direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Oolmansweg 5, Wilp
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0285.20252-VS00

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De nieuwe eigenaren van het perceel Oolmansweg 5 in Wilp hebben bij de gemeente Voorst een verzoek ingediend om de agrarische bestemming te wijzen naar een woonbestemming. Het perceel valt onder de werking van het bestemmingsplan 'Buitengebied' en 'Buitengebied, eerste herziening'. Het perceel is daarin bestemd als 'Agrarisch'. De dubbelbestemmingen die voor het perceel gelden zijn 'Waarde - Archeologie - 5', 'Waarde - Archeologie - 6' en 'Waarde - Landschap'. Het perceel ligt daarnaast in een gebied dat wordt aangeduid als 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied'. Daarnaast is een specifieke functieaanduiding opgenomen waardoor de bebouwing op het perceel (tot 800 m2) gebruikt mag worden voor het stallen van caravans. Op het perceel is geen agrarisch bedrijf meer actief. De nieuwe eigenaren willen het perceel kopen en deze in gebruik nemen als burgerwoning. Om dit gebruik formeel mogelijk te maken is een wijziging van de agrarische bestemming nodig. Dit is mogelijk door toepassing te geven aan de wijzigingsbevoegdheid 'Vervolgfunctie wonen' die in het geldende bestemmingsplan is opgenomen.

1.2 Doel van het wijzigingsplan

Doel van dit wijzigingsplan is het planologisch mogelijk maken van het gebruik van het perceel Oolmansweg 5 in Wilp voor woondoeleinden.

1.3 Ligging plangebied

De ligging van het plangebied is opgenomen in afbeelding 1 (zwarte cirkel). Het perceel ligt in het buitengebied ten zuidwesten van de kern Twello en ten westen van de kern Wilp-Achterhoek. Ongeveer een kilometer ten zuiden van het perceel ligt de Rijksweg A1. Afbeelding 2 is een luchtfoto van het perceel waarop de bebouwing duidelijk is te zien. In deze foto is met een rode lijn globaal het gedeelte van het perceel aangegeven waarvan de bestemming wordt omgezet naar Wonen. De overige gronden behouden, net zoals in de bestaande situatie, de agrarische bestemming. De gronden zijn kadastraal bekend als VOO00, sectie R, nummer 754.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20252-VS00_0001.png"

Afbeelding 1 - ligging plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20252-VS00_0002.png"

Afbeelding 2 - luchtfoto perceel

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt een beschrijving gegeven van de bestaande en toekomstige situatie van het perceel en een ruimtelijke afweging van de voorgenomen ontwikkeling. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de ruimtelijke beleidskaders van diverse overheden. Vervolgens gaat hoofdstuk 4 in op de haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de gekozen planvorm en de juridische regeling. Ten slotte komen in het zesde hoofdstuk de resultaten van de procedure aan de orde.

Hoofdstuk 2 Bestaande en toekomstige situatie

2.1 Bestaande situatie

Op het perceel Oolmansweg 5 in Wilp was in het verleden aan melkveehouderij gevestigd. Deze agrarische bedrijfsactiviteiten zijn reeds beëindigd op het perceel. De boerderij ligt op een perceel met een totale oppervlakte van ruim 20.000 m2. De woonboerderij ligt op een landelijke locatie aan de Oolmansweg tussen het recreatiegebied Bussloo, Apeldoorn en Twello. De Oolmansweg is te bereiken via de Leemsteeg. De Oolmansweg zelf is richting het westen een doodlopende weg. Aan de Oolmansweg zijn voornamelijk agrarische bedrijven gevestigd.

Zoals gezegd is het agrarische bedrijf op het perceel Oolmansweg 5 niet meer actief. De gronden direct grenzend aan de woning worden zodoende gebruikt als erf en tuin. De rest van het perceel wordt gekenmerkt door de aanwezige (voormalige) agrarische bedrijfsgebouwen en de weilanden (aan de oost- en zuidoostzijde).

