Plan: | Voordersteeg 21, Twello |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0285.20316-VS00 |
Tot 2002 bevond zich aan de Voordersteeg 21 in Twello een kwekerij. Inmiddels is er al bijna 20 jaar geen bedrijf meer actief op het perceel. Het kassencomplex is echter nog steeds (deels) aanwezig. Inmiddels is ongeveer de helft van de kassen gesaneerd. Ook heeft het perceel nog altijd een agrarische bestemming bedoeld voor glastuinbouw.
Initiatiefnemer heeft een verzoek ingediend voor functieverandering. De resterende kassen worden gesloopt. De bestaande bedrijfswoning blijft behouden en er wordt een nieuwe woning toegevoegd. Het perceel wordt landschappelijk ingepast. In het noorden wordt een strook natuur aangelegd die aansluit op de natuur rond de Fliert.
Dit bestemmingsplan heeft tot doel een juridisch-planologisch kader te scheppen waarbinnen de voorgenomen ontwikkelingen kunnen worden uitgevoerd. Er wordt een woning toegevoegd en de kassen worden gesloopt. Daarnaast wordt natuur aangelegd.
De locatie van het plangebied is weergegeven in afbeelding 1. Het plangebied ligt in het zuidoosten van Twello, ten noorden van de rijksweg A1. Het plangebied ligt op de grens van bebouwde kom en buitengebied. Het volledige plangebied beslaat een oppervlakte van 1,1 hectare. In figuur 2 is een luchtfoto van het plangebied opgenomen. Het perceel staat kadastraal bekend als VOO00, sectie S, perceelnummers 380, 524 en 234 (deels).
Afbeelding 1: ligging van het plangebied in de gemeente Voorst
Afbeelding 2: luchtfoto van het plangebied
Het plangebied aan de Voordersteeg 21 ligt in het broeklandschap. Het broeklandschap ligt in de lage zones van het dekzandgebied. Het is daardoor vaak erg vlak en nat. ‘Broek’ betekent moerassig beekdal. Ten oosten van het plangebied ligt de Fliert, het plangebied ligt in het voormalige Fliertdal. Veel broeklanden waren in het verleden voor de landbouw onbruikbaar. Door een verbeterde manier van afwatering, konden de gronden in de loop van de 19e eeuw ontgonnen worden. Ze werden ingezet als weiden voor het vee. Zo ontstond het broekontginningslandschap. Het betreft een open landschap met weinig en verspreide bebouwing en beplanting. Ten oosten en zuiden van het plangebied is dit landschap nog deels herkenbaar. Ten noorden en westen van het plangebied heeft woningbouwontwikkeling plaatsgevonden. Hierdoor is het broeklandschap niet meer herkenbaar in deze gebieden.
Historie
Afbeelding 3: Ontwikkeling plangebied
Vanaf 1910 is zichtbaar dat het plangebied in een omgeving ligt met agrarisch bouwland. Voor die tijd was dit een drassig gebied. De broekontginningen maakten het gebied echter geschikt voor landbouw. Op oude kaarten wordt de eerste bebouwing op deze locatie zichtbaar rond het jaar 1950. De bebouwing betreft de drie tuinderswoningen die nu nog steeds aanwezig zijn. Rond 1950 is nog geen kassencomplex zichtbaar op de locatie. Wellicht vond toen al wel vollegrondstuinbouw plaats op het perceel. In 1990 is het kassencomplex al duidelijk herkenbaar aanwezig. De omliggende gronden zijn nog steeds agrarisch in gebruik. Pas in 2020 is ook nieuwe woningbouw herkenbaar in de omgeving van het plangebied.
Huidige situatie
Op het perceel staat een tuinderswoning met mansardekap. De woning vormt samen met twee ten westen gelegen woningen een ensemble van tuinderswoningen uit de jaren 30 van de vorige eeuw. Deze 3 woningen zijn samen aangemerkt als karakteristieke bebouwing in het buitengebied. Verscholen achter het groen bevindt zich ook een bijgebouw bij de woning. Daarnaast is nog 2000 van de oorspronkelijke 4000 m2 aan kassen aanwezig achter de woning. De overige gronden zijn in gebruik als agrarisch bouwland.
Afbeelding 4: Het perceel in vogelvluchtperspectief
Voor de uitgangspunten wordt aangesloten op het functieveranderingsbeleid van de gemeente Voorst. Dit beleid is er op gericht om het omliggende landschap te versterken. Ook het erf zelf dient op een wijze ingericht te worden die cultuurhistorisch passend is. Hiermee draagt het perceel bij aan een passende overgang van de bebouwde kom van Twello richting de openheid van het buitengebied.
Op basis van de huidige situatie kan een aantal conclusies worden getrokken ten aanzien van het landschap en het erf.
Uitgangspunten voor de landschappelijke inrichting:
Uitgangspunten voor de inrichting rondom de woningen:
In dit hoofdstuk komt het relevante beleidskader van Rijk, provincie en gemeente aan de orde.
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;
Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties
Onderhavig plan is niet in strijd met de Nationale Omgevingsvisie.
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. De SVIR heeft diverse nota's vervangen, zoals de Nota Ruimte en de Nota Mobiliteit. Ook zijn met het SVIR de ruimtelijke doelen en uitspraken vervallen die zijn benoemd in de Agenda Landschap, Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.
In de SVIR is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een nieuw integraal kader dat de basis vormt voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR is gekozen voor een meer selectieve inzet van het rijksbeleid dan voorheen. Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie rijksdoelen uitgewerkt:
Met bovengenoemde rijksdoelen zijn 13 nationale belangen aan de orde die in het SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van ruimtelijke ordening gekregen. Het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn.
Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan heeft geen relatie met één van de 13 nationale belangen.
Ladder voor duurzame verstedelijking
In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. De ladder kent drie treden die achter elkaar worden doorlopen.
Afbeelding 5: Schema Ladder voor duurzame verstedelijking
Gezien omvang van de ontwikkeling, is de ladder voor duurzame verstedelijking op onderliggend plan niet van toepassing. Nadere toetsing aan de ladder is om die reden niet noodzakelijk.
De provincie heeft haar ruimtelijk beleid vastgelegd in de Omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' die op 19 december 2019 vastgesteld door Provinciale Staten van Gelderland. De Gelderse Omgevingsvisie is een integrale visie, niet alleen op het gebied van de ruimtelijke ordening, maar ook voor waterkwaliteit en veiligheid, bereikbaarheid, economische ontwikkeling, natuur en milieu, inclusief de sociale gevolgen daarvan. De Omgevingsvisie is de vervanger van het streekplan en enkele andere structuurvisies.
