Plan: | Buitenplaats De Koeweijde, Wilp |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0285.20287-VS00 |
In de IJsselvallei, ten zuiden van de kern Twello, bevindt zich de karakteristieke boerderij De Koeweijde. Deze boerderij, gelegen aan de Zwarte Kolkstraat 60, is in 1898 gebouwd door de familie Bouwmeester. De boerderij is sindsdien altijd binnen de familie gebleven. Ten tijde van de bouw maakte de boerderij deel uit van de vroegere buitenplaats "de Kophof" gelegen aan de Tienmorgen.
Gelet op de cultuurhistorische waarde van de boerderij en zijn omgeving is een duurzame instandhouding gewenst. Om de boerderij en de omliggende gronden van ruim 5 hectare in stand te houden is een aanvraag ingediend voor een landgoed op basis van de Natuurschoonwet. In het kader van deze aanvraag wordt er extra natuur gerealiseerd en worden verschillende houtopstanden aangeplant. Daarnaast is het de wens om een kleinschalige natuurbegraafplaats mogelijk te maken binnen het grondgebied van De Koeweijde.
De belangrijkste ruimtelijke ontwikkelingen vinden plaats ten zuiden van de Zwarte Kolkstraat. Dit betreffen hoofdzakelijk ingrepen in het landschap. Het landschap wordt hier versterkt door de aanplant van inheemse plant- en boomsoorten. Aansluitend aan de watergang die langs het zuidelijke stuk grond loopt wordt een waterpoel aangelegd. Ook een stuk natuurgrond langs de Sluinerweg komt in beheer van De Koeweijde.
Dit bestemmingsplan heeft tot doel een kleinschalige natuurbegraafplaats aan de Zwarte Kolkstraat 60 in Wilp planologisch mogelijk te maken.
Buitenplaats de Koeweijde ligt centraal in de gemeente Voorst. Het plangebied ligt ten zuiden van de kern Twello en ten noorden van de snelweg A1. De buitenplaats bevindt zich in het buitengebied en ligt in een uitloper van de landgoederenzone. In de 18e eeuw ontwikkelden zich aan de historische routes tussen Deventer - Zutphen en Deventer - Apeldoorn meerdere landgoederen en buitenplaatsen. De omgeving van Wilp ligt in deze zone. Onderstaande afbeelding (figuur 1) geeft de grenzen van de buitenplaats weer.
Figuur 1 - Begrenzing buitenplaats de Koeweijde
Het volledige plangebied is gelegen in het bestemmingsplan Buitengebied (vastgesteld op 28 januari 2013), Buitengebied, eerste herziening (vastgesteld op 7 juli 2014) en Buitengebied, tweede herziening (vastgesteld op 13 mei 2019), zie figuur 2. Op basis van dit bestemmingsplan, komen er de volgende enkelbestemmingen voor: 'Agrarisch', 'Wonen' en 'Verkeer'. Met deze specifieke bestemmingen is het feitelijk gebruik van de verschillende gronden vastgelegd.
Daarnaast komen verschillende dubbelbestemmingen voor binnen het plangebied. Allereerst zijn er de archeologische dubbelbestemmingen. Binnen het plangebied zijn de Waarde - Archeologie 3, 4 en 5 aanwezig. Dit betekent dat er zones zijn met hoge, middelmatige en lage archeologische verwachtingen. Voor het gehele plangebied geldt verder de dubbelbestemming Waarde - Landschap.
Figuur 2 - Ligging van de Koeweijde in bestaand bestemmingsplan Buitengebied
Buitenplaats de Koeweijde is van oorsprong een boerderij behorende bij buitenplaats de Kophof gelegen aan de Tienmorgen in Wilp-Achterhoek. De Kophof kreeg in de Tweede Wereldoorlog een voltreffer te verduren en is verloren gegaan. De boerderij op de Koeweijde is echter behouden gebleven. Deze boerderij is in 1898 gesticht door de familie Bouwmeester. Sindsdien is de boerderij en zijn omgeving altijd in de familie gebleven. De naam verwijst naar de weg die vroeger achter de boerderij liep, de Koestraat.
De boerderij ligt vanuit de historie een eind van de weg af. Vanaf 1911 is de boerderij ook op topografische kaarten te vinden. De boerderij is in die tijd omringd door weide en bouwland.
Figuur 3 - Uitsnede uit topografische kaart omstreeks 1911
Rond het jaar 1935 wordt de eerste verandering zichtbaar rondom het erf aan de Zwarte Kolkstraat. Ten westen van het erf is een boomgaard aangeplant. Ook zijn ten oosten en noorden van de boerderij singels aangeplant langs de randen van de akkers. De Koestraat is op deze topografische kaart nog zichtbaar achter het erf. Te zien is dat het erf van twee kanten ontsloten is. De Koestraat is ruimtelijk gezien de scheiding tussen twee landschapstypen. De broekontginningen ten noorden en de kampontginningen ten zuiden. De broekontginningen zijn te herkennen aan de strakke lijnen in de percelen. De kampenontginningen hebben juist een onregelmatig patroon. De Koeweijde ligt nog net in het landschap van de kampontginningen.
Figuur 4 - De Koeweijde omstreeks 1935
Tegenwoordig is de Koeweijde enkel nog ontsloten vanaf de Zwarte Kolkstraat. De Koestraat loopt niet meer achter het erf langs. Nog steeds is de boerderij omringd door agrarische gronden. Het wegenpatroon is echter flink veranderd, onder andere als gevolg van de aanleg van de A1. Op de kaart is verder te zien dat de singel in het oosten van het plangebied is verdwenen. In het westen van het plangebied is juist een nieuwe singel gerealiseerd. Deze singels passen goed in het kampontginningenlandschap.
