Plan: | Kleine Enkweg 4, Voorst |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0285.20259-VS00 |
De eigenaar van het perceel Kleine Enkweg 4 te Voorst heeft bij de gemeente Voorst een verzoek ingediend voor het opstellen van een nieuw bestemmingsplan. De ontwikkelingsmogelijkheden zoals die in het vigerende bestemmingsplan zijn toegestaan zijn onvoldoende. Daarbij is volgens het vigerende plan een bedrijfsmatig gebruik van de gronden in de nabijheid van woningen van derden toegestaan. Een grotere afstand is hier wenselijk. Tot slot is het gewenst om extra gebruiksmogelijkheden voor bestaande bedrijfsbebouwing toe te voegen en de bedrijfswoning te verplaatsen. Ten behoeve van een goede landschappelijke inpassing is in samenspraak met de initiatiefnemer een erfinrichtings- en beplantingsplan opgesteld. Deze zijn ten dele opgenomen in het bestemmingsplan.
Het bestemmingsplan is erop gericht dat de ontwikkelingsmogelijkheden worden vergroot, waarbij de afstand tot de meest nabijgelegen woningen van derden wordt vergroot. Tot slot is het doel om de bedrijfswoning te verplaatsen naar de noordzijde van het perceel. Op deze manier kan de eigenaar bij zijn bedrijf wonen en blijft de kantoorfunctie van de oorspronkelijke bedrijfswoning intact. Deze ontwikkelingen worden met inbegrip van een goede landschappelijke inpassing vastgelegd in dit bestemmingsplan.
De situering van het plangebied is opgenomen in Afbeelding 1. Het perceel bevindt zich ten westen van het dorp Voorst, ten oosten van de rondweg om Voorst en ten noorden van de spoorlijn Zutphen-Apeldoorn. Een luchtfoto van het perceel is weergegeven in Afbeelding 2. De gronden zijn kadastraal bekend als gemeente Voorst, sectie K, nummers 578, 579, 580 en 581.
Afbeelding 1 - Ligging plangebied
Afbeelding 2 - Luchtfoto perceel 2017
Op het perceel Kleine Enkweg 4 te Voorst is een handelsbedrijf voor import en export van lichte en zware vrachtwagens en opleggers gevestigd. Daarbij vinden er op het bedrijf reparatiewerkzaamheden plaats. Het perceel wordt ontsloten op de Kleine Enkweg. Het gehele perceel was voorzien van een hekwerk ter voorkoming van diefstal, een deel van dat hekwerk is inmiddels verwijderd. Op het erf staan enkele gebouwen. De voormalige bedrijfswoning (130 m2) wordt momenteel gebruikt als kantoor en kantine. Daarnaast bevinden zich op het perceel een bestaande bedrijfshal (228 m2) en een bedrijfshal in aanbouw (466 m2). Het erf is deels verhard middels betonnen platen. Het gehele erf is in gebruik voor de opslag van vrachtwagens en dergelijke. Er is hierbij ook sprake van stalling van materieel buiten het bestemmingsvlak. Dit is strijdig met het bestemmingsplan.
Het perceel is gelegen in het buitengebied op enige afstand van de bebouwing van Voorst. Aan de andere zijde van het bedrijf bevindt zich de nieuwe rondweg. Gelet de verspreid liggende functies en bebouwing kan het als een overgangsgebied tussen het stedelijke en het landelijk gebied worden aangemerkt. In de zuidoosthoek sluit het perceel aan op een bebouwingslint van enkele woningen. Op en rond het perceel is geen tot weinig opgaande beplanting aanwezig. Op geen enkele wijze wordt het bedrijf aan het zicht onttrokken om het landelijke karakter te beschermen.
Het perceel is gelegen binnen het plangebied van het bestemmingsplan Buitengebied en Buitengebied, eerste herziening. De gronden hebben de bestemming 'Bedrijf' en de bestemming 'Agrarisch'. De gronden met de bestemming Bedrijf, hebben de Functieaanduiding specifieke vorm van bedrijf - groothandel in vrachtauto's, inclusief import/export, vervoer en reparatie. Uit de planregels volgt dat de toegestane oppervlakte overige bebouwing (excl. bedrijfswoning) maximaal 695 m2 mag bedragen.
Het bedrijf heeft zich in de afgelopen jaren ontwikkeld en alle uitbreidingsmogelijkheden die het vigerende bestemmingsplan toestaat zijn benut. De bedrijfswoning wordt in de bestaande situatie niet meer gebruikt ten behoeve van wonen. Deze wordt benut voor bedrijfsondersteunende functies als kantoor en kantine. De nabije ligging aan de openbare weg en nabij de ingang naar het bedrijfsterrein, maakt dat dit een meer passende gebruik is, dan het gebruik als woning. De huidige bedrijfswoning ter grootte van 130 m2 wil men in een nieuw bestemmingsplan gebruiken als ontvangstruimte, kantoor en/of kantine. Deze oppervlakte wordt in het nieuwe bestemmingsplan toegevoegd aan de maximale oppervlakte aan toegestane overige bebouwing. De vervangende bedrijfswoning wordt in noordelijke richting, aansluitend op het bedrijfsterrein opgericht.
