direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Ossenkolkweg 10, Terwolde
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0285.20325-VS00

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Ossenkolkweg is een agrarisch perceel gelegen met een bedrijfswoning en twee bijgebouwen. In de huidige situatie is op het perceel geen agrarisch bedrijf actief. De bestemming komt dan ook niet overeen met het feitelijke gebruik. De initiatiefnemer wenst het bestemmingsplan van de Ossenkolkweg 10 te wijzigen van agrarisch naar wonen. Gezien het een wijzigingsplan betreft, wordt enkel de agrarische bestemming op locatie van het erf gewijzigd naar de bestemming wonen. Na het vaststellen van het plan wenst de initiatiefnemer een omgevingsvergunning aan te vragen om het dubbel bewonen van de woning mogelijk te maken. Dit is mogelijk volgens de regels van het moederplan (Buitengebied, 2013). Tot slot zal het dak van de boerderij worden aangepast zodat deze meer overeenkomt met de traditionele verschijningsvorm.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20325-VS00_0001.png" Afbeelding 1: luchtfoto plangebied Ossenkolkweg 10

Het plangebied bestaat uit een erf en siertuin (samen 2250 m2) en bijhorend agrarisch grasland (ca. 2,9 hectare). Aan het wijzigen van het bestemmingsplan worden enkele voorwaarden gesteld. Zo moet de kap van de cultuurhistorisch waardevolle boerderij worden hersteld (er is een groot aantal dakkapellen gerealiseerd welke afbreuk doen aan de waardevolle verschijningsvorm) en wordt er landschappelijk ingepast.

1.2 Doel

Doel van dit wijzigingsplan is het gedeeltelijk wijzigen van de agrarische bestemming in een woonbestemming. Planologisch klopt de bestemming daarmee weer met het feitelijk gebruik en is reguliere bewoning van de agrarische bedrijfswoning mogelijk.

1.3 Het plangebied

De ligging van het plangebied is weergegeven in afbeelding 2. Het plangebied ligt ten noordoosten van Nijbroek en ten zuiden van Welsum. Het volledige plangebied beslaat een oppervlakte van 2,9 hectare. In afbeelding 3 is de contour van het plangebied weergeven in een luchtfoto. Het plangebied bestaat uit 3 percelen welke kadastraal bekend staan als NBK02, sectie M, perceelnummers 522, 523 en 43.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20325-VS00_0002.png"

Afbeelding 2: Ligging van het plangebied in de gemeente Voorst

De dorpskern van Terwolde ligt ten zuiden van het plangebied op 3,9 kilometer afstand. Op 2,5 kilometer in zuidwestelijke richting ligt de dorpskern van Nijbroek. Dichtstbijzijnde steden zijn Apeldoorn (10 km) en Deventer (5 km), welke respectievelijk ten zuidwesten en ten zuidoosten van het plangebied zijn gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20325-VS00_0003.png"

Afbeelding 3: Luchtfoto van het plangebied

Hoofdstuk 2 Uitgangspunten van het plan

2.1 Landschap en omgeving

2.1.1 Landschap

Het plangebied is gelegen in het noordoosten van de polder Nijbroek. Er is hier sprake van het oeverwallenlandschap. Dit houdt in dat het plangebied is gelegen op de stroomrug van de Ijssel, een natuurlijke hoogte van zand in het landschap. Deze noord-zuid gerichte oeverwal vormt de overgang tussen het dekzandgebied en de uiterwaarden van de Ijssel. De hoger gelegen oeverwallen waren erg vruchtbaar en hierom aantrekkelijke woonplaatsen. Er ontstonden boerderijen, nederzettingen, kronkelende wegen en onregelmatig gevormde akkers en boomgaarden. De lager gelegen delen van de oeverwal werden gebruikt als broekontgingingen en/of komgronden en voornamelijk als grasland in gebruik genomen.

Hoewel de Ijssel hier relatief stabiel is geweest, werden er aan de rivierzijde dijken op de oeverwal aangelegd. Erg bijzonder zijn de Ijssselhoeven op de oeverwal en de kolken, gemalen en landgoederen.

2.1.2 Omgeving

De bebouwing is geconcentreerd in ronde of gestrekte dorpen met een onregelmatige blokverkaveling (zie afbeelding 4). Hier vindt voornamelijk landbouw plaats. Bij traditionele boerenerven komen vaak hoogstamboomgaarden voor. Dit laatste is een bijzonder landschapselement met een rijke historie en een grote landschappelijke en ecologische waard. Deze ecologische waarde komt voort uit dieren die er graag wonen, schuilen en jagen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20325-VS00_0004.png"

Afbeelding 4: Luchtfoto van de directe omgeving van het plangebied

Het plangebied is gelegen in een redelijk open landschap dat wordt gekenmerkt door agrarisch gebruik. Geconcentreerde bebouwing in de omgeving van het plangebied is voornamelijk ten oosten van het plangebied gesitueerd (langs de dijk).

