Plan: | Koperdijk 3-5, Klarenbeek |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0285.20307-VS00 |
De varkenshouderij aan de Koperdijk 3-5 in Klarenbeek kan meedoen met de saneringsregeling voor varkenshouderijen. Met deze saneringsregeling krijgen ze een subsidie wanneer zij stoppen met de bedrijfsvoering. Het stoppen van het agrarische bedrijf gaat gepaard met de sloop van de stallen. Hiermee komt het perceel in aanmerking voor functieverandering.
De twee reeds aanwezige woningen blijven behouden. Er worden mogelijkheden geboden voor kleinschalige bedrijvigheid bij Koperdijk 5. In ruil voor de sloop van bedrijfsgebouwen wordt één woning toegevoegd. Alle aanwezige bedrijfsgebouwen verdwijnen. Het perceel wordt landschappelijk ingepast en er wordt een storting gedaan in het gemeentelijke groenfonds.
Dit bestemmingsplan heeft tot doel een juridisch-planologisch kader te scheppen waarbinnen de voorgenomen ontwikkelingen kunnen worden uitgevoerd. Er wordt een woning toegevoegd en de agrarische bedrijfsgebouwen worden gesloopt. De agrarische bestemming wordt deels gewijzigd in een woonbestemming en een bedrijfsbestemming.
De locatie van het plangebied is weergegeven in figuur 1. Het plangebied ligt ten noordoosten van Klarenbeek en ten zuiden van recreatieplas Bussloo. Het plangebied ligt direct ten noorden van de bossen van de landgoederenzone tussen Klarenbeek en Voorst. De Hoofdweg (N789) vormt de scheiding tussen de bossen en het plangebied. In figuur 2 is een luchtfoto van het plangebied opgenomen. De percelen staan kadastraal bekend als VOO00, sectie G, perceelnummers 1860 en 1861.
Afbeelding 1 - Ligging van het plangebied in de gemeente Voorst
Afbeelding 2 - Luchtfoto van het plangebied
Het plangebied aan de Koperdijk 3-5 in Klarenbeek maakt onderdeel uit van het landschap met natte heideontginningen. Veel natte heideontginningen zijn kleinere, geïsoleerde gebieden meestal gelegen tussen de lager gelegen beekdalen en hoger gelegen bouwlanden en dekzandruggen. Deze gebieden waren door kwel en afstromend water erg nat. Bovendien waren de zandgronden erg voedsel-arm. Lange tijd bleven deze gebieden onontgonnen en onbewoonbaar. Verschillende factoren maakten het mogelijk de heidegebieden rond 1900 te ontginnen. Men ging rationeel te werk. Dit is te zien aan de rechte lijnen: zo veel mogelijk rechte wegen en rechte percelen.
Natte heideontginningen hebben een rationele, vaak rechthoekige verkaveling in een vlak landschap. Kavelgrenzen worden vaak bepaald door beken en sloten. Het landschap was in het verleden besloten door houtwallen en houtsingels op de hogere delen en knotbomen in de lagere gebieden. Tegenwoordig zijn natte heideontginningen meer open, doordat veel beplanting is verdwenen. Er zijn vaak nog onverharde wegen te vinden.
Ten zuidoosten van het plangebied ligt een groot bebost gebied, het Appense Bos. Dit is onderdeel van landgoed Beekzicht. Voor de rest is het plangebied vooral omgeven door weilanden en verspreide bebouwing. In de huidige situatie is de Hoofdweg de grens tussen de bebossing in het zuiden en de weilanden in het noorden. Tot aan de jaren 50 lag een groot deel van de bossen ook ten noorden van de Hoofdweg. Dit bos was aangeplant toen de heidegronden werden ontgonnen. Het heideveld was onderdeel van de grote heidevelden die toen nog in de Gietelse broek en verderop het Gietelse veld bestonden: open ruige gebieden met hier en daar wat bosschages, doorkruist met paden en zandwegen. De heidevelden behoorden tot de gemeenschappelijke gronden van de marke Gietelo.
Tussen 1880 en 1910 veranderde dit. Zoals te zien is op onderstaande afbeeldingen maakte het heideveld plaats voor een bosgebied met een rechthoekig verkavelingspatroon. Naar alle waarschijnlijkheid was dit een productiebos voor mijnhout. Later, toen de vraag naar mijnhout terugliep en het met kunstmest mogelijk werd om ook op schrale gronden effectief landbouw te bedrijven, verdween het bos voor het overgrote deel weer.
Afbeelding 3 - Historische kaarten van het plangebied, links omstreeks 1880 en rechts omstreeks 1910 (bron: www.topotijdreis.nl)
Het erf is rond de jaren 70 van de vorige eeuw ontstaan. In eerste instantie was slechts 1 bedrijfswoning aanwezig bij het bedrijf. Dit betreft de Koperdijk 5, gelegen in het zuiden van het plangebied. Sindsdien is het erf in ontwikkeling gebleven. Het erf is zeer compact opgebouwd. In 1986 is een tweede bedrijfswoning gerealiseerd in het noorden van het plangebied, Koperdijk 3. Bij deze tweede bedrijfswoning is rond 2004 een paardenbak gerealiseerd.
De totale oppervlakte aan bedrijfsgebouwen op het erf bedraagt ruim 3000 m2. In het kader van de saneringsregeling voor varkenshouderijen moet alle bedrijfsbebouwing gesloopt worden. De twee bedrijfswoningen blijven behouden.
Afbeelding 4 - Het erf in vogelvluchtperspectief
Voor de uitgangspunten wordt aangesloten op het functieveranderingsbeleid zoals aangegeven in de notitie Ruimtelijke Kwaliteit Veranderende Erven van de gemeente Voorst. Deze notitie geeft aanknopingspunten voor het creëren van een woonerf met de landschappelijke kenmerken van een agrarisch erf. Hiermee draagt het erf bij aan het behoud van de landelijke en agrarische uitstraling van de Koperdijk en het Buitengebied.
Op basis van de huidige situatie kan een aantal conclusies worden getrokken ten aanzien van het landschap en het erf.
Uitgangspunten voor de landschappelijke inrichting:
Uitgangspunten voor de inrichting van het erf:
In dit hoofdstuk komt het relevante beleidskader van Rijk, provincie en gemeente aan de orde.
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;
Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties
Onderhavig plan is niet in strijd met de Nationale Omgevingsvisie.
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. De SVIR heeft diverse nota's vervangen, zoals de Nota Ruimte en de Nota Mobiliteit. Ook zijn met het SVIR de ruimtelijke doelen en uitspraken vervallen die zijn benoemd in de Agenda Landschap, Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.
In de SVIR is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een nieuw integraal kader dat de basis vormt voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR is gekozen voor een meer selectieve inzet van het rijksbeleid dan voorheen. Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie rijksdoelen uitgewerkt:
Met bovengenoemde rijksdoelen zijn 13 nationale belangen aan de orde die in het SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van ruimtelijke ordening gekregen. Het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn.
Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan heeft geen relatie met één van de 13 nationale belangen.
