direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Klarenbeekseweg 36, Voorst
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0285.20253-VS00

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Initiatiefnemers hebben bij de gemeente Voorst een verzoek ingediend om de agrarische bestemming te wijzigen naar een woonbestemming. Het perceel valt onder de werking van het bestemmingsplan 'Buitengebied' en heeft daarin de bestemming 'Agrarisch'. Daarnaast gelden de dubbelbestemmingen 'Waarde - Landschap' en 'Waarde - Archeologie - 5'. Verder ligt het perceel in een gebied dat wordt aangeduid als 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied'.

Er is geen agrarisch bedrijf meer actief op het perceel. Initiatiefnemers hebben het perceel aangekocht en willen het in gebruik nemen als burgerwoning. Om dit gebruik formeel mogelijk te maken, moet de bestemming van het perceel worden gewijzigd. Dit is mogelijk door toepassing te geven aan de wijzigingsbevoegdheid 'Vervolgfunctie Wonen' die in het bestemmingsplan Buitengebied is opgenomen.

1.2 Doel van het wijzigingsplan

Doel van dit wijzigingsplan is het planologisch mogelijk maken van het gebruik van het perceel Klarenbeekseweg 36 in Voorst voor woondoeleinden.

1.3 Ligging plangebied

De situering van het plangebied is opgenomen in afbeelding 1 (rode cirkel). Het perceel ligt in het buitengebied ten westen van de kern van Voorst. Een luchtfoto van het perceel is weergegeven in afbeelding 2. De gronden zijn kadastraal bekend als VOO00, sectie H, nummers 526, 574 en 703.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20253-VS00_0001.jpg"
Afbeelding 1 - ligging plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20253-VS00_0002.jpg"
Afbeelding 2 - luchtfoto

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt een beschrijving gegeven van de bestaande en toekomstige situatie van het perceel en een ruimtelijke afweging van de voorgenomen ontwikkeling. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de ruimtelijke beleidskaders van diverse overheden. Vervolgens gaat hoofdstuk 4 in op de haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de gekozen planvorm en de juridische regeling. Ten slotte komen in hoofdstuk 6 de resultaten van de procedure aan de orde.

Hoofdstuk 2 Bestaande en toekomstige situatie

2.1 Bestaande situatie

Op het perceel Klarenbeekseweg 36 in Voorst was in het verleden een agrarisch bedrijf actief. De huidige bedrijfswoning met opstallen is gelegen op een perceel van circa 5.360 m².

Het agrarische bedrijf op het perceel Klarenbeekseweg 36 is niet meer actief, zodoende worden de gronden rondom de boerderij gebruikt als erf en tuin. Naast de voormalige bedrijfswoning zijn er verschillende opstallen aanwezig op het perceel. Ten noordwesten van de woning staat een voormalige rundveestal van ca. 590 m2 en een kapschuur/jongvee/varkensstal ten westen van 534 m2. Daarnaast bevindt zich er op het erf nog een opslagschuur (144 m2) en houthok (23 m2). De gezamenlijke oppervlakte van deze bijgebouwen bedraagt circa 1.300 m2.

De omgeving van het plangebied wordt gekenmerkt door agrarische gronden en burgerwoningen. Er liggen verschillende woningen met woonbestemmingen in de omgeving. Op ruim 500 meter is het dichtstbijzijnde agrarische bedrijf gelegen.

2.2 Toekomstige situatie

Er verandert door dit plan in feitelijk gebruik weinig aan het gebruik van het perceel. Het betreft enkel een omzetting in formeel toegestaan gebruik. Het toegestane gebruik als bedrijfswoning wordt gewijzigd naar burgerwoning. De totale oppervlakte aan bebouwing op het perceel blijft gelijk. Rondom het erf blijft, zoals in de huidige situatie, sprake van agrarisch gebruik.

De huidige bedrijfswoning maakte onderdeel uit van een voormalig agrarisch bedrijf. De voormalige bedrijfsgebouwen dateren uit de jaren '70 en '80 van de vorige eeuw. Achter de woning bevindt zich nog een wat ouder bedrijfsgebouw.

In het buitengebied is bij een woonbestemming 100 m2 aan bijgebouwen toegestaan. Aan de Klarenbeekseweg 36 wordt deze oppervlakte overschreden. In de nieuwe situatie geldt als gevolg van het wijzigen van de bestemming 'Agrarisch' naar 'Wonen' de saneringsregeling. Dit houdt in dat er bij toekomstige sloop, er 50% van het gesloopte oppervlakte mag worden teruggebouwd.