Daarnaast is een vergroting en aanpassing van de vorm van het bestemmingsvlak ten behoeve van de bedrijfsvoering wenselijk. Een deel van het bedrijfsterrein aan de zuidzijde en in de zuidoosthoek wordt verkleind en omgezet naar de bestemming 'Groen'. Dit komt het woon- en leefklimaat van de woningen aan de zuidzijde ten goede. Aan de noord- en westzijde is de afstand tot omliggende woningen substantieel groter en kan het bestemmingsvlak worden verruimd. Het geheel wordt op juiste wijze landschappelijk ingepast, waarbij een deel van de gronden naar de bestemming 'Groen' worden omgezet.
Afbeelding 3 - Erfinrichtingsplan.
De bedrijfsactiviteiten die op het terrein plaatsvinden zijn niet verbonden met het buitengebied. Om die reden is het wenselijk om deze activiteiten aan het zicht te onttrekken. Er heeft veelvuldig overleg plaatsgevonden met de initiatiefnemers. Er is geadviseerd om een erfinrichtingsplan met beplantingsplan op te stellen. Dit erfinrichtings- en beplantingsplan zullen onlosmakelijk onderdeel uitmaken van dit bestemmingsplan en worden ook als zodanig verankerd.
Het initiatief is erop gericht dat de contouren van het bestemmingsvlak worden gewijzigd, de bedrijfswoning wordt verplaatst en dat de vrijkomende bedrijfswoning als bedrijfsruimte mag worden gebruikt. Ter compensatie voor het wijzigen van de contouren geldt er een verplichting voor het realiseren van een aantal passende landschapselementen. De toe te voegen elementen bestaan onder meer uit het realiseren van boomgaarden, hagen en heggen, houtsingel en solitaire bomen. Eén en ander is vertaald naar een erfinrichtingsplan (afbeelding 3) die in een anterieure overeenkomst is opgenomen. Daarnaast wordt de erfinrichting opgenomen op de verbeelding van het bestemmingsplan met de bestemming Groen. Een eventuele aantasting van de ruimtelijke kwaliteit wordt hiermee voldoende gecompenseerd.
Milieuwinst wordt behaald door onder meer de bedrijfsbestemming naast de woonbestemming van het perceel Kleine Enkweg 6 te wijzigen naar de bestemming Groen. Hiermee wordt de afstand tussen de bedrijfsbestemming en deze woning vergroot. Het woon- en leefklimaat van de meest nabijgelegen woningen wordt hiermee verbeterd. In hoofdstuk 4.2 wordt hier nader op ingegaan.
De bedrijfswoning bevindt zich momenteel op het bedrijfsterrein, tussen de bedrijfsgebouwen en te midden van de bedrijfsactiviteiten. De bedrijfswoning wordt in de nieuwe situatie ten noorden van de bedrijfsterrein gepositioneerd. De woning krijgt een eigen tuin met de mogelijkheid voor het bouwen van een bijgebouw. Hierbij kan voor de bewoner van de woning een kwalitatief betere woonsituatie worden gecreëerd. Ook wordt zo gewaarborgd dat de bedrijfsactiviteiten niet in noordelijke richting kunnen uitbreiden.
Gelet op het bovenstaande bestaan er tegen de uitbreiding van het bouwvlak en vergroting van de bedrijfsbestemming op voorhand geen ruimtelijke bezwaren.
In dit hoofdstuk wordt beknopt het belangrijkste ruimtelijke beleidskader beschreven op de verschillende overheidsniveaus (rijk, provincie, regionaal en gemeente).
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Deze visie geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. In de SVIR is de visie van de rijksoverheid op de (nieuwe) ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Hierin heeft zij gekozen voor thema's zoals concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. De rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid. Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR drie Rijksdoelen opgesteld:
Eén van de kernmiddelen die wordt ingezet om goed op deze ontwikkelingen en uitdagingen in te spelen is decentralisatie.
Voor de ruimtelijke ordening heeft dit geleid tot minder nationale belangen (van 39 naar 13) en eenvoudigere regelgeving. Hiermee is duidelijk het roer omgegooid, meer ruimte voor provincies en gemeenten om in te spelen op de eigen situatie. Dit komt voort vanuit de gedachte dat provincies en gemeenten beter weten wat er lokaal speelt en daardoor beter kunnen afwegen wat er in een gebied moet gebeuren. Dit biedt ook meer mogelijkheden voor burgers en bedrijven voor eigen initiatief en ontwikkeling.
Het kabinet wil beslissingen over ruimtelijke ontwikkelingen dichter bij burgers en bedrijven brengen en provincies en gemeenten krijgen de ruimte om maatwerk te leveren voor regionale opgaven. Het Rijk richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van belangen als geheel. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaat boeken.
Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan heeft geen relatie met één van de 13 nationale belangen.
In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. De ladder kent drie treden die achter elkaar worden doorlopen.
Afbeelding 4 - Schema ladder voor duurzame verstedelijking.
Er is sprake van een geringe wijziging ten opzichte van de bestaande situatie. Daarbij kan met deze ontwikkeling een bestaande bedrijfsopzet, meer verantwoord worden ingebed in het landschap.
Gezien de aard en omvang van de ontwikkeling is de SVIR en de ladder voor duurzame verstedelijking op onderliggend plan niet van toepassing. Het Rijk heeft dan ook geen verdere bemoeienis met de planvorming. Nadere toetsing aan de ladder is om deze reden dan ook niet noodzakelijk.