Ladder voor duurzame verstedelijking
In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. De ladder kent drie treden die achter elkaar worden doorlopen.
Afbeelding 5 - Schema Ladder voor duurzame verstedelijking
Gezien omvang van de ontwikkeling, is de ladder voor duurzame verstedelijking op onderliggend plan niet van toepassing. Nadere toetsing aan de ladder is om die reden niet noodzakelijk.
De magnetische velden in de buurt van hoogspanningslijnen kunnen invloed hebben op de gezondheid. Vanwege de (mogelijke) gezondheidseffecten heeft het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat voorzorgsbeleid ontwikkeld.
Het toenmalige ministerie van VROM Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu heeft in 2005 gelet op de maatschappelijke discussie uit voorzorg beleid ontwikkeld, dat is vastgelegd in een beleidsadvies aan gemeenten en netbeheerders. De Rijksoverheid adviseerde toen om zoveel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen, waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microtesla. Het RIVM ondersteunt sinds 2005 de uitvoering van het beleidsadvies met een Handreiking voor het berekenen van de magneetveldzone, een Netkaart met indicatieve magneetveldzones en onderzoek.
Afbeelding 6 - Uitsnede Netkaart Nederland (RIVM)
Uit bovenstaande afbeelding blijkt dat de hoogspanningsleiding bij de Koperdijk 3-5 effect heeft op het plangebied. Het gaat om een 150 Kilovolt hoogspanningsleiding. De indicatieve zone van het magneetveld rondom deze leiding bedraagt 60 meter aan weerszijden. Hier moet in de verdere planvorming rekening gehouden worden. Bij voorkeur bevindt een nieuwe woning zich buiten deze zone.
De provincie heeft haar ruimtelijk beleid vastgelegd in de Omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' die op 19 december 2019 is vastgesteld door de Provinciale Staten van Gelderland. De Gelderse Omgevingsvisie is een integrale visie, niet alleen op het gebied van de ruimtelijke ordening, maar ook voor waterkwaliteit en veiligheid, bereikbaarheid, economische ontwikkeling, natuur en milieu, inclusief de sociale gevolgen daarvan. De Omgevingsvisie is de vervanger van het streekplan en enkele andere structuurvisies.
De titel van de Gelderse Omgevingsvisie is Gaaf Gelderland. Gaaf kent twee betekenissen. Enerzijds gaat gaaf in op de schoonheid van het landschap en de historie. Anderzijds heeft gaaf betrekking op de vernieuwing binnen Gelderland. De ambitie van Gelderland is het in stand houden van het landschap en de cultuurhistorische waarde. In de Omgevingsvisie staat een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal.
- Gezond en veilig. Dat is een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna. Dat is voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. En, dat is aandacht hebben voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.
- Schoon en welvarend. Dat is een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen. Maar dat is ook: het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. En, dat is het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.
Onderliggend plan past binnen de omgevingsvisie Gaaf Gelderland. Het landschap krijgt een impuls zowel op als rondom het erf. Daarnaast wordt het aanzicht van het erf verfraaid door de sloop van ontsierende bebouwing. Ook wordt de uitstoot van stikstof enorm teruggedrongen op de locatie aan de Koperdijk 3-5 in Klarenbeek.
De Omgevingsverordening is in december 2018 door Provinciale Staten vastgesteld en vormt het juridische kader waarbinnen de hoofddoelstellingen van de omgevingsvisie juridisch zijn vastgelegd. Met betrekking tot de nieuwe ontwikkelingen aan de Koperdijk 3-5 in Klarenbeek zijn met name de onderdelen 'Nieuwe woonlocaties' 'Nieuwe solitaire bedrijvigheid' en 'Intrekgebied" van kracht.
Nieuwe woonlocaties
In de omgevingsverordening is vastgelegd dat elke regio een eigen woonagenda opstelt. Deze woonagenda wordt vervolgens vastgesteld door de Gedeputeerde Staten. Voorst valt onder de Cleantechregio Stedendriehoek. De regionale Woonagenda Cleantech Regio zet in op sterke steden, dynamische kernen en een vitaal platteland. Sleutelwoorden hierbij zijn kwaliteit en maatwerk. Hierbij wordt gelet op de toenemende verwevenheid van wonen en zorg. Ook het belang van groen en natuur speelt een rol. Dit zijn twee aspecten die ook van toepassing zijn op dit functieveranderingsplan.
Nieuwe solitaire werklocaties
Artikel 2.12 van de omgevingsverordening gaat in op solitaire bedrijvigheid in het buitengebied. De omgevingsverordening schrijf voor dat, bedrijvigheid die past op een bedrijventerrein niet mogelijk mag worden gemaakt op solitaire locaties in het buitengebied. Functieveranderingstrajecten zijn echter een uitzondering op deze regel. Bij functieverandering mag wel solitaire bedrijvigheid worden toegevoegd in het buitengebied. Daar is in dit geval ook sprake van.
Afbeelding 7 - Uitsnede omgevingsverordening Gelderland
Intrekgebied
De planlocatie ligt binnen de grenzen van het intrekgebied. Dit intrekgebied is van belang voor de winning van water op andere plekken. Vanwege de waterwinning geldt in gebieden die aangeduid zijn als intrekgebied een verbod op de winning van fossiele brandstoffen. Hier is in het nieuwe bestemmingsplan geen sprake van. De bestemmingsplanwijziging is dus niet in strijd met het provinciale beleid.
In de Regionale Structuurvisie heeft de regio Stedendriehoek, waar de gemeente Voorst deel van uitmaakt, ruimtelijk beleid ontwikkeld voor de lange termijn tot 2030. In deze visie worden doelen en beleidsprincipes voorgesteld op basis van een gedeelde visie op de toekomst. De visie heeft de formele status van Intergemeentelijk Structuurplan. Dit betekent dat de structuurvisie richtinggevend is voor de ruimtelijke ontwikkeling.
De regio Stedendriehoek legt in deze Regionale Structuurvisie de gemeenschappelijke ambities vast voor het zogenaamde bundelingsgebied: het gebied rond Apeldoorn, Deventer en Zutphen en het daarbinnen gelegen middengebied, waaronder Voorst. De structuurvisie laat zien hoe deze gemeenten samen streven naar een hoogwaardige ruimtelijke ontwikkeling van de Stedendriehoek als geheel.
Op het gebied van functieverandering doet de Regionale Structuurvisie geen uitspraak. Er wordt in dit kader aangesloten op lopend beleid.
Zoals in paragraaf 3.3.1 aangegeven kregen in het voorgaande Provinciale Streekplan 2005 de regio's al de mogelijkheid een regionale invulling te geven aan het beleidskader voor functieverandering van agrarische gebouwen, deze invulling werd geaccordeerd door Gedeputeerde Staten. De gemeente Voorst heeft toen samen met de gemeenten Apeldoorn, Brummen, Lochem en Zutphen het regionaal beleidskader 'Waar de stallen verdwijnen: Oude erven, nieuwe functies' opgesteld. Inmiddels legt de provincie de verantwoordelijkheid volledig bij de regio en vraagt geen apart beleidskader meer om door de provincie vast te stellen. De notitie 'Waar de stallen verdwijnen: Oude erven, nieuwe functies' vormt nog steeds het regionaal beleidskader. Dit beleidskader is in 2014 is op het onderdeel maximaal toegestane maatvoering aangepast.
