Plan: | Tienmorgen 3 (2020), Wilp |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0285.20289-VS00 |
Namens de eigenaar van het agrarische bedrijf aan de Tienmorgen 3 is een formeel verzoek ingediend voor de wijziging van het bouwvlak. De vormverandering van het bouwvlak is nodig om de bouw van een stal op de gewenste locatie mogelijk te maken.
Het bedrijf betreft een veehouderijbedrijf met melkvee en varkens. Voor het melkvee is een nieuwe stal nodig in verband met de milieueisen. De mogelijke locatie binnen de huidige vorm van het bouwvlak is logistiek niet gunstig.
Doel van dit wijzigingsplan is de wijziging van de vorm van het bouwvlak aan de Tienmorgen 3 in Wilp om een nieuwe stal te realiseren.
De situering van het plangebied is opgenomen in afbeelding 1. Afbeelding 2 betreft een luchtfoto van het plangebied. Het plangebied ligt in het buitengebied aan de Tienmorgen ten zuidwesten van Twello en ten noorden van de A1. Het plangebied is kadastraal bekend als VOO00, sectie Q, nummer 117.
Afbeelding 1 - ligging plangebied
Afbeelding 2 - luchtfoto plangebied
In hoofdstuk 2 wordt een beschrijving gegeven van de bestaande en toekomstige situatie van het plangebied. Ook vindt hier de ruimtelijke afweging van de voorgenomen ontwikkeling plaats. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de ruimtelijke beleidskaders van diverse overheden. Vervolgens gaat hoofdstuk 4 in op de haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de gekozen planvorm en de juridische regeling. Ten slotte komen in het zesde hoofdstuk de resultaten van de procedure aan de orde.
Het plangebied betreft in de bestaande situatie een agrarisch bedrijf met twee bedrijfswoningen. Er zijn al verschillende stallen en schuren aanwezig. De grote stal in het noorden van het plangebied is een varkensstal. In het zuiden van het plangebied bevinden zich de stallen ten behoeve van de melkveehouderij.
In de bestaande situatie is er in het plangebied ongeveer 4500 m2 aan bedrijfsgebouwen aanwezig. Daarnaast zijn er verschillende overige agrarische bouwwerken aanwezig, zoals een mestsilo en kuilvoerplaten. Er is weinig noemenswaardig groen aanwezig in en om het plangebied.
Het plangebied is in het westen ontsloten door de Tienmorgen. Voor de rest is het plangebied omringd door akkers.
Afbeelding 3 - Aanzicht bestaande situatie
Het plangebied valt onder de werking van bestemmingsplan 'Buitengebied'. Op basis van het bestemmingsplan hebben de gronden een agrarische bestemming. Binnen het bouwvlak zijn twee bedrijfswoningen toegestaan. De agrarische bedrijfsgebouwen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd. Het bestemmingsplan kent een wijzigingsbevoegdheid voor de vormverandering van het bouwvlak.
Afbeelding 4 - verbeelding bestemmingsplan
In de toekomstige situatie wordt een stal gebouwd in het zuiden van het plangebied. De locatie binnen het bouwvlak, ten oosten van de kuilvoerplaten is niet wenselijk. Op deze plek zou de nieuwe melkveestal dicht bij de varkensstal komen. Op het gebied van diergezondheid en ontsluiting van de stallen is dit een ongewenste situatie.
De nieuwe stal wordt gerealiseerd als uitbreiding voor de bestaande melkveetak. Om continuïteit voor de toekomst te garanderen is deze uitbreiding van belang. De nieuwe stal krijgt een afmeting van 30 bij 81 meter. Hij wordt haaks op de weg gerealiseerd in het zuiden van het plangebied. Het betreft een duurzame stal, waarbij rekening wordt gehouden met extra leefruimte in het kader van dierenwelzijn.
De nieuwe stal gaat gepaard met een landschappelijke inpassing voor het perceel. In de huidige situatie is deze landschappelijke inpassing zeer beperkt. De bebouwing ligt volop in het zicht. In de toekomstige situatie wordt aan de zuidzijde een robuuste singel over de gehele lengte van de nieuw te bouwen melkveestal gerealiseerd. Aan de noordzijde worden fruitbomen geplant. Dit versterkt de landschappelijke inpassing van het perceel. Ook wordt de stal vanaf de weg deels aan het zicht onttrokken. Het volledige plan is te vinden in Bijlage 2.
