Plan: | Middendijk 73, Nijbroek |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0285.20274-VS00 |
De eigenaar van het perceel Middendijk 73 in Nijbroek heeft bij de gemeente Voorst een verzoek ingediend voor het vergroten van het agrarische bouwvlak. Deze heeft nu een oppervlakte van 0,5 ha. Mede door de bouw van een tweetal vleeskalverenstallen in 2016 is het bouwvlak al grotendeels benut.
Het perceel valt onder de werking van het bestemmingsplan 'Buitengebied' en 'Buitengebied, eerste herziening' en heeft daarin de bestemming Agrarisch. Tevens gelden de volgende dubbelbestemmingen: Waarde - Landschap en Waarde - Archeologie (5 en 6). Verder ligt het perceel in een gebied dat wordt aangeduid als reconstructiewetzone - verwevingsgebied.
Initiatiefnemer wil het bouwvlak vergroten om onder andere de continuïteit van het agrarische bedrijf te waarborgen. Zo wordt er in de toekomst een werktuigenberging gerealiseerd en wordt ook een eigen mestverwerkings-installatie gerealiseerd. Bovendien bestaan er plannen om op termijn de bestaande bedrijfswoning te slopen om deze elders op het perceel (op een grotere afstand van de stallen en silo's in verband met brandgevaar) terug te bouwen.
Om de plannen van initiatiefnemer mogelijk te maken moet het agrarische bouwvlak worden vergroot. Dit is mogelijk door toepassing te geven aan de wijzigingsbevoegdheid die is opgenomen onder de gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied' uit het bestemmingsplan Buitengebied.
Doel van onderliggend wijzigingsplan is het vergroten van het agrarische bouwvlak op het perceel Middendijk 73 in Nijbroek om toekomstige uitbreidingen van het agrarische bedrijf planologisch te faciliteren.
De situering van het plangebied in de gemeente Voorst is weergegeven in afbeelding 1. Het plangebied ligt in het noorden van de gemeente Voorst en ten noorden van de kern Nijbroek. Een luchtfoto van het perceel is opgenomen in afbeelding 2. Het perceel staat kadastraal geregistreerd als NBK02, sectie A, perceelnummers 213, 623 en 880.
Afbeelding 1 - plangebied in de omgeving
Afbeelding 2 - luchtfoto perceel 2017
In hoofdstuk 2 wordt een analyse gegeven van het plangebied. Hier wordt ingegaan op het landschap, cultuurhistorie en de bestaande situatie. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de ruimtelijke beleidskaders van diverse overheden. Vervolgens gaat hoofdstuk 4 in op de uitvoerbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een beschrijving van het plan weer, hier vindt ook de ruimtelijke afweging van voorgenomen ontwikkeling plaats. Hoofdstuk 6 gaat in op de juridische planopzet. Tot slot komen in het zevende hoofdstuk de resultaten van de procedure aan de orde.
Het perceel Middendijk 73, Nijbroek is gelegen aan de Middendijk. Dit is de centrale ontginningsas van de Polder Nijbroek. De polder Nijbroek maakt onderdeel uit van het broekontginningen landschap. De polder Nijbroek is sterk planmatig ontgonnen. Het ontginningsgebied Polder Nijbroek is cultuurhistorisch gezien van zeer grote waarde. Bijzonder is de vroege ontginning in de 14e eeuw. Door de wijze van verkavelen wordt het gebied ook wel aangeduid als veenontginningsgebied, terwijl het feitelijk geen veengebied is. Kenmerkend voor de verkaveling zijn de haaks op elkaar staande hoofdrichtingen van ontginningsbases, zoals wegen en kavel. Vooral in het zuiden van de Polder Nijbroek vindt men zeer regelmatige verkaveling, met kenmerkende slagen van 60 bij 2250 meter. De Polder Nijbroek kende behalve een groot aantal sloten (gebied was erg nat) ook een groot aantal hagen en bosschages). Tot circa 1900 was het gebied altijd behoorlijk bebost geweest. Deze bosschages zijn blijven bestaan tot de afwatering van het gebied verbeterde en het mogelijk werd de landerijen agrarisch in gebruik te nemen. Dit is ook goed af te lezen uit onderstaande (historische) kaarten. Het gebied kenmerkte zich vroeger veelal door de aanwezigheid van bosschages. Met name sinds de jaren 50 is de hoeveelheid bos in het gebied sterk afgenomen. De verschillende kavels werden van elkaar gescheiden door hagen, houtsingels of bomenrijen, vaak in de vorm van populier, eik, meidoorn, wilg, iep of els. Verspreid in het gebied kwamen ook bosjes (voormalig hakhout) voor.
Afbeelding 3 - ontwikkeling van het gebied (bron: Topotijdreis)
Op het perceel is een kalverenhouderij gevestigd. Naast initiatiefnemers zijn geen werknemers in dienst. Wel helpen de kinderen mee in het bedrijf. De totale oppervlakte grond in bezit van initiatiefnemers bedraagt circa 2,5 hectare.
Het huidige bouwvlak heeft een oppervlakte van 0,5 hectare. Deze oppervlakte is in de bestaande situatie grotendeels benut. Met name de grote vleeskalverenstal (oppervlakte circa 3.800 m²) neemt een aanzienlijk deel in beslag. In 2016 is een omgevingsvergunning verleend voor een vleeskalverenstal van 4.100 m². Om de vleeskalverenstal van deze omvang te realiseren zou de bestaande bedrijfswoning worden gesloopt en elders op het perceel worden herbouwd. Tot op heden is nog geen uitvoering gegeven aan de omgevingsvergunning.
De omgeving van het plangebied wordt gekenmerkt door veelal agrarische gronden. Ten noorden van het perceel ligt op ongeveer 100 meter afstand een bedrijfsbestemming en een woonbestemming. Op basis van de geldende milieuvergunning zijn 1.380 vleeskalveren toegestaan op het perceel.
Het plan voorziet in een verruiming van het bouwvlak. De uitbreiding vindt zowel aan de west- als oostkant van het bestaande bouwvlak plaats. Aan de westkant wordt het bouwvlak met circa 1.881 m² vergroot. Hier wordt in de toekomst de nieuwe werktuigenberging en de mestverwerking-installatie gerealiseerd (zie afbeelding 4). Op afbeelding 4 is tevens te zien dat een gedeelte van de vleeskalverenstal is geprojecteerd op de plek van de bestaande bedrijfswoning. Het idee is om de woning te slopen en iets zuidelijker op het perceel te herbouwen. Echter gaf initiatiefnemer aan dit op korte termijn niet van plan te zijn. Wel wordt in dit bestemmingsplan planologisch gezien ruimte gereserveerd voor de toekomstige sloop en nieuwbouw van de agrarische bedrijfswoning. In het bestemmingsplan worden wel een aantal voorwaarden opgenomen met betrekking tot het realiseren van de nieuwe bedrijfswoning.