Op het perceel zijn naast de boerderij meerdere opstallen aanwezig. Kort op de Oolmansweg staat een kleine schuur met een oppervlakte van circa 45 m2. Direct ten zuiden van de schuur (ten zuidwesten van de boerderij) ligt een aantal aan elkaar gebouwde schuren. Hier bedraagt de totale oppervlakte circa 850 m2. Ten zuiden van deze grote oppervlakte aan aangebouwde schuren staat een andere schuur met een oppervlakte van ongeveer 220m2. De totale oppervlakte aan bijgebouwen op het perceel Oolmansweg 5 in Wilp is ruim 1.100 m2. In het geldende bestemmingsplan is een specifieke aanduiding opgenomen waardoor deze opstallen gebruikt mogen worden als caravanstalling.

De omgeving van het plangebied wordt gekenmerkt door agrarische bedrijven met de daarbij behorende agrarische gronden. In de directe omgeving is aan de Oolmansweg 2 een gemengde veehouderij gevestigd (rundvee en varkens). Het perceel ten noordwesten (Oolmansweg 6) is een rundveehouderij. Ten zuiden van het perceel is een kleinschalige rundveehouderij gevestigd. De afstanden gemeten vanaf de omliggende agrarische bouwvlakken tot aan de boerderij is ruim 90 meter. De afstand gemeten vanaf de agrarische bouwvlakken tot de boerderij aan de Oolmansweg 5 is groter, ruim 120 meter.

2.2 Toekomstige situatie

Door dit wijzigingsplan wijzigt er niet veel aan het perceel. Het gaat in dit specifieke geval enkel om een omzetting van gebruik. De huidige agrarische bedrijfswoning wordt met dit wijzigingsplan geschikt gemaakt voor burgerbewoning. De totale oppervlakte aan bebouwing op het perceel blijft vooralsnog gebruikt. De gronden ten oosten van de woning en rond de bedrijfsgebouwen blijven in gebruik als erf en tuin. De overige gronden behouden de agrarische bestemming.

De boerderij is volgens kadastergegevens rond 1938 gebouwd. De voormalige bedrijfsgebouwen zijn jonger en dateren uit de jaren 70 van de vorige eeuw. In 2017 heeft de gemeente Voorst een cultuurhistorische waarderingskaart opgesteld. Er is beoordeeld dat het het perceel een lage cultuurhistorische waarde vertegenwoordigt. De boerderij heeft een totale inhoud van ruim 1.100 m3.

In het buitengebied is bij een reguliere woonbestemming 100 m² aan bijgebouwen toegestaan. Deze oppervlakte wordt op het perceel Oolmansweg 5 in Wilp overschreden. In de nieuwe situatie geldt als gevolg van het wijzigen van de agrarische bestemming naar een woonbestemming de saneringsregeling. Deze regeling houdt in dat er bij toekomstige sloop, er 50% van de gesloopte oppervlakte mag worden teruggebouwd.

2.3 Ruimtelijke afweging

De ruimtelijke situatie verandert, zoals eerder vermeld, nauwelijks. Zowel de huidige bedrijfswoning als de bijgebouwen op het perceel blijven (vooralsnog) behouden. In het bestemmingsplan Buitengebied is een wijzigingsbevoegdheid voor het college van burgemeester en wethouders opgenomen, zodat zij de bestemming Agrarisch ten behoeve van de vervolgfunctie Wonen (art. 3.7.4) kunnen wijzigen naar de bestemming Wonen. Hierbij dient in acht te worden genomen dat:

  • wijziging uitsluitend is toegestaan indien er sprake is van algehele beëindiging van een ter plaatse gevestigd agrarisch bedrijf;
  • de vervolgfunctie dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn;
  • het aantal woningen mag niet toenemen;
  • indien er sprake is van reeds bestaande nevenfuncties met een oppervlakte groter dan 100 m² wordt deze aangeduid met een op de nevenfunctie toegesneden functieaanduiding.

Zoals gezegd wordt op het perceel geen agrarisch bedrijf meer uitgeoefend. De melding Activiteitenbesluit wordt door de nieuwe eigenaren ten tijde van de definitieve aankoop schriftelijk ingetrokken. Het plan voldoet dus aan de eerste voorwaarde.