2.3 Ruimtelijke afweging

De ruimtelijke situatie verandert, zoals eerder vermeld, nauwelijks. Zowel de bedrijfswoning als de bijgebouwen op het perceel blijven vooralsnog behouden. In het bestemmingsplan Buitengebied is een wijzigingsbevoegdheid voor het college van burgemeester en wethouders opgenomen, zodat zij de bestemming Agrarisch ten behoeven van de vervolgfunctie Wonen (art. 3.7.4) kunnen wijzigen naar de bestemming Wonen. Hierbij dient in acht te worden genomen dat:

  • wijziging uitsluitend is toegestaan indien er sprake is van algehele beëindiging van een ter plaatse gevestigd agrarisch bedrijf;
  • de vervolgfunctie dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn;
  • het aantal woningen mag niet toenemen;
  • indien er sprake is van reeds bestaande nevenfuncties met een oppervlakte groter dan 100 m² wordt deze aangeduid met een op de nevenfunctie toegesneden functieaanduiding.

Op het perceel wordt geen agrarisch bedrijf meer uitgeoefend. De bestaande milieumelding die nog op het perceel rust (voor het houden van vee) is schriftelijk ingetrokken. Zodoende bestaat de behoefte om de bedrijfswoning te wijzigen naar een burgerwoning. Met deze wijziging is er geen sprake van een toename van het aantal woningen.

De vervolgfunctie wonen is milieuhygiënisch inpasbaar, er zijn geen bedrijven in de omgeving die (extra) belemmerd worden door het toekennen van een woonbestemming aan het perceel de Klarenbeekseweg 36 in Voorst. Verder geldt doorgaans dat er 100 m² aan bijgebouwen is toegestaan bij een reguliere woonbestemming. Indien in die bestaande situatie meer dan 100 m² aan bebouwing aanwezig is, dan is dit toegestaan. Wel geldt de saneringsregeling bij sloop en nieuwbouw. Dit houdt in dat 50% van het gesloopte oppervlakte mag worden teruggebouwd.

Op voorhand bestaan dan ook geen ruimtelijke bezwaren tegen het wijzigen van de bestemming. Een bestemmingswijziging naar Wonen heeft geen negatieve gevolgen voor de omgeving.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt beknopt het belangrijkste ruimtelijke beleidskader beschreven op de verschillende overheidsniveaus (rijk, provincie, regionaal en gemeente).

3.2 Rijksbeleid

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) in werking getreden. Deze visie geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. In de SVIR is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Hierin heeft zij gekozen voor thema's zoals concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. De rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid. Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR drie Rijksdoelen opgesteld: concurrentiekracht vergroten door de ruimtelijk-economische structuur van Nederland te versterken; de bereikbaarheid verbeteren; zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

Voor de ruimtelijke ordening heeft dit geleid tot minder nationale belangen (van 39 naar 13) en eenvoudigere regelgeving. Hiermee is duidelijk het roer omgegooid, meer ruimte voor provincies en gemeenten om in te spelen op de eigen situatie. Dit komt voort vanuit de gedachte dat provincies en gemeenten beter weten wat er lokaal speelt en daardoor beter kunnen afwegen wat er in een gebied moet gebeuren. Dit biedt ook meer mogelijkheden voor burgers en bedrijven voor eigen initiatief en ontwikkeling.

Ladder duurzame verstedelijking

In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden.

Met ingang van 1 juli 2017 is de nieuwe Ladder in werking getreden. Ongewijzigd hierin is dat in de toelichting op bestemmingsplannen de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden beschreven. De aard en omvang van de stedelijke ontwikkeling zijn bepalend voor de afbakening van het gebied waarbinnen de behoefte moet worden onderzocht. In de wet is bovendien toegevoegd dat bij een ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied goed gemotiveerd moet worden waarom deze niet in bestaand stedelijk gebied te realiseren is.

De Laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang van een stedelijke ontwikkeling vastgelegd. Of er wel of geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkelingen in relatie tot de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20253-VS00_0003.jpg"

Afbeelding 3 - schema Ladder voor duurzame verstedelijking

Gezien de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling, zijn de SVIR en de (nieuwe) Ladder voor duurzame verstedelijking op onderliggend plan niet van toepassing. Er is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling zoals hierboven benoemd. Het Rijk heeft dan ook geen verdere bemoeienis met de planvorming. Nadere toetsing aan de ladder is om deze reden dan ook niet noodzakelijk.