De titel van de Gelderse Omgevingsvisie is Gaaf Gelderland. Gaaf kent twee betekenissen. Enerzijds gaat gaaf in op de schoonheid van het landschap en de historie. Anderzijds heeft gaaf betrekking op de vernieuwing binnen Gelderland. De ambitie van Gelderland is het in stand houden van het landschap en de cultuurhistorische waarde. In de Omgevingsvisie staat een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal.
- Gezond en veilig. Dat is een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna. Dat is voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. En, dat is aandacht hebben voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.
- Schoon en welvarend. Dat is een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen. Maar dat is ook: het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. En, dat is het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.
Onderliggend plan past binnen de omgevingsvisie Gaaf Gelderland. Het landschap krijgt een impuls zowel op als rondom het erf. Er worden singels aangeplant en versterkt. Daarnaast wordt 3000 m2 aan natuur ontwikkeld die aansluit op de Groene Ontwikkelingszone van de provincie Gelderland. Ook wordt er een storting gedaan in het gemeentelijke groenfonds.
De Omgevingsverordening is in december 2018 door Provinciale Staten vastgesteld en vormt het juridische kader waarbinnen de hoofddoelstellingen van de omgevingsvisie juridisch zijn vastgelegd. Met betrekking tot de nieuwe ontwikkelingen aan de Voordersteeg 21 in Twello zijn de onderdelen 'instructieregels glastuinbouw' en 'instructieregel intrekgebied" van kracht.
Instructieregels glastuinbouw
Er is beleid op het gebied van glastuinbouw van invloed op het plangebied. Voor een duurzame ontwikkeling van de glastuinbouw is concentratie noodzakelijk. Voor zaken als energievoorziening, ontsluiting, logistiek, waterhuishouding en landschappelijke inpassing levert concentratie van glastuinbouwbedrijven voordelen op. Het plangebied bevindt zich buiten het concentratiegebied voor glastuinbouw. Uitbreiding tot een levensvatbaar bedrijf is op de voorliggende locatie niet haalbaar.
Afbeelding 6: uitsnede omgevingsverordening Gelderland
Instructieregel intrekgebied
Het gehele plangebied is aangewezen als intrekgebied. De provincie streeft ernaar het grondwater als bron voor de drinkwatervoorziening te beschermen. Het is daarom verboden om in een intrekgebied werken tot stand te brengen of handelingen te verrichten ten behoeve van de winning van fossiele energie, zoals aardgas, aardolie, schaliegas en steenkoolgas.
Dit nieuwe bestemmingsplan maakt het mogelijk een nieuwe woning te realiseren, er worden kassen gesloopt en er wordt natuur aangeplant. De bestemmingsplanwijziging is dus niet in strijd met het provinciale beleid.
In de Regionale Structuurvisie heeft de regio Stedendriehoek, waar de gemeente Voorst deel van uitmaakt, ruimtelijk beleid ontwikkeld voor de lange termijn tot 2030. In deze visie worden doelen en beleidsprincipes voorgesteld op basis van een gedeelde visie op de toekomst. De visie heeft de formele status van Intergemeentelijk Structuurplan. Dit betekent dat de structuurvisie richtinggevend is voor de ruimtelijke ontwikkeling.
De regio Stedendriehoek legt in deze Regionale Structuurvisie de gemeenschappelijke ambities vast voor het zogenaamde bundelingsgebied: het gebied rond Apeldoorn, Deventer en Zutphen en het daarbinnen gelegen middengebied, waaronder Voorst. De structuurvisie laat zien hoe deze gemeenten samen streven naar een hoogwaardige ruimtelijke ontwikkeling van de Stedendriehoek als geheel.
Op het gebied van functieverandering doet de Regionale Structuurvisie geen uitspraak. Er wordt in dit kader aangesloten op lopend beleid.
In het voorgaande Provinciale Streekplan 2005 kregen de regio's al de mogelijkheid een regionale invulling te geven aan het beleidskader voor functieverandering van agrarische gebouwen, deze invulling werd geaccordeerd door Gedeputeerde Staten. De gemeente Voorst heeft toen samen met de gemeenten Apeldoorn, Brummen, Lochem en Zutphen het regionaal beleidskader 'Waar de stallen verdwijnen: Oude erven, nieuwe functies' opgesteld. Inmiddels legt de provincie de verantwoordelijkheid volledig bij de regio en vraagt geen apart beleidskader meer om door de provincie vast te stellen. De notitie 'Waar de stallen verdwijnen: Oude erven, nieuwe functies' vormt nog steeds het regionaal beleidskader. Dit beleidskader is in 2014 is op het onderdeel maximaal toegestane maatvoering aangepast.
Het beleidskader stelt primair als doel bij functieverandering een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. De regeling voor functieverandering geldt niet alleen voor vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen (met een agrarische bestemming) maar ook voor eerder vrijgekomen agrarische bedrijfsgebouwen waarvan de bestemming reeds is omgezet (bijvoorbeeld Wonen). Het beleidskader omschrijft welke regels de gemeenten in de Stedendriehoek willen hanteren bij functieverandering van vrijgekomen en vrijkomende agrarische gebouwen in het buitengebied. Functieverandering zorgt per saldo voor minder steen in het buitengebied door het slopen van overbodige stallen en schuren en voor een aantrekkelijke vormgeving en (groene) inpassing van nieuwe functies op de plaats van die stallen en schuren. De voorgenomen ontwikkeling past binnen dit beleid.
Op 18 december 2017 is door de gemeenteraad de Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst "Kwaliteit, Verbinding en Duurzaamheid" vastgesteld. In deze visie wordt het gemeentelijke beleid voor de komende jaren uitgewerkt, met een doorkijk naar de verdere toekomst. De visie is tot stand gekomen met een grote mate van participatie van inwoners, bedrijven en instellingen. De visie geeft aan dat onze identiteit leidend is in onze fysieke leefomgeving. Deze identiteit bestaat uit vijf bouwstenen, namelijk de kwaliteit van het landschap, de bijzondere cultuurhistorie, de dorpse schaal van de kernen, de krachtige sociale samenhang en duurzaamheid. De visie geeft voor verschillende inhoudelijke thema's (Wonen, leefbaarheid & sociale cohesie / Werken, innovatie & recreatie / Omgeving & landschap / Energie & klimaat) strategische beleidskeuzes aan.
Vanuit deze identiteit en de inhoudelijke thema's is het toevoegen van een woning, in ruil voor de sloop van kassen en de aanplant van natuur binnen een grotere gebiedsontwikkeling, te rechtvaardigen. Het bestemmingsplan past daarmee binnen de kaders van de Ruimtelijke Toekomstvisie.