De omgevingsvisie Gelderland is een integrale visie, niet alleen op het gebied van de ruimtelijke ordening, maar ook voor waterkwaliteit en veiligheid, bereikbaarheid, economische ontwikkeling, natuur en milieu, inclusief de sociale gevolgen daarvan. De omgevingsvisie is de vervanger van het streekplan en enkele andere structuurvisies.
De provincie kiest ervoor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan maatschappelijke opgaven: een duurzame economische structuur en het borgen van de kwaliteit en veiligheid van de leefomgeving. De uitwerking van de omgevingsvisie is hierbij opgehangen aan de termen dynamisch, mooi en divers. Gelderland is een dynamische provincie in een prachtige setting, met een grote diversiteit. Dynamisch duidt op economische ontwikkelingsaspecten als innovatie, duurzaamheid en bereikbaarheid. Mooi staat voor onze natuurdoelen en de kwaliteiten die we willen borgen en verder ontwikkelen. Divers gaat over het herkennen van de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en het koesteren van de regionale identiteit.
Afbeelding 5 - Uitsnede Omgevingsvisie Gelderland, Nationaal Landschap De Veluwe.
Uit afbeelding 5 is af te leiden dat de locatie in een nationaal landschap ligt en buiten het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO). De Nationale Landschappen worden gezien als de symbolen die bij uitstek het Gelderse cultuurlandschap vormen. Ze geven op (inter)nationale schaal een afspiegeling van de landschappelijke diversiteit en krijgen daarom speciale aandacht. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moeten de Kernkwaliteiten van de Nationale landschappen worden behouden, worden hersteld en de landschappelijke samenhang worden vergroot.
Het projectgebied maakt onderdeel uit van het Nationaal Landschap De Veluwe en deelgebied Twello. Dit gebied heeft de volgende kenmerken:
Een aantasting van één van deze kenmerken is niet aan de orde. Gezien de aard en de omvang van het project is ook herstel en vergroten van de samenhang niet aan de orde. Er kan uit het bovenstaande worden geconcludeerd dat de omgevingsvisie Gelderland geen obstakel vormt voor onderliggend plan.
De omgevingsverordening Gelderland dient als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen en beperkt zich tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De beoogde planologische wijziging is geen ontwikkeling op basis waarvan de verordening regels stelt.
De gemeenten in de regio Stedendriehoek, met daarin de steden Apeldoorn, Deventer en Zutphen, hebben gezamenlijk een regionale structuurvisie opgesteld. Deze visie vormt de integrale afstemming tussen de ruimtelijke opgaven binnen de regio en is beleidsmatig vertaald in de Omgevingsvisie Gelderland. In de Regionale Structuurvisie heeft de regio Stedendriehoek ruimtelijk beleid ontwikkeld voor de lange termijn (2030). De doelstelling luidt: behoud en versterking van de samenhang en variatie in woon-, werk- en recreatiegebieden, met het gelijktijdig ontwikkelen van nieuwe kwaliteiten in water, natuur, landschap en landbouw. De regionale structuurvisie is richtinggevend voor de ruimtelijke ontwikkeling (Intergemeentelijk Structuurplan).
In de visie is geen specifiek beleid opgenomen ten aanzien van een (relatief) kleinschalige uitbreiding van een bedrijfslocatie in het buitengebied. Wel worden kansen gezien in functiecombinaties, waarbij een grote rol is weggelegd voor het landschap.
In de Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst wordt een visie gegeven op wonen, werken, verkeer en voorzieningen binnen de gemeente Voorst. Met de Ruimtelijke Toekomstvisie wordt vooruitgelopen op de nieuwe Omgevingswet. Participatie heeft een hoofdrol gespeeld bij de totstandkoming van de Ruimtelijke Toekomstvisie. Dit heeft geleid tot een Ruimtelijke Toekomstvisie die een tweeledig doel heeft:
- met de samenleving ambities bepalen en ruimte bieden om deze gezamenlijk te realiseren;
- daarnaast fungeert de visie ook als toetsingskader voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.
De identiteit van de gemeente geldt als leidraad bij het maken van inhoudelijke keuzes in het ruimtelijk domein. De visie kenmerkt zich door een combinatie van inhoud én manier van werken. De visie focust op het behoud en versterken van onze identiteit en geeft ruimte om het gesprek met de samenleving aan te gaan.
De ontwikkeling past binnen de Ruimtelijke toekomstvisie.
Bij ruimtelijke ingrepen dient onderbouwd te worden of het voornemen 'redelijkerwijs uitvoerbaar' is. In dit hoofdstuk wordt per aspect (milieu, flora en fauna, archeologie, watertoets en economie) aangegeven in hoeverre het plan uitvoerbaar is.
Als gevolg van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan onderzoek te worden verricht naar de geschiktheid van de gronden voor het beoogde doel. In het geval van een verontreiniging moet de mate van de omvang ervan worden vastgesteld, zodat beoordeeld kan worden of -en zo ja welke- kosten gemoeid zijn met het verwijderen of verminderen van die verontreiniging, zodat voldaan wordt aan de eisen van de milieuwetgeving.
In opdracht van Euro Trucks is door Econsultancy een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd op de locatie Kleine Enkweg 4 in Voorst (zie bijlage 1). Het bodemonderzoek is uitgevoerd in het kader van de bestemmingsplanherziening die noodzakelijk is voor de nieuwbouw op de onderzoekslocatie. Doelstelling is het verkrijgen van een beeld van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem van de onderzoekslocatie.