Figuur 5 - De Koeweijde in 2018
De eerste bebouwing, de boerderij, stamt uit het jaar 1898. Deze is een aantal keer verbouwd. In 1984 is de boerderij weer teruggebracht naar zijn oorspronkelijke vorm. Vanwege de cultuurhistorische waarde die deze boerderij vertegenwoordigd, is besloten om in het nieuwe bestemmingsplan de aanduiding "karakteristiek" toe te kennen aan de boerderij. Deze aanduiding draagt bij aan het behoud van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing in het buitengebied. Links naast de boerderij bevindt zich een bakhuisje. Dit bakhuisje is in 1989 verbouwd in dezelfde stijl als de boerderij. Verder is achter op het erf nog een tweetal schuren aanwezig. Daarnaast is achter het erf een paddock gerealiseerd voor een aantal paarden.
Figuur 6 - Luchtfoto opbouw erf
In dit hoofdstuk komt het relevante beleidskader van Rijk, provincie, regio en gemeente aan de orde.
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. De SVIR heeft diverse nota's vervangen, zoals de Nota Ruimte en de Nota Mobiliteit. Ook zijn met het SVIR de ruimtelijke de ruimtelijke doelen en uitspraken vervallen die zijn benoemd in de Agenda Landschap, Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.
In de SVIR is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een nieuw integraal kader dat de basis vormt voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR is gekozen voor een meer selectieve inzet van het rijksbeleid dan voorheen. Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie rijksdoelen uitgewerkt:
Met bovengenoemde rijksdoelen zijn 13 nationale belangen aan de orde die in het SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van ruimtelijke ordening gekregen. Het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn.
Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan heeft geen relatie met één van de 13 nationale belangen.
In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden.
Met ingang van 1 juli 2017 is de nieuwe Ladder in werking getreden. Ongewijzigd hierin is dat in de toelichting op bestemmingsplannen de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden beschreven. De aard en omvang van de stedelijke ontwikkeling zijn bepalend voor de afbakening van het gebied waarbinnen de behoefte moet worden onderzocht. In de wet is bovendien toegevoegd dat bij een ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied goed gemotiveerd moet worden waarom deze niet in bestaand stedelijk gebied te realiseren is.
De Laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang van een stedelijke ontwikkeling vastgelegd. Of er wel of geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkelingen in relatie tot de omgeving.
Figuur 7 - Schema Ladder voor duurzame verstedelijking
Gezien de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling, zijn de SVIR en de (nieuwe) Ladder voor duurzame verstedelijking op onderliggend plan niet van toepassing. Er is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling zoals hierboven benoemd. Het Rijk heeft dan ook geen verdere bemoeienis met de planvorming. Nadere toetsing aan de ladder is om deze reden dan ook niet noodzakelijk.
In Nederland zijn 20 'Nationale Landschappen' die elk een unieke combinatie van cultuurhistorische en natuurlijke elementen hebben. De landschappen kenmerken zich door de specifieke samenhang tussen de verschillende onderdelen van het landschap, zoals natuur, reliëf, grondgebruik en bebouwing.
Binnen een Nationaal Landschap is ruimte voor sociaal-economische ontwikkelingen, mits de bijzondere kwaliteiten van het gebied behouden blijven of -beter nog- worden versterkt. Plannen voor grootschalige nieuwbouwwijken, bedrijventerreinen en infrastructurele projecten passen hier dan ook niet binnen. De bouw van woningen om de eigen bevolkingsgroei op te vangen is in principe wel mogelijk.
Voor specifieke gebieden in een Nationaal Landschap gelden extra, al bestaande, beschermende maatregelen. Te denken valt aan de Wet Natuurbescherming voor natuurgebieden, de Natuurschoonwet voor landgoederen en de Monumentenwet voor historische gebouwen of dorpsgezichten.
Buitenplaats De Koeweijde valt deels binnen het Nationaal Landschap Veluwe. Dit Nationaal Landschap heeft de volgende kernkwaliteiten:
De provincies zijn verantwoordelijk voor het beleid voor de Nationale Landschappen. Geconcludeerd wordt dat onderhavig plan niet in strijd is met provinciaal beleid.
Natura 2000
Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn. Deze gebieden worden op grond van de Wet natuurbescherming beschermd. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk (significante) negatieve effecten hebben op de beschermde natuur in een Natura 2000-gebied zijn vergunningplichtig.
Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt op 5 kilometer afstand van het plangebied. Ook worden er geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die invloed hebben op Natura 2000-gebieden.
Europese Kaderrichtlijn Water (2003)
De Europese Kaderrichtlijn Water gaat er vanuit dat water geen gewone handelswaar is, maar een erfgoed dat moet worden beschermd en verdedigd. Het hoofddoel van de richtlijn is daarop gebaseerd. Deze Kaderrichtlijn geeft het kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater. Dat moet ertoe leiden dat: aquatische ecosystemen en gebieden die rechtstreeks afhankelijk zijn van deze ecosystemen, voor verdere achteruitgang worden behoed, emissies worden verbeterd, duurzaam gebruik van water wordt bevorderd op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn en er tenslotte wordt gezorgd voor een aanzienlijke vermindering van de verontreiniging van grondwater.
Waterbeleid in de 21e eeuw (2000)
De hoge waterstanden in de rivieren in 1995 en 1996 en de klimaatscenario's waarin naast de zeespiegelstijging ook meer en heviger buien worden voorspeld, hebben geleid tot vernieuwde aandacht voor water. Nederland is met zijn lage ligging en hoge verstedelijkingsgraad kwetsbaar voor wateroverlast en de veiligheid is in de toekomst in het geding. Maar ook door de drogere zomers bestaat het risico van water tekorten en verdroging. De commissie 'Waterbeheer 21e eeuw' heeft in opdracht van de regering duidelijk gemaakt dat anders moet worden omgegaan met water en ruimte. Ruimte die nu beschikbaar is voor de bescherming tegen overstromingen en wateroverlast, moet tenminste behouden blijven. De aanwezige ruimte mag niet sluipenderwijs verloren gaan bij de uitvoering van nieuwe projecten voor infrastructuur, woningbouw, landbouw of bedrijventerreinen.
De nieuwe ontwikkelingen op de buitenplaats zijn getoetst aan de richtlijnen zoals het waterschap die heeft opgesteld, de zogenaamde watertoets. De uitkomsten daarvan zijn in paragraaf 5.5 opgenomen.
