Plan: | Natuur Landgoed Klarenbeek |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0285.20322-VS00 |
Afbeelding 1 - Natuurbegraafplaats Westerwolde
Ten behoeve van een uitbreiding van de natuurbegraafplaats Westerwolde te Hoog Soeren ligt er een opgave om 4 hectare nieuwe natuur te realiseren. Hiervoor dienen agrarische percelen omgevormd te worden naar natuur. De eigenaar van Landgoed Klarenbeek is bereidt een deel van haar agrarische gronden nabij de Vijverweg 2 in Klarenbeek om te vormen naar natuur. Hiermee wordt invulling gegeven aan een deel van de benodigde compensatieplicht. Met voorliggende ontwikkeling wordt deze transformatie planologisch geborgd. Dit plan heeft dan ook een relatie met het bestemmingsplan van de gemeente Apeldoorn genaamd: Alverschotenseweg naast 50 Hoog Soeren met kenmerk NL.IMRO.0200.bp1420-ont1. In dat bestemmingsplan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen die de omzetting, inrichting en instandhouding van de betreffende natuurpercelen borgt.
Dit wijzigingsplan heeft tot doel een juridisch-planologisch kader te scheppen waarbinnen de voorgenomen natuurontwikkelingen op Landgoed Klarenbeek kunnen worden uitgevoerd. Deze natuurontwikkeling vindt plaats als compenserende maatregel voor de uitbreiding van natuurbegraafplaats Westerwolde te Hoog Soeren.
Het plangebied betreft twee percelen die onderdeel zijn van Landgoed Klarenbeek. Landgoed Klarenbeek ligt in het zuidwesten van de gemeente Voorst, tegen de gemeentegrens met Apeldoorn. Binnen een groter ruimtelijk verband valt Landgoed Klarenbeek binnen de Stedendriehoek. Dit gebied vormt een economische motor binnen dit deel van Gelderland. Nationale en regionale infrastructuur doorkruisen dit gebied (rijksweg A1 en A50). De ligging nabij deze infrastructuur maakt het Landgoed Klarenbeek goed bereikbaar.
Afbeelding 2 - omgeving Klarenbeek
Het plangebied betreft twee percelen binnen het grote geheel van Landgoed Klarenbeek. De percelen hebben een totale oppervlakte van 1,28 hectare. Deze percelen liggen in het noorden van het landgoed, richting de kern Klarenbeek. Op onderstaande foto is de ligging van de percelen weergeven.
Afbeelding 3 - ligging percelen
De percelen zijn op dit moment nog in gebruik als landbouw- of weidegrond. De percelen liggen in de Groene Ontwikkelingszone (GO) van de provincie Gelderland. In de huidige staat hebben de percelen een lage waarde voor natuur en biodiversiteit. Het zijn schrale eentonige graslanden tussen de bospercelen.
In dit hoofdstuk komt het relevante beleidskader van Rijk, provincie en gemeente aan de orde.
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. De SVIR heeft diverse nota's vervangen, zoals de Nota Ruimte en de Nota Mobiliteit. Ook zijn met het SVIR de ruimtelijke doelen en uitspraken vervallen die zijn benoemd in de Agenda Landschap, Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.
In de SVIR is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een nieuw integraal kader dat de basis vormt voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR is gekozen voor een meer selectieve inzet van het rijksbeleid dan voorheen. Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie rijksdoelen uitgewerkt:
Met bovengenoemde rijksdoelen zijn 13 nationale belangen aan de orde die in het SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van ruimtelijke ordening gekregen. Het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn.
Het plangebied van voorliggend wijzigingsplan heeft geen relatie met één van de 13 nationale belangen.
In Nederland zijn 20 'Nationale Landschappen' die elk een unieke combinatie van cultuurhistorische en natuurlijke elementen hebben. De landschappen kenmerken zich door de specifieke samenhang tussen de verschillende onderdelen van het landschap, zoals natuur, reliëf, grondgebruik en bebouwing.