Afbeelding 5 - terreinoverzicht toekomstige situatie
Afbeelding 6 - toekomstig aanzicht vanaf de Tienmorgen
Het plan voldoet aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid "Vormverandering van het bouwvlak" van het bestemmingsplan Buitengebied.
In het geldende bestemmingsplan Buitengebied (art. 3.7.3) staan de voorwaarden voor medewerking aan de wijzigingsbevoegdheid:
Het bedrijf aan de Tienmorgen 3 betreft een gemengd bedrijf met varkens en melkvee. Voor de bedrijfsvoering is het wenselijk om de varkens zoveel mogelijk gescheiden te houden van het melkvee. Voor de continuïteit van het bedrijf is een uitbreiding van de melkveetak een pré. De enige ruimte voor bebouwing bevindt zich echter bij de varkensstal. Het bouwen van een melkveestal is op deze locatie dus niet gewenst. Door de vorm van het bouwvlak aan te passen ontstaat ruimte voor bebouwing bij de melkveetak. De verandering van het bouwvlak is derhalve noodzakelijk om de ruimtelijke scheiding te waarborgen.
Het bouwvlak wordt enkel aangepast qua vorm. In de huidige situatie heeft het bouwvlak een oppervlakte van 1,5 hectare. Dit oppervlakte blijft in de toekomst gelijk. Het oostelijk deel van het bouwvlak wordt enkel verplaatst naar het zuiden.
De vormverandering van het bouwvlak heeft als doel een nieuwe stal te realiseren in het zuiden van het plangebied. Deze nieuwe stal mag geen milieuhygiënische belemmeringen opleveren voor de omgeving. In de directe omgeving van het plangebied bevinden de dichtstbijzijnde geurgevoelige objecten zich op minstens 190 meter. Voor de melkveestal geldt een richtafstand tot geurgevoelige objecten van ten minste 50 meter. Deze richtafstand wordt ruimschoots gehaald. De varkenstak van het bedrijf blijft ongewijzigd en is reeds vergund.
In de huidige situatie is het plangebied landschappelijk en cultuurhistorisch weinig waardevol. Als tegenprestatie voor de vormverandering van het bouwvlak is een forse investering in het landschap geëist van de initiatiefnemer. Ten zuiden van de te realiseren stal wordt een forse singel aangeplant in combinatie met een aantal bomen. De landschappelijke singel krijgt een breedte van 12,5 meter, hij wordt gerealiseerd over de gehele lengte van de stal. Daarnaast worden aan de voorzijde van de stal enkele bomen aangeplant. De vormverandering van het bouwvlak gaat dus gepaard met een forse investering in de landschappelijke waarde.
In het geldende bestemmingsplan Buitengebied is zoals aangegeven een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om het bestaande bouwvlak van vorm te veranderen. De oppervlakte van het bouwvlak neemt niet toe. Op basis van bovenstaande is geconcludeerd dat het plan ruimtelijk gezien acceptabel is. Daarnaast wordt als tegenprestatie een forse landschappelijke investering gedaan.
In dit hoofdstuk wordt beknopt het belangrijkste ruimtelijke beleidskader beschreven op de verschillende overheidsniveaus (rijk, provincie, regionaal en gemeente).
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) in werking getreden. Deze visie geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. In de SVIR is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. De structuurvisie speelt in op een aantal ontwikkelingen en uitdagingen; krimp, groeiende mobiliteitsbehoefte, versterken internationale concurrentiepositie, koesteren en versterken ruimtelijke structuur, klimaatverandering, duurzame energie en het stelsel van regels en procedures. Een van de kernmiddelen die wordt ingezet om goed op deze ontwikkelingen en uitdagingen in te spelen is decentralisatie. Beslissingen over ruimtelijke ontwikkelingen wil het kabinet dichter bij burgers en bedrijven brengen en provincies en gemeenten krijgen de ruimte om maatwerk te leveren voor regionale opgaven. Voor de periode tot 2028 richt het Rijk zich op drie doelen:
Met bovengenoemde rijksdoelen zijn 13 nationale belangen aan de orde die in het SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van ruimtelijke ordening gekregen. Het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn. Voorliggend initiatief heeft geen relatie met één van de 13 nationale belangen.
In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. De ladder kent drie treden die achter elkaar worden doorlopen (zie afbeelding 7).