De provincie heeft haar ruimtelijk beleid vastgelegd in de Omgevingsvisie die op 19 december 2018 is vastgesteld door Provinciale Staten van Gelderland. De Gelderse omgevingsvisie is een integrale visie, niet alleen op het gebied van de ruimtelijke ordening, maar ook voor waterkwaliteit en veiligheid, bereikbaarheid, economische ontwikkeling, natuur en milieu, inclusief de sociale gevolgen daarvan. De omgevingsvisie is de vervanger van het streekplan en enkele andere structuurvisies.
De titel van de Gelderse omgevingsvisie is Gaaf Gelderland. Gaaf kent twee betekenissen. Enerzijds gaat gaaf in op de schoonheid van het landschap en de historie. Anderzijds heeft gaaf betrekking op de vernieuwing binnen Gelderland. De ambitie van Gelderland is het in stand houden van het landschap en de cultuurhistorische waarde. Deze bestemmingsplanwijziging past binnen de uitgangspunten van de Provincie.
In de Omgevingsverordening Gelderland staan regels beschreven die ervoor zorgen dat de Omgevingsvisie Gelderland ook daadwerkelijk wordt uitgevoerd. De Omgevingsverordening dient dan ook als een juridisch instrument en beperkt zich tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. Daarmee dient de Omgevingsverordening als een toetsingskader bij het opstellen van nieuwe ruimtelijke plannen zoals een bestemmingsplan of een uitgebreide afwijkingsprocedure in het kader van de omgevingsvergunning. De Omgevingsverordening Gelderland bestaat uit de volgende kaartlagen waaraan regels zijn verbonden: Windenergie, Landbouw, Glastuinbouw, Natuur, Landschap, Water en milieu en Erfgoed.
Figuur 8 - Uitsnede Omgevingsverordening Gelderland
Figuur 8 laat zien welk provinciaal beleid van invloed is op het plangebied. Verder ligt het plangebied op de rand van een Nationaal landschap. In artikel 2.56 van de verordening is opgenomen dat een bestemmingsplan voor gronden binnen een Nationaal Landschap alleen bestemmingen mogelijk maakt die de kernkwaliteiten van het landschap versterken of in ieder geval niet aantasten.
Intrekgebied
De provincie heeft een zorgplicht voor een duurzame openbare drinkwatervoorziening en streeft er naar grondwater te beschermen ten behoeve dan deze drinkwatervoorziening. Voor een effectieve en duurzame veiligstelling van de openbare drinkwatervoorziening maakt de provincie met behulp van de Omgevingsverordening gebruik van regelgeving en vergunningverlening: verbodsbepalingen en regelgeving voor activiteiten en inrichtingen in boringsvrije zones.
Buitenplaats De Koeweijde ligt volledig in een intrekgebied. In dit gebied is de winning van fossiele energie niet mogelijk. Dit plan voldoet aan de instructieregel uit de Omgevingsverordening.
In samenwerking met de gemeenten Epe en Heerde heeft de gemeente Voorst het 'Landschapsontwikkelingsplan van Veluwe tot IJssel' (LOP) opgesteld. Het belangrijkste doel van het LOP is in de autonome ontwikkeling van het landschap te sturen op behoud en op ontwikkeling van de landschappelijke samenhang. Daarnaast is het LOP gericht op het stimuleren van de ontstening van het buitengebied en de verdere ontwikkeling van de karakteristieke kenmerken van het buitengebied. Met het LOP wordt het landschapsbelang ingebracht in alle ruimtelijke veranderingsprocessen in het gebied.
Het LOP richt zich op instrumenten, partijen en een aanpak voor de uitvoering van het landschapsbeleid. Het ontwikkelingsplan en het toetsingskader dat het LOP vormt, is door de gemeente Voorst vastgesteld als structuurvisie.
Ten aanzien van landgoederen wordt gesteld dat landgoederen meer dan gemiddeld een toegevoegde waarde hebben voor de kwaliteit van het landschap. De inrichting van een landgoed moet de vorm van de landschappelijke overgangen versterken en beter beleefbaar maken. In de huidige situatie past de beplanting binnen het kader van het LOP. De nog te realiseren natuur past ook ruimschoots binnen het LOP.
In de Regionale Structuurvisie heeft de regio Stedendriehoek, waar de gemeente Voorst deel van uitmaakt, ruimtelijk beleid ontwikkeld voor de lange termijn tot 2030. In deze visie worden doelen en beleidsprincipes voorgesteld op basis van een gedeelde visie op de toekomst. De visie heeft de formele status van Intergemeentelijk Structuurplan. Dit betekent dat de structuurvisie richtinggevend is voor de ruimtelijke ontwikkeling.
De regio Stedendriehoek legt in deze Regionale Structuurvisie de gemeenschappelijke ambities vast voor het zogenaamde bundelingsgebied: het gebied rond Apeldoorn, Deventer en Zutphen en het daarbinnen gelegen middengebied, waaronder Voorst. De structuurvisie laat zien hoe deze gemeenten samen streven naar een hoogwaardige ruimtelijke ontwikkeling van de Stedendriehoek als geheel.
Figuur 9 - Beleidskaart Regionale Structuurvisie
Buitenplaats De Koeweijde maakt volgens deze visie deel uit van een zone met heidegronden. De bestemmingsplanwijziging leidt tot een aanplant van natuur die passend is in dit gebied. Het groene hart van de Stedendriehoek wordt hiermee versterkt.
De raad van de gemeente Voorst heeft op 18 december 2017 de Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst (RTV) vastgesteld.
Met deze Ruimtelijke Toekomstvisie loopt de gemeente vooruit op de nieuwe Omgevingswet. Participatie heeft een hoofdrol gespeeld bij de totstandkoming van de Ruimtelijke Toekomstvisie. Dit heeft geleid tot een Ruimtelijke Toekomstvisie die een tweeledig doel heeft:
De identiteit van onze gemeente geldt als leidraad bij het maken van inhoudelijke keuzes in het ruimtelijk domein.