Binnen een Nationaal Landschap is ruimte voor sociaal-economische ontwikkelingen, mits de bijzondere kwaliteiten van het gebied behouden blijven of -beter nog- worden versterkt. Plannen voor grootschalige nieuwbouwwijken, bedrijventerreinen en infrastructurele projecten passen hier dan ook niet binnen. De bouw van woningen om de eigen bevolkingsgroei op te vangen is in principe wel mogelijk.
Voor specifieke gebieden in een Nationaal Landschap gelden extra, al bestaande, beschermende maatregelen. Te denken valt aan de Natuurbeschermingswet voor natuurgebieden, de Natuurschoonwet voor landgoederen en de Monumentenwet voor historische gebouwen of dorpsgezichten.
Landgoed Klarenbeek valt binnen het Nationaal Landschap Veluwe. Dit Nationaal Landschap heeft de volgende kernkwaliteiten:
De voorgenomen ontwikkeling van bos en natuur past goed binnen de kernkwaliteiten van Nationaal Landschap Veluwe.
Natura 2000
Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn en gebied die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn. Deze gebieden worden op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 beschermd. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk (significante) negatieve effecten hebben op de beschermde natuur in een Natura 2000-gebied zijn vergunningplichtig.
Rondom Landgoed Klarenbeek liggen op circa 3 kilometer afstand drie natuurgebieden die zijn beschermd in het kader van Natura 2000: 'Landgoederen Brummen' aan de zuidkant, 'Veluwe´ aan de westkant en 'Uiterwaarden IJssel' aan de oostkant.
De ontwikkelingen die mogelijk gemaakt worden met dit wijzigingsplan zijn kleinschalige omvormingen tot natuur. Dit heeft geen invloed op Natura 2000-gebieden in de omgeving.
De Gelderse Omgevingsvisie is een integrale visie, niet alleen op het gebied van de ruimtelijke ordening, maar ook voor waterkwaliteit en veiligheid, bereikbaarheid, economische ontwikkeling, natuur en milieu, inclusief de sociale gevolgen daarvan. De Omgevingsvisie is de vervanger van het streekplan en enkele andere structuurvisies.
De titel van de Gelderse Omgevingsvisie is Gaaf Gelderland. Gaaf kent twee betekenissen. Enerzijds gaat gaaf in op de schoonheid van het landschap en de historie. Anderzijds heeft gaaf betrekking op de vernieuwing binnen Gelderland. De ambitie van Gelderland is het in stand houden van het landschap en de cultuurhistorische waarde. In de Omgevingsvisie staat een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal.
- Gezond en veilig. Dat is een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna. Dat is voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. En, dat is aandacht hebben voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.
- Schoon en welvarend. Dat is een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen. Maar dat is ook: het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. En, dat is het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.
Gezien de aard en omvang én de effecten van onderliggend plan past deze bestemmingswijziging binnen de kaders van de Omgevingsvisie. Het ontwikkelen van natuur binnen de grenzen van de Groene Ontwikkelingszone en binnen het landgoed is een positieve impuls voor de provincie Gelderland.
In de Omgevingsverordening Gelderland staan regels beschreven die ervoor zorgen dat de Omgevingsvisie Gelderland ook daadwerkelijk wordt uitgevoerd. De Omgevingsverordening dient dan ook als een juridisch instrument en beperkt zich tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. Daarmee dient de Omgevingsverordening als een toetsingskader bij het opstellen van nieuwe ruimtelijke plannen zoals een bestemmingsplan of een uitgebreide afwijkingsprocedure in het kader van de omgevingsvergunning.
De Omgevingsverordening Gelderland bestaat uit de volgende kaartlagen waaraan regels zijn verbonden: Windenergie, Landbouw, Glastuinbouw, Natuur, Landschap, Water en milieu en Erfgoed.
Het plangebied is al onderdeel van de Groene Ontwikkelingszone (GO). De instructieregels voor deze gronden zijn opgenomen in de provinciale verordening.
