Plan: | Middendijk, Breestuk, Nijbroek |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0285.20336-VS00 |
Voor heel Nederland, ook voor het landelijk gebied gelden enorme opgaves voor de toekomst. Het gaat voor het landelijk gebied dan om thema's als wonen, werken en bereikbaarheid, water en bodem, landbouw en natuur ( o.a. terugdringen van stikstofuitstoot, klimaatadaptatie en het vasthouden van CO2), gezonde en groene leefomgeving, energieopwekking etc. Ruimtelijke kwaliteit staat echter bij alle opgaven centraal. Dit betekent dat ruimtelijke ontwikkelingen rekening dienen te houden met de gebiedskenmerken die de identiteit van een plek bepalen.
Meervoudig ruimtegebruik is noodzakelijk om alle opgaven een plek te kunnen geven. Met de ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt met dit bestemmingsplan wordt hier invulling aan gegeven.
De initiatiefnemers van dit plan exploiteren aan het Breestuk 5 en 6 in Nijbroek een gezamenlijk agrarisch bedrijf waarbij respectievelijk kalveren en melkkoeien worden gehouden (hierna: de initiatiefnemers). De aanleiding voor dit plan is hun voornemen om de komende jaren de agrarische werkzaamheden af te bouwen. De initiatiefnemers blijven echter graag betrokken bij Nijbroek en willen op hun huidige plek blijven wonen. Dit vroeg om een nieuw toekomstperspectief op hun erven en gronden.
Het plan bestaat samengevat uit de extensivering van agrarische gronden (nabij de dorpskern). Hiervan wordt 9 hectare ontwikkeld tot (agrarische) natuur in combinatie met de bouw van 11 woningen voor diverse doelgroepen.
Beide agrarische erven (Breestuk 5 en 6) worden hierbij aangepast. De agrarische functie van Breestuk 5 verandert in een woonfunctie. De huidige kalverstal wordt afgebroken in ruil voor een kleinere veldschuur. Ook op het erf van Breestuk 6 worden agrarische opstallen afgebroken. Eén van de schuren blijft behouden voor kleinschalige agrarische activiteit (het houden van een aantal vleeskoeien) en als berging voor materieel voor beheer en onderhoud van het agrarische (natuur)landschap.
Bovengenoemde ontwikkeling past echter niet binnen het geldende bestemmingsplan. Een herziening van het bestemmingsplan is dan ook noodzakelijk. Hier wordt met voorliggend bestemmingsplan in voorzien.
De situering van het plangebied in de omgeving is weergegeven in afbeelding 1. De agrarische erven Breestuk 5 en 6 bevinden zich direct ten noordoosten van de dorpskern Nijbroek. De overige gronden bestaan hoofdzakelijk uit het tussen de agrarische erven en de dorpskern liggende agrarische gebied. Dit is weergegeven op de luchtfoto die als afbeelding 2 is opgenomen.
Afbeelding 1 - Plangebied in de omgeving (rode ster)
Afbeelding 2 - Luchtfoto van het plangebied
Doel van onderliggend bestemmingsplan is het ontwikkelen van een juridisch-planologisch kader om de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken. Met deze ontwikkeling wordt bijgedragen aan de gemeentelijke doelstellingen voor het landelijk gebied, waaronder een kwaliteitsverbetering ter plaatse van de bestaande erven en het omliggend landschap, en een bijdrage aan de woningbouwbehoefte.
Het plangebied ligt in een landschap dat grotendeels door de rivier is gevormd: het rivierengebied, bestaande uit komgronden, oeverwallen en uiterwaarden. Zeer kenmerkend is ook de aanwezigheid van een stelsel van weteringen.
In het landschappelijk ontwikkelingsplan van de gemeenten Voorst, Epe en Heerde (Van Veluwe Tot IJssel, 2009), valt het plangebied in de landschapseenheid: Veenontginning Nijbroek. Kenmerkend is de haaks op elkaar staande hoofdinrichtingen van ontginningsbases en kavels (slagen).
Langs de Middendijk ontstond geleidelijk aan verspreide bebouwing, vaak op pollen (verhogingen). De bebouwing groeide uit tot de kern Nijbroek.
Tot 1900 waren er naast veel sloten ook veel hagen in het Nijbroek. Veel van deze hagen zijn inmiddels verdwenen. Naast hagen komen in het gebied ook bosjes, grienden en eendenkooien voor. Het grondgebruik bestaat voornamelijk uit grasland.
De ontwikkeling van het gebied is weergegeven in onderstaande topografische kaarten.
Afbeelding 3 - Historie plangebied
Op de algemene hoogtekaarten (zie afbeelding hieronder) is te zien dat het plangebied in de overgangszone tussen de lager gelegen komgronden en de hoger gelegen oeverwal is gelegen. Rond het plangebied zijn pollen te zien waarop vaak de bebouwing is gevestigd.
Het microreliëf tussen de pollen en de lager gelegen delen is ook in het plangebied zichtbaar. De aanwezige boerderijen liggen op de pollen iets hoger in het landschap. Daarnaast is ook te zien dat het meest zuidelijke perceel hoger in het landschap ligt.
Afbeelding 4 - Weergave hoogte/reliëf plangebied
Het plangebied is in de huidige situatie grotendeels onbebouwd en bestaat overwegend uit grasland/landbouwgrond.
De bestaande bebouwing binnen het plangebied is geconcentreerd ter plaatse van de agrarische bedrijfspercelen aan het Breestuk 5 en 6.
Op dit perceel bevinden zich de agrarische bedrijfswoning en een kalverstal van ruim 2.000 m². De overige gronden zijn ingericht als tuingronden, waaronder een boomgaard. Het perceel beschikt over twee ontsluitingen op het Breestuk.
Op dit perceel bevinden zich de agrarische bedrijfswoning met bijgebouw en meerdere agrarische opstallen, waaronder melkveestallen en een mestsilo. Voor het overige zijn de gronden grotendeels verhard ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering. Het perceel beschikt over twee ontsluitingen op het Breestuk.
Ten behoeve van deze ontwikkeling heeft Buro Ontwerp & Omgeving een 'Inpassing-, Beeldkwaliteit- & Beplantingsplan' gemaakt. Op de inhoud van dit plan wordt hierna ingegaan. Voor het volledige 'Inpassing-, Beeldkwaliteit- & Beplantingsplan' wordt verwezen naar Bijlage 1 bij deze plantoelichting.
Hierna wordt eerst kort ingegaan op de transformatie ter plaatse van de bestaande erven aan het Breestuk 5 en 6. Voor het overige wordt verwezen naar de hierop volgende paragrafen.
Het agrarische perceel aan het Breestuk 5 wordt omgezet naar een reguliere woonfunctie. De kalverstal wordt gesloopt. Deze wordt vervangen door een kleinere veldschuur als bijgebouw bij de woning.
Op de specifiek invulling van dit erf en de omliggende gronden wordt nader ingegaan in de volgende paragrafen.
Het agrarische perceel aan het Breestuk 6 wordt voorzien van een woonbestemming waarbij nog een kleinschalige agrarische activiteit is toegestaan, te weten het houden van een aantal vleeskoeien. De meest noordelijke stal en de mestsilo worden afgebroken. Daarnaast wordt overtollige verharding verwijderd en vervangen door grasland. Eén van de schuren blijft behouden voor het houden van de bedoelde vleeskoeien en als berging voor materieel voor beheer en onderhoud van het agrarische (natuur)landschap. Voor het perceel Breestuk 6 wordt een fasering van de sloop van de agrarische bedrijfsgebouwen afgesproken waarbij een maximale termijn van 5 jaar na inwerkingtreding van dit bestemmingsplan wordt aangehouden.
Op de specifiek invulling van dit erf en de omliggende gronden wordt nader ingegaan in de volgende paragrafen.
De bestaande en nieuw toe te voegen erven hebben of krijgen een opzet die voldoet aan het erfprincipe. Leidend is het scheiden van functies op het erf. Door functiescheiding bestaat het erf uit een voor- (de vrouwelijke kant) en achterkant (de mannelijke kant), respectievelijk wonen en werken. Het erf, bij de schuren, is functioneel en sober, enigszins introvert. De vrouwelijke kant, gericht op het landschap is de ‘mooie’ en extraverte kant van het gebouw.
Dit gegeven komt tot uiting in de schetsontwerpen, maar onder andere ook in de beeldkwaliteit van de bebouwing. De zijde die gekeerd is naar het erf is meer gesloten, terwijl de zijde aan de kant van het landschap juist open is.
Deze uitgangspunten hebben geleid tot het volgende schetsontwerp voor het plangebied als geheel. Het plangebied is voor wat betreft de woongebieden te onderscheiden in het gebied aan het Breestuk en het gebied aan de Middendijk. Hier wordt hierna nader op ingegaan.
Afbeelding 5 - Schetsontwerp plangebied (Buro Ontwerp &Omgeving)
Het ontwerp voorziet in een drietal percelen met daarop drie woningen, waarbij de huidige twee boerderijwoningen blijven bestaan (A) en het perceel met de bestaande hoogstam fruitboomgaard een nieuwe woning (B) krijgt van max. 450 m³ (excl. inpandig bijgebouw). Op de bestaande erven worden ontsierende en in de toekomst niet meer in gebruik zijnde gebouwen en verhardingen verwijderd. De erven behouden het erfprincipe en behouden de bestaande opritten.
De nieuwe woning in de fruitboomgaard krijgt geen erfopzet. De woning zal refereren naar een fruitschuur en wordt in de bestaande boomgaard ingebed. De woning staat van de Breestuk af en zal hier niet op georiënteerd zijn. Richting de Breestuk heeft de woning een ingetogen en gesloten uitstraling, richting de fruitboomgaard bevindt zich de open zijde. Het toegangspad is functioneel/ informeel. Het parkeren vindt plaats in bijgebouwen in de vorm van (bestaande) (kap)schuren (C) of inpandig in de nieuwe woning.
De bestaande grote fruitboomgaard en de kleinere fruitboomgaard van Breestuk 5 worden/zijn waar nodig aangevuld met nieuwe fruitbomen. Het snoeiafval afkomstig uit de boomgaarden kan verwerkt worden in takkenrillen (F, parallel aan de structuur van het slagenlandschap) voor schuilgelegenheid van dieren. Daarnaast kunnen er door het bloem- en kruidenrijk grasland (G) onder de boomgaarden graspaden worden gemaaid (H).
Bestaande groenstructuren worden zoveel mogelijk behouden (J). (Erf)afscheidingen worden groen en kunnen bestaan uit een knip- en scheerhaag rond de woningen en een struweelhaag rond de bestaande schuur en bestaande boomgaarden, stal en de bestaande sleufsilo's.
Een en ander is weergegeven in onderstaande afbeelding.
Afbeelding 6 - Erfopzet woongebied Breestuk Buro Ontwerp & Omgeving)
Het ontwerp voorziet in een tweetal nieuwe erven met in totaal 10 woningen (C)(D); 2 vrijstaande van max. 850 m³, 2 vrijstaande van max. 750 m³ een tweekapper van max. 900 m³ en een rij van max. 1.500 m³. De nieuwe woningen vormen twee van elkaar verschillende erfensembles. Alle bebouwing is één laag met een kap. Bij de meest oostelijke vrijstaande woning (tegen het bosperceel aan) bestaat de mogelijkheid om deze te splitsen waarbij er een privétuin aan de noordzijde en aan de zuidzijde komt.