Het regionale beleidskader voor functieverandering (zie paragraaf 3.4.2) biedt in hoofdlijnen het gemeentelijk toetsingskader bij aanvragen om functieverandering. Als uitwerking op het beleidskader heeft de gemeente een rekenmethode voor verevening opgesteld (2010). Verevening moet bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit van het perceel of de omgeving daarvan. Bij functieveranderingsplannen werd gebruik gemaakt van een rekenmethode om het vereveningsbedrag te bepalen. Van deze rekenmethode is afgestapt. Tegenwoordig wordt per plan bekeken op welke manier en in welke mate verevening plaatsvindt. Hierbij is de maatschappelijke meerwaarde leidend.
In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op de plannen die ten grondslag liggen aan de beoogde ontwikkelingen. De plannen zijn getoetst aan het geldend beleid. Uitgangspunt is hierbij geweest dat de plannen duidelijk een (maatschappelijke) meerwaarde van de nieuwe ontwikkelingen aantonen op het gebied van cultuurhistorie, landschap, natuur, recreatief medegebruik, water, landbouw en milieu. Volgens de betreffende beleidsdocumenten kan die maatschappelijke meerwaarde gevonden worden in het behoud, herstel en de ontwikkeling van cultuurhistorische waarden, versterking van de kwaliteit van het landschap, duurzame versterking van de natuurwaarden, aanleg recreatieve wandel- en fietspaden of openstelling van bestaande paden voor publiek, realisering van waterberging en oplossen van eventuele milieuproblemen.
Op het perceel bevond zich ruim 4000 m2 aan kassen. Een deel hiervan is reeds gesaneerd, ongeveer 2000 m2 is nu nog aanwezig. Medewerking verlenen aan het verzoek volgens de principes van het functieveranderingsbeleid betekent kwaliteitswinst op verschillende terreinen:
Behoud en herstel historische woning en omgeving als karakteristiek element in het Voorster buitengebied
Het perceel is vanuit historisch oogpunt waardevol. De tuinderswoning(en) en de tuinbouw in het gebied stammen uit de jaren 30 van de vorige eeuw. Het plan biedt kansen om historische kenmerken van het perceel terug te brengen en/of te verbeteren met de oude woning als centraal punt. Bij de nieuwe erfinrichting worden de historische lijnen in het landschap hersteld.
Landschappelijke verbetering erf en omgeving
De nieuwe inrichting van het erf gaat samen met een belangrijke impuls op natuur en landschap in de directe omgeving. Op het erf wordt met behulp van streekeigen beplanting de nieuwe bebouwing ingepast. Aan de oostzijde van de boerderij komt een boomgaard.
De belangrijkste impuls vindt plaats in het noorden van het plangebied. Hier komt een strook grond in het bezit van de gemeente. Deze strook sluit direct aan op de natuurontwikkeling rondom het Fliertdal. Dit maakt het een zeer interessante locatie.
Ruimtelijk passende overgang tussen bebouwde kom en buitengebied
Onder invloed van de woningbouw ten noorden en westen maakt het plangebied nu onderdeel uit van de bebouwde kom. Ruimtelijk is een kassencomplex in deze omgeving niet meer passend. Dit functieveranderingsplan biedt kansen om de bebouwde kom passend af te ronden.
Functieverandering gaat altijd gepaard met de sloop van de ontsierende agrarische bebouwing. Het totale oppervlakte aan te slopen kassen bedraagt in dit plan ruim 4000 m2. Hiervan is 2000 m2 reeds gesloopt. Na sloop blijft enkel de karakteristieke woning en het bestaande bijgebouw over.
Afbeelding 7 - Terreininrichting nieuw
Het ontwerp, zie afbeelding 7, geeft het totaalbeeld van het functieveranderingsplan weer. Op deze plattegrond is de locatie van de bebouwing en het groen ingetekend rondom het erf ingetekend. In de volgende paragrafen worden deze onderdelen verder behandeld.
De belangrijkste ruimtelijke ingrepen zijn, naast de sloop van de kassen, de bouw van een nieuwe woning en de aanplant van natuur en hagen. De nieuwe woning komt achter op het perceel te liggen. De nieuwe woning wordt met een nieuwe inrit ontsloten. In tegenstelling tot andere functieveranderingsplannen komt de nieuwe woning niet aan het bestaande erf te liggen. Bij kwekerijen is er niet echt sprake van een erf met daaromheen de schuren. De context van dit perceel vraagt dus om een andere benadering dan bij veehouderijen. Qua bebouwingstype is besloten aan te sluiten bij een agrarische sfeer.
De nieuwe woning en het bijgebouw worden ten noordwesten van de bestaande woning gesitueerd. De nokrichting staat bij voorkeur haaks de richting van de Voordersteeg als referentie naar de gesloopte kassen. Evenwijdige plaatsing aan de Voordersteeg is wel bespreekbaar. De beeldkwaliteit van de bebouwing refereert aan een kaswoning of een schuurwoning. De woning heef een bouwlaag met een zadeldak. De (kop)gevels zijn voorzien van relatief veel glas. Het materiaalgebruik is sober en er worden donkere kleuren toegepast. De ontsluiting van de woning vindt plaats vanaf de Voordersteeg. Het 3 meter brede toegangspad vormt een grens tussen de percelen Voordersteeg 17 en 21. Het pad wordt uitgevoerd in halfverharding of (beton)klinkers. Aan de west-, noord- en oostzijde van de tuin worden gemengde knip- en scheerheggen aangeplant. De zuidzijde wordt begrensd door een gezamenlijke struweelhaag met Voordersteeg 21.
Afbeelding 8 - referentiebeelden nieuwe woning
De karakteristieke tuinderswoning wordt vanaf de Voordersteeg de blikvanger van het perceel. In de huidige situatie ligt de woning behoorlijk verscholen achter beplanting. Dit zijn vooral uitheemse soorten zoals coniferen en naaldhout. Dit groen heeft geen hoge natuurwaarde en mag worden verwijderd. Hiervoor in de plaats kan een knip- of scheerheg gerealiseerd worden. Dit komt het zicht op de woning ten goede.
Binnen het plangebied zijn verschillende delen ingericht als tuin bij een woning. De huidige woning krijgt een stuk tuin. Maar ook de woningen aan de west- en oostzijde gebruiken een deel van het plangebied als tuin. Ook de nieuw te bouwen woning krijgt vanzelfsprekend een stuk tuin.