De visie kenmerkt zich door een combinatie van inhoud én manier van werken. De visie focust op het behoud en versterken van onze identiteit en geeft ruimte om het gesprek met de samenleving aan te gaan. Vanuit deze visie wordt gewerkt aan het opstellen van een agenda voor de komende jaren, die tussentijds wordt aangepast en herijkt als veranderende omstandigheden daarom vragen.
De visie constateert dat een belangrijk deel van de lokale economie direct verbonden is met het landelijk gebied (veeteelt, land- en tuinbouw, landgoederen, recreatie en horeca). Het Voorster landschap is letterlijk en figuurlijk de drager van haar gemeenschap. Buitenplaats De Koeweijde draagt bij aan het verrijken van het landelijk gebied. Er wordt natuur ontwikkeld en een gedeelte van de buitenplaats wordt opengesteld voor wandelaars.
De strategische keuzes die bij de ontwikkeling van de buitenplaats een belangrijke rol spelen zijn:
De bundelingen van wetgeving in één Erfgoedwet en de verwachte invoering van de Omgevingswet heeft de gemeente ertoe gestimuleerd een meer integraal gemeentelijk erfgoedbeleid op te stellen. Hiermee krijgt het erfgoed de erkenning dat het een integraal onderdeel is van (de kwaliteit van) de fysieke leefomgeving. Door de invoering van deze twee wetten is het bereik van de gemeentelijke Erfgoedverordening in vergelijking met de voorgaande verordening zowel breder – het betrof monumenten én cultuurgoederen – als smaller: belangrijke fysieke onderwerpen zoals de aanwijzing of bescherming van stads- en dorpsgezichten of archeologische waarden en verwachtingen worden steeds minder geregeld via een verordening en meer via het bestemmingsplan en straks, onder de Omgevingswet, het omgevingsplan. Per saldo leidt een en ander tot een vereenvoudigde Erfgoedverordening.
De Erfgoedverordening is vernieuwd vanwege de per 1 juli 2016 ingevoerde Erfgoedwet. De Erfgoedwet vervangt en integreert verschillende wettelijke regelingen op het gebied van het cultureel erfgoed. Naast de Erfgoedwet wordt besluitvorming over cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving op termijn geregeld via de Omgevingswet. De Erfgoedwet anticipeert op de invoering van de Omgevingswet door overgangsrecht als gevolg waarvan delen van de Monumentenwet 1988 van kracht blijven, tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Daarom is deze verordening zowel gebaseerd op de Erfgoedwet als op de Monumentenwet 1988.
Op 3 juli 2017 heeft de gemeente Voorst de Erfgoedverordening 2017 vastgesteld. Deze erfgoedverordening bestaat uit regels en een bijbehorende archeologische beleidskaart. De archeologische beleidskaart beschrijft het archeologisch beleid van de gemeente. De gemeente onderscheidt twee hoofdcategorieën: Archeologisch Waardevolle Gebieden en Archeologische Verwachtingszones. Deze twee hoofdcategorieën zijn weer onderverdeeld in verschillende subcategorieën.
Per categorie is in de erfgoedverordening beschreven welke beschermende regels in een bestemmingsplan opgenomen moeten worden om de archeologische resten te beschermen.
Het plangebied van de buitenplaats bestaat uit zones met hoge, middelmatige en lage archeologische verwachtingswaarden. Op grond hiervan zijn diverse archeologische dubbelbestemmingen opgenomen.
Het plan bestaat uit twee onderdelen met onderlinge samenhang. Aan de ene kant loopt de aanvraag voor een landgoed in de zin van de Natuurschoonwet. Hieraan zijn verschillende voorwaarden verbonden. Daarnaast heeft de initiatiefnemer de behoefte om een natuurbegraafplaats te realiseren. Ook hieraan zijn voorwaarden verbonden. Deze voorwaarden zijn in sommige gevallen met elkaar verweven. Zo geldt voor beide een minimale oppervlakte van de percelen grond in eigendom van de initiatiefnemer. De initiatiefnemer dient minimaal 5 hectare grond in bezit te hebben. Om hieraan te voldoen heeft de initiatiefnemer twee stukken grond aangekocht van de gemeente Voorst. Verder zijn er ook technische eisen waaraan een begraafplaats moet voldoen. Een belangrijke eis heeft betrekking op de grondwaterstand. Volgens de richtlijnen moet de onderkant van de kist 30 cm boven de gemiddelde grondwaterstand rusten. Om aan deze eis te voldoen is de grond op de locatie van de natuurbegraafplaats met een meter opgehoogd.
In onderstaande afbeelding is de opzet van het plan weergeven. Een groot deel van de houtopstanden is in de huidige situatie al aanwezig. De grootste ontwikkeling van natuur en houtopstanden vindt plaats op het perceel ten zuiden van de Zwarte Kolkstraat. Hier wordt ook een waterpoel aangelegd. Dit gedeelte van het plangebied zal ook opengesteld worden voor publiek. Dit is een van de voorwaarden voor een landgoedstatus.
Figuur 10 - Verbeelding planopzet
Bij ruimtelijke ingrepen dient te worden onderbouwd of het voornemen 'redelijkerwijs uitvoerbaar' is. In dit hoofdstuk wordt per aspect (voorwaarden begraafplaats, milieu, flora en fauna, archeologie, watertoets en economie) aangegeven in hoeverre het plan uitvoerbaar is.
De justitiële, milieuhygiënische en volksgezondheidsaspecten zijn geregeld in de Wet op de lijkbezorging (Wlb). Artikel 40.1 kent de bevoegdheid toe aan de gemeenteraad om gronden voor de aanleg of uitbreiding van begraafplaatsen aan te wijzen. In deze paragraaf worden de voorwaarden beschreven.
