Plan: | Hallseweg 5, Klarenbeek |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0285.20257-VS00 |
De eigenaar van het perceel Hallseweg 5 in Klarenbeek heeft bij de gemeente Voorst een verzoek ingediend om de agrarische bestemming te wijzigen naar een woonbestemming. De eigenaar wil het perceel in gebruik nemen voor woondoeleinden zonder bedrijfsmatige agrarische activiteiten.
Het perceel valt onder de werking van het bestemmingsplan 'Buitengebied' en 'Buitengebied, eerste herziening'. Het perceel is bestemd als 'Agrarisch'. De dubbelbestemmingen die gelden voor het perceel zijn 'Waarde - Archeologie - 3', 'Waarde - Archeologie - 6' en 'Waarde - Landschap'. Het perceel ligt daarnaast in een gebied dat wordt aangeduid als 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied'. Daarnaast is een aanduiding opgenomen voor een klein agrarisch bedrijf.
Om het gebruik van het perceel voor woondoeleinden formeel mogelijk te maken is een bestemmingswijziging nodig. In het geldende bestemmingsplan is hiervoor de wijzigingsbevoegdheid 'Vervolgfunctie wonen' opgenomen. Aan deze wijzigingsbevoegheid wordt met dit plan toepassing gegeven.
Doel van dit wijzigingsplan is het planologisch mogelijk maken van het gebruik van het perceel Hallseweg 5 in Klarenbeek voor woondoeleinden.
De ligging van het plangebied is opgenomen in afbeelding 1 (zwarte cirkel). Het perceel ligt ten zuiden tussen de kernen Klarenbeek en Voorst in de nabijheid van de gemeentegrens. Afbeelding 2 is een luchtfoto van het perceel waarop de bebouwing duidelijk is te zien. In deze foto is met een rode lijn globaal het gedeelte van het agrarische perceel aangegeven waarvan de bestemming wordt gewijzigd naar een woonbestemming. Dit is gelijk aan het bestaande agrarische bouwvlak. De overige gronden behouden, net zoals in de bestaande situatie, de agrarische bestemming. Kadastraal is het perceel bekend als VOO00, sectie H, nummer 169.
Afbeelding 1 - ligging plangebied
Afbeelding 2 - luchtfoto perceel
In hoofdstuk 2 wordt een beschrijving gegeven van de bestaande en toekomstige situatie van het perceel en een ruimtelijke afweging van de voorgenomen ontwikkeling. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de ruimtelijke beleidskaders van diverse overheden. Vervolgens gaat hoofdstuk 4 in op de haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de gekozen planvorm en de juridische regeling. Ten slotte komen in het zesde hoofdstuk de resultaten van de procedure aan de orde.
Op het perceel Hallseweg 5 in Klarenbeek was in het verleden een agrarisch bedrijf gevestigd. De bedrijfsmatige agrarische activiteiten op het perceel zijn al geruime tijd beëindigd. De totale oppervlakte van gronden in eigendom van initiatiefnemer rondom de woning hebben een oppervlakte van ruim 1,1 hectare. Het perceel is landelijk gelegen tussen weilanden in het zuiden van de gemeente Voorst nabij de grens met de gemeente Brummen.
Binnen het bouwvlak worden de gronden gebruikt ten dienste van de woonboerderij (erf en tuin). De rest van de gronden rondom het bouwvlak zijn in gebruik als weiland.
Op het perceel zijn meerdere (voormalig agrarische) gebouwen aanwezig. De totale oppervlakte aan bijgebouwen bedraagt circa 500 m². In de directe omgeving van het plangebied liggen voornamelijk agrarische gronden afgewisseld met woonbestemmingen. Het meest nabijgelegen agrarische bouwvlak ligt op circa 250 meter afstand.
Dit wijzigingsplan voorziet enkel in om een omzetting van gebruik. Het perceel wordt met dit wijzigingsplan geschikt gemaakt voor woondoeleinden.
In 2017 heeft de eigenaar een omgevingsvergunning ontvangen voor het slopen en herbouwen van de woonboerderij op het perceel. Zowel in de huidige situatie als in de nieuwe situatie wordt de woonboerderij geschikt gemaakt voor dubbele bewoning. In het buitengebied is dit toegestaan. Planologisch gezien blijft er sprake van één woning.