Een deel van het plangebied behoudt zijn huidige agrarische bestemming. Hierop staan in de huidige situatie al fruitbomen nabij het huis. Verder van de woning af is het perceel hobbymatig te gebruiken als weiland of als kruidenrijk grasland.
Het meest noordelijke deel van het plangebied wordt ingericht als natuur. Deze strook grond van 3100 m2 wordt verkocht aan de gemeente Voorst. De natuur die hier gerealiseerd wordt sluit aan op bestaande natuur in het Fliertdal. Met deze strook wordt een verbinding gelegd tussen het groen in de uitbreidingswijk de Schaker en de natuur rondom de Fliert.
Het complete functieveranderingsplan is als Bijlage toegevoegd. Uitvoering en onderhoud van het plan wordt vastgelegd in een overeenkomst.
Afbeelding 9 - Nieuwe inrichting perceel
In dit hoofdstuk wordt het plan getoetst aan de randvoorwaarden vanuit diverse omgevingsaspecten (onder andere milieu, flora en fauna, archeologie en water). Hierbij wordt ook ingegaan op de resultaten van uitgevoerd onderzoek ten behoeve van genoemde aspecten.
In opdracht van de initiatiefnemer is door De Klinker Milieu Adviesbureau een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd conform de NEN 5740 op de locatie Voordersteeg 21 te Twello.
De aanleiding tot het bodemonderzoek wordt gevormd door de voorgenomen bestemmingsplanprocedure en sloop- en bouwactiviteiten op de locatie. Doel van het bodemonderzoek is het vaststellen van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse van de locatie en nagaan of er mogelijke gebruiksbeperkingen bestaan in relatie tot het beoogde gebruik.
Conclusies
Uit de resultaten kan het volgende geconcludeerd worden:
Voormalige ondergrondse HBO tank
Voormalige bestrijdingsmiddelenopslag
Gehele terrein
Het terrein is volgens het onderzoek op basis van de milieuhygiënische kwaliteit geschikt voor het beoogde gebruik. Bij eventuele afvoer van grond dient men rekening te houden met mogelijk verhoogde gehalten en daarmee hogere afvoerkosten.
Algemeen
Ten behoeve van de verwerking van vrijkomende grond buiten de onderzoekslocatie wordt verwezen naar de uitgangspunten van het Besluit Bodemkwaliteit (Bbk). De conclusies hebben uitsluitend betrekking op de geselecteerde deellocaties en de geanalyseerde componenten.
Gezien het verkennende karakter van dit onderzoek is het, ondanks de zorgvuldigheid waarmee het is uitgevoerd, altijd mogelijk dat eventueel lokaal voorkomende verontreinigingen niet zijn ontdekt. Voor de bestemmingsplanwijziging vormen de resultaten van dit onderzoek geen belemmering.
Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden moet worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Door Artikel 76 Wgh is het bij de vaststelling van een bestemmingsplan verplicht, om bij de gronden die behoren tot een geluidszone, de grenswaarden in acht te nemen wat betreft de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen zoals woningen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.
De Voordersteeg is een relatief drukke weg in de omgeving van het plangebied. De geluidsbelasting op de gevel van de bestaande woning aan de Voordersteeg 21 voldoet aan de normen van de Wgh. De nieuwe woning wordt achter op het perceel gerealiseerd. Er is geen akoestisch onderzoek nodig voor dit bestemmingsplan.
Afbeelding 10: Geluidskaart wegverkeerslawaai
De eisen voor de kwaliteit van de buitenlucht zijn sinds november 2007 vastgelegd in de Wet milieubeheer, in titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen (ook wel bekend als de Wet luchtkwaliteit). De wet heeft tot doel het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging, onder meer als gevolg van het verkeer. In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat de Wet luchtkwaliteit bestaat uit in Europees verband vastgestelde normen voor maximumconcentraties voor een aantal luchtvervuilende stoffen. In Nederland kunnen met name fijn stof (PM10) en stikstofoxiden (NO2) problemen opleveren met betrekking tot overschrijding van de grenswaarden. Fijn stof wordt grotendeels veroorzaakt door grote industriële bronnen en het wegverkeer, NO2 wordt voornamelijk veroorzaakt door het wegverkeer.
Indien het uitoefenen van bevoegdheden, zoals het vaststellen van een bestemmingsplan en afwijken van het bestemmingsplan op grond van artikel 2.12 lid 1 sub a onder 1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen bestuursorganen die bevoegdheden uitoefenen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:
Sinds 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht. Volgens het NSL draagt een project 'niet in betekenende mate' (Nibm) bij zo lang de concentratie fijn stof of stikstofdioxide niet meer dan 3% bedraagt. Volgens de Nibm wordt die grens pas overschreden bij bijvoorbeeld woningbouwprojecten van meer dan 1.500 woningen of kantoorlocaties met meer dan 10.000 m2 brutovloeroppervlak. Voor ontwikkelingen die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeft niet te worden getoetst aan de grenswaarden.
Voorliggend bestemmingsplan leidt niet tot een ontwikkeling die in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Om die reden wordt niet verder op het aspect luchtkwaliteit ingegaan.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport van deze stoffen. Op basis van criteria die onder andere worden gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een (mogelijk) risico op zware ongevallen met zich mee brengen. Het gaat dan met name om de grote chemische bedrijven. Maar ook kleinere bedrijven zoals LPG-tankstations en opslag van bestrijdingsmiddelen. De (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen zoals buisleidingen, spoor-, auto- en waterwegen worden ook als een potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het aspect externe veiligheid draait om het beheersen van de risico's bij transport, opslag en gebruik van gevaarlijke stoffen. Doel van het externe veiligheidsbeleid is om zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen het groepsrisico (GR) en het plaatsgebonden risico (PR). Het GR legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Het PR biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Als een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Het plangebied ligt in een gebied dat volgens de Gelderse Risicokaart een klein risico loopt op overstromingen. Deze kleine kans houdt in dat er overstromingen kunnen plaatsvinden, maar de kans dat dit binnen een mensenleven plaatsvindt is zeer gering. Bovendien ligt het plangebied in een beschermd gebied. Dit houdt in dat het gebied wordt beschermd door een primaire waterkering tegen buitenwater (zee, grote rivieren etc.) en regionale wateren (kleine rivieren, kanalen etc).
Voor het aspect externe veiligheid luidt de conclusie dat het zojuist genoemde risico op overstromingen geen belemmering vormt voor het onderliggende wijzigingsplan.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Hieronder wordt verstaan het aanbrengen van voldoende ruimte tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies.