De Groene Ontwikkelingszone bestaat met name uit agrarisch gebied dat tussen en rondom de grote natuurkernen is gelegen. Hier worden bijvoorbeeld natuur- en landschapselementen aangelegd ter verbetering van de migratiemogelijkheden voor planten en dieren, maar ook agrarisch natuurbeheer of blauwe diensten kunnen bijdragen aan de ontwikkelingsdoelen van de Groene Ontwikkelingszone. Kleine natuurgebieden, denk aan stapstenen in een verbindingszone, zullen na aanleg ook deel gaan uitmaken van het Gelders Natuurnetwerk.
De Groene Ontwikkelingszone is opgedeeld in verschillende deelgebieden. Per deelgebied zijn verschillende kernkwaliteiten vastgesteld. Op die manier kan beoordeeld worden of plannen bijdragen aan de kernkwaliteiten van het gebied waartoe het plan behoort. Onderhavig plan maakt deel uit van het deelgebied Klarenbeek - De Poll. Voor dit deelgebied gelden de beken en landgoederen als kernkwaliteiten. Ook is het gebied de overgang tussen de Veluwe in het westen en de IJsselvallei in het oosten.
Onderhavig plan draagt op verschillende vlakken bij aan deze kernkwaliteiten. Er worden extra stukken bos en kruidenrijk grasland gerealiseerd. Daarnaast sluit de nieuwe natuur aan op reeds ontwikkelde natuur op Landgoed Klarenbeek. De natuur is in het uiteindelijke stadium onderdeel van een groter netwerk van natuur. Op die manier draagt het ook bij aan de verbinding tussen de Veluwe en de IJsselvallei.
Zoals bovenstaand beschreven past dit wijzigingsplan uitstekend binnen de kader van de Gelderse omgevingsverordening.
In samenwerking met de gemeenten Epe en Heerde heeft de gemeente Voorst het 'Landschapsontwikkelingsplan van Veluwe tot IJssel' (LOP) opgesteld. Het belangrijkste doel van het LOP is in de autonome ontwikkeling van het landschap te sturen op behoud en op ontwikkeling van de landschappelijke samenhang. Daarnaast is het LOP gericht op het stimuleren van de ontstening van het buitengebied en de verdere ontwikkeling van de karakteristieke kenmerken van het buitengebied. Met het LOP wordt het landschapsbelang ingebracht in alle ruimtelijke veranderingsprocessen in het gebied.
Het LOP richt zich op instrumenten, partijen en een aanpak voor de uitvoering van het landschapsbeleid. Het ontwikkelingsplan en het toetsingskader dat het LOP vormt, is door de gemeente Voorst vastgesteld als structuurvisie.
Ten aanzien van landgoederen wordt gesteld dat landgoederen meer dan gemiddeld een toegevoegde waarde hebben voor de kwaliteit van het landschap. De inrichting van een landgoed moet de vorm van de landschappelijke overgangen versterken en beter beleefbaar maken. Het toevoegen van bos en natuur past goed binnen dit beleid.
De Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030 (RSV) (vastgesteld 2007) en de Regionale Structuurvisie De Voorlanden (vastgesteld 2009) geven de kaders voor de ruimtelijke ontwikkeling op langere termijn, tot 2030. De RSV gaat over het zogenaamde bundelingsgebied van de drie steden Apeldoorn, Deventer en Zutphen en het daarbinnen gelegen middengebied (grote delen van het grondgebied van de gemeenten Apeldoorn, Brummen, Deventer, Lochem, Voorst en Zutphen).
De basis voor de inhoudelijke keuzes in de structuurvisie is de bestuurlijke doelstelling die door alle partners wordt gedragen als leidend beginsel voor het ruimtelijk beleid van de Stedendriehoek. De doelstelling die hierbij luidt is het behoud en versterking van de samenhang en variatie in woon-, werk- en recreatiegebieden, met het gelijktijdig ontwikkelen van nieuwe kwaliteiten in water, natuur, landschap en landbouw. De Regionale Structuurvisie heeft de formele status van Intergemeentelijk Structuurplan. Dit betekent dat de structuurvisie richtinggevend is voor de ruimtelijke ontwikkeling. Het wijzigen van de agrarische bestemming in een natuurbestemming past goed binnen de regionale structuurvisie. De ontwikkeling van nieuwe natuur past goed bij de gestelde doelen.