Het nieuwbouwplan is vergund op basis van de huidige planologische situatie. Een wijziging naar gebruik voor woondoeleinden verandert hier niets aan. Zowel de bestaande woning als de vervangende woning mogen door deze wijzigingsprocedure in gebruik worden genomen als burgerwoning.
In het buitengebied is bij een reguliere woonbestemming 100 m² aan bijgebouwen toegestaan. Deze oppervlakte wordt op het perceel Hallseweg 5 in Klarenbeek ruimschoots overschreden. In de nieuwe situatie geldt als gevolg van het wijzigen van de agrarische bestemming naar een woonbestemming de saneringsregeling. Deze regeling houdt in dat er bij toekomstige sloop, er 50% van de gesloopte oppervlakte mag worden teruggebouwd.
In het bestemmingsplan Buitengebied (en Buitengebied, eerste herziening) is een wijzigingsbevoegdheid voor het college van burgemeester en wethouders opgenomen zodat zij de bestemming Agrarisch ten behoeve van de vervolgfunctie wonen (art. 3.7.4) kunnen wijzigen naar de bestemming Wonen. Om toepassing te kunnen geven aan de wijzigingsbevoegdheid moet worden voldaan aan een aantal voorwaarden:
Op het perceel Hallseweg 5 in Klarenbeek is geen agrarisch bedrijf meer actief. Het plan voldoet hiermee aan de eerste voorwaarde van de wijzigingsbevoegdheid.
De tweede voorwaarde gaat in op de milieuhygiënische inpasbaarheid van het perceel. De (agrarische) bedrijven in de omgeving van het perceel worden niet (extra) belemmerd in hun bedrijfsvoering na het wijzigen van de agrarische bestemming naar een woonbestemming op het perceel Hallseweg 5 in Klarenbeek. Meer hierover leest u in hoofdstuk 4.
De derde voorwaarde stelt dat het aantal woningen op het perceel niet mag toenemen. Het plan voldoet hieraan. Wel is voor het perceel een omgevingsvergunning verleend voor het slopen en herbouwen van een woonboerderij. Zowel de bestaande als de nieuwe woning wordt door twee huishoudens bewoond. Planologisch gezien blijft het echter één woning. Het aantal woningen op het perceel neemt niet toe.
Er zijn op het perceel bovendien geen nevenfuncties bekend met een oppervlakte groter dan 100 m². Ook aan de laatste voorwaarde wordt voldaan.
Verder geldt doorgaans dat er 100 m2 aan bijgebouwen is toegestaan bij woonbestemmingen. Als dit in de bestaande situatie wordt overschreden is dit toegestaan. Wel geldt de saneringsregeling bij sloop en nieuwbouw. Dit houdt in dat 50 % van de gesloopte oppervlakte mag worden teruggebouwd.
Op voorhand bestaan dan ook geen ruimtelijke bezwaren tegen het wijzigen van de agrarische bestemming naar een woonbestemming. Voor zowel de nieuwe eigenaren als de (directe) omgeving heeft het plan geen negatieve gevolgen.
In dit hoofdstuk wordt beknopt het belangrijkste ruimtelijke beleidskader beschreven op de verschillende overheidsniveaus (rijk, provincie, regionaal en gemeente).
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) in werking getreden. Deze visie geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. In de SVIR is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Hierin heeft zij gekozen voor thema's zoals concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. De rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid. Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR drie Rijksdoelen opgesteld: concurrentiekracht vergroten door de ruimtelijk-economische structuur van Nederland te versterken; de bereikbaarheid verbeteren; zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.
Voor de ruimtelijke ordening heeft dit geleid tot minder nationale belangen (van 39 naar 13) en eenvoudigere regelgeving. Hiermee is duidelijk het roer omgegooid, meer ruimte voor provincies en gemeenten om in te spelen op de eigen situatie. Dit komt voort vanuit de gedachte dat provincies en gemeenten beter weten wat er lokaal speelt en daardoor beter kunnen afwegen wat er in een gebied moet gebeuren. Dit biedt ook meer mogelijkheden voor burgers en bedrijven voor eigen initiatief en ontwikkeling.