Voor de nieuwe eigenaren is het van belang, voor het verkrijgen van een hypotheek, dat er een woonbestemming rust op het perceel. Omdat het in dit geval gaat om een wijziging van gebruik en niet om een nieuwe woning voldoet het plan ook aan de derde voorwaarde. Er is geen sprake van een toename van het aantal woningen.

De tweede voorwaarde gaat in over de milieuhygiënische inpasbaarheid van het perceel. De (agrarische) bedrijven die gelegen zijn in de directe omgeving worden niet (extra) belemmerd in hun bedrijfsvoering door het toekennen van een woonbestemming aan het perceel Oolmansweg 5 in Wilp. Meer hierover leest u in hoofdstuk 4.

Verder geldt doorgaans dat er 100 m2 aan bijgebouwen is toegestaan bij woonbestemmingen. Als dit in de bestaande situatie wordt overschreden is dit toegestaan. Wel geldt de saneringsregeling bij sloop en nieuwbouw. Dit houdt in dat 50 % van de gesloopte oppervlakte mag worden teruggebouwd. Als laatste voorwaarde is opgenomen dat reeds bestaande nevenfuncties met een oppervlakte groter dan 100 m2 worden aangeduid met een op deze nevenfunctie toegesneden functieaanduiding. Ook hier voldoet het perceel aan. De bestaande functieaanduiding die caravanstalling mogelijk maakt wordt met dit wijzigingsplan overgenomen.

Op voorhand bestaan dan ook geen ruimtelijke bezwaren tegen het wijzigen van de agrarische bestemming naar een woonbestemming. Voor zowel de nieuwe eigenaren als de (directe) omgeving heeft het plan geen negatieve gevolgen.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt beknopt het belangrijkste ruimtelijke beleidskader beschreven op de verschillende overheidsniveaus (rijk, provincie, regionaal en gemeente).

3.2 Rijksbeleid

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) in werking getreden. Deze visie geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. In de SVIR is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Hierin heeft zij gekozen voor thema's zoals concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. De rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid. Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR drie Rijksdoelen opgesteld: concurrentiekracht vergroten door de ruimtelijk-economische structuur van Nederland te versterken; de bereikbaarheid verbeteren; zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

Voor de ruimtelijke ordening heeft dit geleid tot minder nationale belangen (van 39 naar 13) en eenvoudigere regelgeving. Hiermee is duidelijk het roer omgegooid, meer ruimte voor provincies en gemeenten om in te spelen op de eigen situatie. Dit komt voort vanuit de gedachte dat provincies en gemeenten beter weten wat er lokaal speelt en daardoor beter kunnen afwegen wat er in een gebied moet gebeuren. Dit biedt ook meer mogelijkheden voor burgers en bedrijven voor eigen initiatief en ontwikkeling.

Ladder duurzame verstedelijking

In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. De ladder kent drie treden die achter elkaar worden doorlopen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20252-VS00_0003.png"

Afbeelding 3 - schema Ladder voor duurzame verstedelijking

Met ingang van 1 juli 2017 is de nieuwe Ladder in werking getreden. Ongewijzigd hierin is dat in de toelichting op bestemmingsplannen de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden beschreven. De aard en omvang van de stedelijke ontwikkeling zijn bepalend voor de afbakening van het gebied waarbinnen de behoefte moet worden onderzocht. In de wet is bovendien toegevoegd dat bij een ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied goed gemotiveerd moet worden waarom deze niet in bestaand stedelijk gebied te realiseren is.

De Laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang van een stedelijke ontwikkeling vastgelegd. Of er wel of geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkelingen in relatie tot de omgeving.