In het onderzoek van Econsultancy wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van bodemverontreiniging die een belemmering vormt bij de herziening van het bestemmingsplan. De grond wordt vanuit milieuhygiënisch oogpunt geschikt geacht voor de voorgenomen nieuwbouw op de onderzoekslocatie.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Hieronder wordt verstaan het aanbrengen van voldoende ruimte tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies zoals wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen de milieubelastende en milieugevoelige functies. Deze afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. De milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieu aspecten als geur, stof, geluid en gevaar. Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen het type rustige woonwijk en het type gemengd gebied.
Voor onderliggend plan geldt een milieu afstand voor 'Handel in vrachtauto's (incl. import en reparatie)'. Voor deze categorie bedrijvigheid wordt in verband met het geluidsaspect een richtafstand van 100 meter aangehouden. Voor de andere milieucomponenten bedraagt deze afstand 10 meter. Deze afstand wordt gemeten ten opzichte van gevoelige objecten. Een gevoelig object wordt doorgaans gedefinieerd als een gebouw dat permanent wordt gebruikt voor menselijk wonen of verblijf. In de directe omgeving van het plangebied bevindt zich een gevoelig object (burgerwoning). Om die redenen dient er op het onderdeel geluid nader onderzoek te worden verricht (zie paragraaf 4.2.3).
Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden moet worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone ter zake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd naar die geluidsbelasting.
In opdracht van Euro Trucks is door Econsultancy akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de inrichting van Euro Trucks op de locatie Kleine Enkweg 4 in Voorst.
Industrielawaai
Met betrekking tot industrielawaai is geconludeerd dat het maximale geluidniveau van 65 dB niet wordt overschreden. Bovendien leiden de voorgenomen wijzigingen niet tot een verslechtering van het woon- en leefklimaat ter plaatse van de nabijgelegen woningen. De afstand tussen het de bedrijfsbestemming en de woning aan de Kleine Enkweg 6 wordt zelfs vergroot, waardoor er minder geluidbelasting is (zie bijlage 2).
Verkeerslawaai
Met betrekking tot verkeerslawaai is geconcludeerd dat de geluidsbelasting op de nieuw te bouwen woning maximaal 41 dB bedraagt. Er vindt geen overschrijding plaats van de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB. Er gelden vanuit akoestisch oogpunt geen beperkingen voor de realisatie van het plan. Voor de omgevingsvergunning ten behoeve van de bouw van de woning is geen nader onderzoek naar de geluidwering van de gevels noodzakelijk (zie bijlage 3).
De eisen voor de kwaliteit van de buitenlucht zijn sinds november 2007 vastgelegd in de Wet milieubeheer, in titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen (ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'). In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat de Wet luchtkwaliteit bestaat uit in Europees verband vastgestelde normen voor maximumconcentraties voor een aantal luchtvervuilende stoffen. In Nederland kunnen met name fijnstof (PM10) en stikstofoxiden (NO2) problemen opleveren met betrekking tot overschrijding van de grenswaarden. Fijnstof wordt grotendeels veroorzaakt door grote industriële bronnen en het wegverkeer, NO2 wordt voornamelijk veroorzaakt door wegverkeer. Indien het uitoefenen van bevoegdheden zoals het vaststellen van bestemmingsplannen of het afwijken van het bestemmingsplan op grond van artikel 2.12 lid 1 sub a onder 1 van de Wabo gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen bestuursorganen die bevoegdheden uitoefenen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:
Sinds 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht. Volgens het NSL draagt een project 'niet in betekenende mate' (Nibm) bij zo lang de concentratie fijnstof of stikstofdioxide niet meer dan 3% bedraagt. Volgens de regeling Nibm wordt die grens pas overschreden bij bijvoorbeeld woningbouwprojecten van meer dan 1500 woningen of kantoorlocaties met meer dan 100.000 m2 bruto vloeroppervlak. Voor ontwikkelingen die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeft niet te worden getoetst aan de grenswaarden.
Het bestemmingsplan heeft niet één van bovenstaande ontwikkelingen tot gevolg. Geconcludeerd kan worden dat de luchtkwaliteit 'niet betekenende mate' zal verslechteren. Om die reden hoeft niet verder op het aspect luchtkwaliteit te worden ingegaan.
Het aspect externe veiligheid voor de aanvraag van een herziening van het bestemmingsplan voor het vervormen van het bestemmingsvlak en vergroten van de bouwmogelijkheden en het verplaatsen van een bedrijfswoning op het perceel zijn beoordeeld. Het geheel wordt aangemerkt als beperkt kwetsbaar object (bedrijfswoning en bedrijfsgebouw).
Stationaire risicobronnen
Risicobron | PR -contour | Invloedsgebied | Circulaire LPG | Afstand tot plangebied | |
LPG-station, DCO Rijksstraatweg 182 | 35m | 150m | 60 m | 160 m | 145m |
Nabij de Kleine Enkweg 4 ligt op 145 meter afstand de stationaire risicobron het LPG-station van DCO/ De Croon aan de Rijksstraatweg 182(a) te Voorst.