Ladder duurzame verstedelijking
In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. De ladder kent drie treden die achter elkaar worden doorlopen.
Afbeelding 3 - schema Ladder voor duurzame verstedelijking
Met ingang van 1 juli 2017 is de nieuwe Ladder in werking getreden. Ongewijzigd hierin is dat in de toelichting op bestemmingsplannen de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden beschreven. De aard en omvang van de stedelijke ontwikkeling zijn bepalend voor de afbakening van het gebied waarbinnen de behoefte moet worden onderzocht. In de wet is bovendien toegevoegd dat bij een ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied goed gemotiveerd moet worden waarom deze niet in bestaand stedelijk gebied te realiseren is.
De Laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang van een stedelijke ontwikkeling vastgelegd. Of er wel of geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkelingen in relatie tot de omgeving.
Gezien de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling, zijn de SVIR en de (nieuwe) Ladder voor duurzame verstedelijking op onderliggend plan niet van toepassing. Er is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling zoals hierboven benoemd. Het Rijk heeft dan ook geen verdere bemoeienis met de planvorming. Nadere toetsing aan de ladder is om deze reden dan ook niet noodzakelijk.
De Omgevingsvisie Gelderland (vervanger van het streekplan en enkele andere structuurvisies)
is een integrale visie, niet alleen op het gebied van de ruimtelijke ordening, maar ook voor waterkwaliteit en veiligheid, bereikbaarheid, economische ontwikkeling, natuur en milieu, inclusief de sociale gevolgen daarvan. De opzet van de omgevingsvisie is opgehangen aan de termen dynamisch, mooi en divers. Gelderland is een dynamische provincie in een prachtige setting, met een grote diversiteit. Dynamisch duidt op economische ontwikkelingsaspecten als innovatie, duurzaamheid en bereikbaarheid. Mooi staat voor onze natuurdoelen en de kwaliteiten die we willen borgen en verder ontwikkelen. Divers gaat over het herkennen van de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en het koesteren van de regionale identiteit.
De planlocatie ligt in het Nationaal Landschap De Veluwe, deelgebied Twello. Ruimtelijke ontwikkelingen mogen geen afbreuk doen aan de Kernkwaliteiten van het landschap. In dit geval gaat het enkel om een wijziging van gebruik van Agrarisch naar Wonen. De Omgevingsvisie Gelderland doet op andere aspecten geen uitspraken die van toepassing zijn op de planlocatie.
Verder bevat de Omgevingsvisie Gelderland het belangrijke instrument de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik. Hierin staan kwaliteiten en doelen centraal, niet de regels. Dit houdt in dat bij bestemmingsplannen die voorzien in een stedelijke ontwikkeling er moet worden aangegeven hoe met de ladder is omgegaan wat betreft behoefte, bestaand stedelijk gebied en bereikbaarheid. Gezien de kleinschalige aard en omvang van onderliggend wijzigingsplan, is een afweging met de Gelderse ladder niet aan de orde.
De Omgevingsverordening Gelderland dient als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen. De verordening beperkt zich tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. Wanneer niet wordt voorzien in toevoeging van functies, zoals in voorliggend plan het geval is, gelden bovengenoemde eisen op voorhand niet als harde kaders. Voor de planlocatie stelt de Omgevingsverordening Gelderland dan ook geen regels. Daarnaast geldt dat bij het wijzigen van de agrarische bestemming naar een woonbestemming (waarbij geen sprake is van een toevoeging van het aantal woningen) dit niet wordt gezien als een nieuwe woonlocatie op basis waarvan de verordening regels stelt.