De erven zijn bereikbaar via een pad langs de noordelijke perceelsgrens. Langs dit pad wordt een meidoornhaag geplant. Voor de woningen zonder inpandig bijgebouw kan er vervolgens geparkeerd worden onder een kapschuur (E) met bergingen.
Er worden twee fruitboomgaarden gemaakt; één aan de Middendijk en één tussen de erven in. Het snoeiafval afkomstig uit de boomgaarden kan verwerkt worden in takkenrillen (H, parallel aan de structuur van het slagenlandschap) voor schuilgelegenheid van dieren. Daarnaast kunnen er door het bloem- en kruidenrijk grasland (J) onder de boomgaarden graspaden worden gemaaid (I).
Bestaande bomen worden behouden (L). (Erf) afscheidingen tussen de woningen worden groen en kunnen bestaan uit een knip- en scheerhaag van meidoorn, veldesdoorn, beuk of hulst. Daarnaast worden struweelhagen gemaakt rond de kapschuren (M). Op de erven komen een zestal erfbomen (B), die naast het functionele karakter ook een groene uitstraling aan het erf geven.
Langs de zuidelijke perceelsgrens is een strook van min. 5m vrijgehouden voor het onderhoud van de sloot door het Waterschap Vallei en Veluwe (K).
Een en ander is weergegeven in onderstaande afbeelding.
Afbeelding 7 - Erfopzet woongebied Middendijk Buro Ontwerp & Omgeving)
Een beeldkwaliteitsplan is een document dat dient ter inspiratie en toetsing. Architecten, ontwerpers, kopers/huurders en andere betrokkenen kunnen in het beeldkwaliteitsplan lezen wat het beoogde ruimtelijk beeld is. Zowel de criteria met betrekking tot de inrichting als de architectuur worden beschreven. Afwijken van deze criteria moet gemotiveerd worden.
Op deze plaats wordt enkel verwezen naar het beeldkwaliteitsplan dat is opgenomen in Bijlage 1. Hierbij wordt nog wel opgemerkt dat de realisatie en instandhouding van de bouwwerken/elementen conform dit beeldkwaliteitsplan is gewaarborgd in de planregels van dit bestemmingsplan. Het beeldkwaliteitsplan ligt tegelijktijdig met dit bestemmingsplan ter inzage en wordt net als het bestemmingsplan vastgesteld door de gemeenteraad.
Het beplantingsplan geeft richtlijnen voor de groeninrichting ten behoeve van de realisatie en het onderhoud. Het plan in onderverdeeld in drie delen:
1. Het plangebied (de ruimte tussen de erven);
2. De erven aan het Breestuk;
3. De erven aan de Middendijk.
Op deze plaats wordt enkel verwezen naar het beplantingsplan dat is opgenomen in Bijlage 1. Hierbij wordt nog wel opgemerkt dat de realisatie en instandhouding van de groeninpassing conform dit beplantingsplan is gewaarborgd in de planregels van dit bestemmingsplan. Het gaat om de voorwaardelijke verplichting die is opgenomen in lid 19.3.
In dit hoofdstuk wordt het plan getoetst aan de relevante ruimtelijke beleidskaders op rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau.
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;
Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.
Onderliggend plan speelt zich af op lokaal niveau en heeft geen duidelijk herkenbare relatie met het ruimtelijk ordeningsbeleid op nationaal niveau. Het realiseren van onderhavige ontwikkeling is primair een provinciale c.q. gemeentelijke verantwoordelijkheid en is daarmee niet in strijd met de uitgangspunten van de Nationale Omgevingsvisie. Het plan zorgt voor een bijdrage aan de identiteit van het gebied door de impuls voor het landschap en de bijpassende ontwikkeling ten behoeve van woningbouw. Het plan is daarmee in lijn met de Nationale Omgevingsvisie.
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. De SVIR biedt het kader dat de (nieuwe) ruimtelijke- en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 benoemt en de focus bepaalt voor mobiliteitsinvesteringen. De structuurvisie speelt in op een aantal ontwikkelingen en uitdagingen; krimp, groeiende mobiliteitsbehoefte, versterken internationale concurrentiepositie, koesteren en versterken ruimtelijke structuur, klimaatverandering, duurzame energie en het stelsel van regels en procedures. Een van de kernmiddelen die wordt ingezet om goed op deze ontwikkelingen en uitdagingen in te spelen is decentralisatie. Beslissingen over ruimtelijke ontwikkelingen wil het kabinet dichter bij burgers en bedrijven brengen en provincies en gemeenten krijgen de ruimte om maatwerk te leveren voor regionale opgaven. Voor de periode tot 2028 richt het Rijk zich op drie doelen:
Met bovengenoemde rijksdoelen zijn 13 nationale belangen aan de orde die in het SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van ruimtelijke ordening gekregen. Het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn.
Dit lokale plan heeft geen relatie met één van de 13 nationale belangen.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. De ladder is per 1 oktober 2012 ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen dat de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied. Een schematische weergave hiervan is opgenomen in afbeelding 8.
Afbeelding 8 - ladder voor duurzame verstedelijking
Met ingang van 1 juli 2017 is de nieuwe Ladder in werking getreden. Ongewijzigd hierin is dat in de toelichting op bestemmingsplannen de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden beschreven. De aard en omvang van de stedelijke ontwikkeling zijn bepalend voor de afbakening van het gebied waarbinnen de behoefte moet worden onderzocht. In de wet is bovendien toegevoegd dat bij een ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied goed gemotiveerd moet worden waarom deze niet in bestaand stedelijk gebied te realiseren is. De Laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.
In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Bij woningbouwontwikkelingen geldt dat in beginsel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als sprake is van de bouw van meer dan 11 woningen (uitspraak Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State 201608869/1/R3).
Toetsing Ladder voor duurzame verstedelijking
Voorliggend plan maakt de realisatie van 11 woningen mogelijk. Hiermee is sprake van een ontwikkeling die niet kan worden aangemerkt als een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in de ladder voor duurzame verstedelijking. Een nadere toetsing aan de ladder is dan ook niet noodzakelijk.
De Gelderse Omgevingsvisie is een integrale visie, niet alleen op het gebied van de ruimtelijke ordening, maar ook voor waterkwaliteit en veiligheid, bereikbaarheid, economische ontwikkeling, natuur en milieu, inclusief de sociale gevolgen daarvan. De Omgevingsvisie is de vervanger van het streekplan en enkele andere structuurvisies.
De titel van de Gelderse Omgevingsvisie is Gaaf Gelderland. Gaaf kent twee betekenissen. Enerzijds gaat gaaf in op de schoonheid van het landschap en de historie. Anderzijds heeft gaaf betrekking op de vernieuwing binnen Gelderland. De ambitie van Gelderland is het in stand houden van het landschap en de cultuurhistorische waarde. In de Omgevingsvisie staat een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal.
Gezond en veilig. Dat is een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna. Dat is voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. En, dat is aandacht hebben voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.
Schoon en welvarend. Dat is een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen. Maar dat is ook: het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. En, dat is het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.
Onderliggend plan past binnen de omgevingsvisie Gaaf Gelderland. De ontwikkeling draagt bij aan verschillende provinciale ambities, waaronder de realisatie van dynamische, duurzame en aantrekkelijke nieuwe woonlocaties waarbij nadrukkelijk aandacht is voor natuurontwikkeling (biodiversiteit, klimaatverandering) en de schoonheid en historie van het landschap.
In de Omgevingsverordening Gelderland (januari 2023) staan regels beschreven die ervoor zorgen dat de Omgevingsvisie Gelderland ook daadwerkelijk wordt uitgevoerd. De Omgevingsverordening dient dan ook als een juridisch instrument en beperkt zich tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. Daarmee dient de Omgevingsverordening als een toetsingskader bij het opstellen van nieuwe ruimtelijke plannen zoals een bestemmingsplan of een uitgebreide afwijkingsprocedure in het kader van de omgevingsvergunning.
De Omgevingsverordening Gelderland bestaat uit de volgende kaartlagen waaraan regels zijn verbonden: Landbouw, Glastuinbouw, Natuur, Landschap, Water en Milieu, Erfgoed en Veilige Leefomgeving.
Afbeelding 9 - uitsnede omgevingsverordening Gelderland
In afbeelding 9 is een uitsnede van de Omgevingsverordening Gelderland opgenomen waaruit valt op te maken welke relevante kaartlagen (met bijbehorende regels) van toepassing zijn op het plangebied. De locatie valt binnen de volgende thema's van het provinciale beleid: Glastuinbouwgebieden, intrekgebieden en Nationaal landschap. Op deze thema's wordt hierna voor zover relevant nader ingegaan.
Glastuinbouwgebieden
De locatie valt binnen een gebied waar specifieke regels gelden voor glastuinbouwbedrijven. Dit bestemmingsplan maakt echter geen ontwikkelingen mogelijk in relatie tot glastuinbouw. Verdere toetsing aan deze regels hoeft dan ook niet plaats te vinden.
Intrekgebied
Ook is het plangebied aangewezen als intrekgebied. De provincie streeft ernaar het grondwater als bron voor de drinkwatervoorziening te beschermen. Het is daarom verboden om in een intrekgebied werken tot stand te brengen of handelingen te verrichten ten behoeve van de winning van fossiele energie, zoals aardgas, aardolie, schaliegas en steenkoolgas. Daarvan is met dit plan geen sprake.
De ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt met dit bestemmingsplan heeft geen (onevenredige) gevolgen voor het grondwater als bron voor de drinkwatervoorziening.
Nationaal landschap
Het plangebied maakt onderdeel uit van het Nationaal landschap dat buiten het Gelders natuurnetwerk en de Groene ontwikkelingszone valt. In dit gebied geldt dat een bestemmingsplan in beginsel alleen bestemmingen mogelijk mag maken die de kernkwaliteiten van een Nationaal Landschap niet aantasten.
In dit geval is sprake van een ontwikkeling waarbij fors wordt geïnvesteerd in natuur- en landschapsontwikkeling, een en ander conform de ter plaatse aanwezige gebiedskenmerken. Geconcludeerd wordt dat er hiermee geen sprake is van aan aantasting van het Nationaal landschap, maar juist van een versterking van de landschapswaarden.
Conclusie
Het plan is niet in strijd met provinciaal beleid.
De gemeenten in de regio Stedendriehoek, met daarin de steden Apeldoorn, Deventer en Zutphen, hebben gezamenlijk een regionale structuurvisie opgesteld. Deze visie vormt de integrale afstemming tussen de ruimtelijke opgaven binnen de regio en is beleidsmatig tevens vertaald in provinciaal beleid.