2.2 Erf

Zoals in voorgaande paragraaf is toegelicht en ook terug te zien is op onderstaande kaarten is de omgeving van het plangebied sinds 1900 vrijwel onveranderd gebleven. We zien enkel dat percelen in de loop der tijd groter worden door ruilverkaveling. Dit is te herleiden aan de grootschalige ontwikkelingen die de landbouwmechanisatie heeft doorgemaakt. Qua begroeiing verandert er niet veel in de afgelopen 150 jaar. Het gebruik van de gronden is primair agrarisch in de vorm van graslanden en akkerlanden. Dit geldt eveneens voor de gronden binnen het plangebied. Pas in 1933 zien we voor het eerst bebouwing op de locatie van het huidige erf verschijnen. Het gaat hier om een woonboerderij met naastgelegen schuur welke verbonden zijn met een tussenlid. Het betreft hier een traditionele hallenhuisboerderij welke met de deel aan het gemeenschappelijk erf is gelegen. Het woonhuis is daarmee gesitueerd richting de achterliggende siertuin en het landschap. De schuur wordt vervolgens in 1965 uitgebreid. Eveneens wordt er een kapschuur gerealiseerd aan het erf. Sindsdien is het erf redelijk onveranderd gebleven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20325-VS00_0005.png"

1850

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20325-VS00_0006.png"

1900

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20325-VS00_0007.png"

1950

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20325-VS00_0008.png"

2000

Afbeelding 5: Historische ontwikkeling van het plangebied in kaart

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk komen de relevante beleidskaders van het rijk, de provincie en de gemeente aan de orde.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. De SVIR heeft diverse nota's vervangen, zoals de Nota Ruimte en de Nota Mobiliteit. Ook zijn met het SVIR de ruimtelijke doelen en uitspraken vervallen die zijn benoemd in de Agenda Landschap, Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.

In de SVIR is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een nieuw integraal kader dat de basis vormt voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR is gekozen voor een meer selectieve inzet van het rijksbeleid dan voorheen. Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie rijksdoelen uitgewerkt:

  • vergroten van de concurrentiekracht door versterking van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • verbeteren van de bereikbaarheid;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

Met bovengenoemde rijksdoelen zijn 13 nationale belangen aan de orde die in het SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van ruimtelijke ordening gekregen. Het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn.

De ontwikkeling van het plangebied volgens voorliggend bestemmingsplan heeft relatie met het tiende nationale belang, namelijk; 'ruimte voor behoud en versterking van nationale cultuurhistorische en ruimtelijke kwaliteiten'. Door landschappelijke inpassing plaats te laten vinden en daarmee het historische landschap te benadrukken wordt ingespeeld op dit nationale belang. In het beplantingsplan zijn een beukenhaag en een meidoornhaag opgenomen als perceelsscheiding. Dit is conform de gebiedskenmerken binnen het oeverwallandschap, gezien er op deze locatie geen sloten zijn gelegen welke functioneren als perceelsscheiding. Tevens zijn er in het beplantingsplan hoogstamfruitbomen opgenomen. Deze zijn eveneens streekeigen en kenmerkend voor traditionele boerenerven.

Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. De ladder kent drie treden die achter elkaar worden doorlopen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20325-VS00_0009.png"

Afbeelding 6 - Schema Ladder voor duurzame verstedelijking

Gezien de omvang van de ontwikkeling, is de ladder voor duurzame verstedelijking op onderliggend plan niet van toepassing. Nadere toetsing aan de ladder is om die reden niet noodzakelijk.

3.2.2 Nationale Omgevingsvisie

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio´s;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;

Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;

Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties

Onderhavig plan draagt bij aan het toekomstbestendig maken van het landelijk gebied middels landschappelijke inpassing en bescherming van cultuurhistorische waarden. Het plan is daarmee in lijn met de langetermijnvisie van de Nationale Omgevingsvisie.

3.2.3 Nationaal Landschap Veluwe

In Nederland zijn 20 'Nationale Landschappen' die elk een unieke combinatie van cultuurhistorische en natuurlijke elementen hebben. De landschappen kenmerken zich door de specifieke samenhang tussen de verschillende onderdelen van het landschap, zoals natuur, reliëf, grondgebruik en bebouwing.

Binnen een Nationaal Landschap is ruimte voor sociaal-economische ontwikkelingen, mits de bijzondere kwaliteiten van het gebied behouden blijven of -beter nog- worden versterkt. Plannen voor grootschalige nieuwbouwwijken, bedrijventerreinen en infrastructurele projecten passen hier dan ook niet binnen. De bouw van woningen om de eigen bevolkingsgroei op te vangen is in principe wel mogelijk.

Voor specifieke gebieden in een Nationaal Landschap gelden extra, al bestaande, beschermende maatregelen. Te denken valt aan de Natuurbeschermingswet voor natuurgebieden, de Natuurschoonwet voor landgoederen en de Monumentenwet voor historische gebouwen of dorpsgezichten.

Het plangebied aan de Ossenkolkweg 10 in Terwolde valt binnen het Nationaal Landschap Veluwe. Dit nationale landschap heeft de volgende kernkwaliteiten:

  • schaalcontrast van zeer open naar besloten actieve stuifzanden;
  • de grootte en aaneengeslotenheid van het bos.

De provincies zijn verantwoordelijk voor het beleid voor de Nationale Landschappen.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

De Omgevingsvisie Gelderland is een integrale visie op het gebied van de ruimtelijke ordening, waterkwaliteit en veiligheid, bereikbaarheid, economische ontwikkeling en natuur en milieu (inclusief de sociale gevolgen hiervan). De omgevingsvisie is opgehangen aan drie peilers, namelijk: 'dynamisch', 'mooi' en 'divers'. Gelderland is een dynamische provincie in een prachtige setting, met een grote diversiteit. 'Dynamisch' duidt op economische ontwikkelingsaspecten zoals innovatie, duurzaamheid en bereikbaarheid. 'Mooi' staat voor de natuurdoelen en de kwaliteiten die gewaarborgd en verder ontwikkeld dienen te worden. 'Divers' gaat over het herkennen van de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en het koesteren van de regionale identiteit.