Afbeelding 7 - schema ladder voor duurzame verstedelijking
Met ingang van 1 juli 2017 is de nieuwe ladder in werking getreden. Ongewijzigd hierin is dat in de toelichting op bestemmingsplannen de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden beschreven. De aard en omvang van de stedelijke ontwikkeling zijn bepalend voor de afbakening van het gebied waarbinnen de behoefte moet worden onderzocht. In de wet is bovendien toegevoegd dat bij een ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied goed gemotiveerd moet worden waarom deze niet in bestaand stedelijk gebied te realiseren is.
De laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang van een stedelijke ontwikkeling vastgelegd. Of er wel of geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkelingen in relatie tot de omgeving.
Gezien de aard en omvang van de ontwikkeling zijn de SVIR en de Ladder voor duurzame verstedelijking op onderliggend plan niet van toepassing. Het Rijk heeft dan ook geen verdere bemoeienis met de planvorming. Nadere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is daarom niet noodzakelijk.
De Gelderse Omgevingsvisie is een integrale visie, niet alleen op het gebied van de ruimtelijke ordening, maar ook voor waterkwaliteit en veiligheid, bereikbaarheid, economische ontwikkeling, natuur en milieu, inclusief de sociale gevolgen daarvan. De Omgevingsvisie is de vervanger van het streekplan en enkele andere structuurvisies.
De titel van de Gelderse Omgevingsvisie is Gaaf Gelderland. Gaaf kent twee betekenissen. Enerzijds gaat gaaf in op de schoonheid van het landschap en de historie. Anderzijds heeft gaaf betrekking op de vernieuwing binnen Gelderland. De ambitie van Gelderland is het in stand houden van het landschap en de cultuurhistorische waarde. In de Omgevingsvisie staat een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal.
- Gezond en veilig. Dat is een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna. Dat is voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. En, dat is aandacht hebben voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.
- Schoon en welvarend. Dat is een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen. Maar dat is ook: het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. En, dat is het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.
Voorliggend plan betreft de vormverandering van het bouwvlak om een nieuwe stal mogelijk te maken. De nieuwe stal is noodzakelijk voor de agrarische bedrijfsvoering. Ter compensatie wordt een landschappelijke singel aangeplant en de uitstraling van het erf verbeterd. De ruimtelijke kwaliteit van het plangebied is meegenomen in de planvorming. Op deze manier past het plan binnen de kaders van de Gelderse Omgevingsvisie.
In de Omgevingsverordening Gelderland staan regels beschreven die ervoor zorgen dat de Omgevingsvisie Gelderland ook daadwerkelijk wordt uitgevoerd. De Omgevingsverordening dient dan ook als een juridisch instrument en beperkt zich tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. Daarmee dient de Omgevingsverordening als een toetsingskader bij het opstellen van nieuwe ruimtelijke plannen zoals een bestemmingsplan of een uitgebreide afwijkingsprocedure in het kader van de omgevingsvergunning.
De Omgevingsverordening Gelderland bestaat uit de volgende kaartlagen waaraan regels zijn verbonden: Windenergie, Landbouw, Glastuinbouw, Natuur, Landschap, Water en milieu en Erfgoed.
Afbeelding 8 – uitsnede Omgevingsverordening Gelderland
Afbeelding 8 laat zien dat er verschillend provinciaal beleid van invloed is op het plangebied. Het plangebied valt binnen het Nationaal Landschap gelegen buiten het Gelders Natuur netwerk (GNN), de Groene Ontwikkelingszone (GO) en de Nieuwe Hollandse Waterlinie (NHW). In artikel 2.7.4.2 van de verordening is opgenomen dat een bestemmingsplan voor gronden binnen een Nationaal Landschap alleen bestemmingen mogelijk maakt die de kernkwaliteiten van het landschap versterken of in ieder geval niet aantasten.
Daarnaast is het gehele plangebied aangewezen als intrekgebied. De provincie streeft ernaar het grondwater als bron voor de drinkwatervoorziening te beschermen. Het is daarom verboden om in een intrekgebied werken tot stand te brengen of handelingen te verrichten ten behoeve van de winning van fossiele energie, zoals aardgas, aardolie, schaliegas en steenkoolgas.
