 van de Bijlagen bij de toelichting.

Op de gemeentelijke archeologische beleidskaart van de gemeente Voorst ligt het plangebied in drie verschillende zones. Het gaat om een zone met een hoge archeologische verwachting, een zone met een middelmatige archeologische verwachting en een zone met een lage archeologische verwachting. Het beleid voor deze zones schrijft voor dat bij bodemingrepen groter dan 250 m² (hoge verwachting), 1000 m² (middelmatige verwachting) of 2500 m² (lage verwachting) en dieper dan 30 cm -mv een archeologisch onderzoek dient te worden uitgevoerd. Verder liggen er enkele bekende archeologische vindplaatsen binnen het plangebied. Het beleid voor deze zones schrijft voor dat bij bodemingrepen groter dan 30 m² vroegtijdig een archeologisch onderzoek dient te worden uitgevoerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20343-VS00_0020.png"

Figuur 5.7 - Uitsnede uit archeologische beleidskaart (Zuid) van de gemeente Voorst

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20343-VS00_0021.png"

Figuur 5.8 - Legenda archeologische beleidskaart (Zuid) van de gemeente Voorst

Het archeologisch onderzoeksgebied is groter dan het plangebied van het bestemmingsplan. Voorliggend bestemmingsplan betreft slechts een gedeelte van deelgebied A uit het archeologisch onderzoek. In navolgend figuur zijn de archeologische verwachtingen samengevat per deelgebied. Daar waar een middelhoge of hoge verwachting geldt en waar bodemingrepen gaan plaatsvinden zal een archeologisch vervolgonderzoek moeten plaatsvinden.

Voor deelgebied A betekent dit dat op de locaties van de dekzandrug (geel in figuur 5.9) een middelhoge verwachting voor sporen uit het laat paleolithicum tot en met het vroege neolithicum geldt. Voor de historische erven (groen in figuur 5.9) geldt een hoge verwachting op resten uit de late middeleeuwen en/of nieuwe tijd.

In deze gebieden worden echter geen werkzaamheden uitgevoerd. Op basis hiervan heeft het bevoegd gezag (gemeente Voorst) een selectiebesluit genomen, deze is bijgevoegd in Bijlage 12. Uit het selectiebesluit volgt dat in gebied A naar verwachting geen archeologische resten bedreigd worden door de voorgenomen werkzaamheden, zie ook figuur 5.10. Op basis hiervan wordt het gehele plangebied van dit bestemmingsplan vrijgegeven. Mochten in die vrijgegeven gebieden onverhoopt toch nog archeologische resten worden aangetroffen of vermoed tijdens de geplande civiele werkzaamheden, dan geldt conform de Erfgoedwet de formele plicht deze resten te melden.

Op basis van het selectiebesluit worden geen archeologische dubbelbestemmingen opgenomen in het bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20343-VS00_0022.png"

Figuur 5.9 - Het plangebied met de archeologische verwachting (bron: archeologisch onderzoek BAAC.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20343-VS00_0023.png"

Figuur 5.10 - Advieszone vervolgonderzoek (bron: selectiebesluit gemeente Apeldoorn, Voorst en Brummen)

Conclusie

Op basis van het archeologisch onderzoek en het bijbehorende selectiebesluit het gehele plangebied vrijgegeven voor archeologisch onderzoek. De archeologische dubbelbestemming wordt niet opgenomen in het bestemmingsplan. Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

5.5 Cultuurhistorie

5.5.1 Wettelijk kader en beleid
5.5.1.1 Rijksbeleid en wetgeving

Op grond van artikel 3.1 van de Erfgoedwet kan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een monument dat van algemeen belang is vanwege zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde aanwijzen als rijksmonument.

In het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat in de toelichting op een bestemmingsplan een beschrijving moet worden gegeven van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.

Aanvullend op de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte heeft het Rijk een visie op het cultureel erfgoed opgesteld, genaamd 'Kiezen voor karakter; visie erfgoed en ruimte'. Deze visie geeft aan hoe het Rijk het onroerend cultureel erfgoed borgt in de ruimtelijke ordening, welke prioriteiten het kabinet daarbij heeft en hoe het wil samenwerken met publieke en private partijen. Vanuit een brede erfgoedvisie wordt ingezoomd op de meest actuele en urgente opgaven van nationaal belang.