Het beleidskader stelt primair als doel bij functieverandering een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. De regeling voor functieverandering geldt niet alleen voor vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen (met een agrarische bestemming) maar ook voor eerder vrijgekomen agrarische bedrijfsgebouwen waarvan de bestemming reeds is omgezet (bijvoorbeeld Wonen). Het beleidskader omschrijft welke regels de gemeenten in de Stedendriehoek willen hanteren bij functieverandering van vrijgekomen en vrijkomende agrarische gebouwen in het buitengebied. Functieverandering zorgt per saldo voor minder steen in het buitengebied door het slopen van overbodige stallen en schuren en voor een aantrekkelijke vormgeving en (groene) inpassing van nieuwe functies op de plaats van die stallen en schuren. Als gemeente Voorst vinden wij de ruimtelijke meerwaarde op de locatie zeer belangrijk. Er wordt dan ook veel ingezet op behoudt van cultuurhistorische waarden, de ontwikkeling van het landschap en een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit.
Op 18 december 2017 is door de gemeenteraad de Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst "Kwaliteit, Verbinding en Duurzaamheid" vastgesteld. In deze visie wordt het gemeentelijke beleid voor de komende jaren uitgewerkt, met een doorkijk naar de verdere toekomst. De visie is tot stand gekomen met een grote mate van participatie van inwoners, bedrijven en instellingen. De visie geeft aan dat onze identiteit leidend is in onze fysieke leefomgeving. Deze identiteit bestaat uit vijf bouwstenen, namelijk de kwaliteit van het landschap, de bijzondere cultuurhistorie, de dorpse schaal van de kernen, de krachtige sociale samenhang en duurzaamheid. De visie geeft voor verschillende inhoudelijke thema's (Wonen, leefbaarheid & sociale cohesie / Werken, innovatie & recreatie / Omgeving & landschap / Energie & klimaat) strategische beleidskeuzes aan.
De sloop van ontsierende bebouwing en de aanplant van natuur in ruil voor het toevoegen van een woning sluit aan op bovengenoemde bouwstenen. Het bestemmingsplan past daarmee binnen de kaders van de Ruimtelijke Toekomstvisie.
Het regionale beleidskader voor functieverandering (zie paragraaf 3.4.2) biedt in hoofdlijnen het gemeentelijk toetsingskader bij aanvragen om functieverandering. Als uitwerking op het beleidskader heeft de gemeente een rekenmethode voor verevening opgesteld (2010). Van deze rekenmethode is afgestapt. Tegenwoordig wordt per plan bekeken op welke manier en in welke mate verevening plaatsvindt. Hierbij is de maatschappelijke meerwaarde nog steeds leidend.
In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op de plannen die ten grondslag liggen aan de beoogde ontwikkelingen. De plannen zijn getoetst aan het geldend beleid. Uitgangspunt is hierbij geweest dat de plannen duidelijk een (maatschappelijke) meerwaarde van de nieuwe ontwikkelingen aantonen op het gebied van cultuurhistorie, landschap, natuur, recreatief medegebruik, water, landbouw en milieu. Volgens de betreffende beleidsdocumenten kan die maatschappelijke meerwaarde gevonden worden in het behoud, herstel en de ontwikkeling van cultuurhistorische waarden, versterking van de kwaliteit van het landschap, duurzame versterking van de natuurwaarden, aanleg recreatieve wandel- en fietspaden of openstelling van bestaande paden voor publiek, realisering van waterberging en oplossen van eventuele milieuproblemen.
Op het perceel wordt meer dan 3000 m2 aan agrarische bedrijfsgebouwen gesloopt en daarnaast nog een mestsilo en diverse kuilvoerplaten. Medewerking verlenen aan het initiatief volgens de principes van het functieveranderingsbeleid betekent kwaliteitswinst op verschillende terreinen:
Grootschalige sloop van ontsierende bebouwing
Aan de Koperdijk 3-5 in Klarenbeek bevindt zich een relatief grootschalige varkenshouderij. Kenmerkend hiervoor is het grote aantal vierkante meters aan stallen en bedrijfsgebouwen. De bedrijfsgebouwen stammen veelal uit de jaren 70 van de vorige eeuw. Deze gebouwen zijn cultuurhistorisch niet waardevol en gelden als ontsierende bebouwing voor het buitengebied. Functieverandering op dit perceel draagt enorm bij aan de doelstelling om de verstening van het buitengebied tegen te gaan.
Landschappelijke verbetering erf en omgeving
De nieuwe inrichting van het erf betekent een impuls voor de ruimtelijke kwaliteit. Naast dat een grote hoeveelheid ontsierende bebouwing verdwijnd, wordt natuur toegevoegd. In de huidige situatie is de hoeveelheid groen op en rondom het perceel mager. Er ligt veel verharding en het weinige groen betreft kortgemaaide grasvelden. Onderdeel van het plan is de aanplant van ongeveer 4000 m2 aan natuur. Deze nieuwe natuur betreft singels, een hakhoutbosje en een boomgaard. Er wordt hierbij aangesloten op de kernwaarden van het landschapstype, het heidelandschap.
Naast de impuls op en rondom het erf storten de initiatiefnemers ook een bedrag in het groenfonds. Met deze storting kunnen wij als gemeente op andere plekken natuur realiseren. Normaal gesproken proberen wij zoveel mogelijk de landschappelijke inpassing op het perceel te laten plaatsvinden. Initiatiefnemers hebben echter geen dusdanig grote hoeveelheid grond in bezit om tot voldoende natuurwinst te komen.
Luchtkwaliteit gaat vooruit
Aanleiding voor dit functieveranderingstraject is de bedrijfsbeëindiging van de varkenshouderij aan de Koperdijk 3-5 in Klarenbeek. Het bedrijf van de initiatiefnemer komt in aanmerking voor de subsidieregeling voor sanering van varkenshouderijen in concentratiegebieden. Doel van deze saneringsregeling was het terugbrengen van geuroverlast. Doordat de varkenshouderij stopt op deze locatie, gaat de luchtkwaliteit enorm vooruit. Bijkomend voordeel is dat de stikstofuitstoot op de locatie ook enorm wordt teruggedrongen.
Functieverandering gaat altijd gepaard met de sloop van de ontsierende agrarische bebouwing. Het totale oppervlakte aan te slopen bebouwing bedraagt in dit plan ongeveer 3.500 m2. Alle aanwezige bebouwing, met uitzondering van de twee woningen, wordt gesloopt. Ook de erfverharding en silo's worden verwijderd.
Afbeelding 8 - Te slopen bebouwing
In het kader van de saneringsregeling varkenshouderij moet alle bedrijfsbebouwing gesaneerd worden. Enkel de bestaande woningen blijven over. Koperdijk 3 is zoals in afbeelding 8 is te zien aangebouwd tegen een varkenschuur. Na de sloop van de schuren blijft hier een vreemd ogende woning over. Voor het functieveranderingsplan ligt hier een grote ontwerpopgave.
