Plan: | Veluwsedijk 55, Nijbroek |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0285.20294-VS00 |
De eigenaar van het perceel aan de Veluwsedijk 55 in Nijbroek heeft bij de gemeente Voorst een verzoek ingediend voor het wijzigen van de planologische gebruiksmogelijkheden van het agrarisch bouwvlak. De initiatiefnemer wil het perceel gebruiken voor de kleinschalige handel in tractoren. Daarnaast wordt een deel van het perceel gebruikt voor de handel in ruwvoer (foeragehandel). Ter compensatie van de uitbreiding van de mogelijkheden krijgt het perceel een landschappelijke impuls. Daarnaast komt de mogelijkheid voor een intensieve veehouderij te vervallen.
De gewenste activiteiten passen niet binnen het huidige bestemmingsplan. Om de plannen van initiatiefnemer mogelijk te maken is een bestemmingsplanwijziging noodzakelijk. Voorliggend stuk bevat de toelichting en regels van deze bestemmingsplanwijziging.
Doel van dit bestemmingsplan is het scheppen van een juridisch-planologisch kader om de bestaande activiteiten positief te bestemmen. Daarnaast wordt herbouw van de bestaande schuur mogelijk gemaakt voor de toekomst.
De situering van het plangebied in de gemeente Voorst is weergegeven in afbeelding 1. Het plangebied ligt in het noorden van de gemeente Voorst, ten noordwesten van de kern Nijbroek. Het perceel ligt aan de Veluwsedijk, dit is ook de grens tussen de gemeente Voorst en de gemeente Epe. Een luchtfoto van het perceel is opgenomen in afbeelding 2. Het perceel staat kadastraal geregistreerd als NBK02, sectie A, perceelnummers 836 en 837.
Afbeelding 1 - Ligging plangebied.
Afbeelding 2 - Luchtfoto perceel 2020.
In hoofdstuk 2 wordt een analyse gegeven van het plangebied. Hier wordt ingegaan op het landschap, cultuurhistorie en de bestaande situatie. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de ruimtelijke beleidskaders van diverse overheden. Vervolgens gaat hoofdstuk 4 in op de uitvoerbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 gaat in op de juridische planopzet. Tot slot komen in het zesde hoofdstuk de resultaten van de procedure aan de orde.
Het perceel is gelegen aan de Veluwsedijk in Nijbroek. Dit is de westelijke ontginningsdijk van de Polder Nijbroek. Het ontginningsgebied Polder Nijbroek is cultuurhistorisch gezien van zeer grote waarde. Bijzonder is de vroege ontginning in de 14e eeuw. Door de wijze van verkavelen wordt het gebied ook wel aangeduid als veenontginningsgebied, terwijl het feitelijk geen veengebied is. Kenmerkend voor de verkaveling zijn de haaks op elkaar staande hoofdrichtingen van ontginningsbases, zoals wegen en kavels. Vooral in het zuiden van de Polder Nijbroek vindt men zeer regelmatige verkaveling, met kenmerkende slagen van 60 bij 2250 meter. De Polder Nijbroek kende behalve een groot aantal sloten (het gebied was erg nat) ook een groot aantal hagen en bosschages. Tot circa 1900 was het gebied altijd behoorlijk bebost geweest. Deze bosschages zijn blijven bestaan tot de afwatering van het gebied verbeterde en het mogelijk werd de landerijen agrarisch in gebruik te nemen. De verschillende kavels werden van elkaar gescheiden door hagen, houtsingels of bomenrijen, vaak in de vorm van populier, eik, meidoorn, wilg, iep of els. Verspreid in het gebied kwamen ook bosjes (voormalig hakhout) voor.
Het plangebied ligt in een uitloper van de Polder Nijbroek. Het perceel aan de Veluwsedijk 55 is altijd afwijkend geweest van de hoofdzakelijk aanwezige kavelstructuur in de Polder Nijbroek. In de onderstaande afbeelding is te zien dat reeds in 1886 het kavelpatroon afwijkt.
Afbeelding 3 - Ontwikkeling van het gebied (bron: www.topotijdreis.nl)
De eerste bebouwing is in 1886 zichtbaar op de topografische kaarten. Van oudsher werd dit perceel dus al bewoond. Het plangebied en de omgeving zijn altijd in gebruik geweest voor agrarische doeleinden. Naar alle waarschijnlijkheid bevond zich in het verleden ook een boerderij op het perceel. In de loop van de tijd heeft de historische bebouwing plaatsgemaakt voor de nu aanwezige bebouwing.
Het perceel aan de Veluwsedijk 55 in het buitengebied van Nijbroek heeft een grootte van bijna 2 hectare. Op het perceel zijn in de bestaande situatie drie gebouwen aanwezig. Een bedrijfswoning, een mantelzorgwoning en een grote schuur. De bedrijfswoning en de schuur stammen beiden uit het midden van de jaren 60 van de vorige eeuw. In 2018 is het dak van de schuur vervangen na stormschade. Naast de aanwezige bebouwing wordt een groot deel van het erf gebruikt voor buitenopslag. De overige gronden zijn in gebruik als landbouwgrond.
Op het perceel worden verschillende bedrijfsmatige activiteiten uitgeoefend. In het verleden werd de schuur gebruikt als varkensstal. Vanaf 2008 worden er geen varkens meer gehouden. De voormalige varkensstallen zijn nu in gebruik voor de stalling van tractoren, opslag van ruwvoer en als werkplaats.