In de Omgevingsvisie staat een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal.

- Gezond en veilig. Dat is een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna. Dat is voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. En, dat is aandacht hebben voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.

- Schoon en welvarend. Dat is een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen. Maar dat is ook: het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. En, dat is het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.

Onderliggend plan past binnen de omgevingsvisie Gaaf Gelderland. De bestaande cultuurhistorische waarde van het landschap blijft behouden en wordt door het nieuwe beplantingsplan versterkt.

3.3.2 Omgevingsverordening

Het is voor provincies mogelijk om invloed uit te oefenen op bestemmingsplannen en de daarbij behorende toelichting (artikel 4.1 Wro). De omgevingsverordening Gelderland dient dan ook als een juridisch instrument en beperkt zich tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

De verordening kent de volgende kaartlagen waaraan regels zijn verbonden: Windenergie, Landbouw, Glastuinbouw, Natuur, Landschap, Water en milieu, Erfgoed, Veilige Leefomgeving en Natura 2000-gebieden. Op het plangebied zijn vooral de kaarten Landschap (Nationaal landschap) en Water (intrekgebied) van toepassing.

Artikel 2.56 van de Omgevingsverordening Gelderland geeft aan dat een bestemmingsplan voor gronden binnen een Nationaal landschap en buiten de Groene Ontwikkelingszone, het Groene Natuurnetwerk en de Nieuwe Hollandse Waterlinie, alleen bestemmingen mogelijk maakt die de kernkwaliteiten van een Nationaal Landschap niet aantasten. Het plangebied valt onder het nationale landschap De Veluwe, deelgebied Noordelijke IJsselvallei. De kernkwaliteiten van dit gebied worden als volgt omschreven:

  • Karakteristieke kleinschalige oeverwal met afwisseling van buurtschappen en verspreide bebouwing, grasland en bouwland, onregelmatige blokverkaveling en houtsingels tussen de landwegen. Deze oeverwallen liggen bij Terwolde en Vorchten / Veessen. Boerderijen in buurtschappen en verspreid rond het oude bouwland.
  • Vrij uitzicht vanaf de dijk over het binnendijkse landschap en rivier met uiterwaarden
  • Rust, ruimte, donkerte

De ontwikkelingen in onderhavig plan dragen hier in beperkte mate aan bij. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt welke resulteren in strijdigheid met bovenstaande kernkwaliteiten. De afwisseling tussen grasland en houtsingels blijft aanwezig, net als het vrije uitzicht. Landschappelijke inpassing heeft daarnaast een positief effect op de hierboven benoemde kernkwaliteiten. De gronden worden ingepast met hagen en hoogstamfruitbomen.

De omgevingsverordening geeft aan dat het plangebied is gelegen in een verwevingsgebied. Hier is nieuwvestiging van niet-grondgebonden veehouderijen verboden. Onderhavig plan voorziet niet in de nieuwvestiging van een niet-grondgebonden veehouderij. Het plangebied ligt daarnaast in een gebied waar een tijdelijke verbod geldt op nieuwvestiging, uitbreiding en hervestiging van glastuinbouwbedrijven. In onderhavig wijzigingsplan is hier eveneens geen sprake van.

Tot slot is het plangebied aangeduid als intrekgebied. Deze gebieden mogen geen bestemming krijgen die de winning van fossiele energie zoals aardgas, aardolie, schaliegas en steenkoolgas mogelijk maakt. Ook dit is niet van toepassing op voorliggend bestemmingsplan.

Zoals uit bovenstaande blijkt, bestaan geen strijdigheden met de Omgevingsverordening Gelderland.

3.4 Regionaal beleid

3.4.1 Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030

De gemeenten in de regio Stedendriehoek (met de steden Apeldoorn, Deventer en Zutphen) hebben gezamenlijk een regionale structuurvisie opgesteld. In deze visie heeft de regio ruimtelijk beleid ontwikkeld voor de lange termijn (2030). De doelstelling hierbij is het behouden en versterken van de samenhang en variatie in woon-, werk- en recreatiegebieden, met het gelijktijdig ontwikkelen van nieuwe kwaliteiten in water, natuur, landschap en landbouw. De Stedendriehoek ontwikkelt zich zo in hoog tempo van een verband tussen drie steden naar een samenhangende stedelijke regio, met een groen middengebied en een groene omgeving. De Regionale Structuurvisie (RSV) heeft de formele status van Intergemeentelijk Structuurplan. Dit betekent dat de structuurvisie richtinggevend is voor de ruimtelijke ontwikkeling.

Onderliggend plan wordt in dit kader aangesloten op lopend beleid. Er wordt bijgedragen aan het behoud van landschappelijke kwaliteiten met het herstel van de verschijningsvorm van de cultuurhistorisch waardevolle boerderij en de aanplant van passende hagen.

3.5 Gemeentelijk beleid

3.5.1 Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst

Op 18 december 2017 heeft de gemeente Voorst de Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst (RTV) 'Kwaliteit,Verbinding en Duurzaamheid' vastgesteld. Deze Ruimtelijke Toekomstvisie is vooruitlopend op de nieuwe Omgevingswet (treedt naar verwachting in 2022 in werking) opgesteld. Met de Omgevingswet wordt het ruimtelijke beleid dynamischer opgesteld, meer ontwikkelingsgericht. Participatie speelt hierbij een belangrijke rol. De rol van de overheid is aan het veranderen. Inwoners en ondernemers krijgen een grotere rol in het ruimtelijk beleid. Met de nieuwe Omgevingswet krijgen initiatieven vanuit de samenleving waar mogelijk meer ruimte. De taak van de gemeente richt zich voornamelijk op het afwegen van alle belangen.