3.3 Provinciaal beleid

De Omgevingsvisie Gelderland (vervanger van het streekplan en enkele andere structuurvisies) is een integrale visie, niet alleen op het gebied van de ruimtelijke ordening, maar ook voor waterkwaliteit en veiligheid, bereikbaarheid, economische ontwikkeling, natuur en milieu, inclusief de sociale gevolgen daarvan. De opzet van de Omgevingsvisie is opgehangen aan de termen dynamisch, mooi en divers. Gelderland is een dynamische provincie in een prachtige setting, met een grote diversiteit. Dynamisch duidt op economische ontwikkelingsaspecten als innovatie, duurzaamheid en bereikbaarheid. Mooi staat voor de natuurdoelen en de kwaliteiten die de provincie wil borgen en verder wil ontwikkelen. Divers gaat over het herkennen van de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en het koesteren van de regionale identiteit.

De Omgevingsvisie Gelderland bevat het belangrijke instrument de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik. Hierin staan kwaliteiten en doelen centraal, niet de regels. Dit houdt in dat bij bestemmingsplannen die voorzien in een stedelijke ontwikkeling er moet worden aangegeven hoe met de ladder is omgegaan wat betreft behoefte, bestaand stedelijk gebied en bereikbaarheid. Gezien de kleinschalige aard en omvang van onderliggend wijzigingsplan, is een afweging met de Gelderse ladder niet aan de orde.

De Omgevingsverordening Gelderland dient als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen. De verordening beperkt zich tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. Wanneer niet wordt voorzien in toevoeging van functies, zoals in voorliggend plan het geval is, gelden bovengenoemde eisen op voorhand niet als harde kaders. Voor de planlocatie stelt de Omgevingsverordening Gelderland dan ook geen regels. Daarnaast geldt dat bij het wijzigen van de agrarische bestemming naar woonbestemming (waarbij de voormalige bedrijfswoning in gebruik wordt genomen als burgerwoning zonder een toename van het aantal woningen) dit niet wordt gezien als een nieuwe woonlocatie op basis waarvan de verordening regels stelt.

3.4 Regionaal beleid

3.4.1 Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030

De gemeenten in de regio Stedendriehoek (met de steden Apeldoorn, Deventer en Zutphen) hebben gezamenlijk een regionale structuurvisie opgesteld. In de Regionale Structuurvisie heeft de regio Stedendriehoek ruimtelijk beleid ontwikkeld voor de lange termijn (2030). De doelstelling die hierbij luidt is het behoud en versterking van de samenhang en variatie in woon-, werk- en recreatiegebieden, met het gelijktijdig ontwikkelen van nieuwe kwaliteiten in water, natuur, landschap en landbouw. De Regionale Structuurvisie heeft de formele status van Intergemeentelijk Structuurplan. Dit betekent dat de structuurvisie richtinggevend is voor de ruimtelijke ontwikkeling. De Regionale Structuurvisie doet geen uitspraken over een bestemmingswijziging van Agrarisch naar Wonen.

3.5 Gemeentelijk beleid

3.5.1 Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst

De raad van de gemeente Voorst heeft op 18 december 2017 de Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst (RTV) vastgesteld.

Met deze Ruimtelijke Toekomstvisie loopt de gemeente vooruit op de nieuwe Omgevingswet. Participatie heeft een hoofdrol gespeeld bij de totstandkoming van de Ruimtelijke Toekomstvisie. Dit heeft geleid tot een Ruimtelijke Toekomstvisie die een tweeledig doel heeft:

  • met de samenleving ambities bepalen en ruimte bieden om deze gezamenlijk te realiseren;
  • daarnaast fungeert de visie ook als toetsingskader voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.


De visie kenmerkt zich door een combinatie van inhoud én manier van werken. De visie focust op het behoud en versterken van onze identiteit en geeft ruimte om het gesprek met de samenleving aan te gaan. Vanuit deze visie wordt gewerkt aan het opstellen van een agenda voor de komende jaren, die tussentijds wordt aangepast en herijkt als veranderende omstandigheden daarom vragen.