Een groot deel van het bestaande bouwvlak is benut voor de vleeskalverenstal. Enkel aan de voorzijde van het perceel (oostkant) is er nog onbebouwde ruimte. De ruimte voor een werktuigenberging en mestverwerkings-installatie op deze plek is echter beperkt. Zowel vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening als de ruimtelijke uitstraling is een dergelijke ontwikkeling op deze locatie niet wenselijk. Vanwege bovenstaande redenen is een uitbreiding van het bouwvlak richting het westen meer voor de hand liggend.
Het bouwvlak wordt 30 meter vergroot richting het westen over de gehele breedte van het huidige bouwvlak. Dit komt neer op een vergroting van het bouwvlak met circa 1.881 m². Van deze oppervlakte wordt ongeveer twee derde gebruikt voor het bouwen van de werktuigenberging en de mestverwerkings-installatie. De uitbreiding van het bouwvlak aan de oostzijde bedraagt circa 272 m². De totale oppervlakte waarmee het bouwvlak wordt vergroot komt neer op circa 2.153 m².
Op basis van de geldende milieuvergunning zijn 1380 vleeskalveren toegestaan bij het agrarische bedrijf. Initiatiefnemers hebben tevens aangegeven dat een vergroting van het dierenaantal niet aan de orde is. Daarom wordt er het vergrote deel van het bouwvlak een specifieke aanduiding opgenomen die een uitbreiding van de vleeskalverenstal niet mogelijk maakt.
Vanwege brandoverslag is een minimale afstand van circa 9 á 10 meter vereist tussen enerzijds bijvoorbeeld de voedersilo's en de vleeskalverenstal en anderzijds de woning. Deze afstand wordt op locatie niet behaald en binnen de contouren van het huidige bouwvlak is de ruimte hiervoor ook beperkt. Op dit moment zijn de plannen om de huidige woning te slopen en elders op het perceel nog niet direct aan de orde. Wel hebben initiatiefnemers het idee om dit, hetzij op termijn, te realiseren. In dit bestemmingsplan wordt hiervoor vast ruimte gereserveerd. Afbeelding 3 laat de toekomstige inrichting van het perceel (inclusief de locatie voor de mogelijke nieuwe woning) zie, inclusief de mogelijke locatie van de nieuwe woning.
Afbeelding 4 - toekomstige situatie op het perceel
Initiatiefnemer wenst een vergroting van het bouwvlak om de realisatie van een nieuw bedrijfsgebouw mogelijk te maken. Ook wordt ruimte gereserveerd voor de (eventuele) herbouw van de bedrijfswoning op het perceel. Als compensatie voor deze vergroting vindt een aanzienlijke landschappelijke inpassing plaats elders op het perceel (zie afbeelding 5). In totaliteit wordt er zo'n 3.600 m² groen toegevoegd op het perceel. Dit is in omvang nagenoeg gelijk aan de uitbreiding van het bouwvlak.
Afbeelding 5 - locatie van het aan te leggen bos
Het landschapsplan is opgenomen in Bijlage 2. Circa 30 procent van het nieuwe bosperceel bestaat uit boomvormers. De overige 70% bestaat uit struikvormers die rondom de boomvormers worden geplant. Op deze manier ontstaat richting de perceelsgrenzen een natuurlijke overgang. Er wordt gebruik gemaakt van inheemse soorten die van oudsher in het gebied voorkomen. Als boomvormers worden Zomereiken, Schietwilgen, Elzen en Zoete Kers gebruikt. De zomereik wordt zowel solitair als in kleine groepjes aangeplant. De overige bomen solitair. Voor het aanplanten van de struiken worden soorten zoals de Rode Kornoelje, Meidoorn, Sleedoorn, Grauwe wilg én de Gelderse roos geplant. Deze worden aangeplant in groepen van 15 stuks per soort. Van elke soort worden 15 groepen verspreid aangeplant.
In dit specifieke geval gaat het om een uitbreiding van een bestaande intensieve veehouderij. Het huidige bouwvlak heeft een oppervlakte van 0,5 hectare en is nagenoeg volgebouwd. Uitbreiding binnen het bestaande bouwvlak is zodoende niet mogelijk. Het plangebied is aangeduid als 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied'. Artikel 44.6.2 van het bestemmingsplan Buitengebied biedt de mogelijkheid om agrarische bouwvlakken ten behoeve van intensieve veehouderijbedrijven te vergroten en zodoende de bebouwing uit te breiden.
Aan deze wijzigingsbevoegdheid wordt met dit wijzigingsplan toepassing gegeven. Aan de wijzigingsbevoegdheid zijn de volgende voorwaarden verbonden:
Het bestaande bouwvlak heeft een oppervlakte van 0,5 hectare. De uitbreiding van het bouwvlak heeft een totale oppervlakte van zo'n 2.150 m². De totale oppervlakte komt daarmee uit op iets circa 0,71 hectare. De totale oppervlakte is daarmee ruim kleiner dan de maximale oppervlakte van 1,5 hectare die wordt gesteld als voorwaarde. Op dit punt voldoet het plan voor het vergroten van het bouwvlak aan de wijzigingsbevoegdheid.
Ten tweede is de vergroting van het bouwvlak alleen toelaatbaar indien de locatie voldoet aan de criteria voor ontwikkelingslocaties zoals opgenomen in bijlage 5 van het bestemmingsplan Buitengebied (zie afbeelding 6).
Afbeelding 6 - criteria voor ontwikkellocaties in het verwevingsgebied
De bovenstaande criteria komen voort uit het Reconstructieplan Veluwe 2005. Het Reconstructieplan Veluwe is opgesteld om ruimtelijke en milieuknelpunten die met name samenhangen met de ontwikkeling van de (intensieve) veehouderij, op te lossen en te voorkomen. Het plangebied valt binnen het verwevingsgebied. De verwevingsgebieden zijn gericht op verweving van landbouw, wonen en natuur. Nieuwvestiging van een intensieve veehouderij is in deze gebieden niet toegestaan. Hervestiging, omschakeling of uitbreiding van de intensieve veehouderij is mogelijk op bestaande agrarische bouwvlakken mits de ruimtelijke kwaliteit of al aanwezige functies in het gebied zich daar niet tegen verzetten tot een maximale oppervlakte van 1 hectare. Een grotere oppervlakte is mogelijk, maar dan moet worden voldaan aan bovenstaande criteria. In dit specifieke geval gaat het om een vergroting van het bouwvlak van 0,5 ha naar circa 0,71 ha. De totale oppervlakte blijft daarmee ruim onder de 1 ha. Om deze reden is geconcludeerd dat het plan ook voldoet aan de tweede voorwaarde.