De RTV 'Kwaliteit, Verbinding en Duurzaamheid' heeft een dubbele doelstelling. Enerzijds zijn bij de totstandkoming van de RTV doelen bepaald met de samenleving en hoe deze behaald moeten worden. Aan de andere kant dient de visie ook als toetsingskader voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Centraal in het ruimtelijk beleid van de gemeente Voorst staat dan ook onze eigen identiteit. Nieuwe ontwikkelingen moeten hierbij aansluiten en waar mogelijk versterken. Onder identiteit wordt verstaan: diversiteit en kwaliteit van de landschappen in de gemeente, de bijzondere monumenten en rijke cultuurhistorie, de dorpse schaal van de kernen, de menselijke maat en de krachtige sociale samenhang in de gemeente. Ook duurzaamheid maakt een onderdeel uit van de identiteit. Het gaat dan om de wens en de noodzaak om de ruimtelijke, economische en sociale kwaliteiten toekomst bestendig te maken. Op basis van de identiteit zijn in Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst de volgende thema's geformuleerd:

  • Wonen, leefbaarheid en sociale cohesie;
  • Werken, innovatie en recreatie;
  • Omgeving en landschap;
  • Energie en klimaat.

Vanuit deze identiteit en de inhoudelijke thema's is het plan te rechtvaardigen. In onderhavig plan ligt er een focus op het versterken van de landschappelijke waarden. Daarnaast draagt het plan, met het stellen van voorwaarden (het terugbrengen van de historische verschijningsvorm van de karakteristieke kapvorm) bij aan het behoud van waardevolle cultuurhistorische elementen in het Voorster landschap. Het bestemmingsplan past daarmee binnen de kaders van de Ruimtelijke Toekomstvisie.

Hoofdstuk 4 Planopzet

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt allereerst de huidige situatie van het plangebied beschreven. Hierna wordt dieper ingegaan op de verschillende plannen welke ten grondslag liggen aan de beoogde ontwikkelingen. De plannen zijn getoetst aan het geldend beleid op nationaal, provinciaal en gemeentelijk niveau, zoals eerder is toegelicht in het Beleidskader. Het uitgangspunt is hier dat de plannen duidelijk een maatschappelijke meerwaarde van de nieuwe ontwikkelingen aantonen op het gebied van cultuurhistorie en landschap. Volgens de betreffende beleidsdocumenten kan die maatschappelijke meerwaarde onder andere gevonden worden in het behoud van cultuurhistorische waarden en de versterking van de kwaliteit van het landschap.

4.2 Bestaande situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20325-VS00_0010.png" Afbeelding 7 - Huidige bestemmingsplan

Zoals in de bestemmingsplan 'Buitengebied' op de verbeelding hierboven is weergeven (zie afbeelding 7), zijn in het plangebied één enkelbestemming en drie dubbelbestemmingen aanwezig. Het plangebied heeft de archeologische dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waarde - Archeologie - 4'. Daarnaast heeft het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Landschap'. Tot slot heeft het perceel de gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied'.

Er is maximaal één wooneenheid per bouwvlak toegestaan op het perceel. Er is één bouwvlak aanwezig, wat betekent dat er één wooneenheid op het perceel is toegestaan. In de huidige situatie is er reeds één woning aanwezig in het bouwvlak. Deze woning is gerealiseerd in de jaren '30 van de vorige eeuw en is gelegen in het noordwestelijk deel van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20325-VS00_0011.png"

Afbeelding 8 - Vooraanzicht Ossenkolkweg 10

De woning (hallenhuisboerderij met wolfseinden) heeft een oppervlakte van 65 m2 en is door middel van een tussenlid verbonden aan naastgelegen stal. De stal heeft een oppervlakte van 48 m2. Tevens bevindt zich ten westen van de woning een kapschuur (40 m2). Achter de woning en stal bevindt zich een siertuin met diverse speeltoestellen.

De kapschuur is met de achterzijde direct gelegen aan de Ossenkolkweg. De woning en de stal liggen iets verder op het perceel maar zijn allemaal vrijwel direct aan de Ossenkolkweg. Het erf bestaat uit straatwerk en is gelegen tussen de Ossenkolkweg en de bebouwing in.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20325-VS00_0012.png"

Afbeelding 9 - Luchtfoto Ossenkolkweg 10

4.3 Nieuwe ontwikkelingen

Met het nieuwe bestemmingsplan wordt de agrarische bestemming gedeeltelijk gewijzigd in een woonbestemming. Naast dat de agrarische functie van het bedrijf is komen te vervallen, worden op het perceel ook enkele veranderingen doorgevoerd.

4.3.1 Bebouwing

De wijziging van het bestemmingsplan zal niks veranderen aan de huidige bebouwing.

4.3.2 Landschap

Landschappelijke inpassing maakt een centraal onderdeel uit van onderhavig plan. Zowel het erf als het perceel zijn onderhevig aan inpassing. De verschillende landschappelijke inpassingsmaatregelen worden in deze subparagraaf toegelicht. In het Beplantingsplan van de regels bij dit bestemmingsplan is het beplantingsplan opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20325-VS00_0013.png"

Afbeelding 12 - Landschappelijke inpassing beplanting

Aanplant hagen

Op het perceel wordt vanaf de siertuin langs de gehele noordkant een meidoornhaag aangeplant. Hiervan worden er vier per meter geplaatst.