In de directe nabijheid van het plangebied bevindt zich een gemengd agrarisch bedrijf. Deze is gelegen aan de Voordersteeg 20. Conform de VNG handreiking 'Bedrijven en Milieuzonering' heeft een agrarische inrichting een richtafstand van 50 meter buiten de bebouwde kom, voor varkens geldt een odeursberekening. Deze grootste afstand komt voort uit richtlijnen voor geur en geluid. Het agrarisch bouwvlak van het bedrijf aan de Voordersteeg 20 bevindt zich op ruim 120 meter afstand van de bestaande woning aan de Voordersteeg 21. De nieuwe woning wordt op ongeveer 180 meter gerealiseerd. Er kan worden geconcludeerd dat het voorliggende plan geen belemmering oplevert voor de nabijgelegen agrarische bestemmingen. Ook andersom levert het bedrijf geen belemmering op voor het woon- en leefklimaat binnen het plangebied.
Figuur 11 - Afstand plangebied tot dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden
Op bovenstaande afbeelding is de afstand van het plangebied tot de dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden weergeven. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt op 2,6 km afstand. Het plan betreft een functieveranderingsplan waarbij het agrarisch bedrijf stopt. In ruil voor de sloop van kassen en aanplant van natuur wordt een woning toegevoegd. Er is dus zowel in de bouwfase als in de gebruiksfase sprake van extra stikstofuitstoot. Echter is er sprake van interne saldering doordat de milieuvergunning voor het agrarische bedrijf wordt ingetrokken. Geconcludeerd kan worden dat de Wet natuurbescherming, vanuit stikstof gezien, geen belemmering vormt voor onderhavig plan.
Gemeenten hebben de verplichting om de natuurwaarden te beschermen. Ze moeten bij nieuwe ontwikkelingen rekening houden met beschermde soorten en beschermde gebieden. Het gaat om soorten die beschermd zijn onder de Flora- en faunawet en gebieden die beschermd zijn volgens de Natuurbeschermingswet en de planhiërarchie van de Wet ruimtelijke ordening (beschermde natuurmonumenten, gebieden van de Ecologische Hoofdstructuur). Nieuwe ontwikkelingen mogen de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in principe niet verslechteren of verstoren, tenzij een vergunning kan worden verkregen.
Er zijn plannen voor de realisatie van een woning aan de Voordersteeg 21 te Twello, gemeente Voorst. Om ruimte te creëren dienen de glastuinbouwkassen gesloopt te worden. Omdat overtreding van de wet- en regelgeving voor beschermde soorten en gebieden op voorhand niet uitgesloten kan worden, is Natuurbank Overijssel gevraagd om de wettelijke consequenties van de voorgenomen activiteiten in het kader van de Wet natuurbescherming, Natura 2000 en Gelders Natuurnetwerk in beeld te brengen. In voorliggend rapport worden de bevindingen van het uitgevoerde onderzoek gepresenteerd. Naast een beschrijving van het onderzoeksgebied, de onderzoeksopzet en de resultaten van het onderzoek, worden de wettelijke consequenties van de voorgenomen activiteiten weergegeven.
Het plangebied is op 30 november 2021 onderzocht op de (potentiële) aanwezigheid van beschermde planten, dieren en beschermde nesten, holen, vaste rust- en voortplantingslocaties. Ook is onderzocht of de voorgenomen activiteiten een negatief effect hebben op beschermd (natuur)gebied, zoals Natura 2000 en het Gelders Natuurnetwerk.
Wettelijke consequenties m.b.t. gebiedsbescherming:
Het plangebied behoort niet tot het Gelders natuurnetwerk, Groene ontwikkelingszone of Natura2000-gebied. Vanwege de ligging buiten het Gelders natuurnetwerk en Groene ontwikkelingszone, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties, omdat de bescherming van het Gelders natuurnetwerk en Groene ontwikkelingszone geen externe werking kennen. Het is niet aannemelijk dat voorgenomen ontwikkeling zal leiden tot een negatief effect op Natura 2000-gebied. Nader onderzoek of het opstellen van een passende beoordeling wordt niet nodig geacht.
Wettelijke consequenties m.b.t. soortbescherming:
De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar wel tot geschikt functioneel leefgebied voor verschillende beschermde dieren. Beschermde diersoorten benutten het plangebied hoofdzakelijk als foerageergebied, maar mogelijk nestelen er vogels, bezetten beschermde grondgebonden zoogdieren er een vaste rust- of voortplantingsplaats en bezetten amfibieën er een (winter)verblijfplaats. Vleermuizen bezetten geen vaste rust- of voortplantingsplaats in het plangebied maar gebruiken het wel als foerageergebied.
Van de in het plangebied nestelende vogelsoorten, is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Werkzaamheden die kunnen leiden tot het verstoren/vernielen van bezette vogelnesten dienen buiten de voortplantingsperiode van vogels uitgevoerd te worden. De meest geschikte periode om de voorgenomen activiteiten uit te voeren is september-februari. Voorgenomen werkzaamheden mogen juridisch beschouwd wel plaatsvinden tijdens het broedseizoen van vogels, mits geen bezette vogelnesten beschadigd/vernield worden. Indien de voorgenomen activiteiten uitgevoerd worden tijdens de voortplantingsperiode, dient een broedvogelscan uitgevoerd te worden om de aanwezigheid van een bezet vogelnest uit te sluiten.
Als gevolg van de voorgenomen activiteiten worden mogelijk beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën gedood en wordt mogelijk een (vaste) rust- en/of voortplantingsplaats van een beschermd grondgebonden zoogdier en amfibie beschadigd of vernield. Voor de beschermde grondgebonden zoogdier- en amfibieënsoorten, die een (vaste) rust- en voortplantingsplaats in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepaling `beschadigen/vernielen van vaste rust- en voortplantingsplaatsen’. Er geldt geen vrijstelling voor het doden van beschermde dieren.
Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten neemt de betekenis van het plangebied als foerageergebied voor de voorkomende diersoorten niet af. De conclusies uit het flora en fauna onderzoek vormen geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan. Wel is het de aanbeveling om de sloopwerkzaamheden waar mogelijk buiten het broedseizoen te laten plaatsvinden. Het volledige onderzoek is te vinden in Bijlage 2.
In 1992 is het verdrag van Malta tot stand gekomen en in 1998 is dit Verdrag door Nederland geratificeerd. De Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz), die op 1 september 2007 in werking is getreden, is de Nederlandse uitwerking van het Verdrag van Malta. De wet regelt hoe overheden bij hun ruimtelijke plannen rekening moeten houden met het erfgoed in de bodem.