5.5.1.2 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland stelt de provincie over cultuur en erfgoed het volgende: De Gelderse steden kenmerken zich door een sterk historisch karakter, door een hoge ruimtelijke kwaliteit, een goed ontwikkelde culturele infrastructuur en huisvesten enkele topinstellingen. Al deze kwaliteiten dragen in belangrijke mate bij aan een aantrekkelijk woon-, werk- en vestigingsklimaat. Om deze redenen investeert de provincie in de verdere ontwikkeling van erfgoed en cultuur, kennisontwikkeling, cultureel ondernemerschap en innovatie. In alle regio's stimuleert de provincie samen met gemeenten kunst en cultuur die bijdragen aan een sterk vestigingsklimaat, regionale identiteit en vrijetijdseconomie.

De Omgevingsverordening Gelderland bevat, voor zover voor dit plangebied relevant, geen regels over cultuurhistorie.

5.5.1.3 Gemeentelijk beleid

De gemeente Voorst heeft het cultuurhistorisch beleid vastgelegd in de cultuurhistorische beleidskaarten. Deze kaarten zijn opgesteld om inzichtelijk te maken welke cultuurhistorische kenmerken zich op een plek bevinden. Er is een kaart voor het noordelijke gedeelte en een kaart voor het zuidelijke gedeelte van de gemeente Voorst.

5.5.2 Onderzoeksresultaten

Landschapstypen

Het plangebied is op de cultuurhistorische beleidskaart van de gemeente Voorst weergegeven in navolgend figuur. Binnen het plangebied komen de volgende landschapstypen voor:

  • vochtige kampontginningen;
  • broekontginningen, onregelmatig ingedeeld; en
  • beekbeleidende broeken.

Landschapselementen

Binnen het plangebied lopen twee beken: de Verloren Beek en de Loenensche Beek. Op de cultuurhistorische kaart is te zien dat de waterlopen in het verleden meanderden, maar later rechtgetrokken zijn. De beoogde ontwikkeling brengt de oude meanderende vorm van de waterlopen terug om het beeksysteem te herstellen.

Daarnaast bevinden zich binnen het plangebied enkele cultuurhistorisch waardevolle landschapselementen zoals de herberg De Lere Lampe, Het Jagershuis, Het Gaardel en twee bruggen van voor 1832 die over de verloren beek heen gebouwd zijn. Deze elementen hebben elk hun eigen verhaal en dragen daarmee bij aan de belevingswaarde van het gebied. De ontwikkeling voorziet geen wijzigingen ten aanzien van deze cultuurhistorische elementen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20343-VS00_0024.png"

Figuur 5.11 - Uitsnede van het plangebied uit de cultuurhistorische beleidskaart van de gemeente Voorst (Bron: Gemeente Voorst)

Conclusie

Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

5.6 Financieel-economische uitvoerbaarheid

Natuurmonumenten is eigenaar van de bestaande natuurpercelen. De aangekochte (voormalige) landbouwpercelen die omgezet worden naar natuurpercelen zijn thans eigendom van zowel Natuurmonumenten als van de Provincie Gelderland. De provincie Gelderland heeft de intentie om de ingerichte percelen over te dragen aan een natuurbeherende partij.

Het waterschap Vallei en Veluwe en de Provincie Gelderland zijn in januari 2023 de Samenwerkingsovereenkomst (S.O.K.) overeengekomen. Hierin is o.a. het projectfiche Lampenbroek opgenomen. In het fiche is de financieringswijze tussen waterschap en provincie overeen gekomen. Daarmee is de financiële uitvoerbaarheid van het inrichtingsproject geborgd.

Hoofdstuk 6 JURIDISCHE PLANOPZET

6.1 Inleiding

In hoofdstuk 2 is de huidige situatie in het plangebied beschreven waarna in hoofdstuk 3 de toekomstige situatie in het plangebied wordt beschreven. In hoofdstuk 4 wordt de ontwikkeling getoetst aan het geldende beleid van het Rijk, Provincie en gemeente. Hoofdstuk 5 bevat een toelichting op de planologische aspecten. De volgende stap is het treffen van een juridische regeling die dit vastlegt. In hoofdstuk 6 wordt deze regeling beschreven. In paragraaf 6.2 wordt het karakter van dit bestemmingsplan beschreven. Paragraaf 6.3 beschrijft de gebruikte bestemmingen. Hier worden zowel de regels als de weergave van de bestemmingen op de plankaart beschreven. De beschrijving geeft aan hoe de regeling geïnterpreteerd moet worden. In paragraaf 6.4 tenslotte worden de algemene regels en de overgangs- en slotregels besproken.