De omgeving van het plangebied wordt gekenmerkt door agrarische gronden. Daarnaast ligt ten westen een lint van woonbestemmingen. Deze bevinden zich op ongeveer 50 meter afstand van de bestaande schuur.
Afbeelding 4 - vogelperspectief plangebied
Het plan voorziet in het positief bestemmen van de aanwezige bedrijfsmatige activiteiten. Daarnaast wordt het bouwvlak verkleind en aangepast qua vorm. Hierdoor worden de uitbreidingsmogelijkheden beperkt. Ook voorziet dit bestemmingsplan in de aanplant van een elzenbroekbosje in het noorden van het plangebied.
Ook liggen er plannen voor vervangende nieuwbouw van de bestaande schuur. Deze schuur staat in de huidige situatie haaks op het verkavelingspatroon van de Polder Nijbroek. Kenmerkend aan de Polder Nijbroek is juist dat de bebouwing veelal parallel aan het slagenpatroon wordt gebouwd. In dit bestemmingsplan wordt vastgelegd dat bij nieuwbouw van de schuur rekening wordt gehouden met de richting van het verkavelingspatroon. Dit betekent dat de schuur bij nieuwbouw een kwartslag gedraaid wordt en haaks op de weg komt te staan.
Afbeelding 5 - Landschaps- en erfinrichtingsplan
De gemeente Voorst is terughoudend met nieuwe bedrijvigheid in het buitengebied. In dit geval gaat het om een reeds aanwezig bedrijf. Ook betreft dit specifieke geval een bedrijf met veel raakvlakken met de agrarische sector. Het gaat om een toeleverende functie voor agrarische bedrijven. Het bedrijf is te omschrijven als een agrarisch hulpbedrijf.
Verder past het verzoek binnen de richtlijnen van het geldende bestemmingsplan buitengebied. De voorgestelde oppervlakte (1.102 m2 ) biedt voldoende toekomstperspectief (10% groei). Deze uitbreidingsmogelijkheid van 10% past binnen de kaders van de afwijkingsregels in het bestemmingsplan Buitengebied.
In het nieuwe bestemmingsplan wordt het bouwvlak verkleind. Hierdoor worden de uitbreidingsmogelijkheden beperkt. Daarnaast wordt er landschappelijk gecompenseerd door de aanplant van een elzenhoutbos in het noorden van het plangebied. Ook wordt in de toekomst de nokrichting van de schuur gedraaid in overeenstemming met de slagenstructuur van de Polder Nijbroek.
Het positief bestemmen van de activiteiten en de compenserende maatregelen vragen om een nieuw bestemmingsplan. Hierbij is rekening gehouden met de impact op de omgeving en de milieuhygiënische eisen. In het hoofdstuk uitvoerbaarheid wordt nader ingegaan op deze randvoorwaarden.
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;
Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties
Onderhavig plan draagt bij aan de toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied. Het plan is niet in strijd met de Nationale Omgevingsvisie.
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) in werking getreden. Deze visie geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. In de SVIR is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. De structuurvisie speelt in op een aantal ontwikkelingen en uitdagingen; krimp, groeiende mobiliteitsbehoefte, versterken internationale concurrentiepositie, koesteren en versterken ruimtelijke structuur, klimaatverandering, duurzame energie en het stelsel van regels en procedures. Een van de kernmiddelen die wordt ingezet om goed op deze ontwikkelingen en uitdagingen in te spelen is decentralisatie. Beslissingen over ruimtelijke ontwikkelingen wil het kabinet dichter bij burgers en bedrijven brengen en provincies en gemeenten krijgen de ruimte om maatwerk te leveren voor regionale opgaven. Voor de periode tot 2028 richt het Rijk zich op drie doelen:
Met bovengenoemde rijksdoelen zijn 13 nationale belangen aan de orde die in het SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van ruimtelijke ordening gekregen. Het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn. Voorliggend initiatief heeft geen relatie met één van de 13 nationale belangen.
In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. De ladder kent drie treden die achter elkaar worden doorlopen (zie afbeelding 6).
Afbeelding 6 - schema Ladder voor duurzame verstedelijking.
Met ingang van 1 juli 2017 is de nieuwe ladder in werking getreden. Ongewijzigd hierin is dat in de toelichting op bestemmingsplannen de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden beschreven. De aard en omvang van de stedelijke ontwikkeling zijn bepalend voor de afbakening van het gebied waarbinnen de behoefte moet worden onderzocht. In de wet is bovendien toegevoegd dat bij een ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied goed gemotiveerd moet worden waarom deze niet in bestaand stedelijk gebied te realiseren is.
De laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang van een stedelijke ontwikkeling vastgelegd. Of er wel of geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkelingen in relatie tot de omgeving.
Gezien de aard en omvang van de ontwikkeling zijn de SVIR en de Ladder voor duurzame verstedelijking op onderliggend plan niet van toepassing. Het Rijk heeft dan ook geen verdere bemoeienis met de planvorming. Nadere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is daarom niet noodzakelijk.
De provincie heeft haar ruimtelijk beleid vastgelegd in de Omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' die op 19 december 2019 vastgesteld door Provinciale Staten van Gelderland. De Gelderse Omgevingsvisie is een integrale visie, niet alleen op het gebied van de ruimtelijke ordening, maar ook voor waterkwaliteit en veiligheid, bereikbaarheid, economische ontwikkeling, natuur en milieu, inclusief de sociale gevolgen daarvan. De Omgevingsvisie is de vervanger van het streekplan en enkele andere structuurvisies.