Aanvraag
De aanvrager van een particuliere begraafplaats dient ook eigenaar te zijn van de grond. Verder moet de aanvrager een duidelijke historische binding hebben met deze grond. Buitenplaats De Koeweijde is al vanaf 1898 in bezit van de familie Bouwmeester. De initiatiefnemer is er geboren en woont er nog steeds. Ook in de toekomst zal de buitenplaats in bezit blijven van de familie. Vandaar ook dat de aanvraag voor een landgoed in de zin van de Natuurschoonwet is gedaan. Deze toekomstige binding met de grond is een voorwaarde voor medewerking.
Geschiktheid locatie
De locatie zelf moet ook aan een aantal voorwaarden voldoen. Er gelden verschillende algemene regels. Een particuliere begraafplaats mag niet binnen de bebouwde kom worden gerealiseerd. Daarnaast moet een particuliere begraafplaats landschappelijk worden ingepast. Verder moet rekening worden gehouden met kabels en leidingen in de grond. Daarnaast gelden er verschillende regels met betrekking tot de afstand ten opzichte van overige functies. De begraafplaats moet op minstens 30 meter van een woonfunctie worden gerealiseerd. Ook dient de afstand tot percelen van derden en de openbare weg minimaal 30 meter te zijn. Aan deze voorwaarden wordt voldaan in het plan. De begraafplaats wordt gerealiseerd op een reeds aangelegde heuvel. Op deze manier komt de kist minimaal 30 cm boven de gemiddelde grondwaterstand te liggen.
Als gevolg van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan onderzoek te worden verricht naar de geschiktheid van de gronden voor het beoogde doel. In het geval van een verontreiniging moet de mate van de omvang ervan worden vastgesteld, zodat beoordeeld kan worden of -en zo ja welke- kosten gemoeid zijn met het verwijderen of verminderen van die verontreiniging, zodat voldaan wordt aan de eisen van de milieuwetgeving.
Het nieuwe bestemmingsplan biedt de mogelijkheid voor een natuurbegraafplaats. In dit kader speelt de gemiddelde grondwaterstand een rol. In de Wet op de Lijkbezorging is vastgelegd dat de kist minimaal 30 cm boven de gemiddelde grondwaterstand moet liggen. Om aan deze eis te voldoen is de grond reeds opgehoogd op de locatie van de natuurbegraafplaats.
Een verkennend bodemonderzoek is verder niet noodzakelijk. Er vindt geen nieuwbouw plaats. Dit aspect vormt dan ook geen belemmeringen voor de voorgenomen bestemmingswijziging.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Hieronder wordt verstaan het aanbrengen van voldoende ruimte tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen de milieubelastende en milieugevoelige functies.
Figuur 11 - Overzicht bestemmingen in de directe omgeving van het plangebied
Figuur 11 laat zien dat in de omgeving van het plangebied vooral agrarische gronden en woonbestemmingen zijn. De natuurbegraafplaats wordt ten oosten van het bouwvlak gerealiseerd. De minimale afstand van 30 meter wordt hierbij ruimschoots gehaald ten opzichte van percelen van derden. Onderdeel van dit bestemmingsplan is de toevoeging van de bestemming natuur op verschillende plekken binnen het plangebied. Deze bestemmingswijziging leidt niet tot belemmeringen voor omliggende bedrijven.
Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen of wijzigingsplannen rekening gehouden moet worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Door artikel 76 Wgh is het bij de vaststelling van een bestemmingsplan of wijzigingsplan verplicht, om bij de gronden die behoren tot een geluidszone, de grenswaarden in acht te nemen wat betreft de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen zoals woningen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of wijzigingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.
Het plangebied is gesitueerd buiten de bebouwde kom ten zuiden van Twello. De bestemmingsplanwijziging maakt de realisatie van een natuurbegraafplaats planologisch mogelijk. Het huidige woon- en leefklimaat blijft gehandhaafd. Er vinden geen bouwactiviteiten plaats en er worden geen nieuwe bouwmogelijkheden gecreëerd. Een nadere toetsing aan de Wet geluidhinder voor vaststelling van dit bestemmingsplan is om deze redenen niet nodig.
De eisen voor de kwaliteit van de buitenlucht zijn sinds november 2007 vastgelegd in de Wet milieubeheer, in titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen (ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'). In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat de Wet luchtkwaliteit bestaat uit in Europees verband vastgestelde normen voor maximumconcentraties voor een aantal luchtvervuilende stoffen. In Nederland kunnen met name fijnstof (PM10) en stikstofoxiden (NO2) problemen opleveren met betrekking tot overschrijding van de grenswaarden. Fijnstof wordt grotendeels veroorzaakt door grote industriële bronnen en het wegverkeer, NO2 wordt voornamelijk veroorzaakt door wegverkeer. Indien het uitoefenen van bevoegdheden zoals het vaststellen van bestemmingsplannen of het afwijken van het bestemmingsplan gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen bestuursorganen die bevoegdheden uitoefenen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:
Sinds 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht. Volgens het NSL draagt een project 'niet in betekenende mate' (Nibm) bij zo lang de concentratie fijnstof of stikstofdioxide niet meer dan 3% bedraagt. Volgens de regeling Nibm wordt die grens pas overschreden bij bijvoorbeeld woningbouwprojecten van meer dan 1500 woningen of kantoorlocaties met meer dan 100.000 m2 bruto vloeroppervlak. Voor ontwikkelingen die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeft niet te worden getoetst aan de grenswaarden.
De bestemmingsplanwijziging heeft niet één van bovenstaande ontwikkelingen tot gevolg. Er is geconcludeerd dat de luchtkwaliteit door de bestemmingswijziging in wonen 'niet in betekenende mate' verslechtert. Er wordt daarom niet verder ingegaan op het aspect luchtkwaliteit.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport van deze stoffen. Op basis van de criteria, zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven zoals LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Doel van het externe veiligheidsbeleid is om zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn provincies en gemeenten verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Binnen het werkveld van de externe veiligheid wordt veelal het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) gehanteerd. Het PR biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het GR legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal potentiële slachtoffers. Als een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
In de directe omgeving van het plangebied zijn geen risicobronnen die invloed hebben op het wijzigingsplan. Bovendien is er alleen sprake van een bestemmingswijziging om een natuurbegraafplaats mogelijk te maken. Dit brengt geen toename van het aantal personen en/of kwetsbare objecten met zich mee. De ruimtelijke situatie aan de Zwarte Kolkstraat 60 in Wilp wijzigt niet of nauwelijks ten opzichte van de bestaande situatie. Het aspect externe veiligheid levert zodoende geen belemmeringen op voor het wijzigen van de agrarische bestemming in een woonbestemming.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient de natuurwetgeving beschouwd te worden. Deze wetgeving richt zich op twee hoofdthema's. Het gaat hierbij om de bescherming van natuurgebieden (gebiedsbescherming) en de bescherming van plant- en diersoorten (soortbescherming).