De siertuin zal aan de oost- en zuidkant afgekaderd worden met een beukenhaag. Hiervan zullen er vier per meter worden geplaatst en deze zullen worden beheerd als geschoren beukenhaag. De beukenhaag loopt vanaf de siertuin verder door naar de Ossenkolkweg. De beukenhaag zal ook parrallel langs de Ossenkolkweg worden aangeplant zodat deze aansluit op hoogstamfruitbomen.

Aanplant bomenrij

Naast de aanplant van verschillende hagen zal ook een bomenrij langs de Ossenkolkweg worden aangeplant. Deze bomen zullen oude rassen zijn en worden beheerd als hoogstamfruit.

Met deze beplanting wordt niet alleen het perceel begrensd, de beplanting zal ook de perceelsrichting in het landschap accentueren. Zowel de aan te planten hagen als de bomenrij bestaan uit inheemse soorten en zijn streekeigen voor deze omgeving in het overwallenlandschap langs de Ijssel.

4.4 Ruimtelijke afweging

Het perceel Ossenkolkweg 10 in Terwolde valt onder het bestemmingsplan Buitengebied. In dit bestemmingsplan is onder andere een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het wijzigen van de bestemming Bedrijf naar de vervolgfunctie Wonen (artikel 4.5.1). Het is een bevoegdheid van het college waaraan uitvoering kan worden gegeven als in ieder geval:

  • sprake is van algehele beëindiging van het ter plaatse gevestigde bedrijf;
  • de vervolgfunctie milieuhygiënisch inpasbaar is;
  • het aantal woningen niet toeneemt.

Aan deze voorwaarden wordt voldaan:

Er is sprake van algehele beëindiging van het ter plaatse gevestigde bedrijf

Bedrijfsactiviteiten op het perceel zijn al geruime tijd beëindigd. De huidige eigenaren hebben geen agrarisch bedrijf en doen aan reguliere bewoning. Binnen de kaders die het bestemmingsplan onder de toekomstige bestemming Wonen biedt, is het eventueel mogelijk een aan huis verbonden beroep of bedrijf uit te oefenen.

De vervolgfunctie is milieuhygiënisch inpasbaar

In de omgeving van het perceel zijn enkele agrarische bedrijven aanwezig. De nieuwe woonbestemming levert voor deze bedrijven geen belemmering op. Daarvoor is de afstand tussen het perceel en de bedrijven voldoende groot. In paragraaf Milieuzonering wordt hier nader op ingegaan. Ook zijn er geen andere milieuaspecten bij ons bekend die een wijziging van de bestemming in de weg staan.

Het aantal woningen neemt niet toe

In de bestaande planologische situatie is een bedrijfswoning aanwezig met twee bedrijfsgebouwen. De bedrijfswoning wordt met de wijziging van het bestemmingsplan een 'reguliere' woning. Er worden geen extra woningen mogelijk gemaakt. In de nieuwe situatie zal de woning bewoond worden door twee huishoudens. Dit is volgens het moederplan 'Buitengebied' toegestaan.

Qua inrichting verandert het perceel met de wijziging vooralsnog niet. Bijgebouwen komen onder de saneringsregeling te vallen, wat inhoudt dat bij eventuele toekomstige sloop en nieuwbouw per saldo een afname van bebouwing plaatsvindt. Landschappelijk is dat geen verkeerde ontwikkeling.

Op voorhand bestaan geen ruimtelijke bezwaren tegen het wijzigen van de bestemming. Een bestemmingswijziging heeft geen gevolgen voor de bestaande waarden in het plangebied. De omgeving ondervindt bovendien geen (extra) hinder van de bestemmingswijziging.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt het plan getoetst aan de randvoorwaarden vanuit diverse relevante omgevingsaspecten, waaronder: Milieu, flora en fauna, archeologie en water.

5.2 Milieu-onderzoeken

5.2.1 Bodem

Als gevolg van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan onderzoek te worden verricht naar de geschiktheid van de gronden voor het beoogde doel. In het geval van een verontreiniging moet de mate van de omvang ervan worden vastgesteld, zodat beoordeeld kan worden of -en zo ja welke- kosten gemoeid zijn met het verwijderen of verminderen van die verontreiniging, zodat voldaan wordt aan de eisen van de milieuwetgeving.

In dit plan vindt (vooralsnog) geen sloop van gebouwen en nieuwbouw plaats, de bestaande bebouwing krijgt enkel een woonbestemming waarbij dakkapellen op de deel worden verwijderd. De agrarische bedrijfswoning wordt daarbij als reguliere woning in gebruik genomen. Een verkennend bodemonderzoek is om deze reden niet noodzakelijk. Dit aspect vormt dan ook geen belemmering voor de voorgenomen bestemmingswijziging.

5.2.2 Geluid

De bedrijfswoning is op 10 meter afstand van de Ossenkolkweg gelegen. De Ossenkolkweg is een rustige weg met minder dan 500 motorvoertuigen per etmaal. De maximale ontheffingswaarde (58 dB) voor buitenstedelijk gebied wordt daarmee niet overschreden. Er wordt daarnaast geen nieuwe woning gerealiseerd. In de huidige situatie gaat het om een bestaande woningen waarbij geen geen nieuwe woonsituatie wordt gerealiseerd.