De derde voorwaarde is dat de locatie voldoet aan de ter plaatse geldende ruimtelijke en milieuhygiënische criteria. Het plan voorziet in de uitbreiding van het bouwvlak. De uitbreiding wil initiatiefnemer benutten voor het realiseren van een werktuigenberging en mestverwerkingsinstallatie. Een uitbreiding van het aantal dieren en stallen is niet aan de orde. Met initiatiefnemer is ook besproken dat dit wordt uitgesloten. Omdat er in dit specifieke geval geen sprake is van een toename van dieren en daarmee aangenomen wordt dat er geen sprake is van een verslechtering van de milieuhygiënische situatie. Ook ruimtelijk gezien heeft de nieuwe bebouwing geen significante negatieve invloed. Dit komt met name door de al aanwezige bebouwing. Zo hebben de stallen een forse omvang (ca. 4.000 m²). De nieuwe bebouwing wordt achter de stallen gerealiseerd waardoor deze een geringe impact heeft op de ruimtelijke uitstraling van het perceel.
De vierde voorwaarde is dat planwijziging uitsluitend toelaatbaar is als de bestaande landschappelijke, natuurlijke en/of cultuurhistorische waarden niet onevenredig worden aangetast. Als tegenprestatie voor het vergroten van het bouwvlak is een forse landschappelijke investering geëist aan initiatiefnemer. Zo wordt er ten westen van de bebouwing, op het uiteinde van de gronden in bezit van initiatiefnemer, een fors bos ontwikkeld. Deze heeft een oppervlakte van circa 3.600 m² (zie bijlage 2). Landschappelijk gezien wordt de uitbreiding van het bouwvlak dus fors gecompenseerd. Daarnaast wordt de nieuwe bebouwing achter de bestaande bebouwing gerealiseerd. Het kenmerkende slagenlandschap wordt door het nieuwbouwplan niet aangetast. De bebouwing is en wordt gerealiseerd binnen dezelfde slag. Om de aanleg van het bos te garanderen wordt een voorwaardelijke verplichting opgenomen en
In het geldende bestemmingsplan Buitengebied is zoals aangegeven een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om het bestaande bouwvlak ten behoeve van een intensief veehouderijbedrijf mogelijk te maken. Op basis van bovenstaande is geconcludeerd dat het uitbreidingsplan ruimtelijk gezien acceptabel is. Er is geen sprake van een toename van het dieraantal. Daarnaast wordt als tegenprestatie een forse landschappelijke investering in de vorm van de aanleg van een bos gedaan.
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) in werking getreden. Deze visie geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. In de SVIR is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. De structuurvisie speelt in op een aantal ontwikkelingen en uitdagingen; krimp, groeiende mobiliteitsbehoefte, versterken internationale concurrentiepositie, koesteren en versterken ruimtelijke structuur, klimaatverandering, duurzame energie en het stelsel van regels en procedures. Een van de kernmiddelen die wordt ingezet om goed op deze ontwikkelingen en uitdagingen in te spelen is decentralisatie. Beslissingen over ruimtelijke ontwikkelingen wil het kabinet dichter bij burgers en bedrijven brengen en provincies en gemeenten krijgen de ruimte om maatwerk te leveren voor regionale opgaven. Voor de periode tot 2028 richt het Rijk zich op drie doelen:
Met bovengenoemde rijksdoelen zijn 13 nationale belangen aan de orde die in het SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van ruimtelijke ordening gekregen. Het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn. Voorliggend initiatief heeft geen relatie met één van de 13 nationale belangen.
In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. De ladder kent drie treden die achter elkaar worden doorlopen (zie afbeelding 7).
Afbeelding 7 - schema Ladder voor duurzame verstedelijking.
Met ingang van 1 juli 2017 is de nieuwe ladder in werking getreden. Ongewijzigd hierin is dat in de toelichting op bestemmingsplannen de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden beschreven. De aard en omvang van de stedelijke ontwikkeling zijn bepalend voor de afbakening van het gebied waarbinnen de behoefte moet worden onderzocht. In de wet is bovendien toegevoegd dat bij een ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied goed gemotiveerd moet worden waarom deze niet in bestaand stedelijk gebied te realiseren is.
De laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang van een stedelijke ontwikkeling vastgelegd. Of er wel of geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkelingen in relatie tot de omgeving.
Gezien de aard en omvang van de ontwikkeling zijn de SVIR en de Ladder voor duurzame verstedelijking op onderliggend plan niet van toepassing. Het Rijk heeft dan ook geen verdere bemoeienis met de planvorming. Nadere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is daarom niet noodzakelijk.
De Omgevingsvisie Gelderland (vervanger van het streekplan en enkele andere structuurvisies) is een integrale visie, niet alleen op het gebied van de ruimtelijke ordening, maar ook voor waterkwaliteit en veiligheid, bereikbaarheid, economische ontwikkeling, natuur en milieu, inclusief de sociale gevolgen daarvan. De opzet van de omgevingsvisie is opgehangen aan de termen dynamisch, mooi en divers. Gelderland is een dynamische provincie in een prachtige setting, met een grote diversiteit. Dynamisch duidt op economische ontwikkelingsaspecten als innovatie, duurzaamheid en bereikbaarheid. Mooi staat voor de natuurdoelen en de kwaliteiten die gewaarborgd en verder ontwikkelt dienen te worden. Divers gaat over het herkennen van de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en het koesteren van de regionale identiteit.