Afbeelding 9 - Terreininrichting nieuw
Het ontwerp, zie afbeelding 9, geeft het totaalbeeld van het functieveranderingsplan weer. Op deze plattegrond is de locatie van de bebouwing en het groen ingetekend. In de volgende paragrafen worden deze onderdelen verder behandeld. Het volledige erf en landschapsplanis te vinden in bijlage , dit plan vormt het beeldkwaliteitsplan voor de locatie.
De belangrijkste ruimtelijke ingrepen zijn, naast de sloop van de schuren, de bouw van een nieuwe woning en de aanplant van groen. De nieuwe woning komt tussen de twee bestaande woningen te liggen. De nieuwe woning wordt met een reeds aanwezige uitrit ontsloten. Ruimtelijke gezien staat deze nieuwe woning los van Koperdijk 5. De nieuwe woning vormt een erfje met de Koperdijk 3.
De nieuwe woning is te typeren als een schuurwoning in het buitengebied. De lage goten en nok passen goed in het agrarische landschap. Door het bijgebouw voor de woning te realiseren lijkt het vanaf de weg nog meer op een agrarisch bedrijfsgebouw in plaats van op een woning. Het materiaalgebruik en de kleurstelling past goed bij de overige bebouwing in het plangebied.
De woning komt aan de bestaande weg, de Koperdijk, te liggen. De ontsluiting voor de nieuwe woning loopt via een bestaande uitrit. In het grotere geheel van het plangebied doet de nieuwe woning vooral mee met Koperdijk 3. Dit ensemble van schuren en schuurwoningen ligt ruimtelijk gezien los van Koperdijk 5.
Afbeelding 10 - Aanzichten nieuwe woning
De woning aan de Koperdijk 3 is een bestaande woning. Voor de sloop van de schuren was deze woning vastgebouwd aan een varkenschuur. In het kader van de saneringsregeling voor varkenshouders moesten alle bedrijfsgebouwen gesloopt worden. Gevolg is dat een tamelijk vreemd vormgegeven woning overbleef. Voor het functieveranderingsplan lag hier dus een grote ontwerpuitdaging.
Door gebruik te maken van natuurlijke materialen en een donkere kleurstelling krijgt de woning een compleet andere uitstraling. Het uiteindelijke ontwerp leidt tot een woning die goed past bij de kwaliteit die nagestreven wordt bij functieveranderingsplannen.
Afbeelding 11 - Aanzichten Koperdijk 3
Bij dit functieveranderingsplan worden ook twee schuren teruggebouwd. Bij de Koperdijk 5 gaat dit om een schuur voor het bedrijfje in overkappingen. Bij de Koperdijk 3 gaat het om een paardenstal en bergruimte.
De schuren zijn vergelijkbaar qua omvang en vormgeving. Grootste verschil is de overkapping bij de schuur behorende bij Koperdijk 5. Beide schuren hebben een oppervlakte van 200 m2. Ze zijn sober qua uitstraling en er wordt gebruik gemaakt van donkere materialen. Op deze manier gaan ze op in het omliggende landschap. Onderstaande afbeeldingen geven de gevelaanzichten weer.
Afbeelding 12 - Aanzichten schuur Koperdijk 5
Afbeelding 13 - Aanzichten schuur Koperdijk 3
Het functieveranderingsplan aan de Koperdijk 3-5 in Klarenbeek bestaat uit twee gescheiden werelden. Richting de Hoofdweg bevindt zich de bestaande woning Koperdijk 5 met het kleine bedrijfsgebouw daar achter. De woning typeert zich als een burgerwoning in het buitengebied. Op het moment is de omgeving van het plangebied en de woning nog vrij kaal. Met het functieveranderingsplan wordt fors groen toegevoegd.
Achter de woning, parallel aan de Hoofdweg wordt een boomgaard gerealiseerd. Op de perceelsgrens langs de Hoofdweg komt een meidoornhaag met knotwilgen. Daarnaast worden een treurwilg en walnoot solitair toegevoegd. De bestaande magnolia blijft behouden. Daarnaast wordt een werkerf rondom de nieuwe schuur gerealiseerd. Deze wordt aan het zicht onttrokken met een struweelhaag.
Tussen de bestaande woning en de nieuwe woning wordt een forse houtsingel aangebracht. Daarachter wordt een bosperceel van 2500 m2 gerealiseerd. Langs de bosrand komt een struweel. Dit bos en de houtsingel vormt de afscheiding tussen de wereld aan de Hoofdweg en het erf daarachter aan de Koperdijk.
Het erf aan de Koperdijk bestaat uit twee woningen en een schuur voor de paarden. Achter de schuur bevindt zich een paardenbak. Bij de woning aan de Koperdijk 3 wordt een kleine hoogstamboomgaard gerealiseerd. Op het erf tussen de twee woningen wordt een winterlinde aangeplant. Naast de bestaande woning blijft een weide behouden. Hier kan ook geen hoog opgaand groen gerealiseerd worden vanwege de hoogspanningsleidingen. Deze weide wordt omzoomd met een struweelhaag langs de randen van het plangebied.
In dit hoofdstuk wordt het plan getoetst aan de randvoorwaarden vanuit diverse omgevingsaspecten (onder andere milieu, flora en fauna, archeologie en water). Hierbij wordt ook ingegaan op de resultaten van uitgevoerd onderzoek ten behoeve van genoemde aspecten.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan onderzoek te worden verricht naar de geschiktheid van de gronden voor het beoogde doel. In het geval van een verontreiniging moet de omvang ervan worden vastgesteld, zodat beoordeeld kan worden of, en zo ja welke, kosten zijn gemoeid met het verwijderen of verminderen van die verontreiniging, zodat voldaan wordt aan de eisen van de milieuwetgeving.
Adviesbureau Boluwa heeft een verkennend bodemonderzoek (Bijlage 1) volgens NEN 57401 uitgevoerd aan de Koperdijk 3-5 in Klarenbeek. Dit bodemonderzoek is als volgt samengevat:
De aanleiding voor de uitvoering van het bodemonderzoek is de voorgenomen nieuwbouw en de aanvraag van de hiervoor benodigde omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen. Het doel van het bodemonderzoek is het verkrijgen van een beeld van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem.
De resultaten van het onderzoek geven geen milieuhygiënische belemmeringen voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning voor de bouw van een woning op de onderzoekslocatie.
De Wet geluidhinder heeft tot doel de volksgezondheid en het milieu te beschermen tegen geluidsoverlast. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te worden geschonken aan het aspect geluid, bijvoorbeeld wanneer de bouw van nieuwe woningen mogelijk gemaakt wordt. De geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten vanwege weg- en/of railverkeer moet binnen de normen blijven.
Afbeelding 14 - Geluidsniveaus vanaf de hoofdweg
Bovenstaande afbeelding geeft de geluidsniveaus weer vanaf de dichtstbijzijnde relevante geluidsbron, de Hoofdweg. Dit is de provinciale weg die door Klarenbeek loopt. De nieuwe woning wordt gerealiseerd in het groene gebied, op zo'n 100 meter van de Hoofdweg. Geconcludeerd wordt dat het geluid geen belemmering vormt voor onderhavig plan.