De afstand tussen het LPG-station en de Kleine Enkweg 4 is dusdanig groot dat er geen sprake is van een wettelijke belemmering. De locatie ligt net in het invloedsgebied van het LPG-station. Als er beperkt kwetsbare objecten bij komen in dit invloedsgebied dan moet dit (beperkt) worden verantwoord indien er sprake is van een toename van het groepsrisico. Het groepsrisico neemt echter niet toe als gevolg van de herziening van het bestemmingsplan. De bestaande bedrijfswoning wordt geamoveerd en verplaatst naar de noordzijde van de kavel en ligt hierdoor buiten het invloedsgebied van het LPG-station. De oude locatie van de bedrijfswoning krijgt de bestemming 'kantoor'. Aan de zuidwestkant van de bedrijfskavel wordt een deel bestemd als 'groen'. Hierdoor ligt de contour van het invloedsgebied niet meer over de bestemming 'Bedrijf'.
Er komen geen nieuwe kwetsbare objecten bij binnen de 60 meter contour of zeer kwetsbare objecten binnen de 160 meter contour ingevolge de Circulaire LPG. Er wordt voldaan aan de Circulaire LPG 2016.
Mobiele risicobronnen
Risicobron | PR 10-6 contour | PAG | Invloedsgebied | Afstand tot plangebied |
Spoorlijn: Zwolle-Zutphen |
n.v.t | n.v.t. | 4000 m | ± 3500 m |
Provinciale weg: N345 |
n.v.t. | n.v.t. | 355 m | ± 140 m |
DPO buisleiding | n.v.t. | n.v.t. | 25 | 190 m |
Binnen of nabij het plangebied zijn mobiele risicobronnen aanwezig die een belemmering zou kunnen opleveren voor de ontwikkeling van het plangebied. Het betreft de mobiele risicobronnen genoemd in bovenstaande tabel.
De spoorlijn Zwolle-Zutphen ligt op ongeveer 3500 meter van het plangebied. Gelet de afstand en de geringe wijziging is het groepsrisico ten opzichte van de spoorlijn Zwolle-Arnhem niet nader beoordeeld.
Voor de provinciale weg geldt dat deze is aangewezen als doorgaande route voor gevaarlijke stoffen. Het vervoer van gevaarlijke stoffen over de N345 is dermate beperkt dat er geen significante risico's zijn rond deze weg, zo blijkt uit de milieunota externe veiligheid gemeente Voorst.
De ondergrondse leiding met kerosine (P20) is een defensieleiding (DPO-leiding) bestemd voor K2 en K3 stoffen. Het invloedsgebied van deze DPO-leiding bedraagt 25 meter. Gezien de afstand van 190 meter tot de planlocatie heeft de buisleiding geen invloed op het bestemmingsplan.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient natuurwetgeving beschouwd te worden. Deze wetgeving richt zich op twee hoofdthema's. Het gaat hierbij om de bescherming van natuurgebieden (gebiedsbescherming) en de bescherming van plant- en diersoorten (soortbescherming).
De bescherming van natuurgebieden wordt geregeld in de Natuurbeschermingswet 1998 (in de Natura 2000-gebieden) en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), tegenwoordig bekend als Natuurnetwerk Nederland. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing van het natuurnetwerk. Ruimtelijke projecten kunnen niet zonder meer worden gerealiseerd in of nabij beschermde natuurgebieden. Projecten die in of in de nabijheid van beschermde natuurgebieden worden geprojecteerd, dienen te worden getoetst op de mogelijke negatieve effecten die zij op deze gebieden kunnen hebben en of zij verstoring zullen veroorzaken (externe werking). Als sprake is van externe werking dan kan het noodzakelijk zijn dat bij de provincie (bevoegd gezag) een vergunning volgens artikel 19d van de Natuurbeschermingswet aangevraagd moet worden.
Soortbescherming wordt geregeld in de Flora- en faunawet. In deze wet is een aantal planten en dieren aangewezen als beschermd. Deze beschermde organismen mogen niet zonder reden in hun bestaan worden aangetast. De wet maakt een onderscheid tussen licht en zwaar beschermde soorten. Het uitgangspunt van de wet is dat beschermde planten- en diersoorten geen schade mogen ondervinden. Voor het uitvoeren van werkzaamheden in de openbare ruimte is het niet altijd nodig een vrijstelling of een ontheffing aan te vragen. Wanneer het onmogelijk is schade aan streng beschermde planten en dieren tijdens ruimtelijke ontwikkelingen en inrichting te voorkomen, moet altijd een ontheffing worden aangevraagd bij het ministerie van Economische Zaken (Dienst Regelingen).
De locatie ligt niet in een beschermd natuurgebied. Daarbij is binnen de planlocatie de aanwezigheid van bijzondere soorten niet bekend. Er worden geen bomen en struiken verwijderd. Gezien de aard en omvang van onderliggend plan, is nader ecologisch onderzoek achterwege gebleven. Te allen tijde dient de algemene zorgplicht (artikel 2 van de Flora- en faunawet) in acht te worden genomen voor alle soorten planten en dieren die tijdens werkzaamheden onverwacht worden aangetroffen, ongeacht of deze soorten beschermd zijn.