De nieuwe wet beoogt het cultureel erfgoed te beschermen: alle fysieke overblijfselen, zowel in als boven de grond, die bijdragen aan het verkrijgen van inzicht in menselijke samenlevingen uit het verleden.
De uitgangspunten van de nieuwe wet zijn:
In opdracht van de gemeente Voorst is in 2017 door RAAP Archeologisch Adviesbureau een nieuwe archeologische waarden- en verwachtingskaart opgesteld. Op basis van een landschappelijke analyse en de verspreiding van archeologische vindplaatsen is het landschap van de gemeente Voorst onderverdeeld in zones met een lage, middelmatige of hoge verwachte dichtheid aan archeologische resten. Dit heeft geresulteerd in een archeologische beleidskaart die in 2017 is vastgesteld. De aangepaste Erfgoedverordening met daarin onder andere het archeologiebeleid is in 2017 vastgesteld.
Afbeelding 12 - Uitsnede archeologische beleidskaart
Het plangebied ligt in een zone met een middelmatige archeologische verwachtingswaarde. Vanwege de sloop van de kassen is een archeologisch onderzoek noodzakelijk.
In opdracht van de initiatiefnemer is een archeologisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek bestaat uit twee delen, een bureauonderzoek en een verkennend booronderzoek. Het volledige onderzoek is te vinden in Bijlage 3.
Bureauonderzoek
Uit het bureauonderzoek blijkt dat het plangebied voor het grootste gedeelte gelegen is op dekzandwelvingen en voor een kleiner deel op een vlakte van rivierafzettingen. Het deel van het plangebied dat op dekzandwelvingen ligt is bedekt met hoge bruine enkeerdgronden, wat kan leiden tot een dikke cultuurlaag tot wel 100 cm-mv, zoals bleek bij onderzoeken in de omgeving. De rest van het plangebied wordt afgedekt door kalkloze ooivaaggronden.
Uit de gegevens uit Archis blijkt dat het plangebied omringd wordt door diverse vindplaatsen. Dit betreffen uitgebreide nederzettingen en grafvelden uit de periode Laat Neolithicum-Romeinse Tijd. Deze grenzen direct aan het westen van het plangebied en lopen door ten noorden van het plangebied. De kans op resten uit deze periode worden dan ook zeer hoog geacht. De verwachting voor de overige periodes is hoog tot aan de Late Middeleeuwen en daarna. De verwachting voor deze periodes is laag, aangezien het plangebied toen een agrarisch karakter had.
Uit het cartografische onderzoek blijkt dat het plangebied niet bebouwd is geweest voor de huidige bebouwing. De grootte van het kassencomplex heeft wel gevarieerd, dus daar kan enige bodemverstoring hebben plaats gevonden. Daarnaast is er de mogelijkheid dat het grootste deel van het plangebied is afgedekt met een cultuurdek. Dit kan mogelijke archeologische resten hebben beschermd tegen mogelijke bodemverstoringen.
Booronderzoek
Uit het booronderzoek blijkt dat binnen het plangebied sprake is van een relatief dunne eerdlaag op dekzand (boring 1 t/m 3, 5 en 6) (A-C-profiel). De overgang tussen deze lagen is geleidelijk. Bij boring 4 is tussen de eerdlaag en de C-horizont een menglaag van deze twee lagen aanwezig (A/C-C-horizont) die bestaat uit lichtgrijsbruin sterk gevlekt matig siltig zand met brokjes roest. De overgang tussen deze lagen is scherp. In alle boringen bevindt zich boven de eerdlaag een antropogene subrecente bouwvoor(Ap1) bestaande uit grijsbruin gevlekt, sterk siltig zand met iets kiezels. In een enkele boring komt ook plastic voor in de bouwvoor. Deze verstoorde laag heeft een minimale dikte van 40 cm-mv (boring 3 & 5) en een maximale dikte van 45 cm-mv (boring 1, 2, 4 en 6). De eerdlaag (A1) bestaat uit bruingrijs, gevlekt matig siltig fijn zand met roest brokjes. De basis van het bodemprofiel bestaat uit dekzand van de Formatie van Boxtel, bestaande uit grijs matig siltig zand met soms wat brokjes roest. De top van het dekzand is aangetroffen op dieptes variërend van 70 cm-mv (boring 1 en 3) tot 95 cm-mv (boring 4).
Selectieadvies
Ondanks dat de verwachte bodemopbouw is aangetroffen, wordt vervolgonderzoek niet noodzakelijk geacht. Tijdens het onderzoek zijn geen ‘vuile’ lagen of indicatoren zoals fragmenten houtskool, bewerkt vuursteen, fragmenten aardewerk of fosfaten aangetroffen die een aanwijzing vormen voor aanwezigheid van vindplaatsen. De archeologische verwachting van het plangebied kan daarom van hoog en zeer hoog bijgesteld worden naar laag. Hierbij dient opgemerkt te worden dat verkennend booronderzoek niet primair bedoeld is om vindplaatsen op te sporen.
De gemeente Voorst en de regioarcheoloog onderschrijven dit advies.
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets (www.dewatertoets.nl) kan beoordeeld worden welke waterthema's in het plan relevant zijn.
De toets is op 11 januari 2022 uitgevoerd. Het plan is, vanuit de waterhuishouding bezien, voor het waterschap beperkt van belang.
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening bepaalt dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. De gemeenteraad kan hiervan afwijken indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen kosten anderszins is geregeld. Aangaande de grondexploitatie over de in voorliggend plan begrepen gronden is een anterieure overeenkomst met de initiatiefnemer gesloten. Het vaststellen van een exploitatieplan is dan ook niet nodig. Eventuele kosten van planschade zijn voor rekening van de initiatiefnemer.
In dit hoofdstuk worden de regels van het plan nader toegelicht. Er wordt inzicht gegeven in de opbouw van de planregels, de gebruikte bestemmingen en de inzet van zogenaamde flexibiliteitsinstrumenten.
De planregels zijn als volgt opgebouwd:
In deze regels staan de begrippen verklaard die in de planregels voorkomen en die om een nadere omschrijving vragen. Verder wordt aangegeven op welke wijze gemeten moet worden om bijvoorbeeld goot- en bouwhoogte te bepalen.