De visie constateert dat een belangrijk deel van de lokale economie direct is verbonden met het landelijk gebied (veeteelt, land- en tuinbouw, landgoederen, recreatie en horeca). Het Voorster landschap is letterlijk en figuurlijk de drager van haar gemeenschap.

De locatie is gelegen in het deelgebied 'Zuidelijk overgangsgebied' met daarin een overgangsgebied naar de landgoederen in de gemeente Brummen, dat veel kansen biedt voor extensieve landbouw en natuurontwikkeling. Vanuit de achtergrond dat in de agrarische sector voortdurende schaalvergrotingen aan de orde zijn, dreigt er tegelijkertijd leegstand voor een deel van de overbodig geworden bedrijfsgebouwen. Een oplossing is dat leegstaande boerderijen en stallen in het buitengebied een nieuwe bestemming krijgen die goed is in te passen in het landschap.

Er wordt op deze locatie een nieuwe invulling gegeven aan een voormalig agrarisch bedrijf met de bestemming wonen. Op de gebouwen is de saneringsregeling van toepassing.

3.5.2 Bestemmingsplan Buitengebied

In het bestemmingsplan Buitengebied (en Buitengebied, eerste herziening) is onder artikel 3.7.4 een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het college van burgemeester en wethouders, waarmee de bestemming Agrarisch ten behoeven van de vervolgfunctie wonen gewijzigd kan worden in de bestemming Wonen. Daarbij gelden de volgende voorwaarden:

  • wijziging is uitsluitend toegestaan indien er sprake is van algehele beëindiging van een ter plaatse gevestigd agrarisch bedrijf;
  • de vervolgfunctie dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn;
  • het aantal woningen mag niet toenemen;
  • indien er sprake is van reeds bestaande nevenfuncties met een oppervlakte groter dan 100 m2 wordt deze aangeduid met een op de nevenfunctie toegesneden functieaanduiding.


Zoals uit de ruimtelijke afweging (paragraaf 2.3) al naar voren kwam, voldoet het voorliggend plan aan de uitgangspunten om medewerking te verlenen aan de wijzigingsbevoegdheid ten behoeven van de vervolgfunctie 'Wonen'.

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden en onderzoek

4.1 Inleiding

Bij ruimtelijke ingrepen moet worden onderbouwd of het voornemen 'redelijkerwijs uitvoerbaar' is. In dit hoofdstuk wordt per aspect (milieu, flora en fauna, archeologie, watertoets en economie) aangegeven in hoeverre het plan uitvoerbaar is.

4.2 Milieuaspecten

4.2.1 Bodem

Als gevolg van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan onderzoek te worden verricht naar de geschiktheid van de gronden voor het beoogde doel. In het geval van een verontreiniging moet de mate van de omvang ervan worden vastgesteld, zodat beoordeeld kan worden of - en zo ja welke - kosten gemoeid zijn met het verwijderen of verminderen van die verontreiniging, zodat voldaan wordt aan de eisen van de milieuwetgeving.

In dit plan vindt geen sloop en nieuwbouw plaats, de bestaande bebouwing krijgt de bestemming 'Wonen'. Een verkennend bodemonderzoek wordt dan ook niet noodzakelijk geacht. Dit aspect vormt dan ook geen belemmeringen voor het voorgenomen wijzigingsplan.

4.2.2 Milieuzonering

De ruimtelijke ordening en het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Hieronder wordt verstaan het aanbrengen van voldoende ruimte tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen de milieubelastende en milieugevoelige functies.

Zowel een burgerwoning als een bedrijfswoning wordt aangemerkt als een hindergevoelig object. Daarom moet bij dit wijzigingsplan beoordeeld worden of er door de wijziging geen bedrijven worden belemmerd in hun ontwikkelingsmogelijkheden en of in de nieuwe burgerwoning Klarenbeekseweg 36 wel sprake is van een goed woon- een leefklimaat.

Het volgende bedrijf is in de omgeving van het plangebied aanwezig:

  • Agrarisch bedrijf (fokken en ouden van varkens) aan de Watergatstraat 7a.

De afstand tussen de nieuwe burgerwoning en de stal van het agrarisch bedrijf bedraagt ca. 560 meter. De afstand tussen de beide bestemmingsgrenzen is in de nieuwe situatie ca. 460 meter.

De grootste minimale afstand die gesteld wordt in de brochure Bedrijven en milieuzoneringen is die voor het onderdeel geur. Er wordt voldaan aan de minimale afstand van 200 meter voor geurhinder. Omdat ook wordt voldaan aan de minimale afstanden voor andere milieuonderdelen kan eveneens een goed woon- en leefklimaat worden gegarandeerd.