De regionale visie zet vooral in op verdere herstructurering en intensivering van het bestaand stedelijk gebied. Enerzijds wordt een deel van het woningbouwprogramma gerealiseerd in de steden Apeldoorn, Deventer en Zutphen, maar tevens wordt een deel gerealiseerd in de bestaande dorpen en kernen. Daarbij gaat het om herontwikkeling, om afronding van bestaande bebouwingstructuren en om een intensivering van centrumdorpse woonmilieus. Hiernaast zijn (beperkt) ook specifieke dorpse uitbreidingen mogelijk om het inwonertal in sommige dorpen op peil te houden.
Voor de gemeente Voorst is de expliciete opname van een woningbouwprogramma voor de dorpen in de gemeente van belang. Een programma dat de lokale behoefte te boven kan gaan. Zo wordt een bijdrage geleverd aan de vitaliteit van de dorpen en aan het vergroten van het woonmilieu 'landelijk en dorps wonen'.
Met dit plan worden 11 woningen toegevoegd, grotendeels in aansluiting op het dorp Nijbroek. Er wordt hier bewust gekozen voor de realisatie van woningen die passend zijn in dit overgangsgebied tussen het dorp en het landelijk gebied. Hiermee ontstaat een woonklimaat dat past binnen het uitgangspunt van 'landelijk en dorps wonen'.
De ontwikkeling past hiermee binnen de kaders van de regionale structuurvisie.
De gemeente Voorst maakt deel uit van de Cleantech Regio waarbinnen de samenwerkende gemeenten op regionaal niveau afspraken maken. Dit gebeurt onder meer op het gebied van woningbouw in de regionale woonagenda. In de onlangs (eind 2020) geëvalueerde en herijkte regionale woonagenda is de woningbehoefte voor de regio tot 2030 uiteengezet.
Met de woningbouwprogrammering in de regio wordt gestuurd op kwaliteit. Het behouden en versterken van de woonkwaliteit vraagt om de juiste woning, voor de juiste doelgroep, op de juiste plek in de regio. Daarbij kan woningbouw niet los worden gezien van de lokale woningbehoefte, het bestaande woningaanbod, de specifieke plek en veranderende woningbehoefte. Daarvoor is bovenal maatwerk op lokaal niveau. Om vanuit de gezamenlijke ambitie op kwalitatieve groei te sturen zijn richtinggevende principes ontwikkeld voor het lokaal beoordelen van woningbouwplannen. Het gaat daarbij om drie speerpunten:
In het onderstaande schema zijn deze speerpunten nader uitgewerkt.
Afbeelding 10 - speerpunten regionale woonagenda
Naast de kwalitatieve afspraken, zijn in regionaal verband ook kwantitatieve afspraken gemaakt voor de periode 2020 - 2030. In de regionale woonagenda is per gemeente een bandbreedte opgenomen tussen de behoefte op basis van huishoudensgroei (lage bandbreedte) en het inlopen van een theoretisch woningtekort (hoge bandbreedte). In de regio wordt per gemeente gekoerst op een realistisch woningbouwprogramma waarbij vraag een aanbod goed op elkaar aansluiten. Binnen de kwantitatieve afspraken continueert de gemeente Voorst haar koers om gemiddeld 80 woningen per jaar toe te voegen. De gemeente Voorst zet in op een realistische prognosticering waarbij het belangrijk is dat woningbouw aansluit op de korte- en lange termijn behoefte en het dorpse karakter.
De ontwikkelingen die onderdeel uitmaken van dit plan dragen bij aan meerdere speerpunten. Met de sloop van de stallen die (op korte termijn) niet meer worden gebruikt wordt bijgedragen aan de ontstening van het landelijk gebied. De omzetting naar en de toevoeging van woningen, met een gedifferentieerd aanbod en woonmilieu passend in de omgeving (kwaliteit), draagt bij aan een duurzaam en evenwichtig woningaanbod.
Het plan past dan ook binnen de kaders van de Woonagenda Cleantech Regio 2018.
Op 18 december 2017 heeft de gemeente Voorst de Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst (RTV) 'Kwaliteit, Verbinding en Duurzaamheid' vastgesteld. Deze Ruimtelijke Toekomstvisie is vooruitlopend op de nieuwe Omgevingswet (treedt naar verwachting in 2022 in werking) opgesteld. Met de Omgevingswet wordt het ruimtelijke beleid dynamischer opgesteld, meer ontwikkelingsgericht. Participatie speelt hierbij een belangrijke rol. De rol van de overheid is aan het veranderen. Inwoners en ondernemers krijgen een grotere rol in het ruimtelijk beleid. Met de nieuwe Omgevingswet krijgen initiatieven vanuit de samenleving waar mogelijk meer ruimte. De taak van de gemeente richt zich voornamelijk op het afwegen van alle belangen.
De RTV 'Kwaliteit, Verbinding en Duurzaamheid' heeft een dubbele doelstelling. Enerzijds zijn bij de totstandkoming van de RTV doelen bepaald met de samenleving en hoe deze behaald moeten worden. Aan de andere kant dient de visie ook als toetsingskader voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Centraal in het ruimtelijk beleid van de gemeente Voorst staat dan ook onze eigen identiteit. Nieuwe ontwikkelingen moeten hierbij aansluiten en waar mogelijk versterken. Onder identiteit wordt verstaan: diversiteit en kwaliteit van de landschappen in de gemeente, de bijzondere monumenten en rijke cultuurhistorie, de dorpse schaal van de kernen, de menselijke maat en de krachtige sociale samenhang in de gemeente. Ook duurzaamheid maakt een onderdeel uit van de identiteit. Het gaat dan om de wens en de noodzaak om de ruimtelijke, economische en sociale kwaliteiten toekomst bestendig te maken. Op basis van de identiteit zijn in Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst de volgende thema's geformuleerd:
Een belangrijk uitgangspunt uit de toekomstvisie is dat bij nieuwe ontwikkelingen het landschap de drager is. Daarnaast geldt dat bij woningbouwontwikkelingen wordt gebouwd naar behoefte, gericht op kwaliteit en (in)passend in de omgeving.
Met onderliggend plan wordt ingespeeld op een lokale woningbouwbehoefte. Het plan, waarbij sprake is aan een verscheidenheid aan woningtypologieën en een forse investering in natuur- en landschapskwaliteiten, versterkt daarbij zowel het unieke landschap van Nijbroek en past binnen de dorpse schaal van Nijbroek. Het plan draagt hiermee bij aan de identiteit van de gemeente Voorst. Geconcludeerd wordt dat het plan past binnen de uitgangspunten van de Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst.
In de in 2017 vastgestelde Woonvisie ‘Aantrekkelijk Voorst 2025’ is de gemeentelijke visie gegeven op het wonen in de gemeente Voorst. De gemeente Voorst is een aantrekkelijke plek om te wonen, gelegen in de groene zone tussen de steden Deventer, Zutphen en Apeldoorn. De gemeente is goed bereikbaar en heeft een goed voorzieningenniveau. Van belang is dit zo te behouden en dit te versterken. De vraag naar woningen neemt toe, waarbij jaarlijks circa 80 woningen aan de woningvoorraad worden toegevoegd. De meeste van deze woningen maken onderdeel uit van bestaande plannen. Het gros hiervan richt zich op Twello, omdat hier de vraag het grootst is.
Om de gemeente Voorst aantrekkelijk te houden kent de Woonvisie vier pijlers van woonbeleid die richtinggevend zijn voor het gemeentelijke woonbeleid tot 2025. Het gaat om de volgende vier pijlers:
Elk van de pijlers kent verschillende speerpunten. In onderstaande afbeelding is een overzicht van de verschillende pijlers en speerpunten schematisch weergegeven.
Afbeelding 11 - Pijlers en speerpunten Woonvisie
Er worden 11 woningen ontwikkeld. Hiervan komt 1 compacte woning in de oude boomgaard aan het Breestuk 6 (referentie fruitschuur) te staan en 10 woningen verdeeld over 2 nieuwe erven tegen de dorpskern van Nijbroek aan. De woningen worden ontwikkeld voor diverse doelgroepen en hebben dan ook verschillende inhoudsmaten.
Dit betekent voor dit plan:
Voorliggend plan speelt hiermee in op de behoefte, er is namelijk een concrete vraag naar woningbouw voor verschillende doelgroepen.
Het plan is hiermee in overeenstemming met de gemeentelijke woonvisie.
Om de kwaliteit van het landelijk gebied op het huidige hoge niveau te houden, heeft de regio stedendriehoek in 2008 functieveranderingsbeleid geformuleerd. Ingezet werd op de sloop van landschapontsierende bebouwing om verpaupering en leegstand tegen te gaan. Door ter compensatie nieuwe functies (zoals wonen) toe te staan wordt de leefbaarheid van het platteland vergroot. Dit beleid vormde jarenlang ook het gemeentelijke toetsingskader.
De kwaliteit van het landelijk gebied staat door de ontwikkelingen in de landbouw, de afname van natuur en landschap, de energietransitie, de woningbouwopgave et cetera onder druk. Daarom hebben wij ervoor gekozen om het functieveranderingsbeleid te actualiseren en in te zetten op landschapsversterking, meer natuurontwikkeling en behoud en herstel van cultuurhistorische waarden. Dit maakt dat voor de term Rood voor Groen is gekozen: wanneer een initiatiefnemer in het buitengebied een ontwikkeling wenst, moet dit in ieder geval leiden tot meer natuur en landschap. De gemeente Voorst wil met dit Rood voor Groen beleid de ruimtelijke kwaliteit bevorderen door aanleg van natuur en/of sloop van landschapontsierende bebouwing.
Zo willen we met z'n allen naar een duurzamere en extensievere landbouw en door korte ketens (voor een deel) voorzien in onze eigen voedselbehoefte, Ook komen er in de toekomst agrarische gebouwen vrij waar een opgave ligt en hebben we een opgave voor de ontwikkeling van meer natuur en bos. Met toepassing van het nieuwe Rood voor Groenbeleid willen we door nieuwe rode functies in te zetten, de groene functies versterken.
Samengevat ligt het doel van dit beleid in het behoud en verdere ontwikkeling van de kwaliteit van ons landelijk gebied. Belangrijk daarbij zijn natuur en landschap, het herstel van cultuurhistorische waarden, het optimaliseren van recreatieve routes en hoogwaardige (verblijf)recreatie, innovaties in energie en klimaat, vernieuwing van de agrarische sector en vernieuwende woonvormen die iets toevoegen aan het bestaande aanbod.
De wens is Rood voor Groen beleid op te stellen dat uitvoering geeft aan bovengenoemde strategische plannen. De gemeente heeft concrete acties om doelen uit het strategische beleid te bereiken, opgenomen in een Uitvoeringsagenda behorende bij de Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst. Dit is een dynamisch product dat regelmatig wordt geactualiseerd. Medewerking aan een initiatief tot functieverandering wordt gekoppeld aan de bijdrage van dat initiatief aan de realisering van acties uit het uitvoeringsprogramma. De relevante thema's voor functieverandering zijn:
- landschap en natuur;
- optimaliseren recreatieve routes en hoogwaardige (verblijf)recreatie;
- bijdrage aan integrale gebiedsontwikkeling;
- behoud en herstel cultuurhistorische waarden;
- innovaties energie en klimaat;
- natuurinclusief en circulair bouwen;
- vernieuwing agrarische sector;
- vernieuwende (en compactere) woonvormen.