De gemeenten in de regio Stedendriehoek (met de steden Apeldoorn, Deventer en Zutphen) hebben gezamenlijk een regionale structuurvisie opgesteld. In de Regionale Structuurvisie heeft de regio Stedendriehoek ruimtelijk beleid ontwikkeld voor de lange termijn (2030). De doelstelling die hierbij luidt is het behoud en versterking van de samenhang en variatie in woon-, werk- en recreatiegebieden, met het gelijktijdig ontwikkelen van nieuwe kwaliteiten in water, natuur, landschap en landbouw. De Regionale Structuurvisie heeft de formele status van Intergemeentelijk Structuurplan. Dit betekent dat de structuurvisie richtinggevend is voor de ruimtelijke ontwikkeling. De Regionale Structuurvisie doet geen uitspraken over een bestemmingswijziging van Agrarisch naar Wonen.
Op 18 december 2017 heeft de gemeente Voorst de Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst (RTV) 'Kwaliteit, Verbinding en Duurzaamheid' vastgesteld. Deze Ruimtelijke Toekomstvisie is vooruitlopend op de nieuwe Omgevingswet (treedt naar verwachting in 2021 in werking) opgesteld. Met de nieuwe Omgevingswet moet een balans worden gevonden tussen enerzijds dynamiek en zekerheid anderzijds. Participatie speelt hierbij een belangrijk onderdeel. De rol van de overheid is namelijk aan het veranderen. Inwoners en ondernemers krijgen een steeds grotere rol in het ruimtelijk beleid. Met de nieuwe Omgevingswet krijgen initiatieven vanuit de samenleving waar mogelijk meer ruimte. De taak van de gemeente richt zich voornamelijk op het afwegen van alle belangen. De doelen worden uitgewerkt in de Uitvoeringsagenda Ruimtelijke Toekomstvisie. In de uitvoeringsagenda is gespecificeerd wat, met wie en op welke termijn de uitvoering plaatsvindt. De uitvoeringsagenda heeft, net zoals de samenleving, een dynamisch karakter. Beiden zijn continu onderhevig aan nieuwe ontwikkelingen en daarom wordt het document met enige regelmaat vernieuwd, aangevuld en geactualiseerd.
De RTV 'Kwaliteit, Verbinding en Duurzaamheid' heeft een dubbele doelstelling. Enerzijds zijn bij de totstandkoming van de RTV doelen bepaald met de samenleving en hoe deze behaald moeten worden. Aan de andere kant dient de visie ook als toetsingskader voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Centraal in het ruimtelijk beleid van de gemeente Voorst staat dan ook onze eigen identiteit.
Nieuwe ontwikkelingen moeten hierbij aansluiten en waar mogelijk versterken. Onder identiteit wordt verstaan: diversiteit en kwaliteit van de landschappen in de gemeente, de bijzondere monumenten en rijke cultuurhistorie, de dorpse schaal van de kernen, de menselijke maat en de krachtige sociale samenhang in de gemeente. Ook duurzaamheid maakt een onderdeel uit van de identiteit. Het gaat dan om de wens en de noodzaak om de ruimtelijke, economische en sociale kwaliteiten toekomstbestendig te maken. Op basis van de identiteit zijn in Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst de volgende thema's geformuleerd:
Het plangebied ligt in het Zuidelijke Overgangsgebied. Dit is een gebied dat ligt tussen de landgoederenzone van Twello en Brummen. In dit landschap is afwisselend sprake van openheid en beslotenheid. De grondgebonden landbouw in combinatie met verbrede landbouw. gerelateerd aan de recreatieve potenties van het gebied staat in dit gebied centraal. Verder is er ruimte voor natuurontwikkeling en waterberging langs de Voorsterbeek.
Dit plan voorziet enkel in een bestemmingswijziging van Agrarisch naar Wonen. Het creëert geen nieuwe bebouwingsmogelijkheden. Gezien de aard van het plan mag aangenomen worden dat dit past binnen de uitgangspunten zoals geformuleerd in de Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst.
In het bestemmingsplan Buitengebied (en Buitengebied, eerste herziening) is onder artikel 3.7.4 een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het college van burgemeester en wethouders, waarmee de bestemming Agrarisch ten behoeve van de vervolgfunctie wonen gewijzigd kan worden in de bestemming Wonen. Daarbij gelden de volgende voorwaarden:
De situatie op het perceel Hallseweg 5 in Klarenbeek voldoet aan de voorwaarden zoals hierboven geformuleerd. Dit is eerder in paragraaf 2.3 aan bod gekomen en toegelicht. Het plan voldoet aan de uitgangspunten om toepassing te geven aan de wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van de vervolgfunctie 'Wonen'.