De titel van de Gelderse Omgevingsvisie is Gaaf Gelderland. Gaaf kent twee betekenissen. Enerzijds gaat gaaf in op de schoonheid van het landschap en de historie. Anderzijds heeft gaaf betrekking op de vernieuwing binnen Gelderland. De ambitie van Gelderland is het in stand houden van het landschap en de cultuurhistorische waarde. In de Omgevingsvisie staat een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal.
- Gezond en veilig. Dat is een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna. Dat is voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. En, dat is aandacht hebben voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.
- Schoon en welvarend. Dat is een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen. Maar dat is ook: het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. En, dat is het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.
Onderhavig plan maakt het huidige gebruik van het perceel aan de Veluwsedijk 55 mogelijk. De activiteiten passen bij het agrarische karakter van het buitengebied. Daarnaast worden maatregelen genomen op het gebied van landschapsversterking. Ook wordt in de toekomst rekening gehouden met het slagenlandschap van Polder Nijbroek. Geconcludeerd wordt dat het plan bijdraagt aan de ambitie van de Provincie Gelderland.
In de Omgevingsverordening Gelderland staan regels beschreven, die er voor moeten zorgen dat de in de Omgevingsvisie Gelderland opgenomen visie ook daadwerkelijk uitgevoerd kan worden. De omgevingsverordening dient dan ook als het toetsingskader bij het opstellen van nieuwe ruimtelijke plannen zoals een bestemmingsplan of een uitgebreide afwijkingsprocedure in het kader van de omgevingsvergunning. De Omgevingsverordening bestaat uit een kaart met daaraan gekoppeld de regels.
Het plangebied is aangewezen als Nationaal landschap buiten GNN, GO en NHW (zie ook afbeelding 7). In dit gebied mogen geen grootschalige ontwikkelingen plaatsvinden die een significante aantasting van de kernkwaliteiten van zowel de GO als het Nationaal landschap als gevolg hebben.
Ook ligt het plangebied op de grens van de Groene Ontwikkelingszone (GO) en het Gelders natuurnetwerk (GNN). Dit betekent dat bij uitbreiding compenserende maatregelen genomen moeten worden. Deze compenserende maatregelen moeten leiden tot een substantiële versterking van de GO.
In het Gelders natuurnetwerk mag in principe geen andere bestemming voorkomen dan de bestemming natuur. Onderhavig plan levert geen strijdigheid met het GNN of de GO. Er worden compenserende maatregelen getroffen en de voorgenomen maximale uitbreiding van 10% vindt plaats buiten het GNN en de GO.
Afbeelding 7 - uitsnede Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Gelderland.
Het plangebied is tevens aangeduid als Intrekgebied. Deze gronden mogen geen bestemming krijgen die de winning van fossiele energie (zoals aardgas, aardolie, schaliegas, en steenkoolgas) mogelijk maakt. Dit is in dit specifieke geval niet aan de orde.
Op basis van bovenstaande is geconcludeerd dat de Omgevingsverordening Gelderland geen belemmering vormt voor onderliggend bestemmingsplan.
De Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030 (RSV) (vastgesteld 2007) geeft de kaders voor de ruimtelijke ontwikkeling op langere termijn, tot 2030. De RSV gaat over het zogenaamde bundelingsgebied van de drie steden Apeldoorn, Deventer en Zutphen en het daarbinnen gelegen middengebied (grote delen van het grondgebied van de gemeenten Apeldoorn, Brummen, Deventer, Lochem, Voorst en Zutphen).
De Regionale Structuurvisie De Voorlanden van de regio Stedendriehoek (vastgesteld 2009) maakt samen met Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030 (voor het bundelingsgebied) het ruimtelijk beleid voor de regio ‘compleet’. Beide documenten vormen samen de visie op de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van dit gebied.
Gelet op de aard en omvang van het plan, is in de Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030 geen beleid opgenomen dat hierop specifiek van toepassing is. Wel past het versterken van de landschappelijke kwaliteiten als compensatie binnen de uitgangspunten van de regionale visie.
Op 18 december 2017 is door de gemeenteraad de Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst "Kwaliteit, Verbinding en Duurzaamheid" vastgesteld. In deze toekomstvisie wordt het gemeentelijk beleid voor de komende jaren uitgewerkt, ook met een doorkijk naar de verdere toekomst. De Ruimtelijke Toekomstvisie is vooruitlopend op de nieuwe Omgevingswet (deze treedt naar verwachting in 2021 in werking) opgesteld. Dit betekent dat de visie tot stand is gekomen met een grote mate van participatie van inwoners, bedrijven en instellingen. De rol van de overheid is namelijk aan het veranderen. Inwoners en ondernemers krijgen een steeds grotere rol in het ruimtelijk beleid. De visie geeft aan dat onze identiteit leidend is in onze fysieke leefomgeving. Onze identiteit bestaat uit vijf bouwstenen:
Op basis van onze identiteit zijn verschillende inhoudelijke thema's geformuleerd (Wonen, leefbaarheid & sociale cohesie / Werken, innovatie & recreatie / Omgeving en landschap / Energie & klimaat). De Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst geeft voor deze inhoudelijke beleidsthema's strategische beleidskeuzes aan.