Dit wijzigingsplan voorziet in de vormverandering van het bouwvlak. Er wordt ruimte geboden voor een nieuwe stal. De kernkwaliteiten van Nationaal Landschap De Veluwe worden niet aangetast. Door de landschappelijke inpassing met streekeigen beplanting wordt rekening gehouden met de kernkwaliteiten van het landschap. Bovendien levert het plan ook geen problemen op voor de bescherming van het grondwater als bron voor de drinkwatervoorziening. Het plan om het bouwvlak van vorm te veranderen is niet in strijd met provinciaal beleid.
De Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030 (RSV) (vastgesteld 2007) en de Regionale Structuurvisie De Voorlanden (vastgesteld 2009) geven de kaders voor de ruimtelijke ontwikkeling op langere termijn, tot 2030. De RSV gaat over het zogenaamde bundelingsgebied van de drie steden Apeldoorn, Deventer en Zutphen en het daarbinnen gelegen middengebied (grote delen van het grondgebied van de gemeenten Apeldoorn, Brummen, Deventer, Lochem, Voorst en Zutphen).
De basis voor de inhoudelijke keuzes in de structuurvisie is de bestuurlijke doelstelling die door alle partners wordt gedragen als leidend beginsel voor het ruimtelijk beleid van de Stedendriehoek. De doelstelling die hierbij luidt is het behoud en versterking van de samenhang en variatie in woon-, werk- en recreatiegebieden, met het gelijktijdig ontwikkelen van nieuwe kwaliteiten in water, natuur, landschap en landbouw. De Regionale Structuurvisie heeft de formele status van Intergemeentelijk Structuurplan. Dit betekent dat de structuurvisie richtinggevend is voor de ruimtelijke ontwikkeling.
Gelet op de aard en omvang van het plan, is in de Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030 geen beleid opgenomen dat hierop specifiek van toepassing is. Wel past het versterken van de landschappelijke kwaliteiten als compensatie voor een uitbreiding binnen de uitgangspunten van de regionale visie.
De gemeenteraad heeft op 18 december 2017 de Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst "Kwaliteit, Verbinding en Duurzaamheid" als structuurvisie vastgesteld. De visie volgt de Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst uit 2005 op. De visie zet ambities neer, maar geldt ook als kader voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Leidend is onze identiteit: de diversiteit en kwaliteit van de landschappen in onze gemeente, de bijzondere monumenten en cultuurhistorie, de dorpse schaal van de kernen, de menselijke maat en de krachtige sociale samenhang in onze gemeente. Duurzaamheid is daar in de visie als vijfde element aan toegevoegd. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten passen bij deze identiteit en die -waar mogelijk- versterken.
Mensen wonen graag in de gemeente Voorst vanwege het groen, de rust, de ruimte, de cultuurhistorie en de afwisselende landschappen. Om dezelfde reden komen elk jaar vele toeristen de gemeente bezoeken. Een belangrijk deel van de lokale economie is direct verbonden met het landelijk gebied (veeteelt, land- en tuinbouw, landgoederen, recreatie en horeca). Het Voorster landschap is letterlijk en figuurlijk de drager van onze gemeenschap. Voorst wordt niet voor niets omschreven als 'het groene hart van de Stedendriehoek'. Te midden van de steden Deventer, Apeldoorn en Zutphen kenmerkt Voorst zich door haar landelijk ligging, de rust en stilte in een uitgestrekt landelijk gebied. De regio Stedendriehoek profileert zich sinds enkele jaren als Cleantech Regio. Vanuit een brede benadering van duurzaamheid richt zij zich onder andere op 'toekomstige binnensteden en dorpskernen'. Het gaat daarbij om het vergroten van de aantrekkelijkheid van stads- en dorpskernen om op die manier te zorgen voor vitale stads- en dorpskernen.
De verhouding tussen de verdichting in de kernen en de ruimte in het buitengebied is typisch voor de gemeente Voorst. Het leidt tot een omgeving en een landschap waarin mensen zich thuis voelen, waarin de menselijke maat leidend is.
De voorgenomen ontwikkeling past binnen de uitgangspunten van de Ruimtelijke Toekomstvisie en draagt bij aan de versterking van de beschreven identiteit van de gemeente. Enerzijds wordt er ruimte geboden aan agrarische bedrijven, anderzijds vindt als compensatie een aanzienlijke landschappelijke verbetering plaats op het perceel.