We vinden het erg belangrijk dat ook in het buitengebied ruimte wordt geboden aan verschillende typen woningen van diverse prijsklassen. Dus niet alleen grote, dure vrijstaande woningen maar ook bijvoorbeeld compacte woonvormen (binnen één volume) met een passende prijs (een aantal onder de NHG-grens of in het (midden)huursegment). Ook valt te denken aan de toevoeging van levensloopbestendige woningen, starterswoningen, groepswonen met gedeelde voorzieningen of natuurinclusieve woningen. Vanuit het oogpunt van betaalbaarheid van woningen focussen we op bouwen binnen één volume. Bij 3 of meer woningen is een differentiatie in woningtypen verplicht.
In dit geval is sprake van een maatwerkplan waarbij twee agrarische erven worden getransformeerd, woningen worden toegevoegd en fors wordt geïnvesteerd in natuur- en landschapsontwikkeling. Het gaat om een ontwikkeling met een grote maatschappelijke meerwaarde.
Deze meerwaarde vertaald zich in onder andere:
Ontstening, sloop agrarische bedrijfsgebouwen
Beide agrarische erven worden aangepast. De agrarische functie van Breestuk 5 verandert in een woonfunctie. De huidige kalverstal wordt afgebroken in ruil voor een kleinere veldschuur. Ook op het erf van Breestuk 6 worden agrarische opstallen afgebroken. Eén van de schuren blijft behouden voor kleinschalige agrarische activiteit (het houden van een aantal vleeskoeien) en als berging voor materieel voor beheer en onderhoud van het agrarische (natuur)landschap. Voor het perceel Breestuk 6 wordt een fasering van de sloop van de agrarische bedrijfsgebouwen afgesproken waarbij een maximale termijn van 5 jaar na inwerkingtreding van de planologische regeling wordt aangehouden.
Klimaatadaptatie
Op twee plekken worden poelen aangelegd die in verbinding staan met de sloten. De sloten zullen ecologisch beheerd worden waardoor het water minder snel wordt afgevoerd en de kans krijgt om in de bodem te infiltreren. Aan de Zeedijk wordt een rabattenbos aangelegd waar ook het water vastgehouden kan worden.
Natuur en landschapsversterking
Voor de natuurlijke inrichting van de nattere gebieden is houvast gezocht bij het natuurdoeltype Grote Modderkruiper. Dit is een vis die op de rode lijst staat, maar op een aantal plekken in de polder nog voorkomt. De vis heeft ondiep water nodig om zich te kunnen voortplanten. De ecologisch beheerde sloten, de rabattenbosjes en de poelen bieden een goede habitat voor niet alleen de Grote Modderkruiper maar ook voor diverse andere dieren maar ook planten.
De bosjes en landschapselementen zoals hagen en singels bieden bescherming en voedsel voor reeën, dassen en andere zoogdieren. Het akker biedt ook in de winter voedsel voor diverse dieren (bijvoorbeeld muizen die roofvogels aantrekken) maar ook dassen.
Stikstofreductie
Een intensief agrarisch bedrijf (met planologisch uitbreidingsmogelijkheden) stopt en er komt geen nieuwe (bijv. vanuit de Gelders Vallei) voor in de plaats. Daarnaast wordt een ander agrarisch bedrijf afgebouwd. Dit betekent een stikstofreductie.
Erfgoed
Herstel van landschapselementen versterkt het karakter van de polder (accentuering slagenlandschap en terugbrengen (natte) hakhoutbosjes en akkers). Voor het plan is houvast gevonden bij oude kaarten (HisGis uit 1832). De initiatiefnemers hebben recent de oude boomgaard naast/tegenover hun erven aangekocht. Deze was niet beschermd (heeft een agrarische bestemming). Het is dan ook vanuit erfgoed een plus dat deze nu blijft behouden en wordt aangevuld.
Woningaanbod
Er worden 11 woningen ontwikkeld voor diverse doelgroepen. Hier is reeds op ingegaan in de vorige paragraaf inzake de woonvisie. Hiermee wordt voldaan aan de voorwaarden uit het beleid inzake en differentiatie in woningtypen.
Vanwege deze forse compensatie wordt het in dit geval acceptabel geacht dat het gros van de nieuw te realiseren woningen wordt gebouwd op een andere plaats dan waar er wordt gesloopt. Vanwege het relatief grote aantal nieuw te bouwen woningen (11) past het in dit geval ook beter om deze woningen hoofdzakelijk te bouwen op een locatie in aansluiting op het dorp Nijbroek, en niet op de slooplocaties. De ontwikkeling is uitgewerkt in een 'Inpassing-, Beeldkwaliteit- & Beplantingsplan' dat als Bijlage 1 is opgenomen bij deze toelichting en waarvan de belangrijkste realisatie- en instandhoudingsdoelstellingen zijn gewaarborgd in de planregels.
In het Landschapsontwikkelingsplan Van Veluwe tot IJssel (LOP) geeft de gemeente op concrete en uitgebreide wijze inhoud aan de specifieke kenmerken, kwaliteiten én betekenis van het landschap. Het LOP is een bouwsteen voor toekomstige visievorming en toetsingskader voor talrijke autonome en planmatige ontwikkelingen.
Op basis van een analyse van de kernkwaliteiten van het landschap, worden in het LOP landschapseenheden en waardevolle landschapselementen onderscheiden en benoemd. Voor deze landschapseenheden en landschapselementen is een samenhangende landschapsontwikkelingsvisie ontwikkeld. Kernpunten van deze visie zijn:
Kernkwaliteiten en landschapsontwikkelingsvisie vormen gezamenlijk een belangrijk toetsingskader bij het beoordelen van nieuwe ontwikkelingen.
Het plangebied maakt onderdeel uit van de landschapseenheid 'Veenontginning Nijbroek'. Hier wordt hierna nader op ingegaan.
Beschrijving landschap
Een bijzondere planmatige broekontginning is het Nijbroek. Bijzonder aan het Nijbroek is de vroege ontginning in de 14e eeuw. Het Nijbroek wordt door de wijze van verkavelen ook wel aangeduid als een veenontginningsgebied, hoewel het feitelijk geen veengebied is.
Voor het Nijbroek zijn de haaks op elkaar staande hoofdrichtingen van ontginningsbases en kavels (slagen) kenmerkend. Vooral in het zuiden van de ontginningseenheid Nijbroek treft men een zeer regelmatige verkaveling aan, met kenmerkende slagen van 60 bij 2250 meter. De verkavelingen en de wegen vormen min of meer een grid. Langs de ontginningsassen Veluwse dijk, Middendijk en Zeedijk ontstond geleidelijk aan verspreide bebouwing, vaak op pollen (verhogingen). Aan de Middendijk groeide verspreide bebouwing uit tot de kern Nijbroek.
Het Nijbroek kende behalve veel sloten ook een groot aantal hagen en is tot 1900 behoorlijk dicht begroeid geweest. In de zomer vielen de sloten periodiek droog zodat een aanvullende veekering moest worden aangelegd. Veel van deze hagen zijn inmiddels uit het landschap verdwenen. Naast hagen komen in het gebied ook bosjes, grienden en eendenkooien voor, vooral in de zuidelijke helft. Het grondgebruik bestaat hoofdzakelijk uit grasland en melkveehouderij bepaalt het beeld.
Landschapsbeleid
Het historische heggenlandschap moet worden hersteld, door de aanplant van elzen, knotwilgen en meidoornhagen in oost-west richting.
Motivering/achtergronden: Hoogste kwaliteit van de veenontginning Nijbroek is het zeer karakteristieke ontginningspatroon dat voor een belangrijk deel bestaat uit stroken land, de slagen. Het herstellen van de historisch vlechtheggen als kavelgrens tussen de slagen versterkt de landschappelijke identiteit van dit landschap. Door overwegend aan te planten in oost-west richting blijven lange zichtlijnen over dit nu nog tamelijk open landschap behouden, maar wordt het gebied minder kwetsbaar voor verrommeling door toenemende (agrarische) bebouwing.
Rond grootschalige bebouwing wordt het landschap versterkt door toevoeging van erfbeplantingen en kavelbeplantingen.
Motivering/achtergronden: In het gebied komen veel agrarische bedrijven voor en de maat en schaal van de bedrijven en hun bebouwing nemen nog steeds toe. Om het effect van verstening van het landschap tegen te gaan wordt voorgesteld om nieuwe bouwplannen, maar waar mogelijk ook bestaande bebouwing, landschappelijk in te passen door beplanting aan te brengen. Bij voorkeur bestaat de beplanting, in aansluiting op het gewenste heggenlandschap, uit kavelbeplantingen aan weerskanten van het bouwblok. Ook bij functieverandering en VAB wordt gestuurd op het herstel van bovengenoemde kenmerken.
Langs noord-zuid lopende wegen worden wegbeplantingen aangelegd en hersteld (met populieren, essen of iepen).
Motivering/achtergronden: De noord-zuid lopende wegen worden binnen deze landschapseenheid vaak begeleid door verspreide bebouwing en lopen evenwijdig aan het stelsel van weteringen. Veel van deze wegen zijn op dit moment al beplant. Deze hoofdrichting van het gebied en de samenhang tussen wegen, bebouwing en weteringen, moet herkenbaar blijven. Daarom wordt gekozen voor behoud en uitbreiding van wegbeplantingen. Vanwege de grote maten van dit landschap heeft de aanplant van populieren de voorkeur.
In Hoofdstuk 3 is reeds uitvoering ingegaan op het Inpassing-, Beeldkwaliteit- & Beplantingsplan dat onderdeel uitmaakt van dit bestemmingsplan. De invulling van het plan op het gebied van inpassing, beeldkwaliteit en beplanting is afgestemd op de landschappelijke- en natuurwaarden van de omgeving. Hierbij is zoveel mogelijk rekening gehouden met de inhoud en voorwaarden voor ontwikkelingen die voortvloeien uit het landschapsontwikkelingsplan. Dit blijkt ook wel uit de inhoud van het Inpassing-, Beeldkwaliteit- & Beplantingsplan.
Op deze plaats wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling in overeenstemming is het met het 'Landschapsontwikkelingsplan van Veluwe tot IJssel (2009)'. Voor het overige wordt verwezen naar het bedoelde plan dat als Bijlage 1 is opgenomen bij deze toelichting.
In dit hoofdstuk worden de randvoorwaarden vanuit de relevante milieu- en omgevingsaspecten behandeld. Dit om aan te tonen dat dit bestemmingsplan uitvoerbaar is.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan onderzoek te worden verricht naar de geschiktheid van de gronden voor het beoogde doel. In het geval van een verontreiniging moet de omvang ervan worden vastgesteld, zodat beoordeeld kan worden of, en zo ja welke, kosten zijn gemoeid met het verwijderen of verminderen van die verontreiniging, zodat voldaan wordt aan de eisen van de milieuwetgeving.