Bij ruimtelijke ingrepen moet worden onderbouwd of het voornemen 'redelijkerwijs uitvoerbaar' is. In dit hoofdstuk wordt per aspect (milieu, flora en fauna, archeologie, watertoets en economie) aangegeven in hoeverre het plan uitvoerbaar is.
Als gevolg van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan onderzoek te worden verricht naar de geschiktheid van de gronden voor het beoogde doel. In het geval van een verontreiniging moet de mate van de omvang ervan worden vastgesteld, zodat beoordeeld kan worden of - en zo ja welke - kosten gemoeid zijn met het verwijderen of verminderen van die verontreiniging, zodat voldaan wordt aan de eisen van de milieuwetgeving.
Dit wijzigingsplan voorziet in de wijziging van de agrarische bestemming naar een woonbestemming. Een verkennend bodemonderzoek wordt daarom niet noodzakelijk geacht. De bodemgesteldheid vormt daarom geen belemmering voor het voorgenomen wijzigingsplan.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Hieronder wordt verstaan het aanbrengen van voldoende ruimte tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen de milieubelastende en milieugevoelige functies.
Zowel een burgerwoning als een bedrijfswoning worden beiden aangemerkt als een geurgevoelig object. Daarom moet bij dit wijzigingsplan beoordeeld worden of er door de wijziging geen (agrarische) bedrijven in de omgeving worden belemmerd en of er aan de Hallseweg 5 in Klarenbeek sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Afbeelding 4 - uitsnede bestemmingsplankaart Buitengebied
Uit afbeelding 4 is op te maken dat in de directe omgeving van het plangebied voornamelijk woonbestemmingen zijn gelegen. De afstand ten opzichte van het meest nabijgelegen agrarische bouwvlak bedraagt circa 250 meter.
Artikel 4, lid 1 van de Wet geurhinder en veehouderij zegt het volgende:
De afstand tussen een veehouderij waar dieren worden gehouden van een diercategorie waarvoor niet bij ministeriële regeling een geuremissiefactor is vastgesteld, en een geurgevoelig object bedraagt:
Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen een burgerwoning en een bedrijfswoning, beiden worden aangemerkt als een geurgevoelig object. Om deze reden is bovenstaande regeling ook van toepassing op voorliggend wijzigingsplan.
De afstand tussen het plangebied en meest nabijgelegen agrarische bouwvlak bedraagt circa 250 meter. Er wordt voldaan aan de afstand die gesteld wordt vanuit milieu. Het omzetten van agrarische bouwvlak naar een woonbestemming op het perceel Hallseweg 5 in Klarenbeek leidt dan ook niet tot (extra) beperkingen voor (agrarische) bedrijvigheid in de omgeving.
Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen of wijzigingsplannen rekening gehouden moet worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Door Artikel 76 Wgh is het bij de vaststelling van een bestemmingsplan of wijzigingsplan verplicht, om bij de gronden die behoren tot een geluidszone, de grenswaarden in acht te nemen wat betreft de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen zoals woningen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan of wijzigingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.
Het plangebied is gesitueerd in het buitengebied, ten zuidoosten van de kern Klarenbeek en ten zuidwesten van het dorp Voorst. Er vindt bij dit plan enkel een wijziging in gebruik plaats, er worden geen nieuwe bouwmogelijkheden gecreëerd. Een nadere toetsing aan de Wet geluidhinder voor vaststelling van het wijzigingsplan is zodoende niet nodig.