Gezien de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling, zijn de SVIR en de (nieuwe) Ladder voor duurzame verstedelijking op onderliggend plan niet van toepassing. Er is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling zoals hierboven benoemd. Het Rijk heeft dan ook geen verdere bemoeienis met de planvorming. Nadere toetsing aan de ladder is om deze reden dan ook niet noodzakelijk.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Gelderland

De Omgevingsvisie Gelderland (vervanger van het streekplan en enkele andere structuurvisies)
is een integrale visie, niet alleen op het gebied van de ruimtelijke ordening, maar ook voor waterkwaliteit en veiligheid, bereikbaarheid, economische ontwikkeling, natuur en milieu, inclusief de sociale gevolgen daarvan. De opzet van de omgevingsvisie is opgehangen aan de termen dynamisch, mooi en divers. Gelderland is een dynamische provincie in een prachtige setting, met een grote diversiteit. Dynamisch duidt op economische ontwikkelingsaspecten als innovatie, duurzaamheid en bereikbaarheid. Mooi staat voor onze natuurdoelen en de kwaliteiten die we willen borgen en verder ontwikkelen. Divers gaat over het herkennen van de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en het koesteren van de regionale identiteit.

De planlocatie ligt in de nabijheid van, maar niet in het Nationaal Landschap De Veluwe. De planlocatie ligt in een intrekgebied. In deze gebieden streeft de provincie ernaar het grondwater als bron voor de drinkwatervoorziening te beschermen. De overige aspecten uit de Omgevingsvisie Gelderland zijn niet van toepassing op de planlocatie.

Verder bevat de Omgevingsvisie Gelderland het belangrijke instrument de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik. Hierin staan kwaliteiten en doelen centraal, niet de regels. Dit houdt in dat bij bestemmingsplannen die voorzien in een stedelijke ontwikkeling er moet worden aangegeven hoe met de ladder is omgegaan wat betreft behoefte, bestaand stedelijk gebied en bereikbaarheid. Gezien de kleinschalige aard en omvang van onderliggend wijzigingsplan, is een afweging met de Gelderse ladder niet aan de orde.

De Omgevingsverordening Gelderland dient als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen. De verordening beperkt zich tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. Wanneer niet wordt voorzien in toevoeging van functies, zoals in voorliggend plan het geval is, gelden bovengenoemde eisen op voorhand niet als harde kaders. Voor de planlocatie stelt de Omgevingsverordening Gelderland dan ook geen regels. Daarnaast geldt dat bij het wijzigen van de agrarische bestemming naar een woonbestemming (waarbij de voormalige bedrijfswoning in gebruik wordt genomen als burgerwoning zonder een toename van het aantal woningen) dit niet wordt gezien als een nieuwe woonlocatie op basis waarvan de verordening regels stelt.

3.4 Regionaal beleid

3.4.1 Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030

De gemeenten in de regio Stedendriehoek (met de steden Apeldoorn, Deventer en Zutphen) hebben gezamenlijk een regionale structuurvisie opgesteld. In de Regionale Structuurvisie heeft de regio Stedendriehoek ruimtelijk beleid ontwikkeld voor de lange termijn (2030). De doelstelling die hierbij luidt is het behoud en versterking van de samenhang en variatie in woon-, werk- en recreatiegebieden, met het gelijktijdig ontwikkelen van nieuwe kwaliteiten in water, natuur, landschap en landbouw. De Regionale Structuurvisie heeft de formele status van Intergemeentelijk Structuurplan. Dit betekent dat de structuurvisie richtinggevend is voor de ruimtelijke ontwikkeling. De Regionale Structuurvisie doet geen uitspraken over een bestemmingswijziging van Agrarisch naar Wonen.

3.5 Gemeentelijk beleid

3.5.1 Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst

In de Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst (vastgesteld op 31 januari 2005) is de toekomstvisie geformuleerd voor toekomstig gemeentelijk ruimtelijk beleid. Dit kader geeft de ambities weer ten aanzien van de gewenste ruimtelijke ontwikkeling en is daarmee een handvat voor onder meer nieuwe bestemmingsplannen.

Het plangebied ligt in het Open Middengebied. Als hoofdkoers wordt ingezet op een menging van 'groene' en 'rode' functies waarbij ontwikkeling de motor is voor het versterken van ruimtelijke kwaliteiten in het gebied. Daarbij biedt het Open Middengebied mogelijkheden voor het vestigen van woon-, werk- en recreatieve functies in vrijkomende agrarische bebouwing. De GLTO beschouwd het gebied als een belangrijk perspectiefgebied voor de grondgebonden landbouw. Daarbij wordt de openheid van het landschap als een positieve samenhang gezien met de grondgebonden landbouw. De ruimtelijke druk in dit gebied is echter groot door het ontbreken van een herkenbare kwaliteit, met als gevolg een 'verrommeling' van het gebied.