6.2 Karakter bestemmingsplan

Bestemmingsplan Natuurgebied Lampenbroek - Voorst is een bestemmingsplan voor de ontwikkeling van een natuurgebied. Voor de regels en de plankaart is gebruik gemaakt van de Voorste standaard, die aansluit bij de systematiek van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012.

6.3 Bestemmingen

De bestemmingen zijn vastgelegd in de regels en op de plankaart. Samen geeft dit de regels voor gebruik en bebouwing van de grond. De bestemmingen worden hierna besproken.

Artikel 3 Natuur

De bestemming Natuur is toegekend aan bestaand of te ontwikkelen natuurgebied. Aan deze gronden kunnen belangrijke natuur- en landschapswaarden worden toegekend. De bestemmingsregeling is er dan ook op gericht om aanwezige of te ontwikkelen natuurwaarden te handhaven en te versterken. Voor het handhaven is een omgevingsvergunningplicht in het artikel opgenomen.

Er is een uitzondering opgenomen op de verboden voor omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden die worden uitgevoerd in het kader van het vastgestelde inrichtingsplan lampenbroek. De uitzondering maakt het mogelijk dat de werken of werkzaamheden uit het vastgestelde inrichtingsplan lampenbroek mogen worden uitgevoerd zonder een omgevingsvergunning aan te vragen voor de verboden werken, geen gebouw zijnde, of werkzaamheden uit dit artikel en wanneer uit het bodemonderzoek blijkt dat deze werken of werkzaamheden geen negatieve effecten hebben op de bodemkwaliteit en bodemsamenstelling.

Artikel 4 Water

De bestemming Water is toegekend aan alle hoofdwatergangen in het plangebied. Andere in het plangebied aanwezige watergangen zijn niet apart bestemd.

Artikel 5 Waarde – Ecologie – Gelders natuurnetwerk

Deze dubbelbestemming is opgenomen voor gronden die aangewezen zijn als Gelders Natuurnetwerk (GNN). Dit betreft zowel gerealiseerde alsnog te realiseren natuur. Om te voorkomen dat ontwikkelingen de realisatie van de GNN in de weg staan, dient bij alle ontwikkelingen getoetst te worden aan de aanwezige waarden binnen de EHS. In de bestemmingsomschrijving zijn de kernkwaliteiten weergegeven die genoemd worden in de Omgevingsverordening Gelderland.

Artikel 6 - Waarde - Ecologie - GO

De dubbelbestemming groene ontwikkelingszone is toegekend aan terreinen die ruimtelijk vervlochten zijn met het Gelders Natuurnetwerk (GNN).

Artikel 7 Waarde - Landschap

Voor de verschillende zone uit het landschapsontwikkelingsplan (LOP) is één dubbelbestemming Waarde - Landschap opgenomen. De aangewezen beschermingszones Natte Landnatuur en Weidevogel- en ganzengebieden binnen de dubbelbestemming Waarde - Landschap aangegeven door middel van een specifieke functieaanduiding. In de bestemmingsomschrijving zijn de aanwezige landschappelijke waarden omschreven. Om de aanwezige waarden te beschermen of te versterken, is een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden opgenomen. Middels regels wordt het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning, bepaalde werken, voor zover geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren die een aantasting van de landschappelijke en/of natuurlijke waarden dan wel de cultuurhistorische waarde betekenen. De mate waarin de werken of werkzaamheden van belang zijn, dient per waarde afzonderlijk bepaald te worden op het moment van de aanvraag. Indien er ontwikkelingen plaatsvinden in het gebied die via een afwijkingsregel of een wijzigingsbevoegdheid worden mogelijk gemaakt, dient tevens te allen tijde rekening gehouden te worden met de waarden zoals opgenomen in de bestemmingsomschrijving.