Deze regels betreffen het hart van het bestemmingsplan. In de bestemmingsregels wordt aangegeven waarvoor en - zo nodig - hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. In dit bestemmingsplan komen de volgende bestemmingen voor:
Het komt regelmatig voor dat er twee functies op één perceel voorkomen, zoals bijvoorbeeld een leiding. De aanwezigheid van deze leiding brengt de nodige beperkingen met zich mee. Deze beperkingen kunnen ook gelegen zijn onder het maaiveld. In het geval dat er twee functies tegelijk op één perceel geregeld moeten worden in een bestemmingsplan, wordt er gesproken van een 'dubbelbestemming'.
In dit bestemmingsplan komen de volgende dubbelbestemmingen voor:
De bestemmingsregels kennen een vaste opbouw in bestemmingsomschrijving (toegestaan gebruik), bouwregels, afwijking van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijking van de gebruiksregels, omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde of van werkzaamheden en tenslotte wijzigingsbevoegdheden.
Bestaande situatie
In de bestemmingsregels, veelal de bouwregels, kan worden verwezen naar de bestaande situatie. De bestaande situatie is de situatie zoals deze naar voren komt uit de (digitale) gegevens van het gemeentelijk bouwdossier, aangevuld met de GBKN, het kadaster, de luchtfotos en de cyclomedia, zoals deze bestaan op het moment van het in werking treden van het plan.
De algemene regels hebben betrekking op alle bestemmingen in het plan. In plaats van bij elke bestemming dezelfde regels te plaatsen, kan gebruik worden gemaakt van een algemene regel. Zo zijn er algemene bouwregels, gebruiksregels, aanduidingsregels, afwijkingsregels en wijzigingsregels.
Anti-dubbeltelbepaling
De anti-dubbeltelbepaling is ook onder de algemene regels opgenomen. Hiermee blijven gronden, die eenmaal in aanmerking zijn genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog uitvoering kan worden gegeven, buiten beschouwing bij de beoordeling van latere bouwplannen.
Algemene gebruiksregels
Naar aanleiding van een uitspraak van de Raad van State is gebleken dat wonen in bijgebouwen is toegestaan als die niet expliciet is uitgesloten. Omdat dit niet gewenst is, wordt in deze specifieke gebruiksregel wonen in bijgebouwen uitgesloten. Ook permanente bewoning van recreatiewoningen isniet toegestaan.
In dit deel van de regels zijn het overgangsrecht en de slotregels opgenomen. De eerste regels beschermen een bestaand bouwwerk of gebruik dat afwijkt van de regels. De slotregel geeft aan op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.
Deze bestemming geldt voor de agrarische gronden binnen het plangebied. Deze gronden zullen na de uitvoering van de landschappelijke maatregelen zoals genoemd in het functieveranderingsplan, landschappelijke en ecologische waarden hebben. De bestemmingsregeling is er op gericht om deze nieuwe waarden mogelijk te maken en in de toekomst te handhaven en eventueel te versterken. Binnen deze bestemming mag uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd. Dit mogen geen (bedrijfs)woningen of voorzieningen t.b.v. de opslag van mest zijn. Andere bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan in de vorm van afrasteringen tot een hoogte van maximaal 1,50 m. Voor het handhaven is een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, en werkzaamheden opgenomen.
De bestemming Groen wordt gebruikt om het structurele groen te bestemmen. Hierbinnen is geen bebouwing toegestaan.
De bestemming Natuur is toegekend aan de gronden in het noorden van het plangebied. Hier bevindt zich een natuurstrook die aansluit op de natuur rondom De Fliert. Deze naastgelegen natuur is ontwikkeld in het kader van het ontwikkelingsplan Fliertdal. De gronden met de bestemming natuur zijn bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van de natuurlijke waarden, zoals die vooral tot uitdrukking komen in de vegetatie en landschappelijke waarden. Extensief recreatief medegebruik is ook mogelijk binnen de bestemming.
Binnen de bestemming Natuur zijn alleen terreinafscheidingen met een hoogte van maximaal 1 meter toegestaan. Ter bescherming van de aanwezige landschappelijke en ecologische waarden is een omgevingsvergunningplicht opgenomen voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden.
Een deel van de gronden van de nieuwe woningbouwlocaties heeft de bestemming 'Tuin' gekregen. Gronden met deze bestemming dienen zoveel mogelijk onbebouwd te blijven. Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd en zijn alleen andere bouwwerken met een hoogte van maximaal 1 meter toegestaan. Het bouwen van overkappingen is niet toegestaan.
Bestemmingsomschrijving
De gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor het wonen, beroepen en bedrijven aan huis alsmede voor tuinen en erven. Ook ondergeschikte voorzieningen als bed en breakfast, groen, paden, verhardingen, water en parkeren zijn binnen deze bestemming toegestaan. Hetzelfde geldt voor openbare nutsvoorzieningen.
Bouwvlak
Er is gekozen voor een systematiek waarbij de woningen en de bijgebouwen binnen het bouwvlak dienen te worden gebouwd. Binnen het bouwvlak van de bijgebouwen is bepaald dat het aantal wooneenheden nul mag bedragen, waardoor op die locatie uitsluitend een bijgebouw opgericht kan worden. Voor de bestaande woning is een maximale goot- en nokhoogte opgenomen via een aanduiding op de verbeelding. Ook voor het bijgebouw is een toegestane goot- en bouwhoogte opgenomen. Andere bouwwerken kunnen ook buiten het bouwvlak worden gebouwd.
Aan huis verbonden beroep en -bedrijf
Binnen de woonbestemming is een beroep of bedrijf aan huis mogelijk tot een gezamenlijk maximum oppervlak van 100 m², binnen het bouwvlak. Er dient te worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
Opslag ten behoeve van het aan huis verbonden beroep en/of –bedrijf valt ook binnen het toegestane aantal vierkante meters.
Bed & breakfast
De woning en de overige gebouwen mogen gedeeltelijk worden gebruikt voor het voeren van een bed & breakfast. Hiervoor mogen maximaal drie kamers worden gebruikt met in totaal maximaal acht slaapplaatsen. Op deze wijze wordt een invulling gegeven aan de recreatieve potentie van de gemeente Voorst. De activiteit mag geen belemmering vormen voor de omgeving of voor de normale afwikkeling van het verkeer en er moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bestemmingsvlak Wonen. Hiervoor worden de CROW-normen gehanteerd. Vanzelfsprekend is de geldende milieuwetgeving ook van kracht.
Karakteristieke bebouwing
De tuinderswoning is een overblijfsel van het agrarische verleden van de plek. Het gebouw is vanwege de hoofdvorm en de verschijningsvorm van belang voor de herkenbaarheid van de geschiedenis en de identiteit van de plek. Deze kwaliteiten zijn uitgangspunt geweest voor het functieveranderingsplan. De woning is karakteristiek voor de plek. Handhaving van de uitstraling van het pand is uitgangspunt. Met de aanduiding "karakteristiek" worden de hoofdvorm (en de huidige inhoud), situering en oriëntatie van het gebouw beschermd.