De gemeenteraad heeft op 18 december 2017 de Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst "Kwaliteit, Verbinding en Duurzaamheid" als structuurvisie vastgesteld. De visie volgt de Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst uit 2005 op. De visie zet ambities neer, maar geldt ook als kader voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Leidend is onze identiteit: de diversiteit en kwaliteit van de landschappen in onze gemeente, de bijzondere monumenten en cultuurhistorie, de dorpse schaal van de kernen, de menselijke maat en de krachtige sociale samenhang in onze gemeente. Duurzaamheid is daar in de visie als vijfde element aan toegevoegd. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten passen bij deze identiteit en die -waar mogelijk- versterken.
Mensen wonen graag in de gemeente Voorst vanwege het groen, de rust, de ruimte, de cultuurhistorie en de afwisselende landschappen. Om dezelfde reden komen elk jaar vele toeristen de gemeente bezoeken. Een belangrijk deel van de lokale economie is direct verbonden met het landelijk gebied (veeteelt, land- en tuinbouw, landgoederen, recreatie en horeca). Het Voorster landschap is letterlijk en figuurlijk de drager van onze gemeenschap. Voorst wordt niet voor niets omschreven als 'het groene hart van de Stedendriehoek'. Te midden van de steden Deventer, Apeldoorn en Zutphen kenmerkt Voorst zich door haar landelijk ligging, de rust en stilte in een uitgestrekt landelijk gebied. De regio Stedendriehoek profileert zich sinds enkele jaren als Cleantech Regio. Vanuit een brede benadering van duurzaamheid richt zij zich onder andere op 'toekomstige binnensteden en dorpskernen'. Het gaat daarbij om het vergroten van de aantrekkelijkheid van stads- en dorpskernen om op die manier te zorgen voor vitale stads- en dorpskernen.
De landgoederen zijn kenmerkend voor de gemeente Voorst. Versterken van de natuurwaarden op een landgoed is een positieve ontwikkeling. Het wijzigen van het bestemmingsplan van agrarisch in natuur past goed binnen de kaders van de ruimtelijke toekomstvisie.
Het plangebied bestaat volledig uit agrarische gronden. Het betreffen intensief gemaaide graslanden en overige gronden met grazige vegetatie. De huidige natuurwaarden in het plangebied zijn dan ook laag. Het plangebied wordt omgeven door de bossen van Landgoed Klarenbeek. Ook bevinden zich enkele woningen in de omgeving van het plangebied. Ten noorden van het plangebied bevindt zich de bebouwde kom van Klarenbeek.
Afbeelding 4 - luchtfoto bestaande situatie
In de toekomstige situatie worden natuurwaarden toegevoegd aan de beide locaties. Onderstaand een beknopte beschrijving van de doelen en maatregelen. Het volledige plan is te vinden in Bijlage 1.
Perceel 2653
Er is gekozen om op deze percelen het grasland te behouden. De doelen voor deze locatie zijn het verschralen van het grasland tot kruidenrijk grasland en het creëren van geleidelijke bosranden met besdragende struiken.
Om dit te bereiken wordt het grasland gemaaid en geploegd. Er wordt een kruidenmengsel ingezaaid om de soortenarme bodem te verrijken. De bosrand aan de noord- en westzijde wordt aangeplant met inheemse en besdragende struiken. Hier kunnen zoogdieren, vogels en insecten van profiteren. In de uiteindelijke situatie wordt dit een strook van 8 á 10 meter.
Afbeelding 5 - toekomstige situatie perceel 2653
Perceel 2660
Voor dit perceel is gekozen voor behoud van vochtig grasland en de ontwikkeling van een hakhout bos op het westelijk deel van het perceel.