De eisen voor de kwaliteit van de buitenlucht zijn sinds november 2007 vastgelegd in de Wet milieubeheer, in titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen (ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'). In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat de Wet luchtkwaliteit bestaat uit in Europees verband vastgestelde normen voor maximumconcentraties voor een aantal luchtvervuilende stoffen. In Nederland kunnen met name fijnstof (PM10) en stikstofoxiden (NO2) problemen opleveren met betrekking tot overschrijding van de grenswaarden. Fijnstof wordt grotendeels veroorzaakt door grote industriële bronnen en het wegverkeer, NO2 wordt voornamelijk veroorzaakt door wegverkeer. Indien het uitoefenen van bevoegdheden zoals het vaststellen van bestemmingsplannen of het afwijken van het bestemmingsplan op grond van artikel 2.12 lid 1 sub a onder 1 van de Wabo gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen bestuursorganen die bevoegdheden uitoefenen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:
Sinds 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht. Volgens het NSL draagt een project 'niet in betekenende mate' (Nibm) bij zo lang de concentratie fijnstof of stikstofdioxide niet meer dan 3% bedraagt. Volgens de regeling Nibm wordt die grens pas overschreden bij bijvoorbeeld woningbouwprojecten van meer dan 1500 woningen of kantoorlocaties met meer dan 100.000 m2 bruto vloeroppervlak. Voor ontwikkelingen die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeft niet te worden getoetst aan de grenswaarden.
Het wijzigingsplan heeft niet één van bovenstaande ontwikkelingen tot gevolg. Geconcludeerd mag worden dat de luchtkwaliteit 'niet in betekenende mate' zal verslechteren. Om die reden hoeft niet verder op het aspect luchtkwaliteit te worden ingegaan.
Het aspect externe veiligheid draait om het beheersen van de risico's bij transport, opslag en gebruik van gevaarlijke stoffen. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire (chemische fabriek, lpg-tankstation) en de mobiele (vervoer gevaarlijke stoffen) bronnen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen groepsrisico (GR) en plaatsgebonden risico (PR). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten.
Van belang is het uitvoeringsprogramma externe veiligheid van de provincie Gelderland. Een belangrijk product dat hieruit voortvloeit is de zogeheten Gelderse risicokaart.
Afbeelding 5 - uitsnede Gelderse risicokaart
Zoals op afbeelding 5 is te zien loopt er ten zuiden van het plangebied een buisleiding (circa 100 meter afstand). Dit wijzigingsplan voorziet enkel in een wijziging van gebruik. De ruimtelijke situatie verandert niet door dit plan. Bovendien is er geen sprake van een toename van het aantal personen en/of kwetsbare objecten op het perceel. Het aspect externe veiligheid vormt zodoende geen belemmering voor het wijzigingsplan.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient de natuurwetgeving beschouwd te worden. Deze wetgeving richt zich op twee hoofdthema's. Het gaat hierbij om de bescherming van natuurgebieden (gebiedsbescherming) en de bescherming van plant- en diersoorten (soortbescherming).
De nieuwe Wet natuurbescherming vervangt vanaf 1 januari 2017 drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Doel van de nieuwe Wet natuurbescherming is drieledig:
In tegenstelling tot de Natuurbeschermingswet 1998 is de bescherming van Beschermde Natuurmonumenten komen te vervallen in de nieuwe Wet natuurbescherming. De wet gaat in op gebiedsbescherming (Natura 2000-gebieden of Nationaal Natuurnetwerk) en op soortbescherming.
De Wet natuurbescherming heeft de verbodsbepaling uit de Flora- en faunawet overgenomen dat activiteiten die schadelijk zijn voor beschermde dier- en plantsoorten, verboden zijn. De verboden activiteiten zijn het op enige wijze verwijderen van beschermde inheemse planten van hun groeiplaats, een beschermde inheemse soort opzettelijk te verontrusten en/of nesten, holen of andere vaste rust- en verblijfplaatsen van deze dieren te verstoren. Opzettelijk verstoren van vogels is in sommige situaties wel toegestaan. Verstoren zonder dat er van tevoren een goed onderzoek naar beschermde soorten is uitgevoerd blijft strafbaar.
De locatie ligt niet in een beschermd natuurgebied. Binnen de planlocatie is de aanwezigheid van bijzondere soorten niet bekend. Omdat de bestemmingswijziging enkel gaat om een wijziging van het gebruik en niet om bouw en sloop is geen verder ecologisch onderzoek uitgevoerd.