Ten behoeve van dit bestemmingsplan heeft Dumea Milieu verkennende bodemonderzoeken uitgevoerd binnen het plangebied. Hierbij zijn drie afzonderlijke onderzoeken uitgevoerd voor respectievelijk de locaties Breestuk 5, Breestuk 6 en de nieuwbouwlocaties aan de Middendijk. Hierna wordt kort ingegaan op de belangrijkste onderzoeksconclusies. Voor de volledige onderzoeksrapportages wordt verwezen naar respectievelijk bijlage 2, bijlage 3 en bijlage 4 bij deze plantoelichting.
Breestuk 5
Op basis van het onderzoek wordt een nader bodemonderzoek voor deze locatie niet noodzakelijk geacht. De onderzoekslocatie wordt vanuit milieuhygiënisch oogpunt geschikt geacht voor het beoogde gebruik.
Breestuk 6
Op basis van het onderzoek wordt een nader bodemonderzoek voor deze locatie niet noodzakelijk geacht. De onderzoekslocatie wordt vanuit milieuhygiënisch oogpunt geschikt geacht voor het beoogde gebruik.
Nieuwbouwlocaties Middendijk
Op basis van het onderzoek wordt een nader bodemonderzoek voor deze locatie niet noodzakelijk geacht. De onderzoekslocatie wordt vanuit milieuhygiënisch oogpunt geschikt geacht voor het beoogde gebruik.
Eindconclusie
De resultaten van de uitgevoerde bodemonderzoeken geven geen milieuhygiënische belemmeringen voor onderhavig plan en het verkrijgen van een omgevingsvergunning voor de bouw van de woningen. Aanvullend onderzoek is dan ook niet nodig.
De Wet geluidhinder heeft tot doel de volksgezondheid en het milieu te beschermen tegen geluidsoverlast. Bij het opstellen van een bestemmingsplan is dan ook aandacht voor het aspect geluid noodzakelijk. Geluidsbelasting op gevels van geluidsgevoelige objecten moet binnen de normen blijven. Het gaat hier zowel om geluidhinder van wegverkeer, railverkeer en gezoneerde industrieterreinen. Dit bestemmingsplan maakt nieuwe geluidsgevoelige functies/gebouwen (woningen) mogelijk.
Het plangebied ligt niet in de nabijheid van een spoorweg of industrieterrein, om deze reden ondervindt de locatie geen hinder van railverkeer of van het bedrijventerrein. Hierna wordt specifiek ingegaan op het onderdeel wegverkeerslawaai.
Wegverkeerslawaai
Woningen Breestuk
De bestaande (bedrijfs)woningen aan het Breestuk 5 en 6 blijven behouden. Met de nieuwe boomgaardwoning is er wel sprake van het toevoegen van een geluidsgevoelig object als bedoeld in de Wgh.
Deze woning bevindt zich formeel binnen de wettelijke geluidszone van het Breestuk. Dit betreft een eenbaansweg waar een maximumsnelheid van 60 km/uur geldt. Deze weg wordt echter bijna uitsluitend gebruikt door bestemmingsverkeer, te weten bedrijven en bewoners die wonen/werken aan het Breestuk of de directe omgeving hiervan. Hierdoor is de verkeersintensiteit op deze weg dusdanig laag dat met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden gesteld dat de geluidsbelasting als gevolg van het Breestuk voldoet aan de wettelijke voorkeurswaarde van 48 dB. Een akoestisch onderzoek voor deze woning wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.
Woningen Middendijk
De nieuwbouwwoningen aan de Middendijk liggen gedeeltelijk binnen de wettelijke geluidszone van de Middendijk, voor zover het het 60 km/uur gedeelte van deze weg betreft. Binnen het dorp Nijbroek betreft de Middendijk een 30 km/uur weg zonder wettelijke geluidszone.
De woningen op het achterste woonerf vallen volledig buiten de wettelijke geluidzones van omliggende wegen.
De woningen op het voorste erf vallen wel binnen de wettelijke geluidszone van de Middendijk (buiten kom 60 km/uur zone). De verkeersintensiteit op deze weg is echter relatief laag. Tegelijkertijd geldt voor de meeste woningen op dit erf dat er sprake van een zekere vorm van barrièrewerking/geluiddemping als gevolg van de bebouwing die wordt gebouwd op kortere afstand van de Middendijk. Mede gezien bovenstaande, en de onderlinge afstand tussen de dichtstbijzijnde woning en het 60 km/uur deel van de Middendijk, kan met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid worden gesteld dat de geluidsbelasting als gevolg van de Middendijk voldoet aan de wettelijke voorkeurswaarde van 48 dB. Een akoestisch onderzoek voor deze woningen wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.
Conclusie
Het aspect 'geluid' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
De eisen voor de kwaliteit van de buitenlucht zijn sinds november 2007 vastgelegd in de Wet milieubeheer (Wm, in titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen). In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat de Wet luchtkwaliteit bestaat uit in Europees verband vastgestelde normen voor maximumconcentraties voor een aantal luchtvervuilende stoffen. In Nederland kunnen met name fijn stof (PM10) en stikstofoxiden (NO2) problemen opleveren met betrekking tot overschrijding van de grenswaarden. Fijn stof wordt grotendeels veroorzaakt door grote industriële bronnen en het wegverkeer, NO2 wordt voornamelijk veroorzaakt door wegverkeer. Indien het uitoefenen van bevoegdheden zoals het vaststellen van bestemmingsplannen of het afwijken van het bestemmingsplan op grond van artikel 2.12 lid 1 sub a onder 1 van de Wabo gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen bestuursorganen die bevoegdheden uitoefenen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:
Sinds 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht. Volgens het NSL draagt een project 'niet in betekenende mate' (Nibm) bij zo lang de concentratie fijn stof of stikstofdioxide niet meer dan 3% bedraagt.
Volgens de regeling Nibm wordt die grens pas overschreden bij bijvoorbeeld woningbouwprojecten van meer dan 1500 woningen of kantoorlocaties met meer dan 10.000 m2 bruto vloeroppervlak. Voor ontwikkelingen die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeft niet te worden getoetst aan de grenswaarden.
Dit bestemmingsplan maakt de bouw van 11 woningen, natuurontwikkeling en de sanering van een intensieve veehouderij mogelijk en kan daarmee worden aangemerkt als ontwikkeling die in niet betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. De locatie is tevens niet gelegen binnen een gebied waarin de normen van luchtkwaliteit worden overschreden.
Geconcludeerd wordt dat de Wet luchtkwaliteit en het Besluit Nibm geen belemmering vormen voor onderhavige ruimtelijke ontwikkeling.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) gehanteerd. Het PR biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het GR legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Hieronder is de ligging van het plangebied en het omliggende gebied weergegeven op de risicokaart. Hieruit blijkt dat er in de omgeving van het plangebied sprake is van een hoogspanningsverbinding. Ook bevindt het plangebied zich, ondanks dat dit niet zichtbaar is op onderstaande afbeelding, binnen een overstromingsrisicogebied.
Afbeelding 12 - Uitsnede risicokaart
Elektromagnetische straling
In 2005 heeft het toenmalige ministerie van VROM een beleidsadvies met betrekking tot hoogspanningslijnen aan gemeenten, netbeheerder, en provincies uitgebracht. In dat advies wordt aangeraden om zoveel als redelijkerwijs mogelijk is te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microtesla (de magneetveldzone).
De magneetveldzone van een hoogspanningslijn is het gebied links en rechts van een bovengrondse hoogspanningslijn waar het magneetveld gemiddeld over een jaar sterker is dan 0,4 microtesla. Het begrip magneetveldzone wordt alleen gebruikt voor bovengrondse hoogspanningslijnen en niet voor andere onderdelen van het elektriciteitsnetwerk.
Er heerst soms verwarring over wat precies met de breedte van de magneetveldzone wordt bedoeld en met de minimale afstand die geadviseerd wordt tussen de hoogspanningslijn en woningen, scholen in het 'beleidsadvies hoogspanningslijnen'. De breedte van de magneetveldzone is de totale breedte tussen de 0,4 microtesla-grenzen links en rechts van de hoogspanningslijn. De minimale afstand die geadviseerd wordt tussen de hoogspanningslijn en een woning is de helft van deze breedte. Alleen als het magneetveld links en rechts verschillend van sterkte is, kan de minimale afstand aan de linker en rechterkant meer of minder dan de helft van de totale breedte zijn.
De magneetveldzone is over het algemeen breder voor hoogspanningslijnen met een hogere spanning. In de onderstaande tabel zijn de indicatieve magneetveldzones voor verschillende soorten hoogspanningslijnen weergegeven.
Afbeelding 13 - De sterkte van het magneetveld en omvang van de magneetveldzone bij verschillende soorten hoogspanningslijnen (kennisplatform.nl)
In voorliggend geval is blijkens afbeelding 12 sprake van een 150 kV Donaumast. De bijbehorende indicatieve magneetveldzone bedraagt circa 55-80 meter. Binnen een straal van 80 meter van de hoogspanningsleidingen worden er in het kader van dit bestemmingsplan geen nieuwe functies (woningen) toegevoegd.
In het geldende bestemmingsplan is tevens rekening gehouden met de bij deze hoogspanningsverbinding behorende magneetveldzone, middels het opnemen van de dubbekbestemming 'Leiding – Hoogspanning'. Ter plaatse gelden beperkingen voor het gebruik en met name de bouwmogelijkheden. Deze dubbelbestemming valt gedeeltelijk over het plandeel Breestuk 6 heen. Hier is echter geen sprake van bouwactiviteiten, enkel sloop. Afhankelijk van de boogde/noodzakelijk werkzaamheden op deze locatie is mogelijk een omgevingsvergunning nodig. De dubbelbestemming vormt echter geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Overstromingsrisicogebied
Het plangebied ligt in een gebied dat volgens de Gelderse Risicokaart een middelgroot risico loopt op overstromingen. Deze middelgrote kans houdt in dat er eens in de 100 jaar overstromingen kunnen plaatsvinden. Bovendien ligt het plangebied in een beschermd gebied. Dit houdt in dat het gebied wordt beschermd door een primaire waterkering tegen buitenwater (zee, grote rivieren etc.) en regionale wateren (kleine rivieren, kanalen etc.).
Opgemerkt wordt dat in onderhavig plan rekening is gehouden met de inpassing van voldoende buffermogelijkheden voor water.
Voor het aspect externe veiligheid luidt de conclusie dat het zojuist genoemde risico op overstromingen geen belemmering vormt voor het onderliggende bestemmingsplan.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Hieronder wordt verstaan het aanbrengen van voldoende ruimte tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen de milieubelastende en milieugevoelige functies.
Woningen Breestuk
De bestaande woningen aan het Breestuk 5 en 6 blijven behouden. Hiermee is er in relatie tot deze woningen geen sprake van een veranderende situatie in relatie tot milieuzonering. Wel worden er binnen het plangebied 11 nieuwe woningen, en hiermee milieugevoelige objecten, gerealiseerd.
Naast Breestuk 5 wordt een nieuwe boomgaardwoning gerealiseerd. De agrarische bedrijfsactiviteiten op nr. 5 vervallen echter. Wel blijft er ter plaatse van Breestuk 6 sprake van kleinschalige agrarische activiteiten (houden van vleeskoeien).