De bescherming van de aanwezige en de te verwachten archeologische waarden door bodemverstorende activiteiten was in de Monumentenwet 1988 geregeld. Echter is deze wet per 1 juli 2016 vervallen. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de omgevingswet en deze treedt in 2019 in werking. Wel blijft hetgeen dat in de Monumentenwet 1988 is geregeld, zoals hieronder vermeld, van toepassing. Hierbij wordt uitgegaan van het zo vroeg mogelijk betrekken van de archeologische waarden in het ruimtelijke ordeningsproces.
Specifiek voor het bestemmingsplan is hierop artikel 38a van de Monumentenwet van toepassing: “De gemeenteraad houdt bij de vaststelling van een bestemmingsplan of een beheersverordening als bedoeld in artikel 3.1, onderscheidenlijk artikel 3.38, van de Wet ruimtelijke ordening en bij de bestemming van de in het plan begrepen grond, rekening met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten”.
De gemeente Voorst heeft in 2017 een archeologische beleidskaart vastgesteld. Daarmee zijn de te verwachten archeologische waarden gedetailleerd in beeld gebracht. De nieuwe beleidskaart wordt uitgewerkt naar dubbelbestemmingen voor bescherming van archeologische waarden in het bestemmingsplan Buitengebied. De gemeente is voornemens om dit in de eerst volgende herziening op te nemen.
De locatie ligt in een gebied met deels een lage en deels een hoge archeologische verwachtingswaarde. Voor deze zone geldt een onderzoeksverplichting indien ingrepen plaatsvinden die niet gebruik maken van de bestaande fundering, die groter zijn dan 250 m2 én dieper reiken dan 30 cm onder maaiveld. De totale ontwikkeling (bouw woning met bijgebouw, aanleg bedrijfsterrein en aanplant 'groen' overschrijdt de vastgestelde ondergrenzen waardoor een archeologisch onderzoek noodzakelijk is.
In opdracht van de initiatiefnemer heeft ingenieursbureau Econsultancy een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd voor het plangebied aan de Kleine Enkweg 4 in Voorst (zie bijlage 4). Het vooronderzoek heeft aangetoond dat er sprake is van een intacte hoge bruine enkeerdgrond en door beperkte agrarische bewerking in het verleden zal het potentiële archeologisch sporenniveau slechts beperkt zijn aangetast. Om deze reden is besloten een vervolgonderzoek te laten uitvoeren in de vorm van een proefsleuf.
Op grond van het inrichtingsplan is het proefsleuvenonderzoek vooralsnog alleen uitgevoerd in het noordoostelijke deel van het plangebied, waar de nieuwe bedrijfswoning zal worden gerealiseerd. Voor de uitvoering van een proefsleuvenonderzoek dient een Programma van Eisen (PvE) te worden opgesteld,dat voor aanvang van de werkzaamheden moet worden goedgekeurd door het bevoegd gezag, de gemeente Voorst.
Het ontbreken van archeologisch relevante sporen in de proefsleuf leidt tot de conclusie dat er geen sprake is van een behoudenswaardige vindplaats. Het advies is daarom dan ook om geen vervolgonderzoek uit te voeren en het plangebied vrij te geven voor verdere ontwikkeling.
De aanwezigheid van archeologische sporen of resten in het plangebied kan echter nooit volledig worden uitgesloten. Mochten er tijdens de geplande werkzaamheden toch archeologische waarden worden aangetroffen, dan geldt er een meldingsplicht conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet uit juli 2016, bij het Ministerie van OCW (de Rijksdienst voor het Cultureel erfgoed: ARCHIS-meldpunt, telefoon 033-4227682), de gemeente Voorst of de provincie Gelderland.
Het westelijke tot zuidwestelijke deel van het plangebied behoudt zijn dubbelbestemming archeologie. Dit betekent dat wanneer hier in de toekomst bouw-/graafwerkzaamheden zullen gaan plaatsvinden, er voorafgaand ook een proefsleuvenonderzoek zal moeten worden uitgevoerd.
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets (www.dewatertoets.nl) is beoordeeld welke waterthema's in het plan relevant zijn.
De toets is op 3 april 2018 uitgevoerd (zie bijlage 5). Het Waterschap Vallei en Veluwe heeft beoordeeld dat er binnen het plangebied geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven.
Algemene aandachtspunten
Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct wordt afgevoerd naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.
Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken/draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.
Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen/randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen. De initiatiefnemer dient de beslisboom voor het afkoppelen van verhard oppervlak van het Waterschap Vallei en Veluwe toe te passen.
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In dit geval is van een dergelijk plan geen sprake. De kosten van dit bestemmingsplan en de uitvoering van de bouwplannen zijn voor rekening van initiatiefnemer. Evenals de kosten voor aanleg en beheer van de groensingels en eventuele planschade. Hiertoe is tussen de gemeente en initiatiefnemer een overeenkomst gesloten.
In dit hoofdstuk worden de regels van het plan nader toegelicht. Er wordt inzicht gegeven in de opbouw van de planregels, de gebruikte bestemmingen en de inzet van zogenaamde flexibiliteitsinstrumenten.
Een bestemmingsplan kent aan gronden een bestemming toe en verbindt regels aan deze bestemming. Deze regels betreffen het gebruik van de gronden, maar onder meer ook de bouwmogelijkheden. De regels zijn nader onder te verdelen in
In deze regels staan de begrippen verklaard, die in de planregels voorkomen en die om een nadere omschrijving vragen. Verder wordt aangegeven op welke wijze gemeten moet worden om bijvoorbeeld een goot- of bouwhoogte te bepalen.