Mensen wonen graag in de gemeente Voorst vanwege het groen, de rust, de ruimte, de cultuurhistorie en de afwisselende landschappen. Om dezelfde reden komen elk jaar vele toeristen de gemeente bezoeken. Een belangrijk deel van de lokale economie is direct verbonden met het landelijk gebied (veeteelt, land- en tuinbouw, landgoederen, recreatie en horeca). Het Voorster landschap is letterlijk en figuurlijk de drager van onze gemeenschap. Voorst wordt niet voor niets omschreven als 'het groene hart van de Stedendriehoek'. Te midden van de steden Deventer, Apeldoorn en Zutphen kenmerkt Voorst zich door haar landelijk ligging, de rust en stilte in een uitgestrekt landelijk gebied. De regio Stedendriehoek profileert zich sinds enkele jaren als Cleantech Regio. Vanuit een brede benadering van duurzaamheid richt zij zich onder andere op 'toekomstige binnensteden en dorpskernen'. Het gaat daarbij om het vergroten van de aantrekkelijkheid van stads- en dorpskernen om op die manier te zorgen voor vitale stads- en dorpskernen. De verhouding tussen de verdichting in de kernen en de ruimte in het buitengebied, met verspreid boerenerven en verspreid losstaande woningen, is typisch voor de gemeente Voorst. Het leidt tot een omgeving en een landschap waarin mensen zich thuis voelen, waarin de menselijke maat leidend is.
De voorgenomen ontwikkeling past binnen de uitgangspunten van de Ruimtelijke Toekomstvisie en draagt bij aan de versterking van de beschreven identiteit van de gemeente. Enerzijds wordt er ruimte geboden aan agrarische (hulp)bedrijven, anderzijds vindt als compensatie een aanzienlijke landschappelijke verbetering plaats op het perceel.
Bij ruimtelijke ingrepen dient te worden onderbouwd of het voornemen 'redelijkerwijs uitvoerbaar' is. In dit hoofdstuk wordt per aspect (milieu, flora en fauna, archeologie, watertoets en economie) aangegeven in hoeverre het plan uitvoerbaar is.
Als gevolg van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan onderzoek te worden verricht naar de geschiktheid van de gronden voor het beoogde doel. In het geval van een verontreiniging moet de mate van de omvang ervan worden vastgesteld, zodat beoordeeld kan worden of -en zo ja welke- kosten gemoeid zijn met het verwijderen of verminderen van die verontreiniging, zodat voldaan wordt aan de eisen van de milieuwetgeving.
Het bestemmingsplan voorziet in het herstel van een fout. Er wordt een agrarisch bouwvlak teruggebracht in het bestemmingsplan. Ook wordt de vorm van het bouwvlak aangepast. Op deze manier wordt de bouw van een moderne koeienstal mogelijk gemaakt.
Voor de bouw van de agrarische bedrijfsgebouwen is geen bodemonderzoek vereist. Dit komt omdat de agrarische bedrijfsgebouwen niet worden aangemerkt als gevoelige objecten. Ook gezien het feit dat er niet voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen verblijven, is een bodemonderzoek niet noodzakelijk.
Op basis van bovenstaande leidt het thema bodem niet tot belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkelingen ten aanzien van de bedrijfsgebouwen en eventuele vervangende nieuwbouw.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Hieronder wordt verstaan het aanbrengen van voldoende ruimte tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen de milieubelastende en milieugevoelige functies.
Om te beoordelen of het beoogde plan belemmerend is voor de nabij gesitueerde bedrijvigheid, wordt getoetst aan de VNG-publicatie. Deze richtafstanden zijn relevant om enerzijds een goed woon-leefklimaat te kunnen scheppen en anderzijds biedt dit voldoende zekerheid aan bedrijvigheid in het gebied om de bedrijfsactiviteiten op een aanvaardbare manier voort te zetten.
De kleinschalige fouragehandel richt zich op het verhandelen van agrarische producten, hoofdzakelijk bestaande uit of resulterend in ruwvoeders. Deze bedrijvigheid wordt beoordeeld als categorie 3.1, met als hinderafstand 50 meter vanwege het aspect geluid. De handel in tractoren - met voornamelijk als deelactiviteit stalling – wordt beoordeeld als categorie 2 met daarbij horende hinderafstand van 30 meter vanwege het geluidsaspect. Binnen een afstand van 50 meter komen er geen andere geur- en of geluidgevoelige functies voor die hinder zouden kunnen ondervinden van het plan. De milieuwet- en regelgeving vormt dan ook geen belemmering.
De aanpassing van het bestemmingsplan heeft geen beperkende gevolgen voor omliggende bedrijvigheid en voor het woon- en leefklimaat van woningen van derden.
Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden moet worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Door Artikel 76 Wgh is het bij de vaststelling van een bestemmingsplan verplicht, om bij de gronden die behoren tot een geluidszone, de grenswaarden in acht te nemen wat betreft de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen zoals woningen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.
Voor het nieuwe bestemmingsplan is geen akoestisch onderzoek nodig. De bedrijfsgebouwen worden niet aangemerkt als een gevoelig object waardoor het aspect geluid buiten beschouwing wordt gelaten.