In het bestemmingsplan Buitengebied (Buitengebied, eerste herziening en Buitengebied, tweede herziening) is onder artikel 3.7.3 een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het college van burgemeester en wethouders, waarmee het bouwvlak van vorm kan worden veranderd. Daarbij gelden de volgende voorwaarden:
Zoals uit de ruimtelijke afweging (paragraaf 2.3) al naar voren kwam, bestaat er voldoende aanleiding om medewerking te verlenen aan de wijziging van het bouwvlak. De wijzigingsbevoegdheid uit het moederplan kan worden toegepast.
Bij ruimtelijke ingrepen dient te worden onderbouwd of het voornemen 'redelijkerwijs uitvoerbaar' is. In dit hoofdstuk wordt per aspect (milieu, flora en fauna, archeologie, watertoets en economie) aangegeven in hoeverre het plan uitvoerbaar is.
Als gevolg van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan onderzoek te worden verricht naar de geschiktheid van de gronden voor het beoogde doel. In het geval van een verontreiniging moet de mate van de omvang ervan worden vastgesteld, zodat beoordeeld kan worden of -en zo ja welke- kosten gemoeid zijn met het verwijderen of verminderen van die verontreiniging, zodat voldaan wordt aan de eisen van de milieuwetgeving.
Voor de bouw van het agrarische bedrijfsgebouw is geen bodemonderzoek vereist. Dit komt omdat de agrarische bedrijfsgebouwen niet worden aangemerkt als gevoelige objecten. Ook gezien het feit dat er niet voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen verblijven is een bodemonderzoek niet noodzakelijk.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Hieronder wordt verstaan het aanbrengen van voldoende ruimte tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen de milieubelastende en milieugevoelige functies.
De nieuw te bouwen stal is geen milieugevoelig object. De stal heeft echter wel invloed op milieugevoelige objecten in de omgeving, zoals burgerwoningen en bedrijfswoningen van derden.
Afbeelding 9 - overzicht bestemmingen in de directe omgeving van het plangebied
Afbeelding 9 laat zien dat het plangebied op een behoorlijke afstand ligt van milieugevoelige objecten. De afstand van de te realiseren stal tot het dichtstbijzijnde milieugevoelige object is circa 200 meter. De richtafstand van 50 meter voor de melkveestal wordt dus ruimschoots gehaald. De vormverandering van het bouwvlak levert geen belemmeringen op voor de omgeving.
Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen of wijzigingsplannen rekening gehouden moet worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Door artikel 76 Wgh is het bij de vaststelling van een bestemmingsplan of wijzigingsplan verplicht, om bij de gronden die behoren tot een geluidszone, de grenswaarden in acht te nemen wat betreft de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen zoals woningen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of wijzigingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.
Het plangebied is gesitueerd buiten de bebouwde kom ten zuidwesten van Twello. De vormverandering van het bouwvlak maakt de bal van een agrarische stal mogelijk. Dit agrarische bedrijfsgebouw is geen geluidsgevoelig object. De Wet geluidhinder is niet van invloed op onderhavig plan.
De eisen voor de kwaliteit van de buitenlucht zijn sinds november 2007 vastgelegd in de Wet milieubeheer, in titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen (ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'). In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat de Wet luchtkwaliteit bestaat uit in Europees verband vastgestelde normen voor maximumconcentraties voor een aantal luchtvervuilende stoffen. In Nederland kunnen met name fijnstof (PM10) en stikstofoxiden (NO2) problemen opleveren met betrekking tot overschrijding van de grenswaarden. Fijnstof wordt grotendeels veroorzaakt door grote industriële bronnen en het wegverkeer, NO2 wordt voornamelijk veroorzaakt door wegverkeer. Indien het uitoefenen van bevoegdheden zoals het vaststellen van bestemmingsplannen of het afwijken van het bestemmingsplan op grond van artikel 2.12 lid 1 sub a onder 3 van de Wabo gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen bestuursorganen die bevoegdheden uitoefenen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:
Sinds 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht. Volgens het NSL draagt een project 'niet in betekenende mate' (Nibm) bij zo lang de concentratie fijnstof of stikstofdioxide niet meer dan 3% bedraagt. Volgens de regeling Nibm wordt die grens pas overschreden bij bijvoorbeeld woningbouwprojecten van meer dan 1500 woningen of kantoorlocaties met meer dan 100.000 m2 bruto vloeroppervlak. Voor ontwikkelingen die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeft niet te worden getoetst aan de grenswaarden.