5.2.3 Luchtkwaliteit

De eisen voor de kwaliteit van de buitenlucht zijn sinds november 2007 vastgelegd in de Wet milieubeheer, in titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen (ook wel bekend als de Wet luchtkwaliteit). De wet heeft tot doel het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging, onder meer als gevolg van het verkeer. In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat de Wet luchtkwaliteit bestaat uit in Europees verband vastgestelde normen voor maximumconcentraties voor een aantal luchtvervuilende stoffen. In Nederland kunnen met name fijn stof (PM10) en stikstofoxiden (NO2) problemen opleveren met betrekking tot overschrijding van de grenswaarden. Fijn stof wordt grotendeels veroorzaakt door grote industriële bronnen en het wegverkeer, NO2 wordt voornamelijk veroorzaakt door het wegverkeer.

Indien het uitoefenen van bevoegdheden, zoals het vaststellen van een bestemmingsplan en afwijken van het bestemmingsplan op grond van artikel 2.12 lid 1 sub a onder 1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen bestuursorganen die bevoegdheden uitoefenen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:

  • het bestemmingsplan c.q. de afwijking niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden;
  • de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan c.q. de afwijking per saldo verbetert of tenminste gelijk blijft;
  • het bestemmingsplan c.q. de afwijking niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen.

Sinds 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht. Volgens het NSL draagt een project 'niet in betekenende mate' (Nibm) bij zo lang de concentratie fijn stof of stikstofdioxide niet meer dan 3% bedraagt. Volgens de Nibm wordt die grens pas overschreden bij bijvoorbeeld woningbouwprojecten van meer dan 1.500 woningen of kantoorlocaties met meer dan 10.000 m2 brutovloeroppervlak. Voor ontwikkelingen die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeft niet te worden getoetst aan de grenswaarden.

Voorliggend bestemmingsplan leidt niet tot een ontwikkeling die in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Met het wijzigen van de agrarische bestemming naar 'Wonen' is het in de toekomst niet meer mogelijk om hier een agrarisch bedrijf te vestigen. Hiermee wordt voorkomen dat in de toekomst de luchtkwaliteit verslechterd als gevolg van de vestiging van een agrarisch bedrijf. Om die reden wordt niet verder op het aspect luchtkwaliteit ingegaan.

5.2.4 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport van deze stoffen. Op basis van criteria die onder andere worden gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een (mogelijk) risico op zware ongevallen met zich mee brengen. Het gaat dan met name om de grote chemische bedrijven. Maar ook kleinere bedrijven zoals LPG-tankstations en opslag van bestrijdingsmiddelen. De (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen zoals buisleidingen, spoor-, auto- en waterwegen worden ook als een potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het aspect externe veiligheid draait om het beheersen van de risico's bij transport, opslag en gebruik van gevaarlijke stoffen. Doel van het externe veiligheidsbeleid is om zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen het groepsrisico (GR) en het plaatsgebonden risico (PR). Het GR legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Het PR biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Als een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Het plangebied aan de Ossenkolkweg 10 ligt in een gebied dat volgens de Gelderse Risicokaart een middelgroot risico loopt op overstromingen. Deze middelgrote kans houdt in dat er eens in de 100 jaar overstromingen kunnen plaatsvinden. Bovendien ligt het plangebied in een beschermd gebied. Dit houdt in dat het gebied wordt beschermd door een primaire waterkering tegen buitenwater (zee, grote rivieren etc.) en regionale wateren (kleine rivieren, kanalen etc).

In de nabijheid van het plangebied vinden geen risicovolle activiteiten plaats. Voor het aspect externe veiligheid luidt de conclusie dan ook dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor het onderliggende bestemmingsplan.

5.2.5 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Hieronder wordt verstaan het aanbrengen van voldoende ruimte tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies.

De dichtstbijzijnde agrarische bedrijfsbestemming is gelegen op 50 meter afstand (Ossenkolkweg 9). Het gaat hier om een een melkveehouderij die door zijn beperkte grootte onder het het Activiteitenbesluit valt. Hierdoor zijn de de vaste afstanden uit het Activiteitenbesluit van toepassing. Dit is: 50 meter vanaf een dierverblijf of mestopslag en 25 meter vanaf een kuilvoeropslag. Het geurgevoelige object aan de Ossenkolkweg 10, namelijk de woning, is op meer dan 50 meter afstand gelegen. De wijziging van het bestemmingsplan heeft daarmee geen negatieve impact op de agrarische bedrijfsvoering van naastgelegen agrarisch bedrijf. Tijdens de planvorming heeft de initiatiefnemer van het wijzigingsplan hierover ook geparticipeerd in de buurt.

5.2.6 Stikstof

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20325-VS00_0014.png"

Afbeelding 14 - Afstand plangebied tot dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden

Op bovenstaande afbeelding is de afstand van het plangebied tot de dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden weergeven. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Rijntakken' ligt op 0,6 km afstand. Het Natura 2000-gebied 'Veluwe' bevindt zich ten westen van het plangebied op 8,9 km afstand. Onderdeel van onderhavig plan is het wijzigen van de agrarische bestemming naar een woonbestemming. Hiermee worden de mogelijkheden tot het vestigen een agrarisch bedrijf op deze locatie weggenomen. Hiernaast wordt (vooralsnog) niet gesloopt of gebouwd. Er worden geen woningen toegevoegd en er worden geen grote vervuilende objecten gerealiseerd.