Opgemerkt wordt dat de grootste richtafstand bij veehouderijen veelal geldt voor het aspect geur. Bij veehouderijen zijn echter niet de adviesafstanden, maar de wettelijk aan te houden afstanden of de berekenende geuremissiecontouren voor vergunningplichtige veebedrijven bepalend. Hier wordt in de volgende paragraaf nader op ingegaan. Voor de overige milieuaspecten (geluid, stof en gevaar) geldt een grootste richtafstand van 50 meter voor het aspect 'geluid'. De afstand tussen de te behouden stal op het perceel Breestuk 6 en de nieuwe boomgaardwoning aan het Breestuk 5 bedraagt circa 100 meter. Hiermee wordt voldaan aan de richtafstanden en wordt ter plaatse van de woning een aanvaardbaar woon- en leefklimaat verwacht. Omgekeerd worden de activiteiten aan het Breestuk 6 niet belemmerd als gevolg van de realisatie van de Boomgaardwoning.
Woningen Middendijk
In de directe omgeving van de nieuwbouwwoningen aan de Middendijk bevinden zich meerdere milieubelastende functies, of locaties waar milieubelastende functies conform de geldende bestemmingsplannen zijn toegestaan.
Aan de Middendijk 53 is een basisschool gevestigd. Dit betref een milieucategorie 2 functie met een grootste richtafstand van 30 meter. De afstand tussen het perceel waar deze basisschool is gevestigd en de eerste nieuwbouwwoning aan de Middendijk bedraagt minimaal 30 meter. Hiermee wordt aan de richtafstanden voldaan.
Aan de Middendijk 45/45a is een tankstation zonder lpg gevestigd. Dit betref een milieucategorie 2 functie met een grootste richtafstand van 30 meter. De afstand tussen het perceel waar dit tankstation zonder lpg is gevestigd en de eerste nieuwbouwwoning aan de Middendijk bedraagt minimaal 30 meter. Hiermee wordt aan de richtafstanden voldaan.
Het dichtstbijzijnde agrarische bedrijf bevindt zich aan de Middendijk 55, op circa 150 meter afstand ten noordwesten van de dichtstbijzijnde nieuwbouwwoning aan de Middendijk. Hiermee wordt aan alle richtafstanden voldaan. Voor het aspect 'geur' word verwezen naar de volgende paragraaf.
Conclusie
Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan. Ter plaatse van alle nieuwbouwwoningen wordt een aanvaardbaar woon- en leefklimaat verwacht. Omgekeerd worden bedrijven/bedrijfslocaties in de omgeving niet belemmerd in de bedrijfsvoering en/of ontwikkelingsmogelijkheden als gevolg van deze ontwikkeling.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader vergunningverlening, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:
ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.
Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven gelden tevens vaste afstandseisen. Deze eisen zijn gebaseerd op en komen overeen met de vaste afstanden zoals opgenomen in de Wgv.
Zoals al bleek uit de vorige pararaaf bevinden er zich in de omgeving van het plangebied meerdere agrarische bedrijven in de vorm van veehouderijen. In alle gevallen bedraagt de afstand tussen deze bedrijfspercelen en de nieuwbouwwoningen binnen het plan minimaal 100 meter.
Ter plaatse van alle nieuwbouwwoningen wordt dan ook een aanvaardbaar woon- en leefklimaat verwacht. Omgekeerd worden bedrijven/bedrijfslocaties in de omgeving niet belemmerd in de bedrijfsvoering en/of ontwikkelingsmogelijkheden als gevolg van deze ontwikkeling.
Het plangebied in Nijbroek is gelegen op een afstand van ca. 1.900 meter van het meest dichtbij gelegen Natura 2000-gebied, betreffende 'Rijntakken'. Daarnaast ligt op 8 km afstand het Natura 2000-gebied de 'Veluwe'.
Voor elk Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd voor alle beschermde soorten en habitats die daar aanwezig zijn. Per soort of habitat is aangegeven of behoud van de huidige aantallen/arealen voldoende is, danwel of uitbreiding of een verbetering nodig is. Niet alleen activiteiten binnen een Natura 2000-gebied maar ook activiteiten buiten een Natura 2000-gebied kunnen de instandhoudingsdoelstellingen in gevaar brengen. Dit wordt externe werking genoemd. Gezien de mogelijke externe werking van de beoogde ontwikkeling op het nabijgelegen Natura 2000-gebied, is het van belang om te toetsen of de realisatie van de beoogde ontwikkeling conflicteert met de waarden waarvoor dit gebied is aangewezen. Hiervoor is in elk geval een toetsing aan de Wet natuurbescherming noodzakelijk.
Gelet op de onderlinge afstand is directe hinder (bijv. geluid, verstrooiing van licht etc.) niet aan de orde. Naast directe hinder dient tevens te worden gekeken naar de mogelijke toename van stikstofdepositie op kwetsbare habittatypen binnen het Natura 2000-gebieden. Om dit te beoordelen heeft VanWestreenen een zogenaamde AERIUS-berekening uitgevoerd voor zowel de bouwfase (tijdelijk karakter) en de gebruiksfase die samenhangt met de voorgenomen ontwikkeling.
Hierna wordt de belangrijkste conclusie weergegeven. Voor de volledige onderzoeksrapportage wordt verwezen naar Bijlage 5 bij deze toelichting.
Uit de AERIUS-berekeningen blijkt dat in de toegepaste 'worst-case' benadering de stikstofdepositie niet leidt tot significant negatieve effecten op stikstofgevoelige habitattypen in Natura 2000-gebieden. Dit geldt voor zowel de realisatie- als gebruiksfase. Derhalve kan op voorhand worden uitgesloten dat er bij onderhavig bouwproject sprake zal zijn van significant negatieve effecten.
Het aspect 'stikstof' vormt hiermee geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient de natuurwetgeving beschouwd te worden. Deze wetgeving richt zich op twee hoofdthema's. Het gaat hierbij om de bescherming van natuurgebieden (gebiedsbescherming) en de bescherming van plant- en diersoorten (soortbescherming).
De Wet natuurbescherming vervangt sinds 1 januari 2017 drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Doel van de Wet natuurbescherming is drieledig:
In tegenstelling tot de Natuurbeschermingswet 1998 is de bescherming van Beschermde Natuurmonumenten komen te vervallen in de nieuwe Wet natuurbescherming. De wet gaat in op gebiedsbescherming (Natura 2000-gebieden of Nationaal Natuurnetwerk) en op soortbescherming.
De Wet natuurbescherming heeft de verbodsbepaling uit de Flora- en faunawet overgenomen dat activiteiten die schadelijk zijn voor beschermde dier- en plantsoorten, verboden zijn. De verboden activiteiten zijn het op enige wijze verwijderen van beschermde inheemse planten van hun groeiplaats, een beschermde inheemse soort opzettelijk te verontrusten en/of nesten, holen of andere vaste rust- en verblijfplaatsen van deze dieren te verstoren. Opzettelijk verstoren van vogels is in sommige situaties wel toegestaan. Verstoren zonder dat er van tevoren een goed onderzoek naar beschermde soorten is uitgevoerd blijft strafbaar.
Ten behoeve van dit bestemmingsplan heeft Natuurbank Overijssel een quickscan natuurwaardenonderzoek. Hierna wordt de belangrijkste conclusie weergegeven. Voor de volledige onderzoeksrapportage wordt verwezen naar Bijlage 6 bij deze toelichting.
Het plangebied behoort niet tot het Gelders Natuurnetwerk of Natura 2000-gebied. Vanwege de ligging buiten het Gelders Natuurnetwerk, hoeft het initiatief niet getoetst te worden aan beleidsregels voor de bescherming van het NNN, omdat de bescherming van het Gelders Natuurnetwerk geen externe werking kent. Om te onderzoeken of uitvoering van de voorgenomen activiteiten leidt tot een toename van stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitattypen in Natura 2000-gebied, dient een stikstofberekening uitgevoerd te worden. Andere negatieve effecten op Natura 2000-gebied, als gevolg van de voorgenomen activiteiten, worden wél uitgesloten.
De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar wel tot geschikt functioneel leefgebied voor verschillende beschermde dieren. Het plangebied wordt door beschermde diersoorten hoofdzakelijk benut als foerageergebied, maar mogelijk nestelen er vogels en bezetten beschermde grondgebonden zoogdieren er een vaste rust- of voortplantingsplaats. Vleermuizen bezetten geen vaste rust- of verblijfplaats in het plangebied maar gebruiken het wel als foerageergebied. Het plangebied is geen essentieel foerageergebied voor vleermuizen.
Van de in het plangebied nestelende vogelsoorten, is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. Indien bebouwing wordt gesloopt tijdens de voortplantingsperiode, wordt geadviseerd vooraf een broedvogelscan uit te voeren om de aanwezigheid van een bezet vogelnest uit te kunnen sluiten.
Als gevolg van de voorgenomen activiteiten worden mogelijk beschermde grondgebonden zoogdieren gedood en wordt mogelijk een vaste (winter)rust- en/of voortplantingsplaats van een beschermd grondgebonden zoogdier beschadigd of vernield. Voor de beschermde grondgebonden zoogdieren, die een vaste rust- en voortplantingsplaats in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepaling 'beschadigen/vernielen van vaste rust- en voortplantingsplaatsen'. Er geldt geen vrijstelling voor het doden van beschermde grondgebonden zoogdieren. Om te voorkomen dat beschermde dieren gedood worden dienen ze weggejaagd te worden of weggevangen te worden (en elders losgelaten). Indien niet voorkomen kan worden dat een beschermd dier gedood wordt, dient een ontheffing aangevraagd te worden of dient gewerkt te worden volgens een goedgekeurde en toepasbare gedragscode.
Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten neemt de betekenis van het plangebied als foerageergebied voor verschillende diersoorten tijdelijk af. Dit leidt echter niet tot wettelijke consequenties.
Het aspect 'ecologie' vormt hiermee geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
In 1992 is het verdrag van Malta tot stand gekomen en in 1998 is dit Verdrag door Nederland geratificeerd. De Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz), die op 1 september 2007 in werking is getreden, is de Nederlandse uitwerking van het Verdrag van Malta. De wet regelt hoe overheden bij hun ruimtelijke plannen rekening moeten houden met het erfgoed in de bodem.
De nieuwe wet beoogt het cultureel erfgoed te beschermen. Dit betreft alle fysieke overblijfselen, zowel in als boven de grond, die bijdragen aan het verkrijgen van inzicht in menselijke samenlevingen uit het verleden.
De uitgangspunten van de nieuwe wet zijn:
Ten behoeve van dit bestemmingsplan heeft Synthegra Archeologie een archeologisch onderzoek uitgevoerd ter plaatse van het plangebied. Hierna worden de belangrijkste conclusies en aanbevelingen weergegeven. Voor de volledige onderzoeksrapportage wordt verwezen naar Bijlage 7 bij deze toelichting.
Op grond van de resultaten van het onderzoek wordt voor de voorgenomen herinrichting van het plangebied zoals omschreven in de vergunningsaanvraag geen nader archeologisch onderzoek geadviseerd voor het zuidelijke perceel (zie onderstaande afbeelding). De archeologische dubbelbestemming is voor dit deel van het plangebied verwijderd.