De eisen voor de kwaliteit van de buitenlucht zijn sinds november 2007 vastgelegd in de Wet milieubeheer, in titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen (ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'). In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat de Wet luchtkwaliteit bestaat uit in Europees verband vastgestelde normen voor maximumconcentraties voor een aantal luchtvervuilende stoffen. In Nederland kunnen met name fijnstof (PM10) en stikstofoxiden (NO2) problemen opleveren met betrekking tot overschrijding van de grenswaarden. Fijnstof wordt grotendeels veroorzaakt door grote industriële bronnen en het wegverkeer, NO2 wordt voornamelijk veroorzaakt door wegverkeer. Indien het uitoefenen van bevoegdheden zoals het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigingsplannen of het afwijken van het bestemmingsplan op grond van artikel 2.12 lid 1 sub a onder 3 van de Wabo gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen bestuursorganen die bevoegdheden uitoefenen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:
Sinds 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht. Volgens het NSL draagt een project 'niet in betekenende mate' (Nibm) bij zo lang de concentratie fijnstof of stikstofdioxide niet meer dan 3% bedraagt.
Volgens de regeling Nibm wordt die grens pas overschreden bij bijvoorbeeld woningbouwprojecten van meer dan 1500 woningen of kantoorlocaties met meer dan 100.000 m² bruto vloeroppervlak. Voor ontwikkelingen die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeft niet te worden getoetst aan de grenswaarden.
Onderhavig plan betreft een nieuw bestemmingsplan die de handel in ruwvoer en de handel en stalling van tractoren mogelijk maakt. Dit alles gebeurt op een kleinschalig niveau. In alle redelijkheid is daarom geconcludeerd dat de luchtkwaliteit ter plaatse door de nieuwe mogelijkheden 'niet in betekenende mate' verslechtert. Er hoeft daarom niet verder op het aspect luchtkwaliteit te worden ingegaan.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport van deze stoffen. Op basis van criteria die onder andere worden gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een (mogelijk) risico op zware ongevallen met zich mee brengen. Het gaat dan met name om de grote chemische bedrijven. Maar ook kleinere bedrijven zoals LPG-tankstations en opslag van bestrijdingsmiddelen. De (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen zoals buisleidingen, spoor-, auto- en waterwegen worden ook als een potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het aspect externe veiligheid draait om het beheersen van de risico's bij transport, opslag en gebruik van gevaarlijke stoffen. Doel van het externe veiligheidsbeleid is om zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen het groepsrisico (GR) en het plaatsgebonden risico (PR). Het GR legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Het PR biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Als een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Het plangebied ligt in een gebied dat volgens de Gelderse Risicokaart een middelgroot risico loopt op overstromingen. Deze middelgrote kans houdt in dat er overstromingen kunnen plaatsvinden, maar gemiddeld slechts een keer in een mensenleven. Bovendien ligt het plangebied in een beschermd gebied. Dit houdt in dat het gebied wordt beschermd door een primaire waterkering tegen buitenwater (zee, grote rivieren etc.) en regionale wateren (kleine rivieren, kanalen etc).
Voor het aspect externe veiligheid luidt de conclusie dat het zojuist genoemde risico op overstromingen geen belemmering vormt voor het onderliggende wijzigingsplan. Bovendien is er geen sprake van een toevoeging van personen en/of kwetsbare objecten.
Vanaf 1 januari 2017 vervangt de Wet natuurbescherming een drietal wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Het doel van deze wet is de bescherming van de biodiversiteit in Nederland, decentralisatie van verantwoordelijkheden en een vereenvoudiging van regels. De wet gaat in op gebiedsbescherming (Natura 2000-gebieden of Nationaal Natuurnetwerk) en op soortbescherming. De Wet natuurbescherming heeft de verbodsbepaling uit de Flora- en faunawet overgenomen dat activiteiten die schadelijk zijn voor beschermde dier- en plantsoorten, verboden zijn. De verboden activiteiten zijn het op enige wijze verwijderen van beschermde inheemse planten van hun groeiplaats, een beschermde inheemse diersoort opzettelijk te verontrusten en/of nesten, holen of andere vaste rust- en verblijfplaatsen van deze dieren te verstoren.
Een deel van het plangebied ligt in een gebied dat in de Provinciale Omgevingsvisie is aangewezen als Groene Ontwikkelingszone. Onderhavig plan maakt in de toekomst de sloop en nieuwbouw van een reeds aanwezige schuur mogelijk. Ook wordt een uitbreiding van 10% bovenop de bestaande bebouwing toegestaan. In het huidige bestemmingsplan ligt het bouwvlak al deels in de Groene Ontwikkelingszone. De gekozen locatie voor de nieuwbouw van de schuur ligt buiten de Groene Ontwikkelingszone. Daarnaast wordt er fors geïnvesteerd in natuurontwikkeling. Per saldo is onderhavig plan een positieve ontwikkeling op het gebied van Flora en Fauna. Gezien aard en omvang van het plan is nader ecologisch onderzoek om die reden achterwege gelaten. Wanneer fysieke ingrepen gepleegd worden, zoals de sloop en nieuwbouw van de schuur, moet het aspect Flora en Fauna opnieuw beoordeeld worden.
Het uitvoeren van een ecologisch onderzoek, het treffen van eventuele mitigerende maatregelen en/of het aanvragen van een eventuele ontheffing van de Wet natuurbescherming (verklaring van geen bedenkingen bij de provincie) zijn gekoppeld aan de uitvoeringsfase en dienen afgerond te zijn voor de start van de fysieke uitvoering van de werkzaamheden. Verder geldt dat te allen tijde voor alle planten en dieren de algemene zorgplicht in acht genomen moet worden als deze tijdens de werkzaamheden onverwacht worden aangetroffen. Het maakt geen verschil of deze soorten beschermd zijn of niet.