Deze regels betreffen het hart van het bestemmingsplan. In de bestemmingsregels wordt aangegeven waarvoor en - zo nodig - hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. In dit plan komen de volgende bestemmingen voor:
Het komt regelmatig voor dat er twee functies op één perceel plaatsvinden, zoals bijvoorbeeld een leiding. In het geval dat er twee functies tegelijk op één perceel geregeld moeten worden in een bestemmingsplan wordt er wel gesproken van een 'dubbelbestemming'. In dit bestemmingsplan komen de volgende dubbelbestemmingen voor
De bestemmingsregels kennen een vaste opbouw in bestemmingsomschrijving (toegestaan gebruik), bouwregels, nadere eisen, afwijking van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijking van de gebruiksregels, omgevingsvergunning en wijzigingsbevoegdheden.
Bestaande situatie
In de bestemmingsregels, veelal de bouwregels, kan worden verwezen naar de bestaande situatie. Dit vindt veelal plaats om van het plan afwijkende maten en oppervlakten niet onder het overgangsrecht te plaatsen. De bestaande situatie is de situatie zoals deze naar voren komt uit de (digitale) gegevens van het gemeentelijk bouwdossier aangevuld met de GBKN, het kadaster, de luchtfoto's en de cyclomedia, zoals deze bestaan op het moment van het in werking treden van het plan.
De algemene regels hebben betrekking op alle bestemmingen in het plan. In plaats van bij elke bestemming dezelfde regels te plaatsen, kan gebruik worden gemaakt van een algemene regel. Zo zijn er algemene bouwregels, gebruiksregels, aanduidingsregels, afwijkingsregels en wijzigingsregels.
Anti-dubbeltelbepaling
De anti-dubbeltelbepaling is als algemene regel opgenomen. Hiermee blijven gronden, die eenmaal in aanmerking zijn genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, buiten beschouwing bij de beoordeling van latere bouwplannen.
Strijdig gebruik
In het verleden werd strijdig gebruik (gebruik in strijd met de bestemming) expliciet vermeld bij elke bestemming. Nu is dit strijdig gebruik bij wet (artikel 2.1 Wabo) verboden en wordt het niet langer vermeld in het bestemmingsplan. Al het gebruik dat niet past binnen de doeleindenomschrijving van de betreffende bestemming wordt daarom gezien als strijdig gebruik.
Algemene bouwregels
Hierin zijn de algemene regels opgenomen die betrekking hebben op de overschrijding van bouwgrenzen en het toelaten van bouwwerken met afwijkende maten.
Algemene gebruiksregels
Naar aanleiding van een uitspraak van de Raad van State is gebleken dat wonen in bijgebouwen is toegestaan als die niet expliciet is uitgesloten. Omdat dit niet gewenst is, wordt in deze specifieke gebruiksregel wonen in bijgebouwen uitgesloten.
Algemene afwijkings- en wijzigingsregels
Voor een beschrijving van de algemene afwijkings- en wijzigingsregels wordt verwezen naar de paragrafen 5.4.2 en 5.4.3.
Hieronder zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. De eerste regels beschermen een bestaand bouwwerk of gebruik dat afwijkt van de regels. De slotregels geven aan op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.
Deze bestemming geldt voor de agrarische gronden binnen het plangebied. De bestemmingsregeling is erop gericht om bestaande waarden te handhaven en eventueel te versterken. Binnen deze bestemming mag uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd. Dit mogen geen (bedrijfs)woningen of voorzieningen ten behoeve van de opslag van mest zijn. Andere bouwwerken zijn alleen toegestaan in de vorm van terreinafscheidingen tot een hoogte van maximaal 1 meter. Voor het beschermen van de landschappelijke waarden is een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden in het artikel opgenomen.
De bestemming Bedrijf is toegekend aan de bedrijfswoning, het kantoor, de bestaande werkplaats, het opslagterrein, de parkeerruimte en de nieuwe bedrijfshal. Voor de bestemming is gebruik gemaakt van een zogenaamde Staat van Bedrijfsactiviteiten (milieucategorieën). In zijn algemeenheid worden bedrijfsactiviteiten in categorie 1 en 2 van de standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten toegestaan, die als bijlage bij de regels is opgenomen (bijlage 2). De bestaande bedrijfsactiviteiten uit een hogere categorie, in dit geval die van een groothandel in vrachtauto's, inclusief import/export, vervoer en reparatie, wordt met een aanduiding specifiek bestemd. Dit betekent dat na eventuele bedrijfsbeëindiging in de toekomst uitsluitend een soortgelijk bedrijf is toegestaan of een bedrijf uit categorie 1 of 2 van de standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten. Daanaast blijft de aanduiding antennemast binnen de bestemming Bedrijf gehandhaafd.
Voorwaardelijke verplichting
In dit bestemmingsplan is gebruik gemaakt van een zogenaamde voorwaardelijke verplichting bij de bestemming Bedrijf. De wijziging van het bouwvlak en vergroting van de bedrijfsbestemming is toegestaan als er een ruimtelijke kwaliteitsimpuls tegenover staat in de vorm van de aanleg van beplanting. De kwaliteitsimpuls komt ten goede aan de verbetering van de landschappelijke en ecologische waarden van het gebied. Om deze onderlinge relatie tussen de mogelijkheden voor de bouw van de bedrijfshal en de kwaliteitsimpuls juridisch vast te leggen, is een voorwaardelijke verplichting opgenomen.