Aangezien onderliggend wijzigingsplan geen nieuwe bebouwingsmogelijkheden creëert past het plan binnen de Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst. Verder ligt het plangebied in het buitengebied waarvoor de gemeente Voorst het bestemmingsplan Buitengebied heeft vastgesteld.

3.5.2 Bestemmingsplan Buitengebied

In het bestemmingsplan Buitengebied (en Buitengebied, eerste herziening) is onder artikel 3.7.4 een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het college van burgemeester en wethouders, waarmee de bestemming Agrarisch ten behoeve van de vervolgfunctie wonen gewijzigd kan worden in de bestemming Wonen. Daarbij gelden de volgende voorwaarden:

  • wijziging is uitsluitend toegestaan indien er sprake is van algehele beëindiging van een ter plaatse gevestigd agrarisch bedrijf;
  • de vervolgfunctie dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn;
  • het aantal woningen mag niet toenemen;
  • indien er sprake is van reeds bestaande nevenfuncties met een oppervlakte groter dan 100 m2 wordt deze aangeduid met een op de nevenfunctie toegesneden functieaanduiding.

In de ruimtelijke afweging (paragraaf 2.3) is bovenstaande reeds toegelicht. Voorliggend plan voldoet aan de uitgangspunten om toepassing te geven aan de wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van de vervolgfunctie 'Wonen'.

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden en onderzoek

4.1 Inleiding

Bij ruimtelijke ingrepen moet worden onderbouwd of het voornemen 'redelijkerwijs uitvoerbaar' is. In dit hoofdstuk wordt per aspect (milieu, flora en fauna, archeologie, watertoets en economie) aangegeven in hoeverre het plan uitvoerbaar is.

4.2 Milieu-aspecten

4.2.1 Bodem

Als gevolg van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan onderzoek te worden verricht naar de geschiktheid van de gronden voor het beoogde doel. In het geval van een verontreiniging moet de mate van de omvang ervan worden vastgesteld, zodat beoordeeld kan worden of - en zo ja welke - kosten gemoeid zijn met het verwijderen of verminderen van die verontreiniging, zodat voldaan wordt aan de eisen van de milieuwetgeving.

In dit plan vindt geen sloop en nieuwbouw plaats, de bestaande bebouwing krijgt een woonbestemming. Een verkennend bodemonderzoek wordt dan ook niet noodzakelijk geacht. Dit aspect vormt dan ook geen belemmeringen voor het voorgenomen wijzigingsplan.

4.2.2 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Hieronder wordt verstaan het aanbrengen van voldoende ruimte tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen de milieubelastende en milieugevoelige functies.

Zowel een burgerwoning als een bedrijfswoning worden beiden aangemerkt als een geurgevoelig object. Daarom moet bij dit wijzigingsplan beoordeeld worden of er door de wijziging geen bedrijven worden belemmerd en of er aan de Oolmansweg 5 in Wilp sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20252-VS00_0004.png"

Afbeelding 4 - uitsnede bestemmingsplankaart Buitengebied

Zoals op bovenstaande afbeelding is ligt op relatieve korte afstand een aantal agrarische bedrijfsbestemmingen. Artikel 4, lid 1 van de Wet geurhinder en veehouderij zegt het volgende:

De afstand tussen een veehouderij waar dieren worden gehouden van een diercategorie waarvoor niet bij ministeriële regeling een geuremissiefactor is vastgesteld, en een geurgevoelig object bedraagt:

  • a. ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
  • b. ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen een burgerwoning en een bedrijfswoning, beiden worden aangemerkt als een geurgevoelig object. Om deze reden is bovenstaande regeling ook van toepassing op voorliggend wijzigingsplan. Het betreft een omzetting van een bedrijfswoning naar een burgerwoning. In planologische zin wordt gekeken naar de afstand tussen het bouwvlak van beide geurgevoelige objecten. Ten opzichte van het agrarische bedrijf ten noordwesten van het plangebied wordt de afstand niet gehaald. De afstand tot de overige bouwvlakken is wel groter dan 50 meter. De afstand van 50 meter van een veehouderij ten opzichte van een geurgevoelig object wordt niet in alle gevallen gehaald.