Door het Verdrag van Malta zijn overheden verplicht om in het ruimtelijke beleid zorgvuldig om te gaan met het archeologische erfgoed. Voordat er bodemingrepen plaatsvinden, is een archeologisch onderzoek nodig. Dit geldt zowel voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen, als waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden voorkomen. Vanaf 1 juli 2016 is een deel geregeld in de Erfgoedwet (de Monumentenwet trad uit werking). Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving, gaat over naar de Omgevingswet wanneer deze (naar verwachting) in 2021 in werking treedt. Tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet, zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet. Hier blijven zij ongewijzigd van toepassing totdat de Omgevingswet in werking treedt.
De bescherming van de aanwezige en de te verwachten archeologische waarden door bodemverstorende activiteiten blijft geregeld. Hierbij wordt uitgegaan van het zo vroeg mogelijk betrekken van de archeologische waarden in het ruimtelijke ordeningproces. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan of wijzigingsplan voor de gronden in het plangebied moet rekening gehouden worden met in de grond aanwezige of te verwachten archeologische resten.
De archeologische verwachtingszones worden uit het geldende bestemmingsplan Buitengebied overgenomen. Ter plaatse van de beoogde nieuwe stal kent het plangebied een middelmatige archeologische verwachting. Dit houdt in dat er een onderzoeksverplichting geldt als de ingreep groter is dan 1.000 m² én dieper dan 30 cm onder maaiveld reikt. Een deel van het plangebied is echter al eerder archeologisch onderzocht. Conform dit onderzoek is geen archeologische dubbelbestemming opgenomen in dit deel van het plangebied.
De archeologische verwachtingen in een plangebied worden bij bouwplannen altijd nader bekeken en beoordeeld. Gezien het feit dat er nog geen bouwplan ligt voor de nieuw te bouwen schuur, is besloten het archeologisch onderzoek pas uit te voeren in de uitvoeringsfase.
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets (www.dewatertoets.nl) kan beoordeeld worden welke waterthema's in het plan relevant zijn.
Op 18 maart 2021 is de digitale Watertoets van waterschap Vallei en Veluwe ingevuld. Het resultaat van de watertoets is opgenomen in Bijlage 1. Het plan is, vanuit de waterhuishouding bezien, mogelijk van een groot waterbelang. De motivatie daarvoor is dat er binnen het plangebied mogelijk één of meerdere oppervlaktewateren, waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging liggen. Voor dit specifieke wijzigingsplan wordt het volgende belang aangemerkt, namelijk de leggerwatergangen met beschermingszones.
Voor de verdere uitwerking en concretisering van de beoogde ontwikkeling, geeft het waterschap dan ook aan dat rekening gehouden moet worden met een aantal algemene en gebiedsspecifieke aandachtspunten voor water.
Vasthouden - bergen - afvoeren
Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.
Grondwaterneutraal bouwen
Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.
Schoon houden - scheiden - schoon maken
Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Toegepaste (bouw)materialen mogen dan ook geen schadelijke stoffen uitscheiden.
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In dit geval is van een dergelijk plan geen sprake. Kosten voor uitvoering van de bouwplannen en eventuele planschade zijn voor rekening van de initiatiefnemer.
In dit hoofdstuk worden de regels van het plan nader toegelicht. Er wordt inzicht gegeven in de opbouw van de planregels, de gebruikte bestemmingen en de inzet van zogenaamde flexibiliteitsinstrumenten.
Een bestemmingsplan kent aan gronden een bestemming toe en verbindt regels aan deze bestemming. Deze regels betreffen het gebruik van de gronden, maar onder meer ook de bouwmogelijkheden. De regels zijn nader onder te verdelen in:
In deze regels staan de begrippen verklaard, die in de planregels voorkomen en die om een nadere omschrijving vragen. Verder wordt aangegeven op welke wijze gemeten moet worden om bijvoorbeeld een goot- of bouwhoogte te bepalen.
Deze regels betreffen het hart van het bestemmingsplan. In de bestemmingsregels wordt aangegeven waarvoor en - zo nodig - hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. In dit bestemmingsplan komen de volgende bestemmingen voor:
Het komt regelmatig voor dat er twee functies op één perceel plaatsvinden, zoals bijvoorbeeld een leiding. De aanwezigheid van deze leiding brengt de nodige beperkingen met zich mee. Deze beperkingen kunnen ook gelegen zijn onder het maaiveld. In het geval dat er twee functies tegelijk op één perceel geregeld moeten worden in een bestemmingsplan wordt er wel gesproken van een 'dubbelbestemming'. In dit bestemmingsplan komen de volgende dubbelbestemmingen voor:
De bestemmingsregels kennen een vaste opbouw in bestemmingsomschrijving (toegestaan gebruik), bouwregels, afwijking van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijking van de gebruiksregels, omgevingsvergunning en wijzigingsbevoegdheden.
Bestaande situatie
In de bestemmingsregels, veelal de bouwregels, kan worden verwezen naar de bestaande situatie. Dit vindt veelal plaats om van het plan afwijkende maten en oppervlakten niet onder het overgangsrecht te plaatsen. De bestaande situatie is de situatie zoals deze naar voren komt uit de (digitale) gegevens van het gemeentelijk bouwdossier aangevuld met de BGT en DKK, het kadaster, de luchtfoto's en de cyclomedia, zoals deze bestaan op het moment van het in werking treden van het plan.