De bestemming Groen wordt gebruikt om het structurele groen te bestemmen. Vrijwel rondom het gehele bedrijfsterrein is de bestemming Groen opgenomen. Aan de oostzijde is voor de ontsluiting van het perceel een deel niet als zodanig bestemd.
Aan de zuidkant van de voormalige bedrijfswoning/het huidige kantoor is een pad toegestaan voor de ontsluiting van de zuidelijke deur van het kantoor.
Rond de nieuw te realiseren bedrijfswoning wordt de bestemming 'Tuin' gehanteerd. Gronden met deze bestemming dienen zoveel mogelijk onbebouwd te blijven. Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd en zijn alleen andere bouwwerken met een hoogte van maximaal 1 meter toegestaan. Het bouwen van overkappingen is niet toegestaan.
Om de archeologische waardevolle gebieden veilig te stellen, gelden er op gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 3' en 'Waarde - Archeologie - 5' beperkingen ten aanzien van het bouwen voor de met deze bestemming samenvallende bestemmingen. Bouwen is uitsluitend toegestaan indien uit onderzoek blijkt dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn of dat de waarden voldoende worden veilig gesteld. Daarnaast geldt er een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van bepaalde werken, geen bouwwerk zijnde, of van bepaalde werkzaamheden.
De regeling is niet van toepassing op bestaande bouwwerken voor zover ingeval van herbouw gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundamenten. In alle overige gevallen geldt een specifieke regeling. Deze regeling is van toepassing op het oprichten van nieuwe bebouwing groter dan 250 m² (bij de archeologische waarde 3) of 2500 m² (archeologie waarde 5) en dieper dan 30 cm onder maaiveld.
Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, is niet noodzakelijk voor werken en werkzaamheden die betrekking hebben op normaal beheer en onderhoud overeenkomstig de toegekende bestemming.
Flexibiliteit in een bestemmingsplan is handig om ervoor te zorgen dat een bestemmingsplan voldoende beleidsruimte biedt om ontwikkelingen in de toekomst mogelijk te maken. Deze ontwikkelingen zullen ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan vaak niet bekend zijn. Een bestemmingsplan zonder flexibiliteit kan te star zijn. Indien gebruik wordt gemaakt van de flexibiliteitbevoegdheden (art. 3.6, Wro), dienen in het bestemmingsplan zelf de grenzen te worden aangegeven door het stellen van nadere eisen, het verlenen van afwijkingen, het wijzigen van het plan of het uitwerken van een plan.
Deze bevoegdheid biedt de mogelijkheid af te wijken van een in het plan opgenomen regeling. Het is mogelijk van geval tot geval ruimtelijk relevante voorwaarden te stellen en belangen nader af te wegen. Een afwijking mag alleen op relatief ondergeschikte onderdelen betrekking hebben en mag niet tot een bestemmingswijziging leiden.
In dit bestemmingsplan zijn de volgende afwijkingsmogelijkheden opgenomen:
De algemene afwijkingsmogelijkheden mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
Meer ingrijpende functieveranderingen en meer ingrijpende afwijkingen van de regels kunnen mogelijk worden gemaakt met een in het bestemmingsplan op te nemen wijzigingsbevoegdheid. Dit mag er niet toe leiden dat de structuur en de ruimtelijke opzet van het plan ingrijpend wordt gewijzigd. De wijziging treedt in werking na de vaststelling van een afzonderlijk wijzigingsplan.
In dit bestemmingsplan zijn de volgende wijzigingsbevoegdheden opgenomen:
Het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan pleegt daarbij overleg met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het geding zijn.
In artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt bij lid 2 de mogelijkheid gegeven dat de Minister van Infrastructuur en Milieu kan aangeven onder welke omstandigheden of in welke gevallen geen overleg gevoerd hoeft te worden met de rijksdienst die betrokken is bij de zorg voor de ruimtelijke ordening. Na overleg met de betrokken departementen is besloten het overleg te beperken tot die zaken waarbij directe belangen aan de orde zijn. Aangezien er geen sprake is van directe rijksbelangen heeft er geen vooroverleg plaatsgevonden met het Rijk.
Met de provincie is een vergelijkbare afspraak gemaakt. Enkel wanneer er sprake is van een provinciaal belang is vooroverleg noodzakelijk. Het voorliggende plan is niet in strijd met enig provinciaal belang, waardoor er voor gekozen is geen vooroverleg te plegen. De provincie wordt in kennis gesteld van de start van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan.
Het vooroverleg met het waterschap heeft plaats gevonden via de website http://www.dewatertoets.nl. Hieruit is naar voren gekomen dat verder overleg niet noodzakelijk is. Ook het waterschap zal in kennis worden gesteld van de start van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan.
Met ingang van 6 dember 2018 heeft het ontwerpbestemmingsplan Kleine Enkweg 4, Voorst gedurende zes weken ter inzage gelegen. In deze periode was het voor een ieder mogelijk een zienswijze in te dienen en daarmee te reageren op de inhoud van het ontwerpbestemmingsplan. Gedurende de inzagetermijn zijn geen zienswijzen naar voren gebracht.