Dit wijzigingsplan maakt de bouw van een stal mogelijk. De stal voorziet in de behoefte om het aantal melkvee uit te breiden. Deze uitbreiding gaat gepaard met extra uitstoot. De stal betreft een emissiearme melkveestal met ammoniak reducerende roostervloeren. Voor de uitbreiding zijn ammoniakrechten gekocht van een dichtbijgelegen stoppende agrariër. Geconcludeerd wordt dat onderhavig plan niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit in de omgeving.
Afbeelding 10 - Afstand plangebied tot dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden
Op bovenstaande afbeelding is de afstand van het plangebied tot de dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden weergeven. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt op 5,3 km afstand. De realisatie van de stal gaat gepaard met een toename van het aantal koeien. In het kader van de Natuurbeschermingswet betekent dit een toename aan ammoniak en stikstof. Conform de onlangs vastgestelde Beleidskader NBW van de Provincie Gelderland kan per 1 februari 2020 weer NBW-vergunningen worden aangevraagd voor extern salderen. Hierbij worden ammoniakrechten van (stoppende) omliggende agrariërs aangekocht en toegevoegd aan de ammoniakrechten van de aankopende partij. Hierbij wordt 30% reductie toegepast om stikstofruimte voor de natuur te bevorderen. Geconcludeerd wordt dat stikstof geen belemmering vormt voor onderhavig plan.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport van deze stoffen. Op basis van de criteria, zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven zoals LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Doel van het externe veiligheidsbeleid is om zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn provincies en gemeenten verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Binnen het werkveld van de externe veiligheid wordt veelal het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) gehanteerd. Het PR biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het GR legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal potentiële slachtoffers. Als een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Het plangebied ligt in een gebied dat volgens de Gelderse Risicokaart een klein risico loopt op overstromingen. Deze kleine kans houdt in dat er overstromingen kunnen plaatsvinden, maar de kans dat dit binnen een mensenleven plaatsvindt is zeer gering. Bovendien ligt het plangebied in een beschermd gebied. Dit houdt in dat het gebied wordt beschermd door een primaire waterkering tegen buitenwater (zee, grote rivieren etc.) en regionale wateren (kleine rivieren, kanalen etc).
Voor het aspect externe veiligheid luidt de conclusie dat het zojuist genoemde risico op overstromingen geen belemmering vormt voor het onderliggende wijzigingsplan. Bovendien is er geen sprake van een toevoeging van personen en/of kwetsbare objecten.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient de natuurwetgeving beschouwd te worden. Deze wetgeving richt zich op twee hoofdthema's. Het gaat hierbij om de bescherming van natuurgebieden (gebiedsbescherming) en de bescherming van plant- en diersoorten (soortbescherming).
De nieuwe Wet natuurbescherming vervangt vanaf 1 januari 2017 drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Doel van de nieuwe Wet natuurbescherming is drieledig:
De Wet natuurbescherming heeft de verbodsbepaling uit de Flora- en faunawet overgenomen. Activiteiten die schadelijk zijn voor beschermde dier- en plantsoorten zijn verboden. De verboden activiteiten zijn het op enige wijze verwijderen van beschermde inheemse planten van hun groeiplaats, een beschermde inheemse soort opzettelijk te verontrusten en/of nesten, holen of andere vaste rust- en verblijfplaatsen van deze dieren te verstoren. Opzettelijk verstoren van vogels is in sommige situaties wel toegestaan. Verstoren zonder dat er van tevoren een goed onderzoek naar beschermde soorten is uitgevoerd blijft strafbaar.
Het plangebied ligt niet in of in de nabijheid van een beschermd natuurgebied. Ook zijn binnen het plangebied geen belangrijke ecologische waarden bekend die om bescherming vragen. Gezien aard en omvang van het plan is nader ecologisch onderzoek om die reden achterwege gelaten. Wanneer blijkt dat de fysieke werkzaamheden binnen het broedseizoen worden uitgevoerd (globaal de periode halverwege maart tot en met augustus) dan is het mogelijk dat er maatregelen noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de door de werkzaamheden broedende volgens worden verstoord of nesten worden vernield doordat enkele soorten als broedvogel niet zijn uit te sluiten. Dit moet dan door een ecoloog nader worden beoordeeld.