De algemene regels hebben betrekking op alle bestemmingen in het plan. In plaats van bij elke bestemming dezelfde regels te plaatsen, kan gebruik worden gemaakt van een algemene regel. Zo zijn er algemene bouwregels, gebruiksregels, aanduidingsregels, afwijkingsregels en wijzigingsregels.
Anti-dubbeltelbepaling
De anti-dubbeltelbepaling is ook onder de algemene regels opgenomen. Hiermee blijven gronden, die eenmaal in aanmerking zijn genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, buiten beschouwing bij de beoordeling van latere bouwplannen.
Algemene gebruiksregels
Naar aanleiding van een uitspraak van de Raad van State is gebleken dat wonen in bijgebouwen is toegestaan als die niet expliciet is uitgesloten. Omdat dit niet gewenst is, wordt in deze specifieke gebruiksregel wonen in bijgebouwen uitgesloten.
Algemene afwijkings- en wijzigingsregels
Voor een beschrijving van de algemene afwijkings- en wijzigingsregels wordt verwezen naar de paragrafen 5.4.2 en 5.4.3.
Strijdig gebruik
In het verleden werd strijdig gebruik (gebruik in strijd met de bestemming) expliciet vermeld bij elke bestemming. Nu is dit strijdige gebruik bij wet (artikel 2.1 Wabo) verboden en wordt het niet langer vermeld in het bestemmingsplan. Al het gebruik dat niet past binnen de doeleindenomschrijving van de betreffende bestemming wordt daarom gezien als strijdig gebruik.
Hieronder zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. De eerste regels beschermen een bestaand bouwwerk of gebruik dat afwijkt van de regels. De slotregel geeft aan op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.
Artikel 3 Agrarisch
Het bouwvlak aan de Veluwsedijk 55 in Nijbroek krijgt de bestemming Agrarisch. Binnen de bestemmingsomschrijving wordt aangegeven welke productietakken rechtstreeks zijn toegestaan.
Daarnaast krijgt het bouwvlak de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - plattelandsbedrijf'. De aan het platteland gelieerde functies zoals tractorhandel en fouragehandel zijn met deze functieaanduiding toegestaan. In de specifieke gebruiksregels wordt ingegaan op de toegestane oppervlakte voor deze activiteiten.
Voor agrarische bedrijven geldt dat nevenfuncties op het gebied van recreatie, dienstverlening en duurzaamheid mogelijk zijn. Nieuwbouw ten behoeve van nevenfuncties is toegestaan, met dien verstande dat nieuwbouw ten behoeve van de nevenfunctie caravan- en botenstalling niet is toegestaan.
Voor het agrarische bedrijf is een bouwvlak opgenomen. Binnen het toegekende bouwvlak dienen de bedrijfsgebouwen, de bijgebouwen en andere bouwwerken (met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen) te worden gesitueerd.
Afwijkingsregels
Ten behoeve van de flexibiliteit zijn in de planregels de volgende afwijkingsregels van de bouwregels opgenomen:
Naast de afwijkingsregels van de bouwregels zijn er ook afwijkingsregels van de gebruiksregels opgenomen. Hierbij gaat het om omschakeling naar de productietak bosbouw, sierteelt of boomkwekerij, de nevenfunctie kleinschalig kamperen, het vergroten van het gebruiksoppervlak ten behoeve van nevenfuncties en het toestaan van plattelandswoningen.
Milieuhygiënische inpasbaarheid
In verschillende flexibiliteitsbepalingen wordt als voorwaarde gesteld dat de ontwikkeling 'milieuhygiënisch inpasbaar' is. Milieuhygiënisch inpasbaar is een verzamelbegrip voor verschillende aspecten. Hieronder is weergegeven waar tijdens de toetsing rekening mee gehouden dient te worden: - toetsing aan de eisen uit de Natuurbeschermingswet; - toetsing van de geurhinder ter plaatse van omliggende geurgevoelige objecten (waarbij ook wordt gekeken naar mogelijke cumulatie van geurhinder); - toetsing aan de eisen uit de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen; - aantonen dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde functie en geen onevenredige negatieve gevolgen voor het waterbeheer optreden; - beoordeling van de inpasbaarheid voor de thema's verkeer, externe veiligheid en geluid; - toetsing aan het gebruik van bestrijdingsmiddelen. |
Artikel 4 Bos
De bestemming 'Bos' wordt gebruikt ten behoeve van de aanleg, instandhouding en ontwikkeling van bosbeplanting en het behoud, beheer en/of herstel van de landschappelijke en bosbouwkundige waarden. In het noorden van het plangebied wordt een bosperceel aangeplant.
Binnen de bestemming 'Bos' zijn alleen terreinafscheidingen met een hoogte van maximaal 1 meter toegestaan. Ter bescherming van de aanwezige landschappelijke en bosbouwkundige waarden is een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, opgenomen.
Artikel 5, 6 en 7 Waarde - Archeologie (2, 4 en 5)
Om de archeologische waarden veilig te stellen, gelden er op gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 2' ,''Waarde - Archeologie - 4'' en "Waarde - Archeologie - 5" beperkingen ten aanzien van het bouwen voor de met deze bestemming samenvallende bestemmingen. Bouwen is uitsluitend toegestaan indien uit onderzoek blijkt dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn of dat de waarden voldoende worden veiliggesteld. Daarnaast geldt er een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden.