De bescherming van de aanwezige en de te verwachten archeologische waarden door bodemverstorende activiteiten was in de Monumentenwet 1988 geregeld. Echter is deze wet per 1 juli 2016 vervallen. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet en deze treedt in 2021 in werking. Tot die tijd zijn de artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar deze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. Hierbij wordt uitgegaan van het zo vroeg mogelijk betrekken van de archeologische waarden in het ruimtelijke ordeningsproces.
Specifiek voor het bestemmingsplan is hierop artikel 38a van de Monumentenwet van toepassing: “De gemeenteraad houdt bij de vaststelling van een bestemmingsplan of een beheersverordening als bedoeld in artikel 3.1, onderscheidenlijk artikel 3.38, van de Wet ruimtelijke ordening en bij de bestemming van de in het plan begrepen grond, rekening met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten”.
De archeologische waarden zijn in het moederplan Buitengebied vertaald naar dubbelbestemmingen. Het perceel kent twee archeologische waarden (3 en 6). De voorschriften die bij deze waarden horen worden met dit wijzigingsplan overgenomen. Bij toekomstige ontwikkelingen op het perceel moet ook het archeologische aspect worden bekeken.
Op het perceel vinden met dit wijzigingsplan geen ingrepen plaats, het betreft enkel een wijziging in gebruik. De agrarische bestemming wijzigt naar een woonbestemming. Om deze reden is voor deze ruimtelijke procedure geen archeologisch onderzoek vereist.
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets (www.dewatertoets.nl) kan beoordeeld worden welke waterthema's in het plan relevant zijn.
De toets is op 6 maart 2018 uitgevoerd (zie bijlage 1, Watertoets). Het plan is, vanuit de waterhuishouding bezien, voor het waterschap beperkt van belang. De motivatie daarvoor is dat plannen zonder (nieuwe) ontwikkelingsmogelijkheden, zoals functiewijzigingen en actualisaties, nauwelijks tot geen effect hebben op de waterhuishouding. Dit betekent dat geen essentiële waterbelangen worden geraakt en het waterschap op basis daarvan een positief water advies geeft.
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In dit geval is van een dergelijk plan geen sprake. Kosten voor het wijzigingsplan, uitvoering van eventuele toekomstige bouwplannen en eventuele planschade zijn voor rekening van de initiatiefnemer.
Dit wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het wijzigingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast.
Aan het plangebied is op de verbeelding de bestemming Wonen toegekend aan het bestaande agrarische bouwvlak. Conform de systematiek van het moederplan Buitengebied is de woonbestemming tevens het bouwvlak. De reguliere bouwregels voor de bestemming Wonen blijven gelden. Dit betekent maximaal één woning per bouwvlak met een maximale inhoud van 750 m³. De nok- en goothoogtes mogen respectievelijk 10 en 4 meter bedragen. De gronden rondom de woonbestemming behouden de agrarische bestemming waarbij de oorspronkelijke waarden uit het moederplan Buitengebied zijn overgenomen.
In toekomstige situaties van sloop- en nieuwbouw geldt de saneringsregeling. Deze regeling houdt in dat bij sloop 50% van het gesloopte oppervlakte mag worden teruggebouwd.
De verschillende dubbelbestemmingen 'Waarde - Landschap', 'Waarde - Archeologie - 3' en 'Waarde - Archeologie - 6' zijn in het wijzigingsplan overgenomen. Daarnaast vindt ook de gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied' navolging in dit wijzigingsplan. Deze dubbelbestemmingen en de gebiedsaanduiding gelden in de geldende bestemmingsplannen voor de locatie en dienen ter bescherming en veiligstelling van archeologische en landschappelijke waarden.
Het wijzigingsplan kent geen op zich staande regels. De geldende regels uit de bestemmingsplannen 'Buitengebied' en 'Buitengebied, eerste herziening' zijn onverkort van toepassing op dit wijzigingsplan.
Het ontwerpwijzigingsplan heeft met ingang van 22 maart 2018 gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegen. Tijdens de inzagetermijn zijn belanghebbenden in de gelegenheid gesteld een zienswijze over het plan naar voren te brengen. Hier is geen gebruik van gemaakt.