Het perceel wordt voor de inrichting in tweeën verdeeld. Op het westelijk deel wordt een bosrand gecreëerd die actief als hakhout wordt beheerd. Dit levert een grote variatie op voor de biodiversiteit. Voor het oostelijk deel blijft het vochtige grasland behouden, de grond wordt hier wel verschraald voor meer biodiversiteit.
Afbeelding 6 - toekomstige situatie perceel 2660
In dit hoofdstuk wordt het plan getoetst aan de randvoorwaarden vanuit diverse omgevingsaspecten (onder andere milieu, flora en fauna, archeologie en water). Hierbij wordt ook ingegaan op de resultaten van uitgevoerd onderzoek ten behoeve van genoemde aspecten.
Als gevolg van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan onderzoek te worden verricht naar de geschiktheid van de gronden voor het beoogde doel. In het geval van een verontreiniging moet de mate van de omvang ervan worden vastgesteld, zodat beoordeeld kan worden of -en zo ja welke- kosten gemoeid zijn met het verwijderen of verminderen van die verontreiniging, zodat voldaan wordt aan de eisen van de milieuwetgeving.
Met dit plan wordt geen gevoelige functie mogelijk gemaakt. Een bodemonderzoek hoeft dus niet uitgevoerd te worden voor dit wijzigingsplan.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Hieronder wordt verstaan het aanbrengen van voldoende ruimte tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen de milieubelastende en milieugevoelige functies.
Voorliggend plan wijzigt de agrarische bestemming in de bestemming natuur. Voor deze bestemming hoeft geen richtafstand aangehouden te worden. De bestemming natuur levert geen hinder op voor de omliggende bestemmingen wonen, agrarisch en bos.
Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen of wijzigingsplannen rekening gehouden moet worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Door artikel 76 Wgh is het bij de vaststelling van een bestemmingsplan of wijzigingsplan verplicht, om bij de gronden die behoren tot een geluidszone, de grenswaarden in acht te nemen wat betreft de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen zoals woningen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of wijzigingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.
Voorliggend plan wijzigt de agrarische bestemming in de bestemming natuur. Er wordt geen geluidsgevoelige functie in de zin van de Wet geluidhinder toegevoegd. Een akoestisch onderzoek is niet noodzakelijk. De nieuwe bestemming maakt ook geen functie mogelijk waarbij geluid wordt geproduceerd. Voorliggend plan zorgt dan ook niet voor extra geluidbelasting op omliggende gevoelige functies. Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.
De eisen voor de kwaliteit van de buitenlucht zijn sinds november 2007 vastgelegd in de Wet milieubeheer, in titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen (ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'). In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat de Wet luchtkwaliteit bestaat uit in Europees verband vastgestelde normen voor maximumconcentraties voor een aantal luchtvervuilende stoffen. In Nederland kunnen met name fijnstof (PM10) en stikstofoxiden (NO2) problemen opleveren met betrekking tot overschrijding van de grenswaarden. Fijnstof wordt grotendeels veroorzaakt door grote industriële bronnen en het wegverkeer, NO2 wordt voornamelijk veroorzaakt door wegverkeer. Indien het uitoefenen van bevoegdheden zoals het vaststellen van bestemmingsplannen of het afwijken van het bestemmingsplan op grond van artikel 2.12 lid 1 sub a onder 3 van de Wabo gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen bestuursorganen die bevoegdheden uitoefenen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:
Sinds 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht. Volgens het NSL draagt een project 'niet in betekenende mate' (Nibm) bij zo lang de concentratie fijnstof of stikstofdioxide niet meer dan 3% bedraagt. Volgens de regeling Nibm wordt die grens pas overschreden bij bijvoorbeeld woningbouwprojecten van meer dan 1500 woningen of kantoorlocaties met meer dan 100.000 m2 bruto vloeroppervlak. Voor ontwikkelingen die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeft niet te worden getoetst aan de grenswaarden.