Door het gedeeltelijk verwijderen van de huidige agrarische terreininrichting en het later intern verbouwen van de boerderij zal de stikstofuitstoot tijdelijk zeer beperkt toenemen. Met het wijzigen van de agrarische bestemming wordt agrarische bedrijfsvoering onmogelijk gemaakt. Stikstofuitstoot als gevolg van agrarische bedrijfsvoering zal dan ook niet meer plaatsvinden op deze locatie. Er kan worden uitgegaan dat in de nieuwe planologische situatie stikstofuitstoot lager zal zijn dan binnen de agrarische bedrijfsvoering onder het 'oude' bestemmingsplan.

Geconcludeerd kan worden dat de Wet natuurbescherming, vanuit stikstof gezien, geen belemmering vormt voor onderhavig plan.

5.3 Flora en fauna

5.3.1 Inleiding

Gemeenten hebben de verplichting om de natuurwaarden te beschermen. Ze moeten bij nieuwe ontwikkelingen rekening houden met beschermde soorten en beschermde gebieden. Het gaat om soorten die beschermd zijn onder de Flora- en faunawet en gebieden die beschermd zijn volgens de Natuurbeschermingswet en de planhiërarchie van de Wet ruimtelijke ordening (beschermde natuurmonumenten, gebieden van de Ecologische Hoofdstructuur). Nieuwe ontwikkelingen mogen de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in principe niet verslechteren of verstoren, tenzij een vergunning kan worden verkregen.

5.3.2 Natuurbeschermingswet

Natura 2000

De Natuurbeschermingswet regelt bescherming van de gebieden welke in het kader van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn moeten worden beschermd. Natura 2000 is het samenhangende Europees ecologisch netwerk bestaande uit de gebieden aangewezen onder de Habitatrichtlijn en onder de Vogelrichtlijn. Binnen dit netwerk moeten de betrokken natuurlijke habitattypen, habitats van soorten en de leefgebieden van vogels in een gunstige staat van instandhouding worden behouden of, in het voorkomend geval, worden hersteld.

Voor beschermde Natura 2000-gebieden geldt dat er door de projecten en handelingen geen verslechtering van de kwaliteit van de habitats of een verstorend effect op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen mag optreden. Als er wel mogelijke negatieve gevolgen zijn, is de activiteit niet toegestaan, tenzij er na de habitattoets een vergunning wordt verleend.

Zoals toegelicht in vorig hoofdstuk (Stikstof), liggen Natura 2000 gebieden op ruime afstand van het plangebied. Natura 2000 gebied Rijntakken is de dichtstbijzijnde en ligt op 0,6 kilometer afstand van de planlocatie.

Gelet op deze afstand en de aard van de ontwikkelingen die op grond van voorliggend bestemmingsplan worden uitgevoerd, wordt geconcludeerd dat er geen significante effecten zijn op het betreffende Natura 2000-gebied.

5.3.3 Natuurnetwerk

Het Natuurnetwerk (eerder de Ecologische Hoofdstructuur [EHS] genoemd) is een Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing en de ontwikkeling van dit natuurnetwerk. In de provincie Gelderland wordt het Gelders Natuurnetwerk [GNN] en de Groene Ontwikkelingszone [GO] genoemd. Het plangebied is buiten zowel GNN als GO gelegen. Dichtstbijzijnde GO gebied is op ongeveer 350 meter afstand gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20325-VS00_0015.png"

Afbeelding 15 - Ligging van het plangebied ten opzichte van GNN en GO gebieden. In het groen zijn de GO gebieden weergeven

5.3.4 Flora- en faunawet

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient de natuurwetgeving beschouwd te worden. Deze wetgeving richt zich op twee hoofdthema's. Het gaat hierbij om de bescherming van natuurgebieden (gebiedsbescherming) en de bescherming van plant- en diersoorten (soortbescherming).

De nieuwe Wet natuurbescherming vervangt vanaf 1 januari 2017 drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Doel van de nieuwe Wet natuurbescherming is drieledig:

  • Bescherming van de biodiversiteit in Nederland;
  • decentralisatie van verantwoordelijkheden;
  • vereenvoudiging van de regels.

De Wet natuurbescherming heeft de verbodsbepaling uit de Flora- en faunawet overgenomen dat activiteiten die schadelijk zijn voor beschermde dier- en plantsoorten, verboden zijn. De verboden activiteiten zijn het op enige wijze verwijderen van beschermde inheemse planten van hun groeiplaats, een beschermde inheemse soort opzettelijk te verontrusten en/of nesten, holen of andere vaste rust- en verblijfplaatsen van deze dieren te verstoren. Opzettelijk verstoren van vogels is in sommige situaties wel toegestaan. Verstoren zonder dat er van tevoren een goed onderzoek naar beschermde soorten is uitgevoerd blijft strafbaar.

Het plan voorziet in de wijziging van de agrarische bestemming in een woonbestemming. Er is geen sprake van sloop- en of bouwactiviteiten. Gezien de aard en omvang van voorliggend plan is verder geen onderzoek naar aanwezige flora en fauna uitgevoerd. Wel geldt te allen tijde de zorgplicht voor de aanwezige flora en fauna.

5.4 Archeologie

In 1992 is het Verdrag van Malta tot stand gekomen. Het is de doelstelling van dit Verdrag om archeologische waarden te beschermen en te behouden. In het kader van de ruimtelijke ordening wordt daarom het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen. In het Verdrag van Malta wordt gesteld dat de archeologie van wezenlijk belang is voor de geschiedschrijving van de mensheid. Het verdrag is erop gericht deze waarden voor de toekomst te behouden. De gehanteerde uitgangspunten zijn:

  • Archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren en alleen opgraven als behouden in de bodem (in situ) niet mogelijk is;
  • in ruimtelijke ordening (planvorming) al vroegtijdig rekening houden met archeologische waarden;
  • de bodemverstoorder betaalt archeologisch vooronderzoek en mogelijke opgravingen.