Afbeelding 14 - Advieskaart
Voor de noordelijke boorlocatie (ca. 1780 m²) wordt archeologische begeleiding geadviseerd conform het protocol proefsleuvenonderzoek (AB-IVO-P) bij het aanleg van de bouwput, om vast te stellen of in het plangebied archeologische resten aanwezig zijn en zo ja, welke waardering hieraan gegeven kan worden. Indien waardevolle archeologische resten worden aangetroffen kan direct doorgestart worden naar een opgraving van de archeologische resten. Voor dit proefsleuvenonderzoek / deze archeologische begeleiding conform het protocol proefsleuvenonderzoek is een Programma van Eisen (PvE) noodzakelijk dat is goedgekeurd door de bevoegde overheid. In dit PvE wordt de werkwijze en de randvoorwaarden van het proefsleuvenonderzoek vastgelegd.
In de planregels van dit bestemmingsplan is ter plaatse van de woning in de boomgaard aan het Breestuk een voorwaardelijke verplichting opgenomen ter waarborg van de uitvoering van het bedoelde proefsleuvenonderzoek.
Het aspect 'archeologie vormt hiermee geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
Zowel de huidige als de toekomstige situatie zorgt voor een zekere verkeersgeneratie en bijbehorende parkeerbehoefte. Binnen de CROW-kencijfers (publicatie 381) voor de verkeersgeneratie wordt onderscheid gemaakt naar stedelijkheidsgraad en de ligging van de planontwikkeling.
In de huidige situatie is er sprake van twee agrarische bedrijven met de bijbehorende verkeersgeneratie en parkeerbehoefte ten behoeve van de bedrijfswoningen.
In de nieuwe situatie is er geen sprake meer van een volwaardige agrarische bedrijfsvoering. De functie 'wonen' is maatgevend.
Ter hoogte van de locaties aan het Breestuk wordt er met de boomgaardwoning één woning toegevoegd. De percelen zijn hier dusdanig ruim opgezet dat er ruimschoots voldoende ruimte is om te kunnen voorzien in parkeerplaatsen/ruimte op eigen terrein voor zowel bewoners alsook bezoekers. Deze woning krijgt een eigen ontsluiting op het Breestuk. Voor de bestaande te behouden (bedrijfs)woningen vinden er geen relevante wijzigingen plaats in relatie tot parkeren en de wijze van ontsluiten.
Aan de Middendijk worden in totaal 10 woningen gerealiseerd. Het gaat om een mix aan woningtypologieën. Hierna wordt specifiek voor deze woningen ingegaan op de parkeerbehoefte en wijze van ontsluiting.
Parkeren
Aan de Middendijk (niet stedelijk, rest bebouwde kom) worden de volgende aantallen en typen woningen gerealiseerd met de bijbehorende gemiddelde parkeerbehoefte (CROW 2018, publicatie 381):
Op basis van bovenstaand parkeerberekening bedraagt de totale parkeervraag voor de woningen aan de Middendijk (9,2 + 4,4 + 8) afgerond naar boven 22 parkeerplaatsen.
In dit geval is als onderdeel van het beeldkwaliteitsplan bepaald dat parkeren overdekt plaatsvindt in bijgebouwen of inpandig in de schuurvolumes. Bezoekers kunnen tijdelijk op het gezamenlijke erf parkeren (zie Bijlage 1). Het te ontwikkelen gebied biedt voldoende ruimte om op eigen terrein in de parkeerbehoefte te kunnen voorzien. In de planregels van dit bestemmingsplan is dit middels het opnemen van een voorwaardelijke verplichting voor parkeren gewaarborgd.
Verkeersafwikkeling
Aan de Middendijk (niet stedelijk, rest bebouwde kom) worden de volgende aantallen en typen woningen gerealiseerd met de bijbehorende gemiddelde verkeersgeneratie (CROW 2018, publicatie 381):
Op basis van bovenstaand berekening van de verkeersgeneratie bedraagt de totale verkeersgeneratie voor de woningen aan de Middendijk (32,8 +15,6 + 29,6) afgerond naar boven 78 verkeersbewegingen per weekdagetmaal.
Beide erven aan de Middendijk worden ontsloten via de ontsluitingsweg (langs noordzijde perceel, zie Bijlage 1). Incidenteel agrarisch bestemmingsverkeer voor de aangrenzende percelen kan ook gebruik maken van de ontsluitingsweg. Deze weg bestaat uit een puinverharding (zoals ook de Vijfmorgen in het verlengde van de nieuwe ontsluitingsweg). Hiermee wordt voorzien in een overzichtelijke en verkeersveilige ontsluiting op de Middendijk. De Middendijk kan deze toename van het aantal verkeersbewegingen op een verkeersveilige wijze afwikkelen.
Conclusie
Het plan voorziet in voldoende (ruimte voor) parkeerplaatsen en een overzichtelijke en verkeersveilige wijze van ontsluiten. De aspecten 'verkeer' en 'parkeren' vormen hiermee geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets (www.dewatertoets.nl) is beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn. Het plangebied valt onder het Waterschap Vallei en Veluwe.
De toets is op 9 mei 2023 uitgevoerd (zie Bijlage 8). Op basis van de uitgevoerde watertoets is voor dit bestemmingsplan de 'normale procedure' van toepassing omdat het plan invloed heeft op het watersysteem, waterkeringen en/of de afvalwaterketen.
Als onderdeel van de 'normale procedure' is het plan voorgelegd aan en uitgebreid besproken met het waterschap. Het waterschap heeft een positief wateradvies afgegeven.
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening bepaalt dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. De gemeenteraad kan hiervan afwijken indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen kosten anderszins is geregeld. Aangaande de grondexploitatie over de in dit plan begrepen gronden is een anterieure overeenkomst met de initiatiefnemers gesloten. Het vaststellen van een exploitatieplan is dan ook niet nodig. Eventuele kosten van planschade zijn voor rekening van de initiatiefnemers.
In dit hoofdstuk worden de regels van het plan nader toegelicht. Er wordt inzicht gegeven in de opbouw van de planregels, de gebruikte bestemmingen en de inzet van zogenaamde flexibiliteitinstrumenten.
Een bestemmingsplan kent aan gronden een bestemming toe en verbindt regels aan deze bestemming. Deze regels betreffen het gebruik van de gronden, maar onder meer ook de bouwmogelijkheden. De regels zijn nader onder te verdelen in:
In deze regels staan de begrippen verklaard, die in de planregels voorkomen en die om een nadere omschrijving vragen. Verder wordt aangegeven op welke wijze gemeten moet worden om bijvoorbeeld een goot- of bouwhoogte te bepalen.
Deze regels betreffen het hart van het bestemmingsplan. In de bestemmingsregels wordt aangegeven waarvoor en - zo nodig - hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. In dit bestemmingsplan komen de volgende bestemmingen voor:
Het komt regelmatig voor dat er twee functies op één perceel plaatsvinden, zoals bijvoorbeeld een leiding. De aanwezigheid van deze leiding brengt de nodige beperkingen met zich mee. Deze beperkingen kunnen ook gelegen zijn onder het maaiveld. In het geval dat er twee functies tegelijk op één perceel geregeld moeten worden in een bestemmingsplan wordt er wel gesproken van een 'dubbelbestemming'. In dit bestemmingsplan komen de volgende dubbelbestemmingen voor:
Bestemmingsregels kennen een vaste opbouw in bestemmingsomschrijving (toegestaan gebruik), bouwregels, nadere eisen, afwijking van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijking van de gebruiksregels, omgevingsvergunning en wijzigingsbevoegdheden.
In de bestemmingsregels van dit bestemmingsplan is duidelijk sprake van 'groene' bestemmingen ten behoeve van de inrichting van het landschap, zoals 'Agrarisch met waarden – Landschap, 'Groen' en 'Natuur'. Deze bestemmingen bieden in beginsel, anders dan erf- en terreinafscheidingen, geen bouwmogelijkheden. Hier is juist de realisatie en instandhouding van de erfinrichtings-, landschaps- en natuurontwikkelingsmaatregelen conform het in Bijlage 2 van deze regels opgenomen 'Inpassing-, Beeldkwaliteit- & Beplantingsplan' beoogd.
Naast de 'groene' bestemmingen zijn is woon-/woningbouwlocatie gekozen voor een afzonderlijke woonbestemming. Op ieder van de toekomstige woonlocaties is zodoende sprake van maatwerk in de van toepassing zijnde gebruiks- en bouwregels.
De inhoud van de gebruiks- en bouwregels zijn per locatie afgestemd op het beeldkwaliteitsplan dat onderdeel uitmaakt van Bijlage 2
De algemene regels hebben betrekking op alle bestemmingen in het plan. In plaats van bij elke bestemming dezelfde regels te plaatsen, kan gebruik worden gemaakt van een algemene regel. Zo zijn er algemene bouwregels, gebruiksregels, afwijkingsregels, wijzigingsregels en overige regels.
Anti-dubbeltelbepaling
De anti-dubbeltelbepaling is als algemene regel opgenomen. Hiermee blijven gronden, die eenmaal in aanmerking zijn genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, buiten beschouwing bij de beoordeling van latere bouwplannen.
Strijdig gebruik
In het verleden werd strijdig gebruik (gebruik in strijd met de bestemming) expliciet vermeld bij elke bestemming. Nu is dit strijdig gebruik bij wet (artikel 2.1 Wabo) verboden en wordt het niet langer vermeld in het bestemmingsplan. Al het gebruik dat niet past binnen de bestemmingsomschrijving van de betreffende bestemming wordt daarom gezien als strijdig gebruik.
Hieronder zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. De eerste regels beschermen een bestaand bouwwerk of gebruik dat afwijkt van de regels. De slotregels geven aan op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.
Een deel van de agrarische gronden wordt ingericht als kruidenrijk grasland en daarmee wordt het agrarische gebruik geëxtensiveerd ten voordeel van de biodiversiteit. Bij een omschakeling naar niveau 2 is de verwachting dat de voedselrijkdom van de bodem verbetert, er meer variatie in structuur komt door aangepast maaibeheer en meer nestgelegenheid voor insecten ontstaat door vertrapping als gevolg van vervroegde weidegang. Door dit laatste zullen er verspreid over het land kleine plekken ontstaan met pionier- en tredplanten.
De agrarische bedrijfsactiviteiten aan het Breestuk 6 worden gefaseerd afgebouwd. Het bestemmingsplan beperkt dan ook de agrarische activiteiten tot het houden van een aantal (vlees)koeien waarbij de combinatie wordt gezocht met agrarisch natuurbeheer.
Deze bestemming geldt voor de agrarische gronden binnen het plangebied. Deze gronden zullen na de uitvoering van de landschappelijke maatregelen zoals genoemd in het Inpassing-, Beeldkwaliteit- & Beplantingsplan, landschappelijke en ecologische waarden hebben. De bestemmingsregeling is er op gericht om deze nieuwe waarden mogelijk te maken en in de toekomst te handhaven en eventueel te versterken. Binnen deze bestemming mogen uitsluitend afscheidingen tot een hoogte van maximaal 1 m geplaatst worden. Er is een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, en werkzaamheden opgenomen.