Het wijzigingsplan heeft niet één van bovenstaande ontwikkelingen tot gevolg. Er is geconcludeerd dat de luchtkwaliteit door de bestemmingswijziging in natuur 'niet in betekenende mate' verslechtert. Er wordt daarom niet verder ingegaan op het aspect luchtkwaliteit.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport van deze stoffen. Op basis van de criteria, zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven zoals LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Doel van het externe veiligheidsbeleid is om zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn provincies en gemeenten verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Binnen het werkveld van de externe veiligheid wordt veelal het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) gehanteerd. Het PR biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het GR legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal potentiële slachtoffers. Als een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Met voorliggend plan wordt geen (beperkt)kwetsbare functie mogelijk gemaakt. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient de natuurwetgeving beschouwd te worden. Deze wetgeving richt zich op twee hoofdthema's. Het gaat hierbij om de bescherming van natuurgebieden (gebiedsbescherming) en de bescherming van plant- en diersoorten (soortbescherming).
De nieuwe Wet natuurbescherming vervangt vanaf 1 januari 2017 drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Doel van de nieuwe Wet natuurbescherming is drieledig:
De Wet natuurbescherming heeft de verbodsbepaling uit de Flora- en faunawet overgenomen. Activiteiten die schadelijk zijn voor beschermde dier- en plantsoorten zijn verboden. De verboden activiteiten zijn het op enige wijze verwijderen van beschermde inheemse planten van hun groeiplaats, een beschermde inheemse soort opzettelijk te verontrusten en/of nesten, holen of andere vaste rust- en verblijfplaatsen van deze dieren te verstoren. Opzettelijk verstoren van vogels is in sommige situaties wel toegestaan. Verstoren zonder dat er van tevoren een goed onderzoek naar beschermde soorten is uitgevoerd blijft strafbaar. Onderstaand volgt een beoordeling van de verschillende aspecten van natuurbescherming.
Afbeelding 7 - locatie plangebied ten opzichte van Natura 2000-gebieden
Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied zijn de Landgoederen Brummen op circa 3 kilometer ten zuiden van het plangebied, zie afbeelding 7. Dit Natura 2000-gebied kent verschillende stikstofgevoelige habitats. De werkzaamheden binnen het plangebied behelzen de omvorming van de eentonige grasachtige vegetatie naar meer gevarieerdere natuur en zullen voornamelijk bestaan uit diverse ploeg- en beplantingswerkzaamheden. Nieuwbouw of een veranderende gebruiksfase (zoals een extra verkeersaantrekkende werking) is niet aan de orde.
Natuurontwikkelingsprojecten zijn niet expliciet benoemd in de partiële vrijstelling voor stikstofemissie. Gelet op dat het aanleggen, veranderen en verwijderen van een werk alsmede grond-, weg- en waterbouwprojecten in de aanlegsituatie zijn vrijgesteld van stikstofvergunningplicht, kan worden afgeleid dat natuurbouw, zoals de aanleg en (her)inrichting van een natuurgebied (niet zijnde al vrijgestelde PAS-/N2000-maatregelen), net als dijkversterkingen (waterstaatswerk), en de aanleg van (hoog)watergeulen (waterwegen), onder de partiële vrijstelling vallen. Een nadere toetsing middels een AERIUS-berekening is derhalve niet noodzakelijk.
Initiatiefnemers zijn als gevolg van de partiële vrijstelling verplicht om stikstofemissies te beperken bij de werkzaamheden.
In de huidige situatie hebben de percelen een zeer beperkte potentie voor beschermde diersoorten. Een flora- en faunaonderzoek is daarom niet noodzakelijk. Wel wordt geadviseerd de werkzaamheden buiten het broedseizoen van vogels plaats te laten vinden. Wanneer de werkzaamheden binnen het broedseizoen plaatsvinden is voorafgaand een controle door een ecoloog noodzakelijk.
Er zijn geen werkzaamheden gepland waarbij houtopstanden groter dan 10 are of 20 bomen in een rij of een deel ervan verwijderd worden. In dit geval is de Wet natuurbescherming, onderdeel houtopstanden niet van toepassing. Al met al kan geconcludeerd worden dat het aspect natuur geen belemmering vormt voor het plan.