Bestemmingsomschrijving
De gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor het wonen, beroepen en bedrijven aan huis alsmede voor tuinen en erven. Ook ondergeschikte voorzieningen als bed en breakfast, groen, paden, verhardingen, water en parkeren zijn binnen deze bestemming toegestaan. Hetzelfde geldt voor openbare nutsvoorzieningen.
Bouwvlak
Er is gekozen voor een systematiek waarbij de woning en de bijgebouwen binnen het bouwvlak dienen te worden gebouwd. Voor de nieuwe woning is een maximale goot- en nokhoogte en inhoudsmaat opgenomen via de bouwregels. Ook voor het bijgebouw is een toegestane goot- en bouwhoogte opgenomen. Andere bouwwerken kunnen binnen het bouwvlak worden gebouwd.
Aan huis verbonden beroep en -bedrijf
Binnen de woonbestemming is een beroep of bedrijf aan huis mogelijk tot een gezamenlijk maximum oppervlak van 100 m², binnen het bouwvlak. Er dient te worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
Opslag ten behoeve van het aan huis verbonden beroep en/of –bedrijf valt ook binnen het toegestane aantal vierkante meters.
Bed & breakfast
De woning en de overige gebouwen mogen gedeeltelijk worden gebruikt voor het voeren van een bed & breakfast. Hiervoor mogen maximaal drie kamers worden gebruikt met in totaal maximaal acht slaapplaatsen. Op deze wijze wordt een invulling gegeven aan de recreatieve potentie van de gemeente Voorst. De activiteit mag geen belemmering vormen voor de omgeving of voor de normale afwikkeling van het verkeer en er moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bestemmingsvlak Wonen. Hiervoor worden de CROW-normen gehanteerd. Vanzelfsprekend is de geldende milieuwetgeving ook van kracht.
Voorwaardelijke verplichting
In dit bestemmingsplan is gebruik gemaakt van een zogenaamde voorwaardelijke verplichting. Het gebruik van de nieuwe woning is namelijk alleen toegestaan als er een ruimtelijke kwaliteitsimpuls tegenover staat in de vorm van goede architectuur van nieuwe gebouwen, aanleg van beplanting, en het gebruik van passende verharding en afrastering. De kwaliteitsimpuls komt ten goede aan de verbetering van de landschappelijke en ecologische waarden van het gebied. Om deze onderlinge relatie tussen de mogelijkheden voor de bouw van het woongebouw met bijgebouwen en de kwaliteitsimpuls juridisch vast te leggen, is een voorwaardelijke verplichting opgenomen.
Om de archeologische waarden veilig te stellen, gelden er op gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 5' beperkingen ten aanzien van het bouwen voor de met deze bestemming samenvallende bestemmingen. Bouwen is uitsluitend toegestaan indien uit onderzoek blijkt dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn of dat de waarden voldoende worden veiliggesteld. Daarnaast geldt er een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden.
De regeling is niet van toepassing op bestaande bouwwerken voor zover in geval van herbouw gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundamenten. In alle overige gevallen geldt bij bouwwerken groter dan 2.500 m2 een onderzoeksplicht.
Flexibiliteit in een bestemmingsplan leidt tot enige beleidsruimte om ontwikkelingen in de toekomst mogelijk te maken. Deze ontwikkelingen zullen ten tijde van de vaststelling van een bestemmingsplan vaak niet bekend zijn. Een bestemmingsplan zonder flexibiliteit kan te star zijn. Indien gebruik wordt gemaakt van de flexibiliteitsbevoegdheden (artikel 3.6 Wro), dienen in het bestemmingsplan zelf de grenzen te worden aangegeven door onder andere het afwijken van de regels of het wijzigen van het plan.
Deze bevoegdheid biedt de mogelijkheid af te wijken van een in het plan opgenomen regeling. Het is mogelijk van geval tot geval ruimtelijk relevante voorwaarden te stellen en belangen nader af te wegen. Een afwijking mag alleen op relatief ondergeschikte onderdelen betrekking hebben en mag niet tot een bestemmingswijziging leiden.
In dit bestemmingsplan zijn de volgende afwijkingen opgenomen:
De algemene afwijkingsmogelijkheden mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
Naast deze algemene afwijkingsmogelijkheden zijn in de diverse enkelbestemmingen mogelijkheden opgenomen om af te wijken van de bouwregels of de gebruiksregels. Deze afwijkingsmogelijkheden staan beschreven in paragraaf 6.3.
Naast algemene afwijkingsregels zijn er ook wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Deze wijzigingsbevoegdheden zijn opgenomen voor ontwikkelingen waarvoor een zwaarder afwegingskader geldt dan bij afwijken. Daarnaast gaat een wijzigingsbevoegdheid gepaard met een aanpassing van de verbeelding. De wijziging treedt in werking na de vaststelling van een afzonderlijk wijzigingsplan.
Voorliggend bestemmingsplan bevat 2 algemene wijzigingsbevoegdheden:
Het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan pleegt daarbij overleg met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het geding zijn.
In artikel 3.1.1. wordt bij lid 2 de mogelijkheid gegeven dat de Minister van Infrastructuur en Milieu kan aangeven onder welke omstandigheden of in welke gevallen geen overleg gevoerd hoeft te worden met de rijksdienst die betrokken is bij de zorg voor de ruimtelijke ordening. Na overleg met de betrokken departementen is besloten het overleg te beperken tot die zaken waarbij directe belangen aan de orde zijn. Overigens zijn per 1 januari 2012 de voormalige VROM-inspectie en de Inspectie van Verkeer & Waterstaat samengevoegd tot de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). Aangezien er geen sprake is van directe rijksbelangen heeft er geen vooroverleg plaatsgevonden met het Rijk.
Met de provincie is een vergelijkbare afspraak gemaakt. Enkel wanneer er sprake is van een provinciaal belang is vooroverleg noodzakelijk. Het voorliggende plan is niet in strijd met enig provinciaal belang, waardoor er voor gekozen is geen vooroverleg te plegen. De provincie wordt in kennis gesteld van de start van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan.
Het vooroverleg met het waterschap heeft plaats gevonden via de website http://www.dewatertoets.nl. Hieruit is naar voren gekomen dat verder overleg niet noodzakelijk is. Ook het waterschap zal in kennis worden gesteld van de start van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 13 oktober ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn er geen zienswijzen ingediend.