Daarnaast wordt het pand Klarenbeekseweg 36 voor geurhinder beschouwd als een voormalige veehouderij, welke geen extra bescherming behoeft (artikel 3, lid 2 Wet geurhinder en veehouderij). Het omzetten van de voormalige bedrijfswoning naar een burgerwoning aan de Klarenbeekseweg 36 leidt dan niet tot extra beperkingen voor omliggende (agrarische) bedrijven.

4.2.3 Geluid

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen of wijzigingsplannen rekening gehouden moet worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Door Artikel 76 Wgh is het bij de vaststelling van een bestemmingsplan of wijzigingsplan verplicht, om bij de gronden die behoren tot een geluidszone, de grenswaarden in acht te nemen wat betreft de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen zoals woningen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan of wijzigingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.

Het plangebied is gesitueerd buiten de bebouwde kom, ten westen van de dorpskern Voorst. In de directe nabijheid bevindt zich geen industriële bedrijvigheid. Ten zuidwesten op meer dan 500 meter bevindt zich het spoortracé tussen Apeldoorn en Zutphen.

Er is sprake van een bestaande situatie, de bedrijfswoning wordt gewijzigd naar een burgerwoning. Er vindt bij dit plan enkel een wijziging in toegestaan gebruik plaats, er worden geen nieuwe bouwmogelijkheden gecreëerd. Een nadere toetsing aan de Wet geluidhinder voor vaststelling van het plan is zodoende niet nodig.

4.2.4 Luchtkwaliteit

De eisen voor de kwaliteit van de buitenlucht zijn sinds november 2007 vastgelegd in de Wet milieubeheer, in titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen (ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'). In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat de Wet luchtkwaliteit bestaat uit in Europees verband vastgestelde normen voor maximum concentraties voor een aantal luchtvervuilende stoffen. In Nederland kunnen met name fijnstof (PM10) en stikstofoxiden (NO2) problemen opleveren met betrekking tot overschrijding van de grenswaarden. Fijnstof wordt grotendeels veroorzaakt door grote industriële bronnen en het wegverkeer, NO2 wordt voornamelijk veroorzaakt door wegverkeer. Indien het uitoefenen van bevoegdheden zoals het vaststellen van bestemmingsplannen of het afwijken van het bestemmingsplan op grond van artikel 2.12 lid 1 sub a onder 3 van de Wabo gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen bestuursorganen die bevoegdheden uitoefenen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:

  • het bestemmingsplan c.q. de afwijking niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden;
  • de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan c.q. de afwijking per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft;
  • het bestemmingsplan c.q. de afwijking niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen.

Sinds 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht. Volgens het NSL draagt een project 'niet in betekenende mate' (Nibm) bij zo lang de concentratie fijnstof of stikstofdioxide niet meer dan 3% bedraagt. Volgens de regeling Nibm wordt die grens pas overschreden bij bijvoorbeeld woningbouwprojecten van meer dan 1500 woningen of kantoorlocaties met meer dan 100.000 m2 bruto vloeroppervlak. Voor ontwikkelingen die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeft niet te worden getoetst aan de grenswaarden.

Het wijzigingsplan heeft niet één van bovenstaande ontwikkelingen tot gevolg. Het vigerende bestemmingsplan staat een bedrijfsactiviteit toe, waarbij fijn stof kan ontstaan. Dit wijzigingsplan reduceert die mogelijkheid. Geconcludeerd mag worden dat de luchtkwaliteit 'niet in betekenende mate' zal verslechteren. Om die reden hoeft niet verder op het aspect luchtkwaliteit te worden ingegaan.

4.2.5 Externe veiligheid

Het aspect externe veiligheid draait om het beheersen van de risico's bij transport, opslag en gebruik van gevaarlijke stoffen. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire (chemische fabriek, lpg-tankstation) en de mobiele (vervoer gevaarlijke stoffen) bronnen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen groepsrisico (GR) en plaatsgebonden risico (PR). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten.