De eisen voor de kwaliteit van de buitenlucht zijn sinds november 2007 vastgelegd in de Wet milieubeheer, in titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen (ook wel bekend als de Wet luchtkwaliteit). De wet heeft tot doel het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging, onder meer als gevolg van het verkeer. In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat de Wet luchtkwaliteit bestaat uit in Europees verband vastgestelde normen voor maximumconcentraties voor een aantal luchtvervuilende stoffen. In Nederland kunnen met name fijn stof (PM10) en stikstofoxiden (NO2) problemen opleveren met betrekking tot overschrijding van de grenswaarden. Fijn stof wordt grotendeels veroorzaakt door grote industriële bronnen en het wegverkeer, NO2 wordt voornamelijk veroorzaakt door het wegverkeer.
Indien het uitoefenen van bevoegdheden, zoals het vaststellen van een bestemmingsplan en afwijken van het bestemmingsplan op grond van artikel 2.12 lid 1 sub a onder 1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen bestuursorganen die bevoegdheden uitoefenen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:
Sinds 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht. Volgens het NSL draagt een project 'niet in betekenende mate' (Nibm) bij zo lang de concentratie fijn stof of stikstofdioxide niet meer dan 3% bedraagt. Volgens de Nibm wordt die grens pas overschreden bij bijvoorbeeld woningbouwprojecten van meer dan 1.500 woningen of kantoorlocaties met meer dan 10.000 m2 brutovloeroppervlak. Voor ontwikkelingen die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeft niet te worden getoetst aan de grenswaarden.
Voorliggend bestemmingsplan leidt niet tot een ontwikkeling die in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. De functieverandering leidt juist tot een verbetering van de luchtkwaliteit in de omgeving. Om die reden wordt niet verder op het aspect luchtkwaliteit ingegaan.
In het plangebied bevindt zich een hoogspanningsleiding. Vanuit het rijk wordt geadviseerd geen woningen te bouwen in de buurt van hoogspanningsleidingen. Zoals beargumenteerd in paragraaf 3.2.3 levert dit beleid geen belemmering op voor onderhavig plan.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport van deze stoffen. Op basis van criteria die onder andere worden gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een (mogelijk) risico op zware ongevallen met zich mee brengen. Het gaat dan met name om de grote chemische bedrijven. Maar ook kleinere bedrijven zoals LPG-tankstations en opslag van bestrijdingsmiddelen. De (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen zoals buisleidingen, spoor-, auto- en waterwegen worden ook als een potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het aspect externe veiligheid draait om het beheersen van de risico's bij transport, opslag en gebruik van gevaarlijke stoffen. Doel van het externe veiligheidsbeleid is om zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen het groepsrisico (GR) en het plaatsgebonden risico (PR). Het GR legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Het PR biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Als een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Het plangebied ligt in een gebied dat volgens de Gelderse Risicokaart een klein risico loopt op overstromingen. Deze kleine kans houdt in dat er overstromingen kunnen plaatsvinden, maar de kans dat dit binnen een mensenleven plaatsvindt is zeer gering. Bovendien ligt het plangebied in een beschermd gebied. Dit houdt in dat het gebied wordt beschermd door een primaire waterkering tegen buitenwater (zee, grote rivieren etc.) en regionale wateren (kleine rivieren, kanalen etc).
Voor het aspect externe veiligheid luidt de conclusie dat het zojuist genoemde risico op overstromingen geen belemmering vormt voor het onderliggende wijzigingsplan. Bovendien is er geen sprake van een toevoeging van personen en/of kwetsbare objecten.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Hieronder wordt verstaan het aanbrengen van voldoende ruimte tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies.
Omgeving
In de directe nabijheid van het plangebied bevindt zich een melkveehouderij. Deze is gelegen aan de overzijde van de Koperdijk. Conform de VNG handreiking 'Bedrijven en Milieuzonering' heeft een agrarische inrichting een richtafstand van 50 meter buiten de bebouwde kom. Deze grootste afstand komt voort uit richtlijnen voor geur en geluid. Het agrarisch bouwvlak van de melkveehouderij aan de Koperdijk bevindt zich op ongeveer 30 meter afstand van de bestaande bedrijfswoning, Koperdijk 3. Deze bedrijfswoning is een milieugevoelig object voor bouwvlakken van derden. In de huidige situatie wordt het agrarische bedrijf aan de Koperdijk 4 al gehinderd door de aanwezigheid van deze bedrijfswoning. Het omzetten van de bestemming van 'agrarisch' naar 'wonen' levert geen verandering op van de situatie. Een bedrijfswoning van derden kent dezelfde bescherming als een woning van derden.
De nieuw te bouwen woning bevindt zich op grotere afstand van het bedrijf aan de Koperdijk 4. De realisatie van deze woning leidt niet tot extra belemmering voor omliggende bedrijviheid.
Binnen het plan
Het plan voorziet in de wijziging van de agrarische bestemming in een bedrijfsbestemming aan de Koperdijk 5. Initiatiefnemer wil hier een kleinschalig bedrijf in overkappingen voortzetten. Het bedrijf treedt op als een aannemingsbedrijf voor opdrachten van klanten. De werkzaamheden vinden vooral plaats op locatie, waar de overkapping geplaatst wordt. Voor het bedrijf wordt een schuur van 200 m2 meter gebruikt. Gezien de aard en omvang van de bedrijvigheid is de bestemming "bedrijf" op zijn plaats. Conform de handreiking van de VNG gelden richtafstanden voor dit bedrijf. Een aannemersbeddrijf van minder dan 1000 m2 oppervlakte kent richtafstanden van maximaal 30 meter. Deze gelden voor het aspect geluid. In de planvorming en het ontwerp van de bebouwing is rekening gehouden met deze richtafstanden.
Afbeelding - 15 Afstand plangebied tot dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden
Op bovenstaande afbeelding is de afstand van het plangebied tot de dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden weergeven. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt op 4 km afstand. Het plan betreft een functieveranderingsplan waarbij het agrarisch bedrijf stopt. In ruil voor de sloop van bijgebouwen en de aanplant van groen wordt een extra woning toegevoegd. Met het stoppen van het agrarische bedrijf verdwijnt een grote bron van stikstofuitstoot. Geconcludeerd kan worden dat de Wet natuurbescherming, vanuit stikstof gezien, geen belemmering vormt voor onderhavig plan.
Gemeenten hebben de verplichting om de natuurwaarden te beschermen. Ze moeten bij nieuwe ontwikkelingen rekening houden met beschermde soorten en beschermde gebieden. Het gaat om soorten die beschermd zijn onder de Flora- en faunawet en gebieden die beschermd zijn volgens de Natuurbeschermingswet en de planhiërarchie van de Wet ruimtelijke ordening (beschermde natuurmonumenten, gebieden van de Ecologische Hoofdstructuur). Nieuwe ontwikkelingen mogen de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in principe niet verslechteren of verstoren, tenzij een vergunning kan worden verkregen.