Vanuit milieu worden voor de beoogde wijziging echter vaste afstanden gehanteerd van 50 meter vanaf het dichtstbijzijnde emissiepunt tot aan het geurgevoelige object. Daarnaast wordt 25 meter ruimtelijke scheiding, gerekend vanaf het dichtstbijzijnde punt van een stal tot het dichtstbijzijnde punt van het geurgevoelige object aangehouden.

De afstanden van de stallen van de naastgelegen bedrijven ten opzichte van de woning aan de Oolmansweg 5 in Wilp is in alle gevallen ruim meer dan 100 meter. Op basis hiervan mag worden gesteld dat aan de afstand van 50 meter wordt voldaan die gesteld wordt vanuit milieu. Bovendien wordt het bestaande bouwvlak aan de Oolmansweg 5 met dit wijzigingsplan kleiner gemaakt. Zoals in afbeelding 2 is aangegeven komt de nieuwe woonbestemming strak om de bestaande bebouwing heen te liggen. Dit heeft als resultaat dat óók de afstanden tussen de bouwvlakken minimaal 50 meter bedraagt. Het omzetten van de voormalige bedrijfswoning naar een burgerwoning aan de Oolmansweg 5 in Wilp leidt dan ook niet tot extra beperkingen voor de omliggende agrarische bedrijven. De vaste afstanden vanuit milieu worden behaald. Omdat aan de afstanden wordt voldaan kan eveneens een goed woon- en leefklimaat worden gegarandeerd.

4.2.3 Geluid

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen of wijzigingsplannen rekening gehouden moet worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Door Artikel 76 Wgh is het bij de vaststelling van een bestemmingsplan of wijzigingsplan verplicht, om bij de gronden die behoren tot een geluidszone, de grenswaarden in acht te nemen wat betreft de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen zoals woningen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan of wijzigingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.

Het plangebied is gesitueerd buiten de bebouwde kom, ten zuidwesten van Twello en ten westen van Wilp-Achterhoek. tussen de dorpskernen van Twello en Klarenbeek. Er is sprake van een bestaande situatie, de bedrijfswoning wordt gewijzigd naar een burgerwoning. Er vindt bij dit plan enkel een wijziging in gebruik plaats, er worden geen nieuwe bouwmogelijkheden gecreëerd. Een nadere toetsing aan de Wet geluidhinder voor vaststelling van het plan is zodoende niet nodig.

4.2.4 Luchtkwaliteit

De eisen voor de kwaliteit van de buitenlucht zijn sinds november 2007 vastgelegd in de Wet milieubeheer, in titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen (ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'). In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat de Wet luchtkwaliteit bestaat uit in Europees verband vastgestelde normen voor maximumconcentraties voor een aantal luchtvervuilende stoffen. In Nederland kunnen met name fijnstof (PM10) en stikstofoxiden (NO2) problemen opleveren met betrekking tot overschrijding van de grenswaarden. Fijnstof wordt grotendeels veroorzaakt door grote industriële bronnen en het wegverkeer, NO2 wordt voornamelijk veroorzaakt door wegverkeer. Indien het uitoefenen van bevoegdheden zoals het vaststellen van bestemmingsplannen of het afwijken van het bestemmingsplan op grond van artikel 2.12 lid 1 sub a onder 1 van de Wabo gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen bestuursorganen die bevoegdheden uitoefenen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:

  • het bestemmingsplan c.q. de afwijking niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden;
  • de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan c.q. de afwijking per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft;
  • het bestemmingsplan c.q. de afwijking niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen.