Van belang is het uitvoeringsprogramma externe veiligheid van de provincie Gelderland. Een belangrijk product dat hieruit voortvloeit is de zogeheten Gelderse risicokaart. Uit de risicokaart blijkt dat er geen mobiele en/of stationaire risicobronnen zijn gelegen in de nabijheid van het plangebied en er geen sprake is van toevoeging van personen en/of kwetsbare objecten. De ruimtelijke situatie aan de Klarenbeekseweg 36 in Voorst verandert niet ten opzichte van de bestaande situatie waardoor het aspect externe veiligheid geen belemmeringen oplevert voor dit wijzigingsplan.

4.3 Flora en fauna

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient de natuurwetgeving beschouwd te worden. Deze wetgeving richt zich op twee hoofdthema's. Het gaat hierbij om de bescherming van natuurgebieden (gebiedsbescherming) en de bescherming van plant- en diersoorten (soortbescherming).

De nieuwe Wet natuurbescherming vervangt vanaf 1 januari 2017 drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Doel van de nieuwe Wet natuurbescherming is drieledig:

1. bescherming van de biodiversiteit in Nederland;

2. decentralisatie van verantwoordelijkheden;

3. vereenvoudiging van de regels.

In tegenstelling tot de Natuurbeschermingswet 1998 is de bescherming van Beschermde Natuurmonumenten komen te vervallen in de nieuwe Wet natuurbescherming. De wet gaat in op gebiedsbescherming (Natura 2000-gebieden of Nationaal Natuurnetwerk) en op soortbescherming.

De Wet natuurbescherming heeft de verbodsbepaling uit de Flora- en faunawet overgenomen dat activiteiten die schadelijk zijn voor beschermde dier- en plantsoorten, verboden zijn. De verboden activiteiten zijn het op enige wijze verwijderen van beschermde inheemse planten van hun groeiplaats, een beschermde inheemse soort opzettelijk te verontrusten en/of nesten, holen of andere vaste rust- en verblijfplaatsen van deze dieren te verstoren. Opzettelijk verstoren van vogels is in sommige situaties wel toegestaan. Verstoren zonder dat er van tevoren een goed onderzoek naar beschermde soorten is uitgevoerd blijft strafbaar.

De locatie ligt niet in een beschermd natuurgebied. Binnen de planlocatie is de aanwezigheid van bijzondere soorten niet bekend. Daarbij is er geen sprake van bouwactiviteiten. Gezien de aard en omvang van voorliggend plan (alleen functiewijziging), is geen verder ecologisch onderzoek uitgevoerd.

4.4 Archeologie

De bundelingen van wetgeving in één Erfgoedwet en de verwachte invoering van de Omgevingswet heeft de gemeente ertoe gestimuleerd een meer integraal gemeentelijk erfgoedbeleid op te stellen. Hiermee krijgt het erfgoed de erkenning dat het een integraal onderdeel is van (de kwaliteit van) de fysieke leefomgeving. Door de invoering van deze twee wetten is het bereik van de gemeentelijke Erfgoedverordening in vergelijking met de voorgaande verordening zowel breder – het betrof monumenten én cultuurgoederen – als smaller: belangrijke fysieke onderwerpen zoals de aanwijzing of bescherming van stads- en dorpsgezichten of archeologische waarden en verwachtingen worden steeds minder geregeld via een verordening en meer via het bestemmingsplan en straks, onder de Omgevingswet, het omgevingsplan. Per saldo leidt een en ander tot een vereenvoudigde Erfgoedverordening.

De Erfgoedverordening is vernieuwd vanwege de per 1 juli 2016 ingevoerde Erfgoedwet. De Erfgoedwet vervangt en integreert verschillende wettelijke regelingen op het gebied van het cultureel erfgoed. Naast de Erfgoedwet wordt besluitvorming over cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving op termijn geregeld via de Omgevingswet. De Erfgoedwet anticipeert op de invoering van de Omgevingswet door overgangsrecht als gevolg waarvan delen van de Monumentenwet 1988 van kracht blijven, tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Daarom is deze verordening zowel gebaseerd op de Erfgoedwet als op de Monumentenwet 1988.

Op 3 juli 2017 heeft de gemeente Voorst de Erfgoedverordening 2017 vastgesteld. Deze Erfgoedverordening bestaat uit regels en een bijbehorende archeologische beleidskaart. De archeologische beleidskaart beschrijft het archeologisch beleid van de gemeente. De gemeente onderscheidt twee hoofdcategorieën: Archeologisch Waardevolle Gebieden en Archeologische Verwachtingszones. Deze twee hoofdcategorieën zijn weer onderverdeeld in verschillende subcategorieën.