Het plangebied ligt in de regio Stedendriehoek, binnen het nationale landschap De Veluwe, deelgebied Noordelijke IJsselvallei. Het bouwplan voorziet in een vergroting van het bouwvlak om de bouw van nieuwe bedrijfsgebouwen mogelijk te maken. Hiervoor is een vergroting van het bestaande bouwvlak nodig. Het plangebied is gelegen in een gebied waarop het Plussenbeleid van kracht is. Dit beleid wordt verder in paragraaf 3.4.2 en in paragraaf 3.9.10 van de Verdieping van de Omgevingsvisie Gelderland toegelicht. Het komt er op neer dat met name varkens-, geiten-, pluimvee- en vleeskalverenbedrijven in Gelderland zich mogen ontwikkelen op basis van het geldende bestemmingsplan. Indien eventuele uitbreidingsplannen niet passen binnen de kaders van het geldende bestemmingsplan moet worden voldaan aan het Plussenbeleid van de provincie Gelderland. In het kort komt het er op neer dat voor de uitbreiding van intensieve veehouderijbedrijven één of meerdere 'maatschappelijke plussen' zijn vereist. Het gaat dan om aanvullende maatregelen van ruimtelijke kwaliteit op het gebied van milieu, landschappelijke inpassing en/of fysieke maatregelen op het gebied van dierwelzijn. Deze maatregelen moeten plaatsvinden naast de generieke wettelijke eisen en andere voorwaarden - zoals een goede landschappelijke inpassing op basis van geldend Gelders provinciaal en gemeentelijk beleid. In dit geval is er in het moederplan Buitengebied een wijzigingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van het vergroten van het bouwvlak. Omdat het plan voldoet aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid is het mogelijk om het bestemmingsplan te wijzigen binnen de kaders van het geldende bestemmingsplan. Het plan is zodoende niet in strijd met het Plussenbeleid van de provincie Gelderland. Een deel van de westelijke gronden in bezit van initiatiefnemer valt daarnaast binnen de Groene Ontwikkelingszone (GO). Op gronden gelegen binnen de GO worden geen nieuwe grootschalige ontwikkelingen mogelijk gemaakt die leiden tot een significante aantasting van de kernkwaliteiten van het gebied. Daar is in dit geval geen sprake van. Als compensatie voor het vergroten van het bouwvlak is een landschapsplan opgesteld. Op de gronden binnen de GO vindt zelfs een aanzienlijke landschappelijke versterking plaats. In vergelijking met de bestaande situatie wordt aangenomen dat er zelfs sprake is van een verbetering van de kernkwaliteiten op de gronden binnen de GO.
Daarnaast bevat de Omgevingsvisie Gelderland het belangrijke instrument de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik. Hierin staan kwaliteiten en doelen centraal, niet de regels. Dit houdt in dat bij bestemmingsplannen die voorzien in een stedelijke ontwikkeling er moet worden aangegeven hoe met de ladder is omgegaan wat betreft behoefte, bestaand stedelijk gebied en bereikbaarheid. Gezien de aard, omvang en effecten (verkeersaantrekkende werking) van onderliggend plan, is een afweging met de Gelderse ladder niet aan de orde.
In de Omgevingsverordening Gelderland staan regels beschreven, die er voor moeten zorgen dat de in de Omgevingsvisie Gelderland opgenomen visie ook daadwerkelijk uitgevoerd kan worden. De omgevingsverordening dient dan ook als het toetsingskader bij het opstellen van nieuwe ruimtelijke plannen zoals een bestemmingsplan of een uitgebreide afwijkingsprocedure in het kader van de omgevingsvergunning. De Omgevingsverordening bestaat uit een kaart met daaraan gekoppeld de regels.
Zoals in de vorige paragraaf aangegeven valt de planlocatie binnen het gebied waarop het Plussenbeleid van toepassing is. Artikel 2.5.3.2 van de Omgevingsverordening gaat verder in op de regelgeving omtrent dit beleid. Bestemmingsplannen maken de uitbreiding van de oppervlakte van een agrarisch bouwperceel met een niet-grondgebonden veehouderijtak dat gelegen is in het gebied dat is aangewezen als Plussenbeleid slechts mogelijk als zij voldoen aan de beleidsregels die door de gemeenteraad zijn vastgesteld in overeenstemming met paragraaf 3.9.10 van de Verdieping Omgevingsvisie Gelderland.
In dit specifieke geval is er al een wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan Buitengebied opgenomen om de uitbreiding van een intensieve veehouderij mogelijk te maken. Het plan van initiatiefnemer voldoet aan de voorwaarden. Bovendien is er geen sprake van een toename van de oppervlakte aan stallen en het dieraantal (middels een functieaanduiding wordt dit uitgesloten). Omdat het plan dus is gebaseerd op bestaande mogelijkheden binnen het geldende bestemmingsplan Buitengebied is er geen sprake van strijdigheid met het Gelderse Plussenbeleid. Als compensatie voor het vergroten van het bouwvlak wordt een forse landschappelijke investering gedaan. Er wordt een Elzenrijk Essen Iepenbos gerealiseerd met een oppervlakte van circa 3.600 m² (meer hierover in hoofdstuk 5).
Zoals onder 3.2.1 aangegeven ligt een deel van het plangebied in de Groene Ontwikkelingszone (GO). De rest van het plangebied is aangewezen als Nationaal landschap buiten GNN, GO en NHW (zie ook afbeelding 8). In beide gebieden komt het er op neer dat er geen grootschalige ontwikkelingen mogen plaatsvinden die een significante aantasting van de kernkwaliteiten van zowel de GO als het Nationaal landschap als gevolg hebben.
Afbeelding 8 - uitsnede Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Gelderland.
Met dit bestemmingsplan wordt het bouwvlak vergroot voor de bouw van een nieuw agrarisch bedrijfsgebouw. Als compensatie vindt er een aanzienlijke landschappelijke versterking plaats op gronden gelegen binnen de GO. De oppervlakte aan te leggen groen bedraagt ongeveer 3.600m². Deze oppervlakte is vergelijkbaar met de oppervlakte van de vergroting van het bouwvlak. De nieuwe bebouwing bedraagt zo'n 1.880 m². Op basis hiervan is geconcludeerd dat er voldoende landschappelijke compensatie plaatsvindt in de GO om de vergroting van het bouwvlak te verantwoorden.
Het plangebied is tevens aangeduid als Intrekgebied. Deze gronden mogen geen bestemming krijgen die de winning van fossiele energie (zoals aardgas, aardolie, schaliegas, en steenkoolgas) mogelijk maakt. Dit is in dit specifieke geval niet aan de orde. De agrarische bestemming blijft behouden. De aan te leggen natuur krijgt de bestemming bos.
Op basis van bovenstaande is geconcludeerd dat de Omgevingsverordening Gelderland geen belemmeringen vormt voor onderliggend bestemmingsplan. Vanwege de bestaande mogelijkheden ten aanzien van de vergroting van het bouwvlak is er geen strijdigheid met het Plussenbeleid. Daarnaast vindt er een forse landschappelijke inpassing plaats.
De Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030 (RSV) (vastgesteld 2007) geeft de kaders voor de ruimtelijke ontwikkeling op langere termijn, tot 2030. De RSV gaat over het zogenaamde bundelingsgebied van de drie steden Apeldoorn, Deventer en Zutphen en het daarbinnen gelegen middengebied (grote delen van het grondgebied van de gemeenten Apeldoorn, Brummen, Deventer, Lochem, Voorst en Zutphen).
De Regionale Structuurvisie De Voorlanden van de regio Stedendriehoek (vastgesteld 2009) maakt samen met Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030 (voor het bundelingsgebied) het ruimtelijk beleid voor de regio ‘compleet’. Beide documenten vormen samen de visie op de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van dit gebied.
Gelet op de aard en omvang van het plan, is in de Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030 geen beleid opgenomen dat hierop specifiek van toepassing is. Wel past het versterken van de landschappelijke kwaliteiten als compensatie voor een uitbreiding binnen de uitgangspunten van de regionale visie.
Op 18 december 2017 is door de gemeenteraad de Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst "Kwaliteit, Verbinding en Duurzaamheid" vastgesteld. In deze toekomstvisie wordt het gemeentelijk beleid voor de komende jaren uitgewerkt, ook met een doorkijk naar de verdere toekomst. De Ruimtelijke Toekomstvisie is vooruitlopend op de nieuwe Omgevingswet (deze treedt naar verwachting in 2021 in werking) opgesteld. Dit betekent dat de visie tot stand is gekomen met een grote mate van participatie van inwoners, bedrijven en instellingen. De rol van de overheid is namelijk aan het veranderen. Inwoners en ondernemers krijgen een steeds grotere rol in het ruimtelijk beleid. De visie geeft aan dat onze identiteit leidend is in onze fysieke leefomgeving. Onze identiteit bestaat uit vijf bouwstenen:
Op basis van onze identiteit zijn verschillende inhoudelijke thema's geformuleerd (Wonen, leefbaarheid & sociale cohesie / Werken, innovatie & recreatie / Omgeving en landschap / Energie & klimaat). De Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst geeft voor deze inhoudelijke beleidsthema's strategische beleidskeuzes aan.
Mensen wonen graag in de gemeente Voorst vanwege het groen, de rust, de ruimte, de cultuurhistorie en de afwisselende landschappen. Om dezelfde reden komen elk jaar vele toeristen de gemeente bezoeken. Een belangrijk deel van de lokale economie is direct verbonden met het landelijk gebied (veeteelt, land- en tuinbouw, landgoederen, recreatie en horeca). Het Voorster landschap is letterlijk en figuurlijk de drager van onze gemeenschap. Voorst wordt niet voor niets omschreven als 'het groene hart van de Stedendriehoek'. Te midden van de steden Deventer, Apeldoorn en Zutphen kenmerkt Voorst zich door haar landelijk ligging, de rust en stilte in een uitgestrekt landelijk gebied. De regio Stedendriehoek profileert zich sinds enkele jaren als Cleantech Regio. Vanuit een brede benadering van duurzaamheid richt zij zich onder andere op 'toekomstige binnensteden en dorpskernen'. Het gaat daarbij om het vergroten van de aantrekkelijkheid van stads- en dorpskernen om op die manier te zorgen voor vitale stads- en dorpskernen. De verhouding tussen de verdichting in de kernen en de ruimte in het buitengebied, met verspreid boerenerven en verspreid losstaande woningen, is typisch voor de gemeente Voorst. Het leidt tot een omgeving en een landschap waarin mensen zich thuis voelen, waarin de menselijke maat leidend is.
De voorgenomen ontwikkeling past binnen de uitgangspunten van de Ruimtelijke Toekomstvisie en draagt bij aan de versterking van de beschreven identiteit van de gemeente. Enerzijds wordt er ruimte geboden aan agrarische bedrijven, anderzijds vindt als compensatie een aanzienlijke landschappelijke verbetering plaats op het perceel.
Artikel 44.6 van het bestemmingsplan Buitengebied gaat in op de gebiedsaanduiding reconstructiewetzone - verwevingsgebied. In dit artikel is eveneens een wijzigingsmogelijkheid opgenomen voor het vergroten van het bouwvlak. Hieraan zijn wel een aantal voorwaarden verbonden. Het plan van initiatiefnemer past binnen deze voorwaarden waardoor toepassing gegeven kan worden aan de wijzigingsbevoegdheid. Bovendien wordt er een specifieke aanduiding opgenomen waardoor het realiseren van stallen ter plaatse van de uitbreiding niet mogelijk is. Het dieraantal blijft zodoende gelijk aan de huidige situatie.
Bij ruimtelijke ingrepen dient te worden onderbouwd of het voornemen 'redelijkerwijs uitvoerbaar' is. In dit hoofdstuk wordt per aspect (milieu, flora en fauna, archeologie, watertoets en economie) aangegeven in hoeverre het plan uitvoerbaar is.
Als gevolg van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan onderzoek te worden verricht naar de geschiktheid van de gronden voor het beoogde doel. In het geval van een verontreiniging moet de mate van de omvang ervan worden vastgesteld, zodat beoordeeld kan worden of -en zo ja welke- kosten gemoeid zijn met het verwijderen of verminderen van die verontreiniging, zodat voldaan wordt aan de eisen van de milieuwetgeving.
Het bestemmingsplan voorziet in de uitbreiding van het agrarische bouwvlak voor twee doeleinden. Enerzijds om de toekomstige bouw van de nieuwe bedrijfswoning mogelijk te maken. Anderzijds een uitbreiding aan de westkant om de bouw van agrarische bedrijfsgebouwen (geen stallen) mogelijk te maken.
Voor de bouw van de agrarische bedrijfsgebouwen is geen bodemonderzoek vereist. Dit komt omdat de agrarische bedrijfsgebouwen niet worden aangemerkt als gevoelige objecten. Ook het feit dat er niet voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen verblijven is een bodemonderzoek niet noodzakelijk.
Een (bedrijfs)woning wordt aangemerkt als een gevoelig object waar voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen verblijven. Voor de bouw van een (bedrijfs)woning is doorgaans een bodemonderzoek vereist. De beoogde locatie van de nieuwe bedrijfswoning is voor zover bekend altijd in gebruik geweest als weiland. Ook is de eventuele aanwezigheid van een olietank niet bekend. De beoogde locatie van de nieuwe bedrijfswoning wordt aangemerkt als onverdacht. In dit stadium is daarom nog geen bodemonderzoek uitgevoerd. Ook heeft initiatiefnemer aangegeven dat het plan voor vervangende nieuwbouw op korte termijn geen doorgang vindt. In het latere vergunningentraject rond de vervangende nieuwbouw van de bedrijfswoning wordt het bodemaspect wederom afgewogen. Dan kan alsnog blijken dat voor dit onderdeel een (verkennend) bodemonderzoek noodzakelijk is.