Er zijn concrete plannen voor sloop van bebouwing en het verwijderen van erfverharding op het agrarisch erf aan de Koperdijk 5 te Klarenbeek. De bebouwing en erfverharding wordt verwijderd in het kader van een functieveranderingstraject. Als gevolg van deze voorgenomen activiteiten kan overtreding van de Wet natuurbescherming op voorhand niet uitgesloten worden. Daarom is Natuurbank Overijssel gevraagd om de wettelijke consequenties van de voorgenomen activiteiten in het kader van de Wet natuurbescherming in beeld te brengen. In voorliggend rapport (Bijlage 2 Flora- en faunaonderzoek) worden de bevindingen van het uitgevoerde onderzoek gepresenteerd. Naast een beschrijving van het onderzoeksgebied, de onderzoeksopzet en de resultaten van het onderzoek, worden de wettelijke consequenties van de voorgenomen activiteiten weergegeven.
Het plangebied is op 10 november 2020 onderzocht op de (potentiële) aanwezigheid van beschermde planten, dieren en beschermde nesten, holen, vaste rust- en voortplantingslocaties en andere beschermde functies, zoals foerageergebied en vliegroute van vleermuizen. Ook is onderzocht of de voorgenomen activiteiten een negatief effect hebben op beschermd (natuur)gebied, zoals Natura 2000 en het Gelders Natuurnetwerk.
Wettelijke consequenties m.b.t. gebiedsbescherming:
Het plangebied behoort niet tot het Gelders Natuurnetwerk of Natura 2000-gebied. Vanwege de ligging buiten het Gelders Natuurnetwerk, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties, omdat de bescherming van het Gelders Natuurnetwerk geen externe werking kent. Een negatief effect op Natura 2000-gebied, als gevolg van de voorgenomen activiteiten, kan op basis van voorliggende studie uitgesloten worden. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden.
Wettelijke consequenties m.b.t. soortbescherming:
De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde planten, maar wel tot geschikt functioneel leefgebied voor verschillende beschermde dieren. Mogelijk benutten vleermuizen, vogels, amfibieën en grondgebonden zoogdiersoorten het plangebied als foerageergebied, bezetten sommige beschermde grondgebonden zoogdiersoorten er een vaste rust- en voortplantingsplaats, bezetten amfibieën er een vaste rustplaats en nestelen er vogels. Vleermuizen bezetten geen vaste rust- of voortplantingsplaats in het plangebied.
Van de in het plangebied nestelende vogelsoorten, is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten.
Voor de beschermde grondbonden zoogdieren en amfibieën, die een vaste rust- en/of voortplantingsplaats in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen ‘vangen’ en het ‘beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingslocaties. Beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën mogen niet gedood worden als gevolg van het uitvoeren van de voorgenomen activiteiten. Wel geldt een vrijstelling voor het beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingslocaties van de beschermde soorten die een vaste rust- of voortplantingsplaats in het plangebied bezetten. Deze vrijstelling is van toepassing omdat er sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling.
Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten, wordt de functie van een deel van het plangebied als foerageergebied voor grondgebonden zoogdieren, vleermuizen, amfibieën en vogels niet aangetast.
Samenvattende conclusie:
Het plangebied vormt een deel van een agrarisch erf en bestaat hoofdzakelijk uit bebouwing en erfverharding, omgeven door intensief beheerd agrarisch cultuurland. De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde planten, maar wel tot functioneel leefgebied van verschillende beschermde diersoorten. Afhankelijk van de tijd van het jaar waarin de voorgenomen activiteiten uitgevoerd worden, worden mogelijk beschermde dieren gedood en een vaste rust- en/of voortplantingsplaats beschadigd en vernield. Vogels en andere beschermde dieren mogen niet opzettelijk gedood worden in Gelderland en een bezet vogelnest mag niet verstoord, beschadigd of vernield worden. Voor het verstoren, beschadigen en vernielen van een vaste rust- en voortplantingsplaats van de amfibieën en beschermde grondgebonden zoogdieren, die een vaste rust- en voortplantingsplaats in het plangebied vaststellen, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen.
Mits rekening gehouden wordt met nestelende vogels en er geen beschermd dier (opzettelijk) gedood wordt, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van soortbescherming. Om te voorkomen dat beschermde grondgebonden zoogdieren of amfibieën gedood worden, mogen ze weggevangen of verjaagd worden. Indien niet voorkomen kan worden dat een beschermd dier gedood wordt of een bezet vogelnest beschadigd of vernield wordt, dient een ontheffing aangevraagd te worden of dient gewerkt te worden volgens een Gedragscode (dit geldt niet voor vogels).
Een negatief effect op beschermd natuurgebied, als gevolg van de voorgenomen activiteiten, kan op basis van voorliggende studie uitgesloten worden. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden.
In 1992 is het verdrag van Malta tot stand gekomen en in 1998 is dit Verdrag door Nederland geratificeerd. De Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz), die op 1 september 2007 in werking is getreden, is de Nederlandse uitwerking van het Verdrag van Malta. De wet regelt hoe overheden bij hun ruimtelijke plannen rekening moeten houden met het erfgoed in de bodem.
De nieuwe wet beoogt het cultureel erfgoed te beschermen: alle fysieke overblijfselen, zowel in als boven de grond, die bijdragen aan het verkrijgen van inzicht in menselijke samenlevingen uit het verleden.
De uitgangspunten van de nieuwe wet zijn:
In opdracht van de gemeente Voorst is in 2017 door RAAP Archeologisch Adviesbureau een nieuwe archeologische waarden- en verwachtingskaart opgesteld. Op basis van een landschappelijke analyse en de verspreiding van archeologische vindplaatsen is het landschap van de gemeente Voorst onderverdeeld in zones met een lage, middelmatige of hoge verwachte dichtheid aan archeologische resten. Dit heeft geresulteerd in een archeologische beleidskaart die in 2017 is vastgesteld. De aangepaste Erfgoedverordening met daarin onder andere het archeologiebeleid is in 2017 vastgesteld.
Afbeelding 16 - Uitsnede archeologische beleidskaart
Het plangebied is heeft grotendeels een middelmatige archeologische verwachtingswaarde. Dit betekent dat bij bodemingrepen groter dan 1000 m2 een archeologisch onderzoek nodig is. Voor de nieuw te bouwen woning is geen archeologisch onderzoek noodzakelijk.
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets (www.dewatertoets.nl) kan beoordeeld worden welke waterthema's in het plan relevant zijn.
De toets is op 27 juni 2022 uitgevoerd. Het plan is, vanuit de waterhuishouding bezien, voor het waterschap beperkt van belang. Dit betekent dat geen essentiële waterbelangen worden geraakt en het waterschap op basis daarvan een positief water advies geeft.
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening bepaalt dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. De gemeenteraad kan hiervan afwijken indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen kosten anderszins is geregeld. Aangaande de grondexploitatie over de in voorliggend plan begrepen gronden is een anterieure overeenkomst met de initiatiefnemer gesloten. Het vaststellen van een exploitatieplan is dan ook niet nodig. Eventuele kosten van planschade zijn voor rekening van de initiatiefnemer.