De regeling is niet van toepassing op bestaande bouwwerken voor zover in geval van herbouw gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundamenten. In alle overige gevallen geldt per archeologische dubbelbestemming een specifieke regeling. Deze regeling is van toepassing op het oprichten van nieuwe bebouwing groter dan een bepaald oppervlak en dieper dan een bepaalde diepte. Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, is niet noodzakelijk voor werken en werkzaamheden die betrekking hebben op normaal beheer en onderhoud, overeenkomstig de toegekende bestemming.
Artikel 8 Waarde - Ecologie - Groene Ontwikkelingszone
Deze dubbelbestemming is opgenomen voor gronden die in de Provinciale Omgevingsvisie zijn aangewezen als 'Groene Ontwikkelingszone'. Hier liggen mogelijkheden voor nieuwe ontwikkelingen onder de voorwaarde dat daarbij extra natuur tot stand komt. Dus ook voor stedelijke functies is zo'n ontwikkeling binnen de GO mogelijk. De reden om voor een stedelijke functie een locatie in de GO te kiezen moet gerelateerd zijn aan een impuls in de kernkwaliteiten.
Artikel 9 Waarde - Landschap
Voor de verschillende zones uit het landschapsontwikkelingsplan (LOP) is één dubbelbestemming Waarde - Landschap opgenomen. In de bestemmingsomschrijving zijn de aanwezige landschappelijke waarden omschreven. Om de aanwezige waarden te beschermen of te versterken, is een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden opgenomen. Middels regels wordt het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning, bepaalde werken, voor zover geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren die een aantasting van de landschappelijke en/of natuurlijke waarden dan wel de cultuurhistorische waarde betekenen. Dit vergunningenstelsel is niet van toepassing voor werken en werkzaamheden binnen het bouwvlak. Voor elke zone is dit vergunningenstelsel gelijk. De mate waarin de werken of werkzaamheden van belang zijn, dient per waarde afzonderlijk bepaald te worden op het moment van de aanvraag. Indien er ontwikkelingen plaatsvinden in het gebied die via een afwijkingsregel of een wijzigingsbevoegdheid worden mogelijk gemaakt, dient tevens te allen tijde rekening gehouden te worden met de waarden zoals opgenomen in de bestemmingsomschrijving.
Flexibiliteit in een bestemmingsplan is handig om ervoor te zorgen dat een bestemmingsplan voldoende beleidsruimte biedt om toekomstige ontwikkelingen mogelijk te maken, die ten tijde van vaststelling van het bestemmingsplan nog niet voorzien zijn. Een bestemmingsplan zonder flexibiliteit kan te star zijn. Als gebruik wordt gemaakt van de flexibiliteitbevoegdheden (art. 3.6, Wro), dienen in het bestemmingsplan zelf de grenzen te worden aangegeven door het stellen van nadere eisen, het verlenen van afwijkingen, het wijzigen van het plan of het uitwerken van een plan.
Deze bevoegdheid biedt de mogelijkheid af te wijken van een in het plan opgenomen regeling. Het is mogelijk van geval tot geval ruimtelijk relevante voorwaarden te stellen en belangen nader af te wegen. Een afwijking mag alleen op relatief ondergeschikte onderdelen betrekking hebben en mag niet tot een bestemmingswijziging leiden:
In dit bestemmingsplan zijn de volgende algemene afwijkingsmogelijkheden opgenomen:
De algemene afwijkingsmogelijkheden die hierboven genoemd staan, mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
Meer ingrijpende functieveranderingen en meer ingrijpende afwijkingen van de regels kunnen mogelijk worden gemaakt met een in het bestemmingsplan op te nemen wijzigingsbevoegdheid. Dit mag er niet toe leiden dat de structuur en de ruimtelijke opzet van het plan ingrijpend worden gewijzigd. De wijziging treedt in werking na de vaststelling van een afzonderlijk wijzigingsplan.
In dit bestemmingsplan is de volgende wijzigingsbevoegdheid opgenomen:
Het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan of wijzigingsplan pleegt daarbij overleg met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het geding zijn.
In artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt bij lid 2 de mogelijkheid gegeven dat de Minister van Infrastructuur en Milieu kan aangeven onder welke omstandigheden of in welke gevallen geen overleg gevoerd hoeft te worden met de rijksdienst die betrokken is bij de zorg voor de ruimtelijke ordening. Na overleg met de betrokken departementen is besloten het overleg te beperken tot die zaken waarbij directe belangen aan de orde zijn. Aangezien er geen sprake is van directe rijksbelangen heeft er geen vooroverleg plaatsgevonden met het Rijk.
Met de provincie is een vergelijkbare afspraak gemaakt. Enkel wanneer er sprake is van een provinciaal belang is vooroverleg noodzakelijk. Het voorliggende plan is niet in strijd met enig provinciaal belang, waardoor er voor gekozen is geen vooroverleg te plegen.
Het vooroverleg met het waterschap heeft plaats gevonden via de website http://www.dewatertoets.nl. Er heeft geen verder overleg plaatsgevonden.
Het ontwerpwijzigingsplan heeft met ingang van 9 september 2021 gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode is geen zienswijze ingediend.