Op basis van bovenstaande leidt het bodemaspect niet tot belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkelingen ten aanzien van de bedrijfsgebouwen en eventuele vervangende nieuwbouw.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Hieronder wordt verstaan het aanbrengen van voldoende ruimte tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen de milieubelastende en milieugevoelige functies.
Om te beoordelen of het beoogde plan belemmerend is voor de nabij gesitueerde bedrijvigheid, wordt getoetst aan de VNG-publicatie. Deze richtafstanden zijn relevant om enerzijds een goed woon-leefklimaat te kunnen scheppen en anderzijds biedt dit voldoende zekerheid aan bedrijvigheid in het gebied om de bedrijfsactiviteiten op een aanvaardbare manier voort te zetten. In de VNG-publicatie wordt voor het fokken en houden van rundvee een richtafstand aangehouden van 100 meter voor het aspect geur.
Ten noorden van het plangebied ligt op circa 100 meter afstand een bedrijfsbestemming (met bedrijfswoning). Verder komen in de directe omgeving voornamelijk agrarische percelen voor. De vergroting van het bouwvlak vindt voornamelijk in westelijke richting en voor een klein deel in oostelijke richting plaats. Ook in de nieuwe situatie wordt voldaan aan de richtafstand van 100 meter zoals genoemd in de VNG-publicatie. Bovendien neemt het dierenaantal niet toe. Om deze redenen is geconcludeerd dat de uitbreiding van het bouwvlak geen onevenredige hinder oplevert voor de omgeving.
Met de aanpassing van het bouwvlak wordt eveneens de mogelijkheid geschapen voor het verplaatsen van de bedrijfswoning. De afstand tussen de beoogde nieuwe locatie van de bedrijfswoning en de dichtstbijzijnde (agrarische) bedrijvigheid bedraagt ruim meer dan 100 meter. Zowel in de bestaande als in de beoogde situatie wordt een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gegarandeerd voor de bedrijfswoning op het perceel Middendijk 73 in Nijbroek ten opzichte van omliggende bedrijvigheid.
De uitbreiding van het bouwvlak om enerzijds bedrijfsgebouwen op te richten en anderzijds de verplaatsing van de bedrijfswoning mogelijk te maken heeft geen beperkende gevolgen voor omliggende bedrijvigheid en voor het woon- en leefklimaat van woningen van derden.
Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden moet worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Door Artikel 76 Wgh is het bij de vaststelling van een bestemmingsplan verplicht, om bij de gronden die behoren tot een geluidszone, de grenswaarden in acht te nemen wat betreft de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen zoals woningen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.
Het plangebied is gesitueerd buiten de bebouwde kom, ten noorden van de kern Nijbroek. De beoogde locatie van de nieuwe woning ligt dichter bij de weg dan de bestaande woning. Initiatiefnemer heeft hierbij aangegeven de woning voorlopig niet te willen vervangen. Indicatief is berekend dat de geluidsbelasting op de gevel circa 51 dB(A) bedraagt. Voor het geluidsaspect geldt hetzelfde als voor het bodemaspect (zie paragraaf 4.2.1). Voor de vaststelling van het wijzigingsplan is een akoestisch onderzoek niet nodig. Wel komt het akoestische aspect in het latere vergunningentraject weer aan de orde en wordt de situatie alsnog beoordeeld. Het is dan mogelijk dat alsnog bepaalde maatregelen getroffen moeten worden ten aanzien van bijvoorbeeld het wegverkeerslawaai.
Voor de bouw van de agrarische bedrijfsgebouwen is geen akoestisch onderzoek nodig. Deze worden niet aangemerkt als een gevoelig object waardoor het aspect geluid buiten beschouwing wordt gelaten.
De eisen voor de kwaliteit van de buitenlucht zijn sinds november 2007 vastgelegd in de Wet milieubeheer, in titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen (ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'). In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat de Wet luchtkwaliteit bestaat uit in Europees verband vastgestelde normen voor maximumconcentraties voor een aantal luchtvervuilende stoffen. In Nederland kunnen met name fijnstof (PM10) en stikstofoxiden (NO2) problemen opleveren met betrekking tot overschrijding van de grenswaarden. Fijnstof wordt grotendeels veroorzaakt door grote industriële bronnen en het wegverkeer, NO2 wordt voornamelijk veroorzaakt door wegverkeer. Indien het uitoefenen van bevoegdheden zoals het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigingsplannen of het afwijken van het bestemmingsplan op grond van artikel 2.12 lid 1 sub a onder 3 van de Wabo gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen bestuursorganen die bevoegdheden uitoefenen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:
Sinds 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht. Volgens het NSL draagt een project 'niet in betekenende mate' (Nibm) bij zo lang de concentratie fijnstof of stikstofdioxide niet meer dan 3% bedraagt.
Volgens de regeling Nibm wordt die grens pas overschreden bij bijvoorbeeld woningbouwprojecten van meer dan 1500 woningen of kantoorlocaties met meer dan 100.000 m² bruto vloeroppervlak. Voor ontwikkelingen die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeft niet te worden getoetst aan de grenswaarden.
Er is in deze specifieke situatie geen sprake van een toename van het aantal dieren. De uitbreiding van het bouwvlak is noodzakelijk voor de realisatie van de agrarische bedrijfsgebouwen (geen stallen). In alle redelijkheid is daarom geconcludeerd dat de luchtkwaliteit ter plaatse door de nieuwe mogelijkheden 'niet in betekenende mate' verslechtert. Er hoeft daarom niet verder op het aspect luchtkwaliteit te worden ingegaan.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport van deze stoffen. Op basis van criteria die onder andere worden gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een (mogelijk) risico op zware ongevallen met zich mee brengen. Het gaat dan met name om de grote chemische bedrijven. Maar ook kleinere bedrijven zoals LPG-tankstations en opslag van bestrijdingsmiddelen. De (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen zoals buisleidingen, spoor-, auto- en waterwegen worden ook als een potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het aspect externe veiligheid draait om het beheersen van de risico's bij transport, opslag en gebruik van gevaarlijke stoffen. Doel van het externe veiligheidsbeleid is om zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen het groepsrisico (GR) en het plaatsgebonden risico (PR). Het GR legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Het PR biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Als een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Het plangebied ligt in een gebied dat volgens de Gelderse Risicokaart een klein risico loopt op overstromingen. Deze kleine kans houdt in dat er overstromingen kunnen plaatsvinden, maar de kans dat dit binnen een mensenleven plaatsvindt is zeer gering. Bovendien ligt het plangebied in een beschermd gebied. Dit houdt in dat het gebied wordt beschermd door een primaire waterkering tegen buitenwater (zee, grote rivieren etc.) en regionale wateren (kleine rivieren, kanalen etc).