In 1992 is het verdrag van Malta tot stand gekomen en in 1998 is dit Verdrag door Nederland geratificeerd. De Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz), die op 1 september 2007 in werking is getreden, is de Nederlandse uitwerking van het Verdrag van Malta. De wet regelt hoe overheden bij hun ruimtelijke plannen rekening moeten houden met het erfgoed in de bodem.
De nieuwe wet beoogt het cultureel erfgoed te beschermen: alle fysieke overblijfselen, zowel in als boven de grond, die bijdragen aan het verkrijgen van inzicht in menselijke samenlevingen uit het verleden.
De uitgangspunten van de nieuwe wet zijn:
In opdracht van de gemeente Voorst is in 2017 door RAAP Archeologisch Adviesbureau een nieuwe archeologische waarden- en verwachtingskaart opgesteld. Op basis van een landschappelijke analyse en de verspreiding van archeologische vindplaatsen is het landschap van de gemeente Voorst onderverdeeld in zones met een lage, middelmatige of hoge verwachte dichtheid aan archeologische resten. Dit heeft geresulteerd in een archeologische beleidskaart die in 2017 is vastgesteld. De aangepaste Erfgoedverordening met daarin onder andere het archeologiebeleid is in 2017 vastgesteld.
Bij dit plan vinden geen grondroerende ingrepen met een onderzoeksplicht plaats. Een archeologisch onderzoek is dus niet noodzakelijk.
Dit wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het wijzigingsplan. Beide planonderdelen dienen in een onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast.
De opzet van de verbeelding is grotendeels gelijk aan het bestemmingsplan Landgoed Klarenbeek 2019. Ten opzichte van het moederplan zijn de ter plaatse voorkomende bestemmingen gewijzigd in de bestemming Natuur. De geldende regels binnen de bestemming Natuur blijven ongewijzigd.
De dubbelbestemmingen uit het geldende bestemmingsplan Landgoed Klarenbeek 2019 worden overgenomen. Deze dienen ter bescherming en veiligstelling van archeologische en landschappelijke waarden.
Het wijzigingsplan kent geen op zich staande regels. De geldende regels uit het bestemmingsplan Landgoed Klarenbeek 2019 zijn onverkort van toepassing op dit wijzigingsplan.
Het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan pleegt daarbij overleg met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het geding zijn.
In artikel 3.1.1. wordt bij lid 2 de mogelijkheid gegeven dat de Minister van Infrastructuur en Milieu kan aangeven onder welke omstandigheden of in welke gevallen geen overleg gevoerd hoeft te worden met de rijksdienst die betrokken is bij de zorg voor de ruimtelijke ordening. Na overleg met de betrokken departementen is besloten het overleg te beperken tot die zaken waarbij directe belangen aan de orde zijn. Overigens zijn per 1 januari 2012 de voormalige VROM-inspectie en de Inspectie van Verkeer & Waterstaat samengevoegd tot de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). Aangezien er geen sprake is van directe rijksbelangen heeft er geen vooroverleg plaatsgevonden met het Rijk.
Met de provincie is een vergelijkbare afspraak gemaakt. Enkel wanneer er sprake is van een provinciaal belang is vooroverleg noodzakelijk. Het voorliggende plan is niet in strijd met enig provinciaal belang, het versterkt juist de Groene Ontwikkelingszone van de provincie, waardoor er voor gekozen is geen vooroverleg te plegen. De provincie wordt in kennis gesteld van de start van de terinzagelegging van het ontwerpwijzigingsplan.
Het vooroverleg met het waterschap heeft plaats gevonden via de website http://www.dewatertoets.nl. Hieruit is naar voren gekomen dat verder overleg niet noodzakelijk is. Ook het waterschap zal in kennis worden gesteld van de start van de terinzagelegging van het ontwerpwijzigingsplan.
Het ontwerpwijzigingsplan heeft vanaf 3 november 2022 ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn er geen zienswijzen ingediend.