Het uitvoeren van een ecologisch onderzoek, het treffen van eventuele mitigerende maatregelen en/of het aanvragen van een eventuele ontheffing van de Wet natuurbescherming (verklaring van geen bedenkingen bij de provincie) zijn gekoppeld aan de uitvoeringsfase en dienen afgerond te zijn voor de start van de fysieke uitvoering van de werkzaamheden. Verder geldt dat te allen tijde voor alle planten en dieren de algemene zorgplicht in acht genomen moet worden als deze tijdens de werkzaamheden onverwacht worden aangetroffen. Het maakt geen verschil of deze soorten beschermd zijn of niet.
Door het Verdrag van Malta zijn overheden verplicht om in het ruimtelijke beleid zorgvuldig om te gaan met het archeologische erfgoed. Voordat er bodemingrepen plaatsvinden, is een archeologisch onderzoek nodig. Dit geldt zowel voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen, als waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden voorkomen. Vanaf 1 juli 2016 is een deel geregeld in de Erfgoedwet (de Monumentenwet trad uit werking). Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving, gaat over naar de Omgevingswet wanneer deze (naar verwachting) in 2021 in werking treedt. Tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet, zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet. Hier blijven zij ongewijzigd van toepassing totdat de Omgevingswet in werking treedt.
De bescherming van de aanwezige en de te verwachten archeologische waarden door bodemverstorende activiteiten blijft geregeld. Hierbij wordt uitgegaan van het zo vroeg mogelijk betrekken van de archeologische waarden in het ruimtelijke ordeningproces. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan of wijzigingsplan voor de gronden in het plangebied moet rekening gehouden worden met in de grond aanwezige of te verwachten archeologische resten.
De archeologische verwachtingszones worden uit het geldende bestemmingsplan Buitengebied overgenomen. Ter plaatse van de beoogde vormverandering van het bouwvlak voor de stal kent het plangebied een lage archeologische verwachting. Dit houdt in dat er een onderzoeksverplichting geldt als de ingreep groter is dan 2.500 m² én dieper dan 30 cm onder maaiveld reikt. De nieuw te bouwen stal heeft een afmeting van ongeveer 2.430 m2.
De archeologische verwachtingen in een plangebied worden bij bouwplannen altijd nader bekeken en beoordeeld. Gezien de lage archeologische verwachting die geldt voor het plangebied is voor de vaststelling van het wijzigingsplan geen waardestellend archeologisch vooronderzoek uitgevoerd.
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets (www.dewatertoets.nl) kan beoordeeld worden welke waterthema's in het plan relevant zijn.
De toets is op 16 september 2020 uitgevoerd (zie Bijlage 1, Watertoets). Het plan is, vanuit de waterhuishouding bezien, voor het waterschap beperkt van belang. De motivatie daarvoor is dat plannen zonder (nieuwe) ontwikkelingsmogelijkheden, zoals functiewijzigingen en actualisaties, nauwelijks tot geen effect hebben op de waterhuishouding. Dit betekent dat geen essentiële waterbelangen worden geraakt en het waterschap op basis daarvan een positief water advies geeft.
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In dit geval is van een dergelijk plan geen sprake. Kosten voor uitvoering van eventuele bouwplannen en eventuele planschade zijn voor rekening van initiatiefnemer.
Dit wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het wijzigingsplan. Beide planonderdelen dienen in een onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast.
De opzet van de verbeelding is grotendeels gelijk aan het bestemmingsplan Buitengebied. Ten opzichte van het moederplan is het bouwvlak enkel van vorm veranderd. De oppervlakte van het agrarisch bouwvlak blijft gelijk. De geldende regels binnen de bestemming Agrarisch blijven ongewijzigd.
De dubbelbestemmingen uit het geldende bestemmingsplan Buitengebied worden overgenomen. Deze dienen ter bescherming en veiligstelling van archeologische en landschappelijke waarden.
Het wijzigingsplan kent geen op zich staande regels. De geldende regels uit de bestemmingsplannen 'Buitengebied', 'Buitengebied, eerste herziening' en 'Buitengebied, tweede herziening' zijn onverkort van toepassing op dit wijzigingsplan.
Het ontwerpwijzigingsplan heeft met ingang van 17 december gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegen. Tijdens de inzagetermijn zijn belanghebbenden in de gelegenheid gesteld een zienswijze over het plan naar voren te brengen. Hiervan is geen gebruik gemaakt.