Voor het aspect externe veiligheid luidt de conclusie dat het zojuist genoemde risico op overstromingen geen belemmering vormt voor het onderliggende wijzigingsplan. Bovendien is er geen sprake van een toevoeging van personen en/of kwetsbare objecten.
Vanaf 1 januari 2017 vervangt de Wet natuurbescherming een drietal wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Het doel van deze wet is de bescherming van de biodiversiteit in Nederland, decentralisatie van verantwoordelijkheden en een vereenvoudiging van regels. De wet gaat in op gebiedsbescherming (Natura 2000-gebieden of Nationaal Natuurnetwerk) en op soortbescherming. De Wet natuurbescherming heeft de verbodsbepaling uit de Flora- en faunawet overgenomen dat activiteiten die schadelijk zijn voor beschermde dier- en plantsoorten, verboden zijn. De verboden activiteiten zijn het op enige wijze verwijderen van beschermde inheemse planten van hun groeiplaats, een beschermde inheemse diersoort opzettelijk te verontrusten en/of nesten, holen of andere vaste rust- en verblijfplaatsen van deze dieren te verstoren.
Het plangebied ligt niet in of in de nabijheid van een beschermd natuurgebied. Ook zijn binnen het plangebied geen belangrijke ecologische waarden bekend die om bescherming vragen. Gezien aard en omvang van het plan is nader ecologisch onderzoek om die reden achterwege gelaten. Wanneer blijkt dat de fysieke werkzaamheden - zoals het slopen van de woning - binnen het broedseizoen worden uitgevoerd (globaal de periode halverwege maart tot en met augustus) dan is het mogelijk dat er maatregelen noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de door de werkzaamheden broedende volgens worden verstoord of nesten worden vernield doordat enkele soorten als broedvogel niet zijn uit te sluiten. Dit moet dan door een ecoloog nader worden beoordeeld.
Het uitvoeren van een ecologisch onderzoek, het treffen van eventuele mitigerende maatregelen en/of het aanvragen van een eventuele ontheffing van de Wet natuurbescherming (verklaring van geen bedenkingen bij de provincie) zijn gekoppeld aan de uitvoeringsfase en dienen afgerond te zijn voor de start van de fysieke uitvoering van de sloopwerkzaamheden (van de bestaande agrarische bedrijfswoning). Verder geldt dat te allen tijde voor alle planten en dieren de algemene zorgplicht in acht genomen moet worden als deze tijdens de werkzaamheden onverwacht worden aangetroffen. Het maakt geen verschil of deze soorten beschermd zijn of niet.
Door het Verdrag van Malta zijn overheden verplicht om in het ruimtelijke beleid zorgvuldig om te gaan met het archeologische erfgoed. Voordat er bodemingrepen plaatsvinden, is een archeologisch onderzoek nodig. Dit geldt zowel voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen, als waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden voorkomen. Vanaf 1 juli 2016 is een deel geregeld in de Erfgoedwet (de Monumentenwet trad uit werking). Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving, gaat over naar de Omgevingswet wanneer deze (naar verwachting) in 2021 in werking treedt. Tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet, zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet. Hier blijven zij ongewijzigd van toepassing totdat de Omgevingswet in werking treedt.
De bescherming van de aanwezige en de te verwachten archeologische waarden door bodemverstorende activiteiten blijft geregeld. Hierbij wordt uitgegaan van het zo vroeg mogelijk betrekken van de archeologische waarden in het ruimtelijke ordeningproces. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan of wijzigingsplan voor de gronden in het plangebied moet rekening gehouden worden met in de grond aanwezige of te verwachten archeologische resten.
De archeologische verwachtingszones worden uit het geldende bestemmingsplan Buitengebied overgenomen. Ter plaatse van de beoogde uitbreiding van het bouwvlak voor de agrarische bedrijfsgebouwen kent het plangebied een lage archeologische verwachting. Dit houdt in dat er een onderzoeksverplichting geldt als de ingreep groter is dan 2.500 m² én dieper dan 30 cm onder maaiveld reikt. De oost- en westkant van het plangebied hebben een andere archeologische verwachtingszone. Hier geldt namelijk een onderzoeksverplichting bij ingrepen groter dan 1.000 m² én dieper dan 30 cm onder maaiveld.
De archeologische verwachtingen in een plangebied worden bij bouwplannen altijd nader bekeken en beoordeeld. Gezien de lage archeologische verwachting die geldt voor het plangebied is voor de vaststelling van het wijzigingsplan geen waardestellend archeologisch vooronderzoek uitgevoerd.
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets (www.dewatertoets.nl) kan beoordeeld worden welke waterthema's in het plan relevant zijn.
Op 30 juli 2018 is de digitale Watertoets van waterschap Vallei en Veluwe ingevuld. Het resultaat van de watertoets is opgenomen in Bijlage 1. Het plan is, vanuit de waterhuishouding bezien, mogelijk van een groot waterbelang. De motivatie daarvoor is dat er binnen het plangebied mogelijk één of meerdere oppervlaktewateren, waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging liggen. Voor dit specifieke wijzigingsplan wordt het volgende belang aangemerkt, namelijk de leggerwatergangen met beschermingszones.
Voor de verdere uitwerking en concretisering van de beoogde ontwikkeling, geeft het waterschap dan ook aan dat rekening gehouden moet worden met een aantal algemene en gebiedsspecifieke aandachtspunten voor water.
Vasthouden - bergen - afvoeren
Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.
Grondwaterneutraal bouwen
Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.
Schoon houden - scheiden - schoon maken
Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Toegepaste (bouw)materialen mogen dan ook geen schadelijke stoffen uitscheiden.
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In dit geval is van een dergelijk plan geen sprake. Kosten voor uitvoering van de bouwplannen en eventuele planschade zijn voor rekening van de initiatiefnemer.
Doel van dit wijzigingsplan is om de vergroting van het bouwvlak mogelijk te maken ten behoeve van de kalverhouderij die is gevestigd op het perceel Middendijk 73 in Nijbroek. Dit hoofdstuk beschrijft kort welke overwegingen hieraan ten grondslag liggen.