De nieuwe Wet natuurbescherming vervangt vanaf 1 januari 2017 drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Doel van de nieuwe Wet natuurbescherming is drieledig:
De Wet natuurbescherming heeft de verbodsbepaling uit de Flora- en faunawet overgenomen. Activiteiten die schadelijk zijn voor beschermde dier- en plantsoorten zijn verboden. De verboden activiteiten zijn het op enige wijze verwijderen van beschermde inheemse planten van hun groeiplaats, een beschermde inheemse soort opzettelijk te verontrusten en/of nesten, holen of andere vaste rust- en verblijfplaatsen van deze dieren te verstoren. Opzettelijk verstoren van vogels is in sommige situaties wel toegestaan. Verstoren zonder dat er van tevoren een goed onderzoek naar beschermde soorten is uitgevoerd blijft strafbaar.
Het plan voorziet in de realisatie van een natuurbegraafplaats binnen het plangebied. Daarnaast wordt er natuur aangeplant en een waterpoel gerealiseerd. Er is geen sprake van sloop- en of bouwactiviteiten. Gezien de aard en omvang van voorliggend plan is verder geen onderzoek naar aanwezige flora en fauna uitgevoerd. Wel geldt te allen tijde de zorgplicht voor de aanwezige flora en fauna.
In 1992 is het Verdrag van Malta tot stand gekomen. Doelstelling van het verdrag is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen. In het Verdrag van Malta wordt gesteld dat de archeologie van wezenlijk belang is voor de geschiedschrijving van de mensheid. Het verdrag is erop gericht deze waarden voor de toekomst te behouden. De gehanteerde uitgangspunten zijn:
De bescherming van de aanwezige en de te verwachten archeologische waarden door bodemverstorende activiteiten was in de Monumentenwet 1988 geregeld. Echter is deze wet per 1 juli 2016 vervallen. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet en deze treedt naar verwachting in 2021 in werking. Tot die tijd zijn de artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar deze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. Hierbij wordt uitgegaan van het zo vroeg mogelijk betrekken van de archeologische waarden in het ruimtelijke ordeningsproces.
Specifiek voor het bestemmingsplan is hierop artikel 38a van de Monumentenwet van toepassing: “De gemeenteraad houdt bij de vaststelling van een bestemmingsplan of een beheersverordening als bedoeld in artikel 3.1, onderscheidenlijk artikel 3.38, van de Wet ruimtelijke ordening en bij de bestemming van de in het plan begrepen grond, rekening met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten".
De archeologische waarden zijn in het bestemmingsplan Buitengebied, tweede herziening vertaald naar een dubbelbestemming. Het plangebied kent drie archeologische dubbelbestemmingen (Waarde - Archeologie 3, Waarde - Archeologie 4 en Waarde - Archeologie 5). Dit betekent dat voor een deel van het plangebied een hoge verwachtingswaarde geldt. De voorschriften die bij deze archeologische waarden horen worden overgenomen in dit nieuwe bestemmingsplan.
Onderdeel van het plan is de aanleg van een waterpoel. Voor de aanleg van de waterpoel moet grond worden afgegraven. De waterpoel wordt aangelegd in een gebied met een lage archeologische verwachtingswaarde. Voor deze ruimtelijke procedure is dan ook geen waardestellend archeologisch vooronderzoek vereist.
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets (www.dewatertoets.nl) kan beoordeeld worden welke waterthema's in het plan relevant zijn.
De toets is op 5 december 2019 uitgevoerd (zie Bijlage, Watertoets). Het plan is, vanuit de waterhuishouding bezien, voor het waterschap beperkt van belang. De motivatie daarvoor is dat plannen zonder (nieuwe) ontwikkelingsmogelijkheden, zoals functiewijzigingen en actualisaties, nauwelijks tot geen effect hebben op de waterhuishouding. Dit betekent dat geen essentiële waterbelangen worden geraakt en het waterschap op basis daarvan een positief water advies geeft. Verder is rekening gehouden met het grondwater door de plek van de natuurbegraafplaats op te hogen.
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In dit geval is van een dergelijk plan geen sprake. Kosten voor uitvoering van de bouwplannen en eventuele planschade zijn voor rekening van initiatiefnemer.
In dit hoofdstuk worden de regels van het plan nader toegelicht. Er wordt inzicht gegeven in de opbouw van de planregels, de gebruikte bestemmingen en inzet van zogenaamde flexibiliteitsinstrumenten.
De planregels zijn als volgt opgebouwd:
In deze regels staan de begrippen verklaard die in de planregels voorkomen en die om een nadere omschrijving vragen. Verder wordt aangegeven op welke wijze gemeten moet worden om bijvoorbeeld goot- en bouwhoogte te bepalen.
Deze regels betreffen het hart van het bestemmingsplan. In de bestemmingsregels wordt aangegeven waarvoor en - zo nodig - hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. In dit bestemmingsplan komen de volgende bestemmingen voor:
Het komt regelmatig voor dat er twee functies op één perceel voorkomen, zoals bijvoorbeeld een leiding. De aanwezigheid van deze leiding brengt de nodige beperkingen met zich mee. Deze beperkingen kunnen ook gelegen zijn onder het maaiveld. In het geval dat er twee functies tegelijk op één perceel geregeld moeten worden in een bestemmingsplan, wordt er gesproken van een 'dubbelbestemming'.