In dit hoofdstuk worden de regels van het plan nader toegelicht. Er wordt inzicht gegeven in de opbouw van de planregels, de gebruikte bestemmingen en de inzet van zogenaamde flexibiliteitsinstrumenten.
De planregels zijn als volgt opgebouwd:
In deze regels staan de begrippen verklaard die in de planregels voorkomen en die om een nadere omschrijving vragen. Verder wordt aangegeven op welke wijze gemeten moet worden om bijvoorbeeld goot- en bouwhoogte te bepalen.
Deze regels betreffen het hart van het bestemmingsplan. In de bestemmingsregels wordt aangegeven waarvoor en - zo nodig - hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. In dit bestemmingsplan komen de volgende bestemmingen voor:
Het komt regelmatig voor dat er twee functies op één perceel voorkomen, zoals bijvoorbeeld een leiding. De aanwezigheid van deze leiding brengt de nodige beperkingen met zich mee. Deze beperkingen kunnen ook gelegen zijn onder het maaiveld. In het geval dat er twee functies tegelijk op één perceel geregeld moeten worden in een bestemmingsplan, wordt er gesproken van een 'dubbelbestemming'.
In dit bestemmingsplan komen de volgende dubbelbestemmingen voor:
De bestemmingsregels kennen een vaste opbouw in bestemmingsomschrijving (toegestaan gebruik), bouwregels, afwijking van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijking van de gebruiksregels, omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde of van werkzaamheden en tenslotte wijzigingsbevoegdheden.
Bestaande situatie
In de bestemmingsregels, veelal de bouwregels, kan worden verwezen naar de bestaande situatie. De bestaande situatie is de situatie zoals deze naar voren komt uit de (digitale) gegevens van het gemeentelijk bouwdossier, aangevuld met de BGT, het kadaster, de luchtfotos en de cyclomedia, zoals deze bestaan op het moment van het in werking treden van het plan.
De algemene regels hebben betrekking op alle bestemmingen in het plan. In plaats van bij elke bestemming dezelfde regels te plaatsen, kan gebruik worden gemaakt van een algemene regel. Zo zijn er algemene bouwregels, gebruiksregels, aanduidingsregels, afwijkingsregels en wijzigingsregels.
Anti-dubbeltelbepaling
De anti-dubbeltelbepaling is ook onder de algemene regels opgenomen. Hiermee blijven gronden, die eenmaal in aanmerking zijn genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog uitvoering kan worden gegeven, buiten beschouwing bij de beoordeling van latere bouwplannen.
Algemene gebruiksregels
Naar aanleiding van een uitspraak van de Raad van State is gebleken dat wonen in bijgebouwen is toegestaan als die niet expliciet is uitgesloten. Omdat dit niet gewenst is, wordt in deze specifieke gebruiksregel wonen in bijgebouwen uitgesloten. Ook permanente bewoning van recreatiewoningen isniet toegestaan.
Aanduidingsregels
In het Reconstructieplan Veluwe is een aantal verschillende zones opgenomen. In het plangebied van dit bestemmingsplan komt de zone extensiveringsgebied voor.
Hierbij gaat het voornamelijk over de uitbreidingsmogelijkheden (zowel oppervlak bebouwing als omvang bouwvlak) van intensieve veehouderijbedrijven.
In dit deel van de regels zijn het overgangsrecht en de slotregels opgenomen. De eerste regels beschermen een bestaand bouwwerk of gebruik dat afwijkt van de regels. De slotregel geeft aan op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.
Deze bestemming geldt voor de agrarische gronden binnen het plangebied. Deze gronden zullen na de uitvoering van de landschappelijke maatregelen zoals genoemd in het functieveranderingsplan, landschappelijke en ecologische waarden hebben. De bestemmingsregeling is er op gericht om deze nieuwe waarden mogelijk te maken en in de toekomst te handhaven en eventueel te versterken. Binnen deze bestemming mag uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd. Dit mogen geen (bedrijfs)woningen of voorzieningen t.b.v. de opslag van mest zijn. Andere bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan in de vorm van afrasteringen tot een hoogte van maximaal 1,50 m. Voor het handhaven is een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, en werkzaamheden opgenomen.
Binnen deze bestemming vallen bedrijven in de categorieën 1 en 2 en de specifiek bij locatie genoemde bedrijven in een hogere categorie, in dit geval het aannemersbedrijf. In principe is het mogelijk nieuwe bedrijven binnen deze bestemming te starten, passend binnen de categorieën 1 en 2. Bedrijven in een hogere categorie kunnen alleen bestaande bedrijven in die hogere categorie vervangen en dan alleen als het om eenzelfde type bedrijf gaat. Hieraan gekoppeld is een ontheffingsregeling, indien deze eis in het desbetreffende geval niet op zijn plaats is. Bij de bedrijfsbestemming zijn niet meer bedrijfswoningen toegestaan dan het bestaande aantal, namelijk één. Verder is het binnen de bestemming Bedrijf mogelijk een Bed & Breakfast te starten. Hiervoor gelden nadere eisen ten aanzien van het aantal slaapplaatsen dat mag worden gebruikt en de voorzieningen die aanwezig moeten zijn.
Met bouwvlakken is aangegeven waar gebouwen kunnen worden opgericht. De maatvoering is ook vastgelegd in dit bestemmingsplan.
Voorwaardelijke verplichting
Binnen de bedrijfsbestemming is een zogenaamde voorwaardelijke verplichting opgenomen. Het deel van de gronden waarop die verplichting geldt, mag uitsluitend gebruikt worden (c.q. bebouwd worden) voor de bedrijfsactiviteiten als het aan het plan gekoppelde landschappelijke Inrichtingsplan binnen een jaar na onherroepelijk worden van het bestemmingsplan wordt uitgevoerd. Daar hoort ook het onderhoud en beheer van de beplantingen bij en daarmee een goede instandhouding. Doel van deze voorwaardelijke verplichting is het borgen van een goede landschappelijke inpassing van het bedrijf. Worden de landschapsmaatregelen niet uitgevoerd of niet in stand gehouden, dan is het gebruik van de gronden waarop de verplichting geldt, in strijd met de bestemming.
De bestemming 'Bos' wordt gebruikt ten behoeve van de aanleg, instandhouding en ontwikkeling van bosbeplanting en het behoud, beheer en/of herstel van de landschappelijke en bosbouwkundige waarden.
Binnen de bestemming ´Bos' zijn alleen terreinafscheidingen met een hoogte van maximaal 1 meter toegestaan. Ter bescherming van de aanwezige landschappelijke en bosbouwkundige waarden is een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, opgenomen.
De bestemming Groen wordt gebruikt om het structurele groen te bestemmen. Hierbinnen is geen bebouwing toegestaan.