Per categorie is in de Erfgoedverordening beschreven welke beschermende regels in een bestemmingsplan opgenomen moeten worden om de archeologische resten te beschermen.

De gemeente Voorst heeft eerder in 2009 een archeologische beleidskaart vastgesteld. Daarmee zijn de te verwachten archeologische waarden gedetailleerd in beeld gebracht. De beleidskaart is doorvertaald in dubbelbestemmingen voor bescherming van archeologische waarden in het bestemmingsplan Buitengebied. De locatie ligt in een archeologische verwachtingszone met een middelmatige archeologische verwachting.

De voorschriften in deze categorie is het steven naar behoud in huidige staat. In deze archeologische verwachtingszone is een inventariserend archeologisch onderzoek verplicht (IVO-Protocol 2) als de oppervlakte van de ingreep groter is dan 1000 m2 én de diepte van de ingreep dieper reikt dan 30 cm onder het maaiveld.

Op het perceel vinden met dit wijzigingsplan geen ingrepen plaats, het betreft enkel een wijziging in gebruik. De bestemming wijzigt van 'Agrarisch' naar 'Wonen'. Om deze reden is het niet noodzakelijk om een archeologisch onderzoek uit te laten voeren ten behoeve van de bestemmingswijziging.

4.5 Watertoets

Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets (www.dewatertoets.nl) kan beoordeeld worden welke waterthema's in het plan relevant zijn.

De toets is op 20 november 2017 uitgevoerd (zie Bijlage 1 Watertoets). Het plan is, vanuit de waterhuishouding bezien, voor het waterschap beperkt van belang. De motivatie daarvoor is dat plannen zonder (nieuwe) ontwikkelingsmogelijkheden, zoals functiewijzigingen en actualisaties, nauwelijks tot geen effect hebben op de waterhuishouding. Dit betekent dat geen essentiële waterbelangen worden geraakt en het waterschap op basis daarvan een positief water advies geeft.

4.6 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In dit geval is van een dergelijk plan geen sprake. Kosten voor het wijzigingsplan, uitvoering van eventuele toekomstige bouwplannen en eventuele planschade zijn voor rekening van de initiatiefnemer.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

Dit wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het wijzigingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast.

Aan het plangebied is op de verbeelding de bestemming Wonen toegekend aan het bestaande erf, waarbij het gehele bestemmingsvlak conform de systematiek van het moederplan Buitengebied ook bouwvlak is. Hierbij gelden dezelfde reguliere bouwregels voor de bestemming Wonen: maximaal één woning per bouwvlak, maximale inhoud van 750 m³, maximale nok hoogte 10 m, maximale goothoogte 4 meter et cetera. De gronden rondom de woonbestemming behouden de agrarische bestemming met de oorspronkelijke waarden uit het moederplan Buitengebied.

De verbeelding is gebaseerd op de huidige situering van de bebouwing. Zo zijn bij het bepalen van het bouwvlak de grenzen van het huidige agrarische erf aangehouden. Er kunnen namelijk geen extra bijgebouwen meer worden bijgeplaatst. In toekomstige situaties van sloop- en nieuwbouw geldt de saneringsregeling. Deze regeling houdt in dat bij sloop 50% van het gesloopte oppervlakte mag worden terug gebouwd met een ondergrens van 100 m².

De verschillende dubbelbestemmingen 'Waarde - Landschap', 'Waarde - Archeologie - 5', 'Waarde - Archeologie - 6' en 'Waarde - Ecologie - EHS' zijn in het wijzigingsplan overgenomen. Daarnaast vindt ook de gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied' navolging in dit wijzigingsplan.

Deze dubbelbestemmingen en de gebiedsaanduiding gelden in de geldende bestemmingsplannen voor de locatie en dienen ter bescherming en veiligstelling van archeologische en landschappelijke waarden.

Het wijzigingsplan kent geen op zich staande regels. De geldende regels uit de bestemmingsplannen 'Buitengebied' en 'Buitengebied, eerste herziening' zijn onverkort van toepassing op dit wijzigingsplan.

Hoofdstuk 6 Overleg en inspraak

Het ontwerpwijzigingsplan heeft met ingang van 8 februari 2018 gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegen. Tijdens de inzagetermijn zijn belanghebbenden in de gelegenheid gesteld een zienswijze over het plan naar voren te brengen. Hiervan is geen gebruik gemaakt.