In dit bestemmingsplan komen de volgende dubbelbestemmingen voor:
De bestemmingsregels kennen een vaste opbouw in bestemmingsomschrijving (toegestaan gebruik), bouwregels, afwijking van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijking van de gebruiksregels, omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde of van werkzaamheden en tenslotte wijzigingsbevoegdheden.
Bestaande situatie
In de bestemmingsregels, veelal de bouwregels, kan worden verwezen naar de bestaande situatie. De bestaande situatie is de situatie zoals deze naar voren komt uit de (digitale) gegevens van het gemeentelijk bouwdossier, aangevuld met de GBKN, het kadaster, de luchtfotos en de cyclomedia, zoals deze bestaan op het moment van het in werking treden van het plan.
De algemene regels hebben betrekking op alle bestemmingen in het plan. In plaats van bij elke bestemming dezelfde regels te plaatsen, kan gebruik worden gemaakt van een algemene regel. Zo zijn er algemene bouwregels, gebruiksregels, aanduidingsregels, afwijkingsregels en wijzigingsregels.
Anti-dubbeltelbepaling
De anti-dubbeltelbepaling is ook onder de algemene regels opgenomen. Hiermee blijven gronden, die eenmaal in aanmerking zijn genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog uitvoering kan worden gegeven, buiten beschouwing bij de beoordeling van latere bouwplannen.
Algemene gebruiksregels
Naar aanleiding van een uitspraak van de Raad van State is gebleken dat wonen in bijgebouwen is toegestaan als die niet expliciet is uitgesloten. Omdat dit niet gewenst is, wordt in deze specifieke gebruiksregel wonen in bijgebouwen uitgesloten. Ook permanente bewoning van recreatiewoningen isniet toegestaan.
In dit deel van de regels zijn het overgangsrecht en de slotregels opgenomen. De eerste regels beschermen een bestaand bouwwerk of gebruik dat afwijkt van de regels. De slotregel geeft aan op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.
Deze bestemming geldt voor de agrarische gronden binnen het plangebied. De bestemmingsregeling is erop gericht om bestaande waarden te handhaven en eventueel te versterken. Er is geen bouwvlak toegekend aan dit bestemmingsvlak. Andere bouwwerken zijn alleen toegestaan in de vorm van terreinafscheidingen tot een hoogte van maximaal 1 meter. Voor het beschermen van de landschappelijke waarden is een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden in het artikel opgenomen.
De bestemming 'Natuur' is toegekend aan het terrein waar de enk in oude glorie wordt hersteld. Deze gronden zijn bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van de natuurlijke waarden, zoals die vooral tot uitdrukking komen in de vegetatie en landschappelijke waarden. Extensief recreatief medegebruik is ook mogelijk binnen de bestemming.
Binnen de bestemming 'Natuur' zijn alleen terreinafscheidingen met een hoogte van maximaal 1 meter toegestaan. Ter bescherming van de aanwezige landschappelijke en ecologische waarden is een omgevingsvergunningplicht opgenomen voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden.
Binnen de bestemming ‘Natuur’ is een functieaanduiding 'specifieke vorm van natuur - natuurbegraafplaats' opgenomen, voor de delen van het terrein waar een natuurbegraafplaats mag worden gerealiseerd. Hiervoor is gekozen omdat het natuurbegraven ondergeschikt is aan de functie natuur, onder andere door het gebruik van onbehandelde en/of onbewerkte natuurlijke materialen en de aanwezige waarden niet wezenlijk worden aangetast. Het gebied met deze aanduiding mag gebruikt worden ten behoeve van het begraven van lichamen, waarbij zo veel mogelijk gebruikt wordt gemaakt van onbehandelde en/of onbewerkte natuurlijke materialen.
Voorwaardelijke verplichting
In dit bestemmingsplan is gebruik gemaakt van een zogenaamde voorwaardelijke verplichting. Het gebruik van de begraafplaats namelijk alleen toegestaan als er een ruimtelijke kwaliteitsimpuls tegenover staat in de vorm van aanleg van beplanting en de landschappelijke inpassing van het gehele perceel. De kwaliteitsimpuls komt ten goede aan de verbetering van de landschappelijke en ecologische waarden van het gebied. Om deze onderlinge relatie tussen de mogelijkheden voor het gebruik van de begraafplaats en de kwaliteitsimpuls juridisch vast te leggen, is een voorwaardelijke verplichting opgenomen.
De aan te leggen poel binnen het plangebied heeft de bestemming 'Water' gekregen. Het betreft hier een aangelegde waterpoel ten behoeve van natuur.
Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd en zijn alleen andere bouwwerken toegestaan.
Woningen die reeds aanwezig zijn in het plangebied zijn bestemd tot 'Wonen'.Gronden met deze bestemming zijn bestemd voor het wonen, beroepen en bedrijven aan huis, alsmede voor tuinen en erven. Ook ondergeschikte voorzieningen als bed & breakfast, groen, paden, water en parkeren zijn binnen deze bestemming toegestaan. De boerderij heeft de aanduiding karakteristiek gekregen. Dit vanwege de cultuurhistorische waarde van deze boerderij. Met deze aanduiding blijft de boerderij zoveel mogelijk behouden in zijn oorspronkelijke vorm.
Aan huis verbonden beroep en - bedrijf
Voor alle woningen geldt dat aan huis verbonden beroepen en/of bedrijven zijn toegestaan welke zijn genoemd in categorie 1 van de in de regels opgenomen 'Staat van Bedrijfsactiviteiten'. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:
Bed & breakfast
Uitsluitend de woningen mogen worden gebruikt voor het voeren van een bed & breakfast. Hiervoor mogen maximaal drie kamers worden gebruikt met in totaal maximaal acht slaapplaatsen. Op deze wijze wordt invulling gegeven aan de recreatieve potentie van de gemeente Voorst. De activiteit mag geen belemmering vormen voor de omgeving of voor de normale afwikkeling van het verkeer en er moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein, binnen het bestemmingsvlak.