De bescherming van de aanwezige en de te verwachten archeologische waarden door bodemverstorende activiteiten was voorheen in de Monumentenwet (1988) geregeld. Deze wet is per 1 juli 2016 komen te vervallen. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet en deze treedt naar verwachting in 2022 in werking. Tot die tijd zijn de artikelen te vinden in het overgangsrecht van de Erfgoedwet, waar deze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. Hierbij wordt uitgegaan van het zo vroeg mogelijk betrekken van de archeologische waarden in het ruimtelijke ordeningsproces.

Specifiek voor het bestemmingsplan is hierop artikel 38a van de Monumentenwet van toepassing: “De gemeenteraad houdt bij de vaststelling van een bestemmingsplan of een beheersverordening als bedoeld in artikel 3.1, onderscheidenlijk artikel 3.38, van de Wet ruimtelijke ordening en bij de bestemming van de in het plan begrepen grond, rekening met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten”.

In het moederplan Buitengebied zijn de archeologische waarden vertaald naar dubbelbestemmingen. Het plangebied kent een archeologische dubbelbestemming. Dit zijn Waarde - Archeologie - 3 en Waarde - Archeologie 4. Waarde - Archeologie - 3 is gelegen aan de westkant van het plangebied, terwijl Waarde - Archeologie - 4 gelegen is aan de oostkant van het plangebied. Deze waarde betekent dat voor het plangebied een lage archeologische verwachting geldt. Bij deze archeologische waarde geldt een onderzoeksverplichting als de bodemingreep groter is dan 2500 m² en waarvan de ingreep dieper reikt dan 30 centimeter onder maaiveld. De voorschriften die bij deze archeologische waarde horen worden overgenomen in dit wijzigingsplan.

Er vinden met dit wijzigingsplan geen ingrepen plaats, het betreft enkel een wijziging in gebruik. De agrarische bestemming wordt gewijzigd in een woonbestemming. Voor deze ruimtelijke procedure is dan ook geen archeologisch onderzoek vereist.

5.5 Water

Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van rijk, provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets (www.dewatertoets.nl) kan beoordeeld worden welke waterthema's in het plan relevant zijn.

De toets is op 13 juli 2022 uitgevoerd (zie Watertoets). Het plan is, vanuit de waterhuishouding bezien, voor het waterschap beperkt van belang. De motivatie daarvoor is dat plannen zonder (nieuwe) ontwikkelingsmogelijkheden, zoals functiewijzigingen en actualisaties, nauwelijks tot geen effect hebben op de waterhuishouding. Dit betekent dat geen essentiële waterbelangen worden geraakt en het waterschap op basis daarvan een positief water advies geeft.

5.6 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In dit geval is van een dergelijk plan geen sprake. Kosten voor eventuele planschade zijn voor rekening van initiatiefnemer.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

Dit wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het wijzigingsplan. Beide planonderdelen dienen in een onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast.

De opzet van de verbeelding is grotendeels gelijk aan het bestemmingsplan Buitengebied. Ten opzichte van het moederplan is de woonbestemming gewijzigd naar een agrarische bestemming. Er is geen bouwvlak opgenomen. De geldende regels binnen de bestemming Agrarisch blijven ongewijzigd.

De dubbelbestemmingen uit het geldende bestemmingsplan Buitengebied worden overgenomen. Deze dienen ter bescherming en veiligstelling van archeologische en landschappelijke waarden. Daarnaast wordt de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanning' overgenomen.

Het wijzigingsplan kent geen op zich staande regels. De geldende regels uit de bestemmingsplannen 'Buitengebied', 'Buitengebied, eerste herziening' en 'Buitengebied, tweede herziening' zijn onverkort van toepassing op dit wijzigingsplan.

Hoofdstuk 7 Overleg en inspraak

7.1 Uitkomsten vooroverleg artikel 3.3.1 Bro

Het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan pleegt daarbij overleg met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het geding zijn.

In artikel 3.1.1. wordt bij lid 2 de mogelijkheid gegeven dat de Minister van Infrastructuur en Milieu kan aangeven onder welke omstandigheden of in welke gevallen geen overleg gevoerd hoeft te worden met de rijksdienst die betrokken is bij de zorg voor de ruimtelijke ordening. Na overleg met de betrokken departementen is besloten het overleg te beperken tot die zaken waarbij directe belangen aan de orde zijn. Overigens zijn per 1 januari 2012 de voormalige VROM-inspectie en de Inspectie van Verkeer & Waterstaat samengevoegd tot de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). Aangezien er geen sprake is van directe rijksbelangen heeft er geen vooroverleg plaatsgevonden met het Rijk.

Met de provincie is een vergelijkbare afspraak gemaakt. Enkel wanneer er sprake is van een provinciaal belang is vooroverleg noodzakelijk. Het voorliggende plan is niet in strijd met enig provinciaal belang, waardoor er voor gekozen is geen vooroverleg te plegen.

Het vooroverleg met het waterschap heeft plaats gevonden via de website http://www.dewatertoets.nl. Hieruit is naar voren gekomen dat verder overleg niet noodzakelijk is.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 1 december 2022 ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn er geen zienswijzen ingediend.