6.4 Algemene regels en overgangs- en slotregels

6.4.1 Algemene regels

De algemene regels hebben betrekking op alle bestemmingen in het plan. In plaats van bij elke bestemming dezelfde regels te plaatsen, kan gebruik worden gemaakt van een algemene regel. Zo zijn er algemene bouwregels, gebruiksregels, afwijkingsregels en wijzigingsregels en overige regels. Deze regels zijn achtereenvolgens opgenomen in artikel 9 tot en met 13.

Anti-dubbeltelbepaling

De anti-dubbeltelbepaling is ook onder de algemene regels opgenomen in artikel 8. Hiermee blijven gronden, die eenmaal in aanmerking zijn genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, buiten beschouwing bij de beoordeling van latere bouwplannen.

6.4.2 Overgangs- en slotregels

Hieronder zijn het overgangsrecht (artikel 14) en de slotregel opgenomen. De eerste regels beschermen een bestaand bouwwerk of gebruik dat afwijkt van de regels (Artikel 15). De slotregels geven aan op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 7 INSPRAAK EN OVERLEG

7.1 Participatie

De opdracht van de provincie Gelderland voor het waterschap om het beoogde GNN-gebied Lampenbroek in te richten voor natte natuur en klimaatadaptatie is in 2018 vastgelegd in een samenwerkingsovereenkomst. In datzelfde jaar hebben de eerste gesprekken in het gebied met grondeigenaren uit het beoogde projectgebied plaatsgevonden. In 2019 is een eerste algemene, openbare informatiebijeenkomst plaatsgevonden waarin de hoofdlijnen en doelen van het project zijn toegelicht en is een klankbordgroep gevormd. Samen met de klankbordgroep is een schetsontwerp opgesteld. In 2021 is er, vanwege covid, een film gemaakt over de inhoud van het concept schetsontwerp waarin een oproep gedaan is om een reactie en/of aanvullingen op het schetsontwerp te geven. In 2022 is het schetsontwerp definitief geworden en heeft een openbare veldexcursie plaatsgevonden in het plangebied. Op 7 september 2023 is het inrichtingsplan ambtelijk vastgesteld.

Op 21 september 2023 wordt een openbare informatieavond gehouden in Klarenbeek waarin het inrichtingsplan wordt toegelicht. Eenieder wordt daarvoor uitgenodigd via de nieuwsbrief en huis aan huisbladen. Tevens wordt het ontwerp projectplan waterwet, dat door het waterschap is opgesteld, ter inspraak gelegd zodat belanghebbenden de mogelijkheid krijgen een zienswijze in te dienen.

Tijdens de uitvoering en daarvoor zullen nieuwsbrieven verstuurd worden en zal de klankbordgroep geraadpleegd worden als er hulp gewenst is uit de omgeving. Ook zal tijdens de uitvoering een projectlocatie zijn waar een wekelijks spreekuur gehouden wordt voor de beantwoording van vragen van omwonenden.

7.2 Inspraak

Om tot een ontwerp bestemmingsplan te komen heeft er, zoals in paragraaf 7.1 beschreven, al veel contact met de bewoners en gebruikers van de omgeving van het natuurgebied Lampenbroek plaatsgevonden. Vanwege de grondigheid van dit voorproces en de intensiteit is besloten geen voorontwerp te publiceren. Er vindt dan ook geen inspraak plaats in deze fase van het bestemmingsplan.

7.3 Overleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening

Het waterschap Vallei en Veluwe en de provincie Gelderland zijn niet benaderd voor overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening. Beide overlegpartners zijn in een samenwerkingsovereenkomst betrokken bij de inrichting van het gebied en daarmee goed geïnformeerd.

7.4 Ontwerp

Het plan heeft met ingang van 7 december 2023 gedurende zes weken voor iedereen ter inzage gelegen. Tijdens deze termijn kon iedereen zienswijzen kenbaar maken bij de gemeenteraad. Er zijn in totaal 4 zienswijzen ingediend. De zienswijzen zijn samengevat en voorzien van een reactie in de zienswijzennotitie. De zienswijzennotitie is als Bijlage 13 bij de toelichting gevoegd. Naar aanleiding van de zienswijzen is een wijziging op de verbeelding doorgevoerd. De volgende kadastrale percelen maken geen deel meer uit van het plangebied: Voorst H 230, 213, 220, 222, 136. Er zijn geen ambtshalve wijzigingen doorgevoerd.