Bestemmingsplan Buitengebied
Het plangebied is in het geldende bestemmingsplan aangeduid als reconstructiewetzone - verwevingsgebied. Deze aanduiding geeft aan dat gronden met de bestemming Agrarisch tevens bestemd zijn voor de uitoefening van een intensieve veehouderij tot ten hoogste 1 ha. Het bouwvlak van de Middendijk 73 in Nijbroek heeft een oppervlakte van 0,5 hectare.
Het plangebied is gelegen binnen het verwevingsgebied. In het bestemmingsplan Buitengebied is opgenomen dat binnen dit gebied gronden met een agrarische bestemming ook zijn bestemd voor intensieve veehouderijen, zoals aan de Middendijk 73 in Nijbroek. In totaal is binnen het verwevingsgebied maximaal 1 ha aan bebouwing toegestaan per intensieve veehouderij. In het geval van de Middendijk 73 in Nijbroek biedt het bouwvlak te weinig ruimte om dit te realiseren. Wel is er in het moederplan een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om het bouwvlak te vergroten. Daar wordt in dit specifieke geval dan ook toepassing aan gegeven.
Met initiatiefnemer is duidelijk afgesproken dat de vergroting van het bouwvlak nodig is voor het bouwen van een werktuigenberging en mestverwerkings-installatie en niet voor stallen. Stallen en het intensief houden van vee in de uitbreiding van het bouwvlak wordt dan ook middels een specifieke functieaanduiding uitgesloten. De verruiming vindt voornamelijk plaats aan de achterzijde van de boerderij, in het verlengde van de bestaande bebouwing. De bebouwing beperkt zich tot één slag en past binnen de kenmerkende verkavelingsstructuur van de Polder Nijbroek.
Er is sprake van een goede ruimtelijke ordening
Bij de beoordeling van de plannen is uitvoerig gekeken naar de effecten op omliggende percelen. Er is geconcludeerd dat er sprake is en blijft van een goede ruimtelijke ordening, ook na realisatie van de plannen. Allereerst is er geen sprake van een toename van bijvoorbeeld de uitstoot van de kalverhouderij omdat het aantal dieren niet toeneemt. In het wijzigingsplan wordt expliciet uitgesloten dat de uitbreiding van het bouwvlak benut mag worden voor het bouwen van stallen met een uitbreiding van het aantal dieren als gevolg. Bovendien is de afstand ten opzichte van omliggende percelen dusdanig groot dat deze niet worden belemmerd in hun bedrijfsvoering door de plannen op het perceel Middendijk 73 in Nijbroek en vice versa. Het plan heeft bovendien geen negatieve effecten op het woon- en leefklimaat voor de directe omgeving.
Uitgangspunten voor de nieuwe bedrijfswoning
In 2016 heeft initiatiefnemer een sloopmelding ingediend voor de huidige bedrijfswoning. Deze is destijds ook geaccepteerd. Men wenst de huidige bedrijfswoning te herbouwen op een locatie ten zuidoosten van de bestaande woning. Een uitbreiding van het bouwvlak aan de oostzijde is noodzakelijk om dit in de toekomst mogelijk te maken. Dit is ingegeven door de afstand tussen de vleeskalverenstal en de bedrijfswoning. In verband met brandoverslag is een minimale afstand van circa 9 - 10 meter vereist. Als voorwaarde voor medewerking aan de verplaatsing en realisatie van de nieuwe woning is een passend ontwerp. Initiatiefnemer heeft aangegeven geen concrete plannen te hebben om de bedrijfswoning op korte termijn te vervangen. Wel wordt er met het oog op de toekomst planologische ruimte geboden voor de beoogde locatie. In het wijzigingsplan wordt daarom opgenomen dat, wanneer het vervangen van de huidige bedrijfswoning een meer concrete vorm aanneemt, er door het college van burgemeester en wethouders nadere eisen gesteld kunnen worden. Uitgangspunt is hierbij een woning dat passend is op de plek en in de omgeving én een positieve bijdrage levert aan de ruimtelijke kwaliteit van de Polder Nijbroek.
Daarnaast vindt de verruiming van het bouwvlak voornamelijk plaats aan de achterzijde van de boerderij, in het verlengde van de bestaande bebouwing. De uitbreiding gaat niet ten koste van de kenmerkende verkavelingsstructuur van de Polder Nijbroek.
Dit wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het wijzigingsplan. Beide planonderdelen dienen in een onderlingen samenhang te worden bezien en toegepast.
De opzet van de verbeelding is grotendeels hetzelfde als in het bestemmingsplan Buitengebied. Ten opzichte van het moederplan zit de wijziging in de vergroting van het agrarische bouwvlak en de gebruikte bouwaanduiding. De uitbreiding vindt plaats richting het oosten, maar voornamelijk naar het westen. Het huidige woonklimaat en de huidige bedrijfsmogelijkheden van omliggende (bedrijfs)woningen en (agrarische) bedrijven wordt niet beïnvloed. Voor de overige delen zijn de grenzen van het huidige agrarische bouwvlak aangehouden.
De dubbelbestemmingen uit het geldende bestemmingsplan Buitengebied worden overgenomen. Deze dienen ter bescherming en veiligstelling van archeologische en landschappelijke waarden. Verder is ook de gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied' overgenomen.
De regels van het wijzigingsplan zijn (grotendeels) gebaseerd op het moederplan Buitengebied (en Buitengebied, eerste herziening).
Het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan of wijzigingsplan pleegt daarbij overleg met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het geding zijn.
In artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt bij lid 2 de mogelijkheid gegeven dat de Minister van Infrastructuur en Milieu kan aangeven onder welke omstandigheden of in welke gevallen geen overleg gevoerd hoeft te worden met de rijksdienst die betrokken is bij de zorg voor de ruimtelijke ordening. Na overleg met de betrokken departementen is besloten het overleg te beperken tot die zaken waarbij directe belangen aan de orde zijn. Aangezien er geen sprake is van directe rijksbelangen heeft er geen vooroverleg plaatsgevonden met het Rijk.
Met de provincie is een vergelijkbare afspraak gemaakt. Enkel wanneer er sprake is van een provinciaal belang is vooroverleg noodzakelijk. Het voorliggende plan is niet in strijd met enig provinciaal belang, waardoor er voor gekozen is geen vooroverleg te plegen.
Het vooroverleg met het waterschap heeft plaats gevonden via de website http://www.dewatertoets.nl. Er heeft geen verder overleg plaatsgevonden.
Het ontwerpwijzigingsplan heeft met ingang van 2 mei 2019 gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode is geen zienswijze ingediend.