Bouwregels
Er is gekozen voor een systematiek waarbij alleen de woningen binnen bouwvlakken dienen te worden gebouwd. Per bouwvlak is 1 woning toegestaan, tenzij anders is aangegeven op de verbeelding. De inhoud van een woning bedraagt maximaal 750m3 en maximaal de bestaande goot- en bouwhoogte is toegestaan. Ter behoud van de cultuurhistorische waarde geldt binnen de aanduiding 'karakteristiek' dat uitsluitend de bestaande inhoud, goot- en bouwhoogte, dakhelling en nokrichting toegestaan. Er is wel een mogelijkheid opgenomen om via een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels voor wat betreft de toegestane maatvoering en de situering van de woningen, op voorwaarde dat wordt aangetoond dat er sprake is van een goede landschappelijke en cultuurhistorische invulling. Dit kan bijvoorbeeld blijken uit een cultuurhistorisch onderzoek. Er zal door een landschapsarchitect c.q. architect een terreininrichtingstekening c.q. bouwtekening moeten worden opgesteld die vervolgens wordt beoordeeld door de gemeente. Er kan niet worden afgeweken van de maximale inhoudsmaat van 750m3 en ook niet van het aantal woningen zoals dat is bestemd.
Overige gebouwen en andere bouwwerken mogen ook buiten het bouwvlak worden gebouwd. Voor wat betreft de overige gebouwen geldt een maximale oppervlaktemaat van 100 m2 per bestemmingsvlak. Voor erfafscheidingen geldt een bouwhoogte van maximaal 2 meter en voor overige andere bouwwerken geldt een hoogte van 3 meter. De oppervlakte van alle andere bouwwerken samen mag per bouwperceel niet meer dan 20 m2 bedragen.
Er is een afwijking van de gebruiksregels opgenomen om één hogere categorie bedrijf aan huis toe te staan of een bedrijf dat niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten staat genoemd toe te staan.
Karakteristiek
De boerderij is een overblijfsel van het agrarische verleden van de plek. Het gebouw is vanwege de hoofdvorm en de verschijningsvorm van belang voor de herkenbaarheid van de geschiedenis en de identiteit van de plek. Handhaving van de uitstraling van het pand is uitgangspunt. Met de aanduiding "karakteristiek" worden de hoofdvorm (en de huidige inhoud), situering en oriëntatie van het gebouw beschermd.
Om de archeologische waarden veilig te stellen, gelden er op gronden met de dubbelbestemming ' 'Waarde - Archeologie - 3', 'Waarde - Archeologie - 4' en 'Waarde - Archeologie - 5' beperkingen ten aanzien van het bouwen voor de met deze bestemming samenvallende bestemmingen. Bouwen is uitsluitend toegestaan indien uit onderzoek blijkt dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn of dat de waarden voldoende worden veiliggesteld. Daarnaast geldt er een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden.
De regeling is niet van toepassing op bestaande bouwwerken voor zover in geval van herbouw gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundamenten. In alle overige gevallen geldt per archeologische dubbelbestemming een specifieke regeling. Deze regeling is van toepassing op het oprichten van nieuwe bebouwing groter dan een bepaald oppervlak en dieper dan een bepaalde diepte. Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, is niet noodzakelijk voor werken en werkzaamheden die betrekking hebben op normaal beheer en onderhoud, overeenkomstig de toegekende bestemming.
Voor het gehele landgoed is de dubbelbestemming 'Waarde - Landgoed' opgenomen. Deze dubbelbestemming is opgenomen voor het behoud en samenhangend beheer van landgoederen. Daarnaast biedt deze dubbelbestemming een wijzigingsbevoegdheid om de op het landgoed voorkomende bestemmingen onder voorwaarden onderling te wijzigen.
Flexibiliteit in een bestemmingsplan leidt tot enige beleidsruimte om ontwikkelingen in de toekomst mogelijk te maken. Deze ontwikkelingen zullen ten tijde van de vaststelling van een bestemmingsplan vaak niet bekend zijn. Een bestemmingsplan zonder flexibiliteit kan te star zijn. Indien gebruik wordt gemaakt van de flexibiliteitsbevoegdheden (artikel 3.6 Wro), dienen in het bestemmingsplan zelf de grenzen te worden aangegeven door onder andere het afwijken van de regels of het wijzigen van het plan.
Deze bevoegdheid biedt de mogelijkheid af te wijken van een in het plan opgenomen regeling. Het is mogelijk van geval tot geval ruimtelijk relevante voorwaarden te stellen en belangen nader af te wegen. Een afwijking mag alleen op relatief ondergeschikte onderdelen betrekking hebben en mag niet tot een bestemmingswijziging leiden.
In dit bestemmingsplan zijn de volgende afwijkingen opgenomen:
De algemene afwijkingsmogelijkheden mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
Naast deze algemene afwijkingsmogelijkheden zijn in de diverse enkelbestemmingen mogelijkheden opgenomen om af te wijken van de bouwregels of de gebruiksregels. Deze afwijkingsmogelijkheden staan beschreven in paragraaf 6.3.
Naast algemene afwijkingsregels zijn er ook wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Deze wijzigingsbevoegdheden zijn opgenomen voor ontwikkelingen waarvoor een zwaarder afwegingskader geldt dan bij afwijken. Daarnaast gaat een wijzigingsbevoegdheid gepaard met een aanpassing van de verbeelding. De wijziging treedt in werking na de vaststelling van een afzonderlijk wijzigingsplan.
Voorliggend bestemmingsplan bevat 2 algemene wijzigingsbevoegdheden:
Het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan pleegt daarbij overleg met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in geding zijn.
Er speelt bij dit plan geen provinciaal belang. Er is daarom geen vooroverleg met de provincie gevoerd.
Daarnaast is via het uitvoeren van een watertoets overleg gevoerd met het waterschap.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 23 januari 2020 gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegen. Tijdens de inzagetermijn zijn belanghebbenden in de gelegenheid gesteld een zienswijze over het plan naar voren te brengen. Hiervan is geen gebruik gemaakt.