Sinds 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht. Volgens het NSL draagt een project 'niet in betekenende mate' (Nibm) bij zo lang de concentratie fijnstof of stikstofdioxide niet meer dan 3% bedraagt. Volgens de regeling Nibm wordt die grens pas overschreden bij bijvoorbeeld woningbouwprojecten van meer dan 1500 woningen of kantoorlocaties met meer dan 100.000 m2 bruto vloeroppervlak. Voor ontwikkelingen die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeft niet te worden getoetst aan de grenswaarden.

Het wijzigingsplan heeft niet één van bovenstaande ontwikkelingen tot gevolg. Geconcludeerd mag worden dat de luchtkwaliteit 'niet in betekenende mate' zal verslechteren. Om die reden hoeft niet verder op het aspect luchtkwaliteit te worden ingegaan.

4.2.5 Externe veiligheid

Het aspect externe veiligheid draait om het beheersen van de risico's bij transport, opslag en gebruik van gevaarlijke stoffen. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire (chemische fabriek, lpg-tankstation) en de mobiele (vervoer gevaarlijke stoffen) bronnen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen groepsrisico (GR) en plaatsgebonden risico (PR). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten.

Van belang is het uitvoeringsprogramma externe veiligheid van de provincie Gelderland. Een belangrijk product dat hieruit voortvloeit is de zogeheten Gelderse risicokaart. Uit de risicokaart blijkt dat er geen mobiele en/of stationaire risicobronnen zijn gelegen in de nabijheid van het plangebied en er geen sprake is van toevoeging van personen en/of kwetsbare objecten. De ruimtelijke situatie aan de Oolmansweg 5 in Wilp verandert niet ten opzichte van de bestaande situatie. Het aspect externe veiligheid levert geen belemmeringen op voor dit wijzigingsplan.

4.3 Flora en fauna

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient de natuurwetgeving beschouwd te worden. Deze wetgeving richt zich op twee hoofdthema's. Het gaat hierbij om de bescherming van natuurgebieden (gebiedsbescherming) en de bescherming van plant- en diersoorten (soortbescherming).

De nieuwe Wet natuurbescherming vervangt vanaf 1 januari 2017 drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Doel van de nieuwe Wet natuurbescherming is drieledig:

  • 1. bescherming van de biodiversiteit in Nederland;
  • 2. decentralisatie van verantwoordelijkheden;
  • 3. vereenvoudiging van de regels.

In tegenstelling tot de Natuurbeschermingswet 1998 is de bescherming van Beschermde Natuurmonumenten komen te vervallen in de nieuwe Wet natuurbescherming. De wet gaat in op gebiedsbescherming (Natura 2000-gebieden of Nationaal Natuurnetwerk) en op soortbescherming.

De Wet natuurbescherming heeft de verbodsbepaling uit de Flora- en faunawet overgenomen dat activiteiten die schadelijk zijn voor beschermde dier- en plantsoorten, verboden zijn. De verboden activiteiten zijn het op enige wijze verwijderen van beschermde inheemse planten van hun groeiplaats, een beschermde inheemse soort opzettelijk te verontrusten en/of nesten, holen of andere vaste rust- en verblijfplaatsen van deze dieren te verstoren. Opzettelijk verstoren van vogels is in sommige situaties wel toegestaan. Verstoren zonder dat er van tevoren een goed onderzoek naar beschermde soorten is uitgevoerd blijft strafbaar.

De locatie ligt niet in een beschermd natuurgebied. Binnen de planlocatie is de aanwezigheid van bijzondere soorten niet bekend. Gezien de aard en omvang van voorliggend plan (alleen functiewijziging) is geen verder ecologisch onderzoek uitgevoerd.

4.4 Archeologie

De bescherming van de aanwezige en de te verwachten archeologische waarden door bodemverstorende activiteiten was in de Monumentenwet 1988 geregeld. Echter is deze wet per 1 juli 2016 vervallen. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet en deze treedt in 2021 in werking. Tot die tijd zijn de artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar deze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. Hierbij wordt uitgegaan van het zo vroeg mogelijk betrekken van de archeologische waarden in het ruimtelijke ordeningsproces.

Specