direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Zonnenbergstraat 47, Wilp
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0285.20295-VS00

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het agrarische bedrijf aan de Zonnenbergstraat 47 in Wilp is beëindigd. De diverse agrarische opstallen zijn niet meer als zodanig in gebruik. Het voormalige bedrijf betreft een melkveehouderij. Op het erf zijn verschillende stallen en een bedrijfswoning aanwezig. Daarnaast is ongeveer 8 hectare aan omliggende agrarische gronden in bezit van de initiatiefnemer.

Het is de wens van de familie om op het perceel te blijven wonen. De bestaande schuren worden voor het merendeel gesloopt. De bestaande bedrijfswoning blijft behouden. Aan de zuidkant van het erf, op het achtererf, wordt een nieuwe schuurwoning gerealiseerd. Het erf wordt daarnaast landschappelijk ingepast. Ook wordt ten zuidwesten van het erf een hectare bos aangeplant.

1.2 Doel

Dit bestemmingsplan heeft tot doel een juridisch-planologisch kader te scheppen waarbinnen de voorgenomen ontwikkelingen kunnen worden uitgevoerd. Er wordt een woning toegevoegd en een groot deel van de agrarische bedrijfsgebouwen wordt gesloopt. Daarnaast wordt een hectare bos aangeplant. De agrarische bestemming wordt deels gewijzigd in een woonbestemming en deels gewijzigd in de bestemming Bos.

1.3 Het plangebied

De locatie van het plangebied is weergegeven in figuur 1. Het plangebied ligt ten zuidwesten van Twello en ten noorden van Wilp-Achterhoek. Het volledige plangebied beslaat een oppervlakte van 8 hectare. In figuur 2 is een luchtfoto van het plangebied opgenomen. Het perceel staat kadastraal bekend als VOO00, sectie H, perceelnummer 76 (deels).

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20295-VS00_0001.png"

Afbeelding 1: ligging van het plangebied in de gemeente Voorst

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20295-VS00_0002.png"

Afbeelding 2: luchtfoto van het plangebied

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het plangebied

2.1 Landschap

Het plangebied aan de Zonnenbergstraat 47 ligt in het broeklandschap. Deze broekontginningen liggen in de lage zones van het dekzandgebied. Broekgebieden hebben dan ook onder invloed gestaan van rivieren of beken waardoor ze vaak vlak en nat zijn. Ze zijn vaak onbebouwd en bestaan vanouds uit drassig grasland. Broek betekent land dat bij een hoge waterstand onderloopt. In de directe omgeving van het broekgebied liggen hogere zandgronden met kampontginningen. Het gebied kenmerkt zich door een rationele verkaveling met rechte wegen, sloten en blokvormige kavels. Door de tijd heen is dit landschap sterk veranderd. In het verleden waren de percelen kleiner en besloten door houtwallen, houtsingels en hagen. Nu is het landschap erg open, veel wegbeplanting en kavelgrensbeplanting is verdwenen. Elzen zijn een van de weinige boomsoorten die hier goed groeien, haag soorten die het goed in deze gebieden doen zijn de meidoorn of veldesdoorn.

Het omringende landschap kenmerkt zich als een relatief open agrarisch landschap met graslanden en maïsakkers. Behalve een bomenrij langs de oostgrens van het erf ontbreken landschapsstructuren in de directe omgeving. Rondom het perceel liggen agrarische percelen in de vorm van afwisselend graslanden en maïsakkers met verspreid diverse agrarische bedrijven. Het landschap is relatief open van karakter. In noordoostelijke richting ligt op korte afstand een bedrijventerrein met daarachter het dorp Twello. Ongeveer 1,5 kilometer in zuidelijke richting ligt de A1, op grotere afstand liggen de steden Apeldoorn in westelijke en Deventer oostelijke richting.

2.2 Omgeving

Op het erf staat een rietgedekte boerderijwoning die via een aanbouw met plat dak in verbinding staat met een kookhuis met pannendak. De woning stamt uit het begin van de twintigste eeuw. Ten oosten van de woning staat een schuur met stenen gevels en golfplaten dak. Het oostelijk deel van deze schuur zal gesloopt worden, het westelijk deel blijft behouden. Ook de kapschuur blijft behouden. De overige stallen worden gesloopt. Het erf is grotendeels verhard met betonplaten en tegels. Tussen kapschuur en stallen bestaat het terrein uit halfverharding.

Historie

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20295-VS00_0003.png"

Afbeelding 3 - ontwikkeling plangebied

Op oude kaarten wordt de eerste bebouwing op deze locatie zichtbaar rond het jaar 1910. Tot die tijd was in de omgeving van het plangebied vooral bos aanwezig. Rond 1940 is de hoeveelheid bebossing fors afgenomen. Er is in het westen van het plangebied nog wel een singel behouden gebleven. Ten westen van het erf is een boomgaard aangeplant. In 1970 bestaat het volledige plangebied uit agrarische weiden. De singel in het westen is verdwenen. Ook de boomgaard is inmiddels verdwenen. Ook het erf zelf heeft een verandering doorgemaakt. De hoeveelheid bebouwing is fors toegenomen. Op de topografische kaart van 2000 is het erf te herkennen in zijn huidige vorm. De omgeving van het plangebied is nu volledig agrarisch ingericht.

De boerderij uit 1910 krijgt in het toekomstige bestemmingsplan de aanduiding karakteristiek. Hierdoor behoudt de boerderij, ook in de toekomst, zijn karakteristieke hoofdvorm.

2.3 Uitgangspunten functieverandering

Voor de uitgangspunten wordt aangesloten op het functieveranderingsbeleid van de gemeente Voorst. Dit beleid is er op gericht om het omliggende landschap te versterken. Ook het erf zelf dient op een wijze ingericht te worden die cultuurhistorisch passend is. Hiermee draagt het erf bij aan het behoud van de landelijke en agrarische uitstraling van de Zonnenbergstraat en het Buitengebied.

2.3.1 Conclusies huidige situatie

Op basis van de huidige situatie kan een aantal conclusies worden getrokken ten aanzien van het landschap en het erf.

  • Het historische landschap is in de loop van de jaren verdwenen. De ooit aanwezige bebossing heeft plaatsgemaakt voor agrarische cultuurgrond.
  • De bestrating is in de huidige situatie overdadig. Het beeld dat nagestreefd wordt is dat bij een boerenerf de bestrating niet het beeldbepalende element van het erf is. Grind en gebakken klinkers geven het erf een authentieke uitstraling, asfalt en beton passen binnen het functionele beeld van een boerenerf.
  • De boerderij is een karakteristiek en waardevol kenmerk van het perceel en de omgeving. Van belang is dat de boerderij behouden blijft in de oorspronkelijke vorm.
  • De kapschuur rechtsachter de woning heeft een passende uitstraling voor een boerenerf.
2.3.2 Uitgangspunten

Uitgangspunten voor de landschappelijke inrichting:

  • terugbrengen van historische situatie met meer bos en singels;
  • karakteristieke openheid van het landschap behouden met doorzichten;
  • behoudt van de agrarische functie met weilanden;
  • gebruik van streekeigen beplanting/lijn beplantingen in de structuur van dit landschapstype: rechte lijnen, strakke vormen, orthogonale patronen.

Uitgangspunten voor de inrichting van het erf:

  • vermindering van het verharde oppervlak;
  • gebouwen en beplanting vormen een ensemble;
  • de elementen van het erf zijn gegroepeerd in en aan een gemeenschappelijke ruimte;
  • het erf heeft één duidelijke hoofdentree;
  • het erf is verknoopt met het landschap;
  • gebruik van streekeigen beplanting.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk komt het relevante beleidskader van Rijk, provincie en gemeente aan de orde.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. De SVIR heeft diverse nota's vervangen, zoals de Nota Ruimte en de Nota Mobiliteit. Ook zijn met het SVIR de ruimtelijke doelen en uitspraken vervallen die zijn benoemd in de Agenda Landschap, Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.

In de SVIR is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een nieuw integraal kader dat de basis vormt voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR is gekozen voor een meer selectieve inzet van het rijksbeleid dan voorheen. Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie rijksdoelen uitgewerkt:

  • vergroten van de concurrentiekracht door versterking van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • verbeteren van de bereikbaarheid;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

Met bovengenoemde rijksdoelen zijn 13 nationale belangen aan de orde die in het SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van ruimtelijke ordening gekregen. Het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn.

Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan heeft geen relatie met één van de 13 nationale belangen.

Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. De ladder kent drie treden die achter elkaar worden doorlopen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20295-VS00_0004.png"

Afbeelding 4 - Schema Ladder voor duurzame verstedelijking

Gezien omvang van de ontwikkeling, is de ladder voor duurzame verstedelijking op onderliggend plan niet van toepassing. Nadere toetsing aan de ladder is om die reden niet noodzakelijk.

3.2.2 Nationaal Landschap Veluwe

In Nederland zijn 20 'Nationale Landschappen' die elk een unieke combinatie van cultuurhistorische en natuurlijke elementen hebben. De landschappen kenmerken zich door de specifieke samenhang tussen de verschillende onderdelen van het landschap, zoals natuur, reliëf, grondgebruik en bebouwing.

Binnen een Nationaal Landschap is ruimte voor sociaal-economische ontwikkelingen, mits de bijzondere kwaliteiten van het gebied behouden blijven of -beter nog- worden versterkt. Plannen voor grootschalige nieuwbouwwijken, bedrijventerreinen en infrastructurele projecten passen hier dan ook niet binnen. De bouw van woningen om de eigen bevolkingsgroei op te vangen is in principe wel mogelijk.

Voor specifieke gebieden in een Nationaal Landschap gelden extra, al bestaande, beschermende maatregelen. Te denken valt aan de Natuurbeschermingswet voor natuurgebieden, de Natuurschoonwet voor landgoederen en de Monumentenwet voor historische gebouwen of dorpsgezichten.

Het plangebied aan de Zonnenbergstraat 47 in Wilp valt binnen het Nationaal Landschap Veluwe. Dit Nationaal Landschap heeft de volgende kernkwaliteiten:

  • schaalcontrast van zeer open naar besloten actieve stuifzanden;
  • de grootte en aaneengeslotenheid van het bos.

De provincies zijn verantwoordelijk voor het beleid voor de Nationale Landschappen.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Gelderland

De provincie heeft haar ruimtelijk beleid vastgelegd in de Omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' die op 19 december 2019 vastgesteld door Provinciale Staten van Gelderland. De Gelderse Omgevingsvisie is een integrale visie, niet alleen op het gebied van de ruimtelijke ordening, maar ook voor waterkwaliteit en veiligheid, bereikbaarheid, economische ontwikkeling, natuur en milieu, inclusief de sociale gevolgen daarvan. De Omgevingsvisie is de vervanger van het streekplan en enkele andere structuurvisies.

De titel van de Gelderse Omgevingsvisie is Gaaf Gelderland. Gaaf kent twee betekenissen. Enerzijds gaat gaaf in op de schoonheid van het landschap en de historie. Anderzijds heeft gaaf betrekking op de vernieuwing binnen Gelderland. De ambitie van Gelderland is het in stand houden van het landschap en de cultuurhistorische waarde. In de Omgevingsvisie staat een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal.

- Gezond en veilig. Dat is een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna. Dat is voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. En, dat is aandacht hebben voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.

- Schoon en welvarend. Dat is een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen. Maar dat is ook: het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. En, dat is het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.

Onderliggend plan past binnen de omgevingsvisie Gaaf Gelderland. Het landschap krijgt een impuls zowel op als rondom het erf. Er worden singels aangeplant en versterkt. Daarnaast wordt een bosperceel van 1 hectare gerealiseerd.

3.3.2 Omgevingsverordening

De Omgevingsverordening is in december 2018 door Provinciale Staten vastgesteld en vormt het juridische kader waarbinnen de hoofddoelstellingen van de omgevingsvisie juridisch zijn vastgelegd. Met betrekking tot de nieuwe ontwikkelingen aan de Zonnenbergstraat 47 in Wilp zijn met name de onderdelen 'nieuwe woonlocaties' en 'Ontwikkeling in Nationaal Landschap" van kracht.

Nieuwe woonlocaties

In de omgevingsverordening is vastgelegd dat elke regio een eigen woonagenda opstelt. Deze woonagenda wordt vervolgens vastgesteld door de Gedeputeerde Staten. Voorst valt onder de Cleantechregio Stedendriehoek. De regionale Woonagenda Cleantech Regio zet in op sterke steden, dynamische kernen en een vitaal platteland. Sleutelwoorden hierbij zijn kwaliteit en maatwerk. Hierbij wordt gelet op de toenemende verwevenheid van wonen en zorg. Ook het belang van groen en natuur speelt een rol. Dit zijn twee aspecten die ook van toepassing zijn op dit functieveranderingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20295-VS00_0005.png"

Afbeelding 5 - uitsnede omgevingsverordening Gelderland

Ontwikkeling in Nationaal Landschap

De planlocatie ligt binnen de grenzen van Nationaal Landschap De Veluwe. Dit Nationale Landschap kent verschillende deelgebieden. De planlocatie ligt binnen deelgebied Twello. Het landschap is hier grofmazig van karakter, met waardevolle open essen.

Dit nieuwe bestemmingsplan maakt het mogelijk een nieuwe woning te realiseren, er worden schuren gesloopt en er wordt een hectare bos aangeplant. Dankzij de ontwikkeling van natuur en de instandhouding van de bestaande natuur wordt de kernkwaliteit van het landschap niet aangetast. De bestemmingsplanwijziging is dus niet in strijd met het provinciale beleid.

3.4 Regionaal beleid

3.4.1 Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030

In de Regionale Structuurvisie heeft de regio Stedendriehoek, waar de gemeente Voorst deel van uitmaakt, ruimtelijk beleid ontwikkeld voor de lange termijn tot 2030. In deze visie worden doelen en beleidsprincipes voorgesteld op basis van een gedeelde visie op de toekomst. De visie heeft de formele status van Intergemeentelijk Structuurplan. Dit betekent dat de structuurvisie richtinggevend is voor de ruimtelijke ontwikkeling.

De regio Stedendriehoek legt in deze Regionale Structuurvisie de gemeenschappelijke ambities vast voor het zogenaamde bundelingsgebied: het gebied rond Apeldoorn, Deventer en Zutphen en het daarbinnen gelegen middengebied, waaronder Voorst. De structuurvisie laat zien hoe deze gemeenten samen streven naar een hoogwaardige ruimtelijke ontwikkeling van de Stedendriehoek als geheel.

Op het gebied van functieverandering doet de Regionale Structuurvisie geen uitspraak. Er wordt in dit kader aangesloten op lopend beleid.

3.4.2 Waar de stallen verdwijnen: Oude erven, nieuwe functies

In het voorgaande Provinciale Streekplan 2005 kregen de regio's al de mogelijkheid een regionale invulling te geven aan het beleidskader voor functieverandering van agrarische gebouwen, deze invulling werd geaccordeerd door Gedeputeerde Staten. De gemeente Voorst heeft toen samen met de gemeenten Apeldoorn, Brummen, Lochem en Zutphen het regionaal beleidskader 'Waar de stallen verdwijnen: Oude erven, nieuwe functies' opgesteld. Inmiddels legt de provincie de verantwoordelijkheid volledig bij de regio en vraagt geen apart beleidskader meer om door de provincie vast te stellen. De notitie 'Waar de stallen verdwijnen: Oude erven, nieuwe functies' vormt nog steeds het regionaal beleidskader. Dit beleidskader is in 2014 is op het onderdeel maximaal toegestane maatvoering aangepast.

Het beleidskader stelt primair als doel bij functieverandering een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. De regeling voor functieverandering geldt niet alleen voor vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen (met een agrarische bestemming) maar ook voor eerder vrijgekomen agrarische bedrijfsgebouwen waarvan de bestemming reeds is omgezet (bijvoorbeeld Wonen). Het beleidskader omschrijft welke regels de gemeenten in de Stedendriehoek willen hanteren bij functieverandering van vrijgekomen en vrijkomende agrarische gebouwen in het buitengebied. Functieverandering zorgt per saldo voor minder steen in het buitengebied door het slopen van overbodige stallen en schuren en voor een aantrekkelijke vormgeving en (groene) inpassing van nieuwe functies op de plaats van die stallen en schuren.

3.5 Gemeentelijk beleid

3.5.1 Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst

Op 18 december 2017 is door de gemeenteraad de Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst "Kwaliteit, Verbinding en Duurzaamheid" vastgesteld. In deze visie wordt het gemeentelijke beleid voor de komende jaren uitgewerkt, met een doorkijk naar de verdere toekomst. De visie is tot stand gekomen met een grote mate van participatie van inwoners, bedrijven en instellingen. De visie geeft aan dat onze identiteit leidend is in onze fysieke leefomgeving. Deze identiteit bestaat uit vijf bouwstenen, namelijk de kwaliteit van het landschap, de bijzondere cultuurhistorie, de dorpse schaal van de kernen, de krachtige sociale samenhang en duurzaamheid. De visie geeft voor verschillende inhoudelijke thema's (Wonen, leefbaarheid & sociale cohesie / Werken, innovatie & recreatie / Omgeving & landschap / Energie & klimaat) strategische beleidskeuzes aan.

Vanuit deze identiteit en de inhoudelijke thema's is de het toevoegen van een woning, in ruil voor de sloop van schuren en de aanplant van een hectare bos, te rechtvaardigen. Het bestemmingsplan past daarmee binnen de kaders van de Ruimtelijke Toekomstvisie.

3.5.2 Beleid functieverandering

Het regionale beleidskader voor functieverandering (zie paragraaf 3.4.2) biedt in hoofdlijnen het gemeentelijk toetsingskader bij aanvragen om functieverandering. Als uitwerking op het beleidskader heeft de gemeente een rekenmethode voor verevening opgesteld (2010). Verevening moet bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit van het perceel of de omgeving daarvan. Bij functieveranderingsplannen werd gebruik gemaakt van een rekenmethode om het vereveningsbedrag te bepalen. Van deze rekenmethode is afgestapt. Tegenwoordig wordt per plan bekeken op welke manier en in welke mate verevening plaatsvindt. Hierbij is de maatschappelijke meerwaarde nog steeds leidend.

Hoofdstuk 4 Planopzet

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op de plannen die ten grondslag liggen aan de beoogde ontwikkelingen. De plannen zijn getoetst aan het geldend beleid. Uitgangspunt is hierbij geweest dat de plannen duidelijk een (maatschappelijke) meerwaarde van de nieuwe ontwikkelingen aantonen op het gebied van cultuurhistorie, landschap, natuur, recreatief medegebruik, water, landbouw en milieu. Volgens de betreffende beleidsdocumenten kan die maatschappelijke meerwaarde gevonden worden in het behoud, herstel en de ontwikkeling van cultuurhistorische waarden, versterking van de kwaliteit van het landschap, duurzame versterking van de natuurwaarden, aanleg recreatieve wandel- en fietspaden of openstelling van bestaande paden voor publiek, realisering van waterberging en oplossen van eventuele milieuproblemen.

4.1.1 Kader functieverandering

Op het perceel wordt meer dan 750 m2 aan agrarische bedrijfsgebouwen gesloopt en daarnaast nog een mestsilo en diverse kuilvoerplaten. Medewerking verlenen aan het principeverzoek volgens de principes van het functieveranderingsbeleid betekent kwaliteitswinst op verschillende terreinen:

Behoud en herstel historische boerenplaats als karakteristiek element in het Voorster buitengebied

Het perceel is vanuit historisch oogpunt waardevol. De eerste agrarische bebouwing op deze plek dateert van het begin van de 20ste eeuw. Het plan biedt kansen om historische kenmerken van het perceel terug te brengen en/of te verbeteren met de oude boerderij als centraal punt. De bestaande kapschuur, ten zuiden, blijft behouden en wordt gerenoveerd in de ‘oude stijl’. Deze kapschuur is geschikt voor het stallen van een aantal landbouwvoertuigen die gebruikt worden voor het onderhoud van de aanliggende percelen die bij het erf blijven. Bij de nieuwe erfinrichting worden de historische lijnen in het landschap hersteld.

Landschappelijke verbetering erf en omgeving

De nieuwe inrichting van het erf gaat samen met een belangrijke impuls op natuur en landschap in de directe omgeving. Op het erf wordt met behulp van streekeigen beplanting de nieuwe bebouwing ingepast. Aan de voorzijde van de boerderij komt een kleine boomgaard.

In de omgeving worden verschillende landschappelijke ingrepen gedaan. De reeds aanwezige singels worden aangeplant en uitgebreid. Daarnaast wordt in het noordwesten een perceel grasland aangeplant met een hectare bos.

4.2 Functieveranderingsplan

4.2.1 Het ontwerp

Functieverandering gaat altijd gepaard met de sloop van de ontsierende agrarische bebouwing. Het totale oppervlakte aan te slopen bebouwing bedraagt in dit plan ruim 800 m2. Specifiek gaat het hierbij om de stallen achter de woning en een gedeelte van het schuurtje naast de woning. Ook de overige agrarische bebouwing wordt gesloopt, kuilvoerplaten en mestsilo's tellen echter niet mee als vrijkomende bebouwing. Evenwel is het slopen van deze constructies een vereiste.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20295-VS00_0006.png" Afbeelding 6 - Te slopen bebouwing

Na sloop blijft ongeveer 400 m2 aan bestaande bijgebouwen over. Dit betreft de kapschuur en de garage/berging naast de boerderij. In principe is het uitgangspunt bij functieverandering alle agrarische bebouwing te slopen. De naastgelegen agrarische gronden blijven echter in beheer van de bewoners van de Zonnenbergstraat 47. Het grotere oppervlakte aan bijgebouwen wordt gebruikt voor de opslag van werktuigen voor het beheer van deze gronden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20295-VS00_0007.png"

Afbeelding 7 - Terreininrichting nieuw

Het ontwerp, zie afbeelding 7, geeft het totaalbeeld van het functieveranderingsplan weer. Op deze plattegrond is de locatie van de bebouwing en het groen ingetekend rondom het erf ingetekend. In de volgende paragrafen worden deze onderdelen verder behandeld.

4.2.2 De bebouwing

De belangrijkste ruimtelijke ingrepen zijn, naast de sloop van de schuren, de bouw van een nieuwe woning en de aanplant van bos en singels. De nieuwe woning komt achter op het erf te liggen. De nieuwe woning wordt met een reeds aanwezige informele inrit ontsloten. De nieuwe woning behoudt de binding met het reeds aanwezige erf. Vandaar dat de nieuwe woning ondergeschikt is aan de boerderij. Er is gekozen voor een type schuurwoning.

4.2.2.1 Schuurwoning

De nieuwe woning is te typeren als een schuurwoning. De woning komt in het zuiden van het erf te liggen. De ontsluiting voor de nieuwe woning loopt via een reeds aanwezige tweede inrit. Deze inrit krijgt de uitstraling van een karrenspoor om zo informeel mogelijk te blijven. Voor de woning wordt veel gebruik gemaakt van hout. De woning krijgt een donkere uitstraling. Door de lage goten en de materialen lijkt de woning van een afstandje op een agrarische schuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20295-VS00_0008.png"

Afbeelding 8 - impressie nieuwe woning

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20295-VS00_0009.png"

Afbeelding 9 - Aanzichten nieuwe schuurwoning

4.2.3 Erf en landschap

De karakteristieke boerderij blijft vanaf de Zonnenbergstraat de blikvanger van het erf. De boerderij krijgt de aanduiding karakteristiek, waardoor de huidige verschijningsvorm gewaarborgd blijft. Schuin voor de boerderij wordt aan de weg een kleine boomgaard aangeplant. Voor de voorgevel van de boerderij blijft de tuin behouden.

De rest van het erf wordt qua bebouwing zo compact mogelijk gehouden. Hierbij wordt aangesloten op het functieveranderingsbeleid zoals dat geldt voor de gemeente Voorst. De kapschuur schuin achter de oorspronkelijke boerderij blijft behouden. Deze kapschuur past goed bij de uitstraling van het erf. Daarnaast is de opslagruimte die deze schuur biedt noodzakelijk voor het onderhoud van de gronden die in eigendom blijven van de initiatiefnemer.

De toegevoegde woning wordt linksachter de woning gerealiseerd. Het centrale erf achter de woning houdt de uitstraling van een historisch erf. De schuren worden rondom het erf geconcentreerd. De schuurwoning blijft onderdeel van het erf. Echter met het bijgebouw en strategisch groen krijgt de woning voldoende privacy. De nieuwe woning oriënteert zich qua uitzicht op de weidse velden achter de woning. Het complete functieveranderingsplan is als Bijlage toegevoegd. Uitvoering en onderhoud van het plan wordt vastgelegd in een overeenkomst.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20295-VS00_0010.png"

Afbeelding 10 - Nieuwe inrichting erf

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt het plan getoetst aan de randvoorwaarden vanuit diverse omgevingsaspecten (onder andere milieu, flora en fauna, archeologie en water). Hierbij wordt ook ingegaan op de resultaten van uitgevoerd onderzoek ten behoeve van genoemde aspecten.

5.2 Omgevingsaspecten

5.2.1 Bodem

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan onderzoek te worden verricht naar de geschiktheid van de gronden voor het beoogde doel. In het geval van een verontreiniging moet de omvang ervan worden vastgesteld, zodat beoordeeld kan worden of, en zo ja welke, kosten zijn gemoeid met het verwijderen of verminderen van die verontreiniging, zodat voldaan wordt aan de eisen van de milieuwetgeving.

In opdracht van de initiatiefnemer heeft Boluwa Eco Systems BV een verkennend bodemonderzoek verricht naar eventuele aanwezigheid van verontreiniging van de grond en grondwater van een gedeelte van een locatie aan de Zonnenbergstraat 47 te Wilp. Het volledige onderzoek is te vinden in Bijlage 2.

Voor de opzet van het onderzoek is uitgegaan van een gedeeltelijk onverdachte en gedeeltelijk verdachte locatie conform de NEN-5740 norm.

Uitgevoerd zijn in totaal 8 boringen tot een variabele diepte van 0 tot 2,50 m-mv.

Geanalyseerd zijn:

  • 1 grondmengmonster bovengrond [0 - 0,50 m];
  • 1 grondmengmonster bovengrond [0,04 - 0,50 m];
  • 1 grondmengmonster ondergrond [0,50 - 1,50 m];
  • 1 grondwatermonster uit de peilbuis bij boring B01.

Op basis van de resultaten van het onderzoek kan geconcludeerd worden:

Grond

- Overig terrein:

In de bovengrond van MM2 zijn geen verhoogde gehalten aangetoond.

In de ondergrond van MM3 zijn geen verhoogde gehalten aangetoond.

- Voormalige bovengrondse dieselolietank:

In de bovengrond van MM1 zijn geen verhoogde gehalten aangetoond.

Grondwater

In het grondwater van de peilbuis B01-1-1 zijn licht [>streefwaarde] verhoogde gehalten barium en naftaleen aangetoond.

Het aangetroffen licht verhoogde gehalte barium is waarschijnlijk van natuurlijke oorsprong. Zware metalen kunnen van nature in de ondergrond aanwezig zijn. In de loop der jaren zijn deze metalen uitgespoeld naar het grondwater.

Het aangetroffen licht verhoogde gehalte naftaleen kan mogelijk worden gerelateerd aan de voormalige bovengrondse dieselolietank op de locatie.

Eindconclusie

De resultaten van het uitgevoerde bodemonderzoek geven geen milieuhygiënische belemmeringen voor de functieverandering en het verkrijgen van een omgevingsvergunning voor de bouw van een woning op het onderzochte gedeelte van de locatie.

5.2.2 Geluid

bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone ter zake van de geluidbelasting van de gevel van de geprojecteerde geluidgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen.

Het bouwplan ligt op circa 75 meter afstand van de Zonnenbergstraat en daarmee binnen de geluidzone van deze weg (250 meter). De zijstraat (naar Zonnenbergstraat 43-45) heeft een verwaarloosbare verkeersintensiteit inzake wegverkeerslawaai.

Uit het geluidmodel van de gemeente Voorst blijkt dat de geluidbelasting (Lden, incl. aftrek art. 110 Wgh, toetsjaar 2030) minder dan de voorkeursgrenswaarde (48 dB) is. Dit betekent dat het realiseren van een nieuwe woonbestemming op deze locatie mogelijk is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20295-VS00_0011.png"

Afbeelding 11 - Geluidzone Zonnenbergstraat

5.2.3 Luchtkwaliteit

De eisen voor de kwaliteit van de buitenlucht zijn sinds november 2007 vastgelegd in de Wet milieubeheer, in titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen (ook wel bekend als de Wet luchtkwaliteit). De wet heeft tot doel het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging, onder meer als gevolg van het verkeer. In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat de Wet luchtkwaliteit bestaat uit in Europees verband vastgestelde normen voor maximumconcentraties voor een aantal luchtvervuilende stoffen. In Nederland kunnen met name fijn stof (PM10) en stikstofoxiden (NO2) problemen opleveren met betrekking tot overschrijding van de grenswaarden. Fijn stof wordt grotendeels veroorzaakt door grote industriële bronnen en het wegverkeer, NO2 wordt voornamelijk veroorzaakt door het wegverkeer.

Indien het uitoefenen van bevoegdheden, zoals het vaststellen van een bestemmingsplan en afwijken van het bestemmingsplan op grond van artikel 2.12 lid 1 sub a onder 1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen bestuursorganen die bevoegdheden uitoefenen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:

  • het bestemmingsplan c.q. de afwijking niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden;
  • de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan c.q. de afwijking per saldo verbetert of tenminste gelijk blijft;
  • het bestemmingsplan c.q. de afwijking niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen.

Sinds 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht. Volgens het NSL draagt een project 'niet in betekenende mate' (Nibm) bij zo lang de concentratie fijn stof of stikstofdioxide niet meer dan 3% bedraagt. Volgens de Nibm wordt die grens pas overschreden bij bijvoorbeeld woningbouwprojecten van meer dan 1.500 woningen of kantoorlocaties met meer dan 10.000 m2 brutovloeroppervlak. Voor ontwikkelingen die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeft niet te worden getoetst aan de grenswaarden.

Voorliggend bestemmingsplan leidt niet tot een ontwikkeling die in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Om die reden wordt niet verder op het aspect luchtkwaliteit ingegaan.

5.2.4 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport van deze stoffen. Op basis van criteria die onder andere worden gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een (mogelijk) risico op zware ongevallen met zich mee brengen. Het gaat dan met name om de grote chemische bedrijven. Maar ook kleinere bedrijven zoals LPG-tankstations en opslag van bestrijdingsmiddelen. De (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen zoals buisleidingen, spoor-, auto- en waterwegen worden ook als een potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het aspect externe veiligheid draait om het beheersen van de risico's bij transport, opslag en gebruik van gevaarlijke stoffen. Doel van het externe veiligheidsbeleid is om zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen het groepsrisico (GR) en het plaatsgebonden risico (PR). Het GR legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Het PR biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Als een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Het plangebied ligt in een gebied dat volgens de Gelderse Risicokaart een klein risico loopt op overstromingen. Deze kleine kans houdt in dat er overstromingen kunnen plaatsvinden, maar de kans dat dit binnen een mensenleven plaatsvindt is zeer gering. Bovendien ligt het plangebied in een beschermd gebied. Dit houdt in dat het gebied wordt beschermd door een primaire waterkering tegen buitenwater (zee, grote rivieren etc.) en regionale wateren (kleine rivieren, kanalen etc).

Voor het aspect externe veiligheid luidt de conclusie dat het zojuist genoemde risico op overstromingen geen belemmering vormt voor het onderliggende wijzigingsplan. Bovendien is er geen sprake van een toevoeging van personen en/of kwetsbare objecten.

5.2.5 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Hieronder wordt verstaan het aanbrengen van voldoende ruimte tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies.

In de directe nabijheid van het plangebied bevindt zich een melkveehouderij. Deze is gelegen aan de Zonnenbergstraat 42. Conform de VNG handreiking 'Bedrijven en Milieuzonering' heeft een agrarische inrichting een richtafstand van 50 meter buiten de bebouwde kom. Deze grootste afstand komt voort uit richtlijnen voor geur en geluid. Het agrarisch bouwvlak van de melkveehouderij aan de Zonnenbergstraat 42 bevindt zich op ruim 55 meter afstand van de bestaande woning aan de Zonnenbergstraat 47. De nieuwe woning wordt op ongeveer 100 meter gerealiseerd. Er kan worden geconcludeerd dat het voorliggende plan geen belemmering oplevert voor de nabijgelegen agrarische bestemmingen.

5.2.6 Stikstof

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20295-VS00_0012.png"

Figuur 12 - Afstand plangebied tot dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden

Op bovenstaande afbeelding is de afstand van het plangebied tot de dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden weergeven. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt op 5,8 km afstand. Het plan betreft een functieveranderingsplan waarbij het agrarisch bedrijf stopt. In ruil voor de sloop van bijgebouwen en de verkoop van grond wordt een woning toegevoegd. Ook wordt de oorspronkelijke boerderij verbouwd. Er is dus zowel in de bouwfase als in de gebruiksfase sprake van extra stikstofuitstoot. Echter is er sprake van interne saldering doordat de milieuvergunning voor het houden van dieren wordt ingetrokken. Geconcludeerd kan worden dat de Wet natuurbescherming, vanuit stikstof gezien, geen belemmering vormt voor onderhavig plan.

5.3 Flora en fauna

5.3.1 Inleiding

Gemeenten hebben de verplichting om de natuurwaarden te beschermen. Ze moeten bij nieuwe ontwikkelingen rekening houden met beschermde soorten en beschermde gebieden. Het gaat om soorten die beschermd zijn onder de Flora- en faunawet en gebieden die beschermd zijn volgens de Natuurbeschermingswet en de planhiërarchie van de Wet ruimtelijke ordening (beschermde natuurmonumenten, gebieden van de Ecologische Hoofdstructuur). Nieuwe ontwikkelingen mogen de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in principe niet verslechteren of verstoren, tenzij een vergunning kan worden verkregen.

5.3.2 Natuurbeschermingswet

Natura 2000

De Natuurbeschermingswet regelt de bescherming van gebieden die in het kader van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn beschermd moeten worden. Natura 2000 is het samenhangende Europees ecologisch netwerk bestaande uit de gebieden aangewezen onder de Habitatrichtlijn en onder de Vogelrichtlijn. Dit netwerk moet de betrokken natuurlijke habitatttypen, habitats van soorten en de leefgebieden van vogels in een gunstige staat van instandhouding behouden of, in voorkomend geval, herstellen.

Voor beschermde Natura 2000-gebieden geldt dat er door de projecten en handelingen geen verslechtering van de kwaliteit van de habitats of een verstorend effect op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen mag optreden. Als er wel mogelijke negatieve gevolgen zijn, is de activiteit niet toegestaan, tenzij er na de habitattoets een vergunning wordt verleend.

Het plangebied ligt niet in een Natura 2000 gebied. Natura 2000 gebieden liggen op enige afstand van deze locatie. Natura 2000 gebied Rijntakken is de dichtstbijzijnde en ligt op 6,6 kilometer afstand van de planlocatie.

Het plangebied ligt buiten de Natura 2000 gebieden en op een redelijke afstand tot deze gebieden. Door het stoppen van de veehouderij zal de stikstofbelasting afnemen. Het slopen van de opstallen en het bouwen van de nieuwe woning zal deze afname aan stikstof niet overschrijden. Van een externe werking zal geen sprake zijn indien de locatie als wonen of kleine bedrijvigheid wordt bestemd.

Gelet op deze afstand en de aard van de ontwikkelingen die op grond van voorliggend bestemmingsplan worden uitgevoerd, wordt geconcludeerd dat er geen significante effecten zijn op het betreffende Natura 2000-gebied.

5.3.3 Natuurnetwerk

Het Natuurnetwerk (eerder de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) genoemd) is een Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing en de ontwikkeling van dit natuurnetwerk. In de provincie Gelderland wordt het het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO) genoemd. De planlocatie ligt buiten het GNN en GO gebied. De kernkwaliteiten zijn niet van toepassing op dit gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20295-VS00_0013.png" Afbeelding 13 - ligging van het plangebied ten opzichte van GNN en GO gebieden.Donkergroen het GNN, lichtgroen de GO.

5.3.4 Flora- en faunawet

De Flora- en faunawet regelt de bescherming van soorten. Op grond van de Flora- en faunawet is het zonder ontheffing verboden beschermde inheemse planten op enigerlei wijze van hun groeiplaats te verwijderen, een beschermde inheemse diersoort opzettelijk te verontrusten en/of nesten, holen of andere vaste rust- en verblijfplaatsen van deze dieren te verstoren.

In het kader van voorliggend bestemmingsplan is onderzocht of de beoogde ontwikkelingen gevolgen hebben voor beschermde flora en fauna. Er is een onderzoek uitgevoerd door Ruimte voor Advies BV. Het advies van dit bureau wordt hieronder kort toegelicht. Het volledige onderzoek is te vinden in Bijlage 3 van de toelichting.

Soortenbescherming

Vleermuizen

• De te slopen bebouwing is ongeschikt voor gebouwbewonende vleermuizen. Nader onderzoek naar vaste, jaarrond beschermde verblijfplaatsen van vleermuizen is daarom niet nodig.

• Vanuit de zorgplicht dient onnodige lichtverstoring van mogelijk foerageergebied van vleermuizen voorkomen te worden. Dit kan eenvoudig door de werkzaamheden overdag uit te voeren om zo tijdens de werkzaamheden uitstraling van eventuele bouwlampen te voorkomen. Gebruik anders afschermende armaturen om direct beschijnen van de bomenrij langs de oostgrens van het erf te voorkomen, beperk de verlichtingshoogte tot maximaal 3 meter en plaats niet meer verlichting dan nodig. Voor eventuele buitenverlichting geldt eveneens dat directe beschijning van de bomenrij voorkomen dient te worden.

Broedvogels

• In de te slopen bebouwing zijn geen nesten aangetroffen van broedvogels. Sloop leidt niet tot aantasting van vaste, jaarrond beschermde nestplaatsen van vogels. Toekomstigebroedgevallen van vogels als bijvoorbeeld spreeuw, zanglijster, zwarte roodstaart en boerenzwaluw kunnen niet worden uitgesloten. Sloop dient daarom plaats te vinden buiten het reguliere broedseizoen. In de periode september - februari wordt de kans op broedgevallen zeer klein geacht. In de periode half maart t/m augustus mogen sloopwerkzaamheden in principe niet worden uitgevoerd, tenzij een broedvogelcheck door een erkend deskundige heeft uitgewezen dat er geen broedgevallen aanwezig zijn. LET OP: bezette nesten zijn altijd beschermd, ongeacht de periode. Werkzaamheden dienen in geval van bezette nesten te worden uitgesteld totdat de vogels het nest vrijwillig permanent verlaten hebben.

• Tijdens het broedseizoen kunnen eventuele nesten van algemene broedvogels in opgaande begroeiing ten noorden van de gedeeltelijk te slopen schuur en in de singel verstoord, beschadigd of vernield worden. Voer werkzaamheden die kunnen leiden tot het vernielen of verstoren van nesten buiten het broedseizoen uit of neem tijdig maatregelen om broedgevallen binnen invloedssfeer van verstorende werkzaamheden te voorkomen, bijvoorbeeld door opgaande beplanting binnen invloedssfeer van de werkzaamheden sterk terug te snoeien. Het broedseizoen is geen vaste periode maar voor de meeste soorten is de periode half maart - half augustus een goede indicatie. Eerdere of latere broedgevallen zijn niet uitgesloten. Bezette nesten zijn altijd beschermd, ongeacht de soort of periode. Zie ook vorige punt.

• Nader onderzoek naar overige beschermde soorten is niet aan de orde. Houdt wel rekening met de algemene zorgplicht die geldt voor alle dieren, beschermd of niet.

Zorgplicht en calamiteiten

• Ten aanzien van álle dieren en planten (beschermd of niet beschermd) geldt de ‘Algemene zorgplicht’. Met name geldt dit voor algemene soorten zoogdieren en amfibieën, waarvoor een provinciale vrijstelling geldt. Dit houdt in dat nadelige gevolgen voor flora en fauna naar redelijkheid zoveel mogelijk voorkomen moeten worden en dat er ‘met zorg voor de natuur’ gewerkt dient te worden;

• Voer sloopwerkzaamheden met beleid en zoveel mogelijk in één richting uit zodat eventueel aanwezige kleine zoogdieren, amfibieën en andere dieren gelegenheid hebben om te vluchten.

• Worden er tijdens de werkzaamheden toch beschermde soorten aangetroffen, leg dan het werk tijdelijk stil en neem contact op een deskundige (volgens omschrijving van het Ministerie van EZ) op het gebied van flora en fauna. Overleg met de deskundige en bevoegd gezag moet in dat geval duidelijk maken hoe met de ontstane situatie kan worden omgegaan.

Gebiedsbescherming

De locatie ligt buiten het Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszone. Sloop en nieuwbouw van de woning vinden plaats binnen het bestaande bouwvlak en de functie en gebruik blijven gelijk. Deze activiteiten zullen niet leiden tot aantasting van kernkwaliteiten of doelstellingen van GNN of GO. Een ‘nee, tenzij’-toets is daarom niet aan de orde.

• De ontwikkelingen voortvloeiend uit het voornemen leiden gezien de aard en schaal van het project niet tot effecten op doelstellingen of kernkwaliteiten van beschermde natuurgebieden (Natura2000 en Natuurnetwerk Nederland), met mogelijke uitzondering van stikstofgevoeligheid. Nadere toetsing naar effecten op aangewezen doelsoorten voor Natura 2000-gebieden en nadere toetsing aan het NNN zijn niet aan de orde met mogelijke uitzondering van een stikstofberekening, zie volgende punt.

• Het voornemen leidt tot een tijdelijke, beperkte toename van stikstofuitstoot tijdens de sloop en bouwfase (ofwel aanlegfase). In de gebruiksfase wordt een afname van uitstoot verwacht door betere isolatie van de nieuwe woning. Vermoedelijk leidt een berekening in AERIUS Calculator tot de conclusie dat er geen toename van stikstofdepositie > 0,00 mol/hectare/ jaar is. Een significant effect op Natura 2000-doelstellingen lijkt op voorhand uitgesloten.

5.4 Archeologie

In 1992 is het verdrag van Malta tot stand gekomen en in 1998 is dit Verdrag door Nederland geratificeerd. De Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz), die op 1 september 2007 in werking is getreden, is de Nederlandse uitwerking van het Verdrag van Malta. De wet regelt hoe overheden bij hun ruimtelijke plannen rekening moeten houden met het erfgoed in de bodem.

De nieuwe wet beoogt het cultureel erfgoed te beschermen: alle fysieke overblijfselen, zowel in als boven de grond, die bijdragen aan het verkrijgen van inzicht in menselijke samenlevingen uit het verleden.

De uitgangspunten van de nieuwe wet zijn:

  • archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren en alleen opgraven als behoud in de bodem (in situ) niet mogelijk is;
  • vroeg in de ruimtelijke ordening al rekening houden met archeologie. Initiatiefnemers van ruimtelijke ontwikkelingen moeten in een vroegtijdig stadium aangeven hoe met eventuele archeologische waarden bij bodem verstorende ingrepen wordt omgegaan. Dat betekent dat vooronderzoek moet plaatsvinden;
  • bodemverstoorders betalen archeologisch onderzoek en mogelijke opgravingen (principe de verstoorder betaalt).

In opdracht van de gemeente Voorst is in 2017 door RAAP Archeologisch Adviesbureau een nieuwe archeologische waarden- en verwachtingskaart opgesteld. Op basis van een landschappelijke analyse en de verspreiding van archeologische vindplaatsen is het landschap van de gemeente Voorst onderverdeeld in zones met een lage, middelmatige of hoge verwachte dichtheid aan archeologische resten. Dit heeft geresulteerd in een archeologische beleidskaart die in 2017 is vastgesteld. De aangepaste Erfgoedverordening met daarin onder andere het archeologiebeleid is in 2017 vastgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20295-VS00_0014.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20295-VS00_0015.png"

Afbeelding 14 - Uitsnede archeologische beleidskaart

De nieuwe woning wordt deels gerealiseerd in een zone met een hoge archeologische verwachtingswaarde. Er vindt echter geen ingreep groter dan 250 m2 plaats. Een waardestellend archeologisch onderzoek is dus niet nodig.

5.5 Water

Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets (www.dewatertoets.nl) kan beoordeeld worden welke waterthema's in het plan relevant zijn.

De toets is op 28 september 2019 uitgevoerd (Bijlage 1). Het plan is, vanuit de waterhuishouding bezien, voor het waterschap beperkt van belang. De motivatie daarvoor is dat plannen zonder (nieuwe) ontwikkelingsmogelijkheden, zoals functiewijzigingen en actualisaties, nauwelijks tot geen effect hebben op de waterhuishouding. Dit betekent dat geen essentiële waterbelangen worden geraakt en het waterschap op basis daarvan een positief water advies geeft.

5.6 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening bepaalt dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. De gemeenteraad kan hiervan afwijken indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen kosten anderszins is geregeld. Aangaande de grondexploitatie over de in voorliggend plan begrepen gronden is een anterieure overeenkomst met de initiatiefnemer gesloten. Het vaststellen van een exploitatieplan is dan ook niet nodig. Eventuele kosten van planschade zijn voor rekening van de initiatiefnemer.

Hoofdstuk 6 Juridische planbeschrijving

6.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de regels van het plan nader toegelicht. Er wordt inzicht gegeven in de opbouw van de planregels, de gebruikte bestemmingen en de inzet van zogenaamde flexibiliteitsinstrumenten.

De planregels zijn als volgt opgebouwd:

  • Hoofdstuk 1: inleidende regels;
  • Hoofdstuk 2: bestemmingsregels behorend bij de verschillende bestemmingen;
  • Hoofdstuk 3: algemene regels die verschillende algemene bepalingen bevatten die van toepassing zijn op elke bestemming uit hoofdstuk 2;
  • Hoofdstuk 4: overgangs- en slotregels.

6.2 Planregels

6.2.1 Inleidende regels

In deze regels staan de begrippen verklaard die in de planregels voorkomen en die om een nadere omschrijving vragen. Verder wordt aangegeven op welke wijze gemeten moet worden om bijvoorbeeld goot- en bouwhoogte te bepalen.

6.2.2 Bestemmingsregels

Deze regels betreffen het hart van het bestemmingsplan. In de bestemmingsregels wordt aangegeven waarvoor en - zo nodig - hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. In dit bestemmingsplan komen de volgende bestemmingen voor:

Het komt regelmatig voor dat er twee functies op één perceel voorkomen, zoals bijvoorbeeld een leiding. De aanwezigheid van deze leiding brengt de nodige beperkingen met zich mee. Deze beperkingen kunnen ook gelegen zijn onder het maaiveld. In het geval dat er twee functies tegelijk op één perceel geregeld moeten worden in een bestemmingsplan, wordt er gesproken van een 'dubbelbestemming'.

In dit bestemmingsplan komen de volgende dubbelbestemmingen voor:

De bestemmingsregels kennen een vaste opbouw in bestemmingsomschrijving (toegestaan gebruik), bouwregels, afwijking van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijking van de gebruiksregels, omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde of van werkzaamheden en tenslotte wijzigingsbevoegdheden.

Bestaande situatie

In de bestemmingsregels, veelal de bouwregels, kan worden verwezen naar de bestaande situatie. De bestaande situatie is de situatie zoals deze naar voren komt uit de (digitale) gegevens van het gemeentelijk bouwdossier, aangevuld met de GBKN, het kadaster, de luchtfotos en de cyclomedia, zoals deze bestaan op het moment van het in werking treden van het plan.

6.2.3 Algemene regels

De algemene regels hebben betrekking op alle bestemmingen in het plan. In plaats van bij elke bestemming dezelfde regels te plaatsen, kan gebruik worden gemaakt van een algemene regel. Zo zijn er algemene bouwregels, gebruiksregels, aanduidingsregels, afwijkingsregels en wijzigingsregels.

Anti-dubbeltelbepaling

De anti-dubbeltelbepaling is ook onder de algemene regels opgenomen. Hiermee blijven gronden, die eenmaal in aanmerking zijn genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog uitvoering kan worden gegeven, buiten beschouwing bij de beoordeling van latere bouwplannen.

Algemene gebruiksregels

Naar aanleiding van een uitspraak van de Raad van State is gebleken dat wonen in bijgebouwen is toegestaan als die niet expliciet is uitgesloten. Omdat dit niet gewenst is, wordt in deze specifieke gebruiksregel wonen in bijgebouwen uitgesloten. Ook permanente bewoning van recreatiewoningen isniet toegestaan.

6.2.4 Overgangs- en slotregels

In dit deel van de regels zijn het overgangsrecht en de slotregels opgenomen. De eerste regels beschermen een bestaand bouwwerk of gebruik dat afwijkt van de regels. De slotregel geeft aan op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

6.3 Bestemmingen

6.3.1 Agrarisch met waarden - Landschap

Deze bestemming geldt voor de agrarische gronden binnen het plangebied. Deze gronden zullen na de uitvoering van de landschappelijke maatregelen zoals genoemd in het functieveranderingsplan, landschappelijke en ecologische waarden hebben. De bestemmingsregeling is er op gericht om deze nieuwe waarden mogelijk te maken en in de toekomst te handhaven en eventueel te versterken. Binnen deze bestemming mag uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd. Dit mogen geen (bedrijfs)woningen of voorzieningen t.b.v. de opslag van mest zijn. Andere bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan in de vorm van afrasteringen tot een hoogte van maximaal 1,50 m. Voor het handhaven is een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, en werkzaamheden opgenomen.

6.3.2 Bos

De bestemming 'Bos' wordt gebruikt ten behoeve van de aanleg, instandhouding en ontwikkeling van bosbeplanting en het behoud, beheer en/of herstel van de landschappelijke en bosbouwkundige waarden. In het zuidwesten van het plangebied wordt een bosperceel aangeplant.

Binnen de bestemming ´Bos' zijn alleen terreinafscheidingen met een hoogte van maximaal 1 meter toegestaan. Ter bescherming van de aanwezige landschappelijke en bosbouwkundige waarden is een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, opgenomen.

6.3.3 Groen

De bestemming Groen wordt gebruikt om het structurele groen te bestemmen. Hierbinnen is geen bebouwing toegestaan.

6.3.4 Tuin

Een deel van de gronden van de nieuwe woningbouwlocaties heeft de bestemming 'Tuin' gekregen. Gronden met deze bestemming dienen zoveel mogelijk onbebouwd te blijven. Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd en zijn alleen andere bouwwerken met een hoogte van maximaal 1 meter toegestaan. Het bouwen van overkappingen is niet toegestaan.

6.3.5 Wonen

Bestemmingsomschrijving

De gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor het wonen, beroepen en bedrijven aan huis alsmede voor tuinen en erven. Ook ondergeschikte voorzieningen als bed en breakfast, groen, paden, verhardingen, water en parkeren zijn binnen deze bestemming toegestaan. Hetzelfde geldt voor openbare nutsvoorzieningen.

Bouwvlak 

Er is gekozen voor een systematiek waarbij de woningen en de bijgebouwen binnen het bouwvlak dienen te worden gebouwd. Binnen het bouwvlak van de bijgebouwen is bepaald dat het aantal wooneenheden nul mag bedragen, waardoor op die locatie uitsluitend een bijgebouw opgericht kan worden. Zowel voor de bestaande bedrijfswoning als de boerderij is een maximale goot- en nokhoogte opgenomen via een aanduiding op de verbeelding. Ook voor het bijgebouw is een toegestane goot- en bouwhoogte opgenomen. Andere bouwwerken kunnen ook buiten het bouwvlak worden gebouwd.

Aan huis verbonden beroep en -bedrijf 

Binnen de woonbestemming is een beroep of bedrijf aan huis mogelijk tot een gezamenlijk maximum oppervlak van 100 m², binnen het bouwvlak. Er dient te worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • opslag van risicovolle onderdelen is niet toegestaan;
  • buitenopslag is niet toegestaan;
  • er mag geen sprake zijn van belemmeringen voor omliggende functies;
  • er mag geen nadelige invloed worden uitgeoefend op de normale afwikkeling van het verkeer;
  • er dient in voldoende parkeergelegenheid binnen het bestemmingsvlak Wonen te worden voorzien;
  • er mag geen sprake zijn van detailhandel, uitgezonderd internetverkoop;
  • het beroep en het bedrijf mogen uitsluitend door de bewoner(s) worden uitgeoefend;
  • de uitoefening van een aan huis verbonden bedrijf is alleen toegestaan als het een bedrijf is dat is opgenomen in categorie 1 van de in bijlage 1 bij de regels opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten.

Opslag ten behoeve van het aan huis verbonden beroep en/of –bedrijf valt ook binnen het toegestane aantal vierkante meters.

Bed & breakfast 

De woning en de overige gebouwen mogen gedeeltelijk worden gebruikt voor het voeren van een bed & breakfast. Hiervoor mogen maximaal drie kamers worden gebruikt met in totaal maximaal acht slaapplaatsen. Op deze wijze wordt een invulling gegeven aan de recreatieve potentie van de gemeente Voorst. De activiteit mag geen belemmering vormen voor de omgeving of voor de normale afwikkeling van het verkeer en er moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bestemmingsvlak Wonen. Hiervoor worden de CROW-normen gehanteerd. Vanzelfsprekend is de geldende milieuwetgeving ook van kracht.

Karakteristieke bebouwing

De boerderij is een overblijfsel van het agrarische verleden van de plek. Het gebouw is vanwege de hoofdvorm en de verschijningsvorm van belang voor de herkenbaarheid van de geschiedenis en de identiteit van de plek. Deze kwaliteiten zijn uitgangspunt geweest voor het functieveranderingsplan. De boerderij is beeldbepalend voor het nieuwe erf. Als belangrijkste gebouw van het "vernieuwde boerenerf" is de bestaande boerderij zowel drager van de nieuwe identiteit als verankering aan de historie van de plek. Handhaving van de uitstraling van het pand is uitgangspunt. Met de aanduiding "karakteristiek" worden de hoofdvorm (en de huidige inhoud), situering en oriëntatie van het gebouw beschermd.

Voorwaardelijke verplichting

In dit bestemmingsplan is gebruik gemaakt van een zogenaamde voorwaardelijke verplichting. Het gebruik van de boerderij als woning op het erf is namelijk alleen toegestaan als er een ruimtelijke kwaliteitsimpuls tegenover staat in de vorm van goede architectuur van nieuwe gebouwen, aanleg van beplanting, en het gebruik van passende verharding en afrastering. De kwaliteitsimpuls komt ten goede aan de verbetering van de landschappelijke en ecologische waarden van het gebied. Om deze onderlinge relatie tussen de mogelijkheden voor de bouw van het woongebouw met bijgebouwen en de kwaliteitsimpuls juridisch vast te leggen, is een voorwaardelijke verplichting opgenomen.

6.3.6 Waarde - Archeologie (2, 3, 4 en 5)

Om de archeologische waarden veilig te stellen, gelden er op gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 2', 'Waarde - Archeologie - 3', ''Waarde - Archeologie - 4'' en 'Waarde - Archeologie - 5' beperkingen ten aanzien van het bouwen voor de met deze bestemming samenvallende bestemmingen. Bouwen is uitsluitend toegestaan indien uit onderzoek blijkt dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn of dat de waarden voldoende worden veiliggesteld. Daarnaast geldt er een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden.

De regeling is niet van toepassing op bestaande bouwwerken voor zover in geval van herbouw gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundamenten. In alle overige gevallen geldt per archeologische dubbelbestemming een specifieke regeling. Deze regeling is van toepassing op het oprichten van nieuwe bebouwing groter dan een bepaald oppervlak en dieper dan een bepaalde diepte. Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, is niet noodzakelijk voor werken en werkzaamheden die betrekking hebben op normaal beheer en onderhoud, overeenkomstig de toegekende bestemming.

6.4 Flexibiliteit in het bestemmingsplan

6.4.1 Inleiding

Flexibiliteit in een bestemmingsplan leidt tot enige beleidsruimte om ontwikkelingen in de toekomst mogelijk te maken. Deze ontwikkelingen zullen ten tijde van de vaststelling van een bestemmingsplan vaak niet bekend zijn. Een bestemmingsplan zonder flexibiliteit kan te star zijn. Indien gebruik wordt gemaakt van de flexibiliteitsbevoegdheden (artikel 3.6 Wro), dienen in het bestemmingsplan zelf de grenzen te worden aangegeven door onder andere het afwijken van de regels of het wijzigen van het plan.

6.4.2 Afwijken van de regels

Deze bevoegdheid biedt de mogelijkheid af te wijken van een in het plan opgenomen regeling. Het is mogelijk van geval tot geval ruimtelijk relevante voorwaarden te stellen en belangen nader af te wegen. Een afwijking mag alleen op relatief ondergeschikte onderdelen betrekking hebben en mag niet tot een bestemmingswijziging leiden.

In dit bestemmingsplan zijn de volgende afwijkingen opgenomen:

  • a. een algemene afwijkingsmogelijkheid voor de aangegeven of in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages. Ook geldt deze afwijking alleen voor maten, afmetingen en percentages die binnen het bestemmingsvlak passen, omdat anders sprake is van een wijzigingsbevoegdheid, vanwege een te grote impact op de omgeving;
  • b. een algemene afwijkingsmogelijkheid voor het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwen, wachthuizen ten behoeve van het openbaar vervoer, gebouwen ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwen en naard de aard daarmee gelijk te stellen gebouwen worden gebouwd, mits de inhoud per gebouw niet meer dan 75 m³ bedraagt;
  • c. een algemene afwijkingsmogelijkheid voor het gebruik voor bewoning uit het oogpunt van mantelzorg. Er is voor gekozen om mantelzorg niet bij recht toe te staan, maar te regelen via een afwijking, zodat voorwaarden gesteld kunnen worden. Eén van de voorwaarden bij deze afwijkingsmogelijkheid is dat een goede woonsituatie binnen deze bestemming in stand gehouden c.q. gegarandeerd moet worden. Ook moet binnen één maand na beëindiging van het gebruik van overige gebouwen als afhankelijke woonruimte ten behoeve van mantelzorg hiervan mededeling worden gedaan aan burgemeester en wethouders. Tenslotte moet binnen drie maanden na beëindiging van het gebruik ten behoeve van mantelzorg de bewoning zijn beëindigd.

De algemene afwijkingsmogelijkheden mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het straat- en/of bebouwingsbeeld;
  • de sociale veiligheid;
  • de verkeersveiligheid.

Naast deze algemene afwijkingsmogelijkheden zijn in de diverse enkelbestemmingen mogelijkheden opgenomen om af te wijken van de bouwregels of de gebruiksregels. Deze afwijkingsmogelijkheden staan beschreven in paragraaf 6.3.

6.4.3 Wijzigingsregels

Naast algemene afwijkingsregels zijn er ook wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Deze wijzigingsbevoegdheden zijn opgenomen voor ontwikkelingen waarvoor een zwaarder afwegingskader geldt dan bij afwijken. Daarnaast gaat een wijzigingsbevoegdheid gepaard met een aanpassing van de verbeelding. De wijziging treedt in werking na de vaststelling van een afzonderlijk wijzigingsplan.

Voorliggend bestemmingsplan bevat 2 algemene wijzigingsbevoegdheden:

  • Overschrijding bestemmingsgrenzen: voor zover dit van belang is voor de betere realisatie van de bestemmingen danwel noodzakelijk is in verband met de werkelijke situatie. De overschrijding bedraagt maximaal 3m en het bestemmingsvlak mag hooguit 10% worden vergroot;
  • Categorie indeling Staat van Bedrijfsactiviteiten: de Staat van Bedrijfsactiviteiten kan worden gewijzigd indien als gevolg van technische en/ of milieuhygiënische ontwikkelingen de milieubelasting van de betreffende bedrijven wijzigt;

Hoofdstuk 7 Overleg en inspraak

7.1 Uitkomsten vooroverleg artikel 3.3.1 Bro

Het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan pleegt daarbij overleg met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het geding zijn.

In artikel 3.1.1. wordt bij lid 2 de mogelijkheid gegeven dat de Minister van Infrastructuur en Milieu kan aangeven onder welke omstandigheden of in welke gevallen geen overleg gevoerd hoeft te worden met de rijksdienst die betrokken is bij de zorg voor de ruimtelijke ordening. Na overleg met de betrokken departementen is besloten het overleg te beperken tot die zaken waarbij directe belangen aan de orde zijn. Overigens zijn per 1 januari 2012 de voormalige VROM-inspectie en de Inspectie van Verkeer & Waterstaat samengevoegd tot de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). Aangezien er geen sprake is van directe rijksbelangen heeft er geen vooroverleg plaatsgevonden met het Rijk.

Met de provincie is een vergelijkbare afspraak gemaakt. Enkel wanneer er sprake is van een provinciaal belang is vooroverleg noodzakelijk. Het voorliggende plan is niet in strijd met enig provinciaal belang, waardoor er voor gekozen is geen vooroverleg te plegen. De provincie wordt in kennis gesteld van de start van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan.

Het vooroverleg met het waterschap heeft plaats gevonden via de website http://www.dewatertoets.nl. Hieruit is naar voren gekomen dat verder overleg niet noodzakelijk is. Ook het waterschap zal in kennis worden gesteld van de start van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 24 december 2020 zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn er geen zienswijzen ingediend.