Een deel van de gronden van de nieuwe woningbouwlocaties heeft de bestemming 'Tuin' gekregen. Gronden met deze bestemming dienen zoveel mogelijk onbebouwd te blijven. Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd en zijn alleen andere bouwwerken met een hoogte van maximaal 1 meter toegestaan. Het bouwen van overkappingen is niet toegestaan.
Bestemmingsomschrijving
De gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor het wonen, beroepen en bedrijven aan huis alsmede voor tuinen en erven. Ook ondergeschikte voorzieningen als bed en breakfast, groen, paden, verhardingen, water en parkeren zijn binnen deze bestemming toegestaan. Hetzelfde geldt voor openbare nutsvoorzieningen.
Bouwvlak
Er is gekozen voor een systematiek waarbij de woningen en de bijgebouwen binnen het bouwvlak dienen te worden gebouwd. Binnen het bouwvlak van de bijgebouwen is bepaald dat het aantal wooneenheden nul mag bedragen, waardoor op die locatie uitsluitend een bijgebouw opgericht kan worden. Voor beide bestaande woningen en de nieuwe woning is een maximale goot- en nokhoogte opgenomen via een aanduiding op de verbeelding. Ook voor het bijgebouw is een toegestane goot- en bouwhoogte opgenomen. Andere bouwwerken kunnen ook buiten het bouwvlak worden gebouwd.
Aan huis verbonden beroep en -bedrijf
Binnen de woonbestemming is een beroep of bedrijf aan huis mogelijk tot een gezamenlijk maximum oppervlak van 100 m², binnen het bouwvlak. Er dient te worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
Opslag ten behoeve van het aan huis verbonden beroep en/of –bedrijf valt ook binnen het toegestane aantal vierkante meters.
Bed & breakfast
De woning en de overige gebouwen mogen gedeeltelijk worden gebruikt voor het voeren van een bed & breakfast. Hiervoor mogen maximaal drie kamers worden gebruikt met in totaal maximaal acht slaapplaatsen. Op deze wijze wordt een invulling gegeven aan de recreatieve potentie van de gemeente Voorst. De activiteit mag geen belemmering vormen voor de omgeving of voor de normale afwikkeling van het verkeer en er moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bestemmingsvlak Wonen. Hiervoor worden de CROW-normen gehanteerd. Vanzelfsprekend is de geldende milieuwetgeving ook van kracht.
Voorwaardelijke verplichting
In dit bestemmingsplan is gebruik gemaakt van een zogenaamde voorwaardelijke verplichting. Het gebruik van de nieuwe woning is namelijk alleen toegestaan als er een ruimtelijke kwaliteitsimpuls tegenover staat in de vorm van goede architectuur van nieuwe gebouwen, aanleg van beplanting, en het gebruik van passende verharding en afrastering. De kwaliteitsimpuls komt ten goede aan de verbetering van de landschappelijke en ecologische waarden van het gebied. Om deze onderlinge relatie tussen de mogelijkheden voor de bouw van het woongebouw met bijgebouwen en de kwaliteitsimpuls juridisch vast te leggen, is een voorwaardelijke verplichting opgenomen.
Om de archeologische waarden veilig te stellen, gelden er op gronden met de dubbelbestemming ''Waarde - Archeologie - 4'' beperkingen ten aanzien van het bouwen voor de met deze bestemming samenvallende bestemmingen. Bouwen is uitsluitend toegestaan indien uit onderzoek blijkt dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn of dat de waarden voldoende worden veiliggesteld. Daarnaast geldt er een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden.
De regeling is niet van toepassing op bestaande bouwwerken voor zover in geval van herbouw gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundamenten. In alle overige gevallen geldt per archeologische dubbelbestemming een specifieke regeling. Deze regeling is van toepassing op het oprichten van nieuwe bebouwing groter dan een bepaald oppervlak en dieper dan een bepaalde diepte. Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, is niet noodzakelijk voor werken en werkzaamheden die betrekking hebben op normaal beheer en onderhoud, overeenkomstig de toegekende bestemming.
Flexibiliteit in een bestemmingsplan leidt tot enige beleidsruimte om ontwikkelingen in de toekomst mogelijk te maken. Deze ontwikkelingen zullen ten tijde van de vaststelling van een bestemmingsplan vaak niet bekend zijn. Een bestemmingsplan zonder flexibiliteit kan te star zijn. Indien gebruik wordt gemaakt van de flexibiliteitsbevoegdheden (artikel 3.6 Wro), dienen in het bestemmingsplan zelf de grenzen te worden aangegeven door onder andere het afwijken van de regels of het wijzigen van het plan.
Deze bevoegdheid biedt de mogelijkheid af te wijken van een in het plan opgenomen regeling. Het is mogelijk van geval tot geval ruimtelijk relevante voorwaarden te stellen en belangen nader af te wegen. Een afwijking mag alleen op relatief ondergeschikte onderdelen betrekking hebben en mag niet tot een bestemmingswijziging leiden.
In dit bestemmingsplan zijn de volgende afwijkingen opgenomen:
De algemene afwijkingsmogelijkheden mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
Naast deze algemene afwijkingsmogelijkheden zijn in de diverse enkelbestemmingen mogelijkheden opgenomen om af te wijken van de bouwregels of de gebruiksregels. Deze afwijkingsmogelijkheden staan beschreven in paragraaf 6.3.
Naast algemene afwijkingsregels zijn er ook wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Deze wijzigingsbevoegdheden zijn opgenomen voor ontwikkelingen waarvoor een zwaarder afwegingskader geldt dan bij afwijken. Daarnaast gaat een wijzigingsbevoegdheid gepaard met een aanpassing van de verbeelding. De wijziging treedt in werking na de vaststelling van een afzonderlijk wijzigingsplan.
Voorliggend bestemmingsplan bevat 2 algemene wijzigingsbevoegdheden:
Het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan pleegt daarbij overleg met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het geding zijn.
In artikel 3.1.1. wordt bij lid 2 de mogelijkheid gegeven dat de Minister van Infrastructuur en Milieu kan aangeven onder welke omstandigheden of in welke gevallen geen overleg gevoerd hoeft te worden met de rijksdienst die betrokken is bij de zorg voor de ruimtelijke ordening. Na overleg met de betrokken departementen is besloten het overleg te beperken tot die zaken waarbij directe belangen aan de orde zijn. Overigens zijn per 1 januari 2012 de voormalige VROM-inspectie en de Inspectie van Verkeer & Waterstaat samengevoegd tot de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). Aangezien er geen sprake is van directe rijksbelangen heeft er geen vooroverleg plaatsgevonden met het Rijk.
Met de provincie is een vergelijkbare afspraak gemaakt. Enkel wanneer er sprake is van een provinciaal belang is vooroverleg noodzakelijk. Het voorliggende plan is niet in strijd met enig provinciaal belang, waardoor er voor gekozen is geen vooroverleg te plegen. De provincie wordt in kennis gesteld van de start van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan.
Het vooroverleg met het waterschap heeft plaats gevonden via de website http://www.dewatertoets.nl. Hieruit is naar voren gekomen dat verder overleg niet noodzakelijk is. Ook het waterschap zal in kennis worden gesteld van de start van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf PM zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn er geen zienswijzen ingediend.