De bestemming Bos wordt hoofdzakelijk gebruikt om de aanleg, instandhouding en ontwikkeling van bosbeplanting en het behoud, beheer en/of herstel van de landschappelijke en bosbouwkundige waarden, te waarborgen. Op deze gronden mag niet worden gebouwd.
De bestemming Groen wordt gebruikt om het structurele groen zoals hagen en singels te bestemmen en publiekrechtelijk te beschermen. Binnen de bestemming zijn alleen terreinafscheidingen met een hoogte van maximaal 1 meter toegestaan.
De bestemming Natuur wordt hoofdzakelijk gebruikt voor realisatie, behoud, de bescherming en/of het herstel van (de aanwezige) natuurlijke waarden, zoals deze vooral tot uitdrukking komt in de vegetatie, en de landschappelijke waarde, zoals deze vooral tot uitdrukking komt in het (micro)reliëf. Op deze gronden mag niet gebouwd worden. OF Op deze gronden zijn uitsluitend andere bouwwerken toegestaan in de vorm van erf-/terreinafscheidingen met een hoogte van maximaal 1 m.
In dit bestemmingsplan is zoals aangegeven gekozen voor verschillende woonbestemmingen. Zo is voor iedere afzonderlijke woonlocatie maatwerk geleverd in de geldende gebruiks- en bouwregels. De gebruiks- en bouwregels zijn echter overwegend hetzelfde. Hier wordt hierna kort op ingegaan. Tot slot wordt kort omschreven welke regels wel per locatie verschillend zijn.
Bestemmingsomschrijving
De gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor het wonen, beroepen en bedrijven aan huis alsmede voor tuinen en erven. Ook ondergeschikte voorzieningen als bed en breakfast, groen, paden, verhardingen, water en parkeren zijn binnen deze bestemming toegestaan. Hetzelfde geldt voor openbare nutsvoorzieningen.
Bouwvlak
Er is voor de locaties aan de Middendijk gekozen voor een systematiek waarbij de woningen en de bijgebouwen binnen de daar opgenomen bouwvlakken dienen te worden gebouwd. Binnen het bouwvlak van de bijgebouwen is het aantal wooneenheden op nul bepaald. Op die locatie kan zo uitsluitend een bijgebouw worden opgericht. Daarnaast is voor de woningen en de bijgebouwen een maximale goot- en bouwhoogte opgenomen via een aanduiding op de verbeelding. Hierin ligt ook een koppeling met het beeldkwaliteitsplan waarbij goot- en bouwhoogte nog nader zijn gespecificeerd. Dit beeldkwaliteitsplan gaat voor de bouwregels op dit punt.
Aan huis verbonden beroep en -bedrijf
Binnen de woonbestemmingen is onder voorwaarden een beroep of bedrijf aan huis mogelijk tot een gezamenlijk maximum oppervlak. Er dient te worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
Opslag ten behoeve van het aan huis verbonden beroep en/of –bedrijf valt ook binnen het toegestane aantal vierkante meters.
Bed & breakfast
De woning en de overige gebouwen mogen gedeeltelijk worden gebruikt voor het voeren van een bed & breakfast. Hiervoor mag afhankelijk per locatie slechts een maximum aantal kamers en slaapplaatsen worden ingezet. Op deze wijze wordt een invulling gegeven aan de recreatieve potentie van de gemeente Voorst. De activiteit mag geen belemmering vormen voor de omgeving of voor de normale afwikkeling van het verkeer en er moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bestemmingsvlak Wonen. Hiervoor worden de CROW-normen gehanteerd. Vanzelfsprekend is de geldende milieuwetgeving ook van kracht.
Voorwaardelijke verplichting
In dit bestemmingsplan is gebruik gemaakt van zogenaamde voorwaardelijke verplichtingen. Het gebruik van de gronden en (nieuwe) bouwwerken is in strijd met het bestemmingsplan indien niet wordt voldaan aan de voorwaarden uit deze verplichtingen. Het gaat om verplichtingen ten behoeve van de aanleg en instandhouding van voldoende parkeerplaatsen en de erfinrichtings-, landschaps- en natuurontwikkelingsmaatregelen. Deze laatste maatregelen komen ten goede aan de verbetering van de landschappelijke en ecologische waarden van het gebied. Om deze onderlinge relatie tussen de mogelijkheden voor de bouw van de nieuwe woningen met bijgebouwen en de kwaliteitsimpuls juridisch vast te leggen, is een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Deze is gekoppeld aan het bij de regels gevoegde Inpassing-, Beeldkwaliteit- & Beplantingsplan.
Maatwerkregelingen
Afhankelijk van de woonlocatie en bijbehorende bestemming zijn de gebruiks- en bouwregels bepaald.
De bouwregels zijn voor de bestaande woonlocaties aan het Breestuk anders vormgegeven dan voor de meer geconcentreerde bebouwing op de woonlocaties langs de Middendijk en het perceel met de boomgaardwoning. Op deze laatste woonlocaties is gewerkt met bouwvlakken voor ieder afzonderlijk beoogde gebouw op de twee woonerven. In combinatie met het beeldkwaliteitsplan is zo gewaarborgd dat de beoogde erfopzet gerealiseerd zal worden. Voor het woonerf met de boomgaardwoning is geen bouwvlak opgenomen maar bewust gekozen voor een beperkte omvang van de woonbestemming. Daar waar de maatvoering van de woningen specifiek is bepaald in het beeldkwaliteitsplan zijn de planregels hier voor zover mogelijk op afgestemd.
Om de archeologische waarden veilig te stellen, gelden er op gronden met de dubbelbestemming Waarde - Archeologie - 2, Waarde - Archeologie - 3, Waarde - Archeologie - 4 en Waarde - Archeologie - 5 beperkingen ten aanzien van het bouwen voor de met deze bestemming samenvallende bestemmingen. Bouwen is uitsluitend toegestaan indien uit onderzoek blijkt dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn of dat de waarden voldoende worden veilig gesteld. Daarnaast geldt er een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden.
De regeling is niet van toepassing op bestaande bouwwerken voor zover in geval van herbouw gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundamenten. In alle overige gevallen geldt per archeologische dubbelbestemming een specifieke regeling. Deze regeling is van toepassing op het oprichten van nieuwe bebouwing groter dan een bepaald oppervlak en dieper dan een bepaalde diepte. Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, is niet noodzakelijk voor werken en werkzaamheden die betrekking hebben op normaal beheer en onderhoud, overeenkomstig de toegekende bestemming.
De bestemming 'Leiding - Hoogspanning' geldt voor de gronden waar hoogspanningsmasten en kabels mogen worden geplaatst. Op deze gronden mag uitsluitend worden gebouwd tenzij het ten behoeve van de hoogspanningsverbinding is. Voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde en het uitvoeren van verschillende werkzaamheden is een omgevingsvergunning nodig en zal afstemming moeten worden gezocht met de netbeheerder.
Flexibiliteit in een bestemmingsplan is handig om ervoor te zorgen dat een bestemmingsplan voldoende beleidsruimte biedt om ontwikkelingen in de toekomst mogelijk te maken. Deze ontwikkelingen zullen ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan vaak niet bekend zijn. Een bestemmingsplan zonder flexibiliteit kan te star zijn. Indien gebruik wordt gemaakt van de flexibiliteitbevoegdheden (art. 3.6, Wro), dienen in het bestemmingsplan zelf de grenzen te worden aangegeven door het stellen van nadere eisen, het verlenen van afwijkingen, het wijzigen van het plan of het uitwerken van een plan.
Deze bevoegdheid biedt de mogelijkheid af te wijken van een in het plan opgenomen regeling. Het is mogelijk van geval tot geval ruimtelijk relevante voorwaarden te stellen en belangen nader af te wegen. Een afwijking mag alleen op relatief ondergeschikte onderdelen betrekking hebben en mag niet tot een bestemmingswijziging leiden.
In dit bestemmingsplan zijn binnen de verschillende woonbestemmingen afwijkingsmogelijkheden opgenomen ten behoeve van het onder voorwaarden toelaten van aan huis verbonden bedrijven die niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn genoemd.
Daarnaast is binnen de regels behorende bij de nieuw te bouwen woningen met de bestemming Wonen -3 afwijking van de op de verbeelding aangegeven hoogtematen mogelijk en tevens een afwijking voor het overschrijden van de bouwvlakken waarbinnen gebouwd dient te worden.
Meer ingrijpende functieveranderingen en meer ingrijpende afwijkingen van de regels werden voorheen mogelijk worden gemaakt met een in het bestemmingsplan op te nemen wijzigingsbevoegdheid. Door de naderende inwerkingtreding van de Omgevingswet (gepland voor 1 januari 2022) verdwijnt dit instrument. Om deze reden is geen wijzigingsbevoegdheid opgenomen in dit plan.
Het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan pleegt daarbij overleg met de besturen van de betrokken gemeenten en waterschappen en met de diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het geding zijn.
Gezien aard en omvang van het plan is geen sprake van directe rijksbelangen. Om die reden heeft geen vooroverleg plaatsgevonden met het Rijk. De plannen passen binnen de afspraken uit de Woonagenda Cleantech Regio 2018 en daarmee ook binnen provinciaal beleid. Tegen het plan bestaan geen bezwaren. Op grond van de digitale watertoets en het daaruit volgende vooroverleg heeft waterschap Vallei en Veluwe een positief wateradvies gegeven.
Draagvlak in de omgeving is belangrijk. Het plan is gedeeld met zowel omwonenden als een bredere groep Nijbroekers. Als eerste zijn de direct omwonenden van het plangebied individueel gesproken. Vervolgens is een informatieavond georganiseerd, waarin de plannen met een bredere groep Nijbroekers is gedeeld. Deze avond vond plaats op 7 juli 2022, met ongeveer 80 aanwezigen.
Op basis van het participatietraject tot nu toe is het plan op enkele punten aangepast. Het gaat hierbij hoofdzakelijk over de positionering van de woningen aan de Middendijk.
Tennet
In verband met de aanwezigheid van een hoogspanningsleiding binnen het plangebied is de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanning' opgenomen.
Het bestemmingsplan is toegestuurd aan Tennet. Tennet heeft hierop een schriftelijke reactie gegeven. Het plan geeft Tennet aanleiding tot het maken van de volgende opmerking. TenneT is van mening dat in het bestemmingsplan onvoldoende rekening is gehouden met de bescherming van de belangen van de hoogspanningsverbinding. De huidige set regels zoals deze is opgenomen in het plan, is volgens Tennet gericht op een ondergrondse hoogspanningsverbinding en biedt daarom niet de juiste bescherming.Tennet verzoekt om de regels over te nemen zoals weergegeven in de schriftelijke reactie op het bestemmingsplan..
In overleg met Tennet is artikel 8 'Leiding - Hoogspanning' van de regels aangepast. Deze aanpassing leidt niet tot enige belemmering voor de uitvoering van het voorliggend plan.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 14 december 2023 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Gedurende die termijn kon eenieder zienswijzen bij de gemeenteraad kenbaar maken. Van deze mogelijkheid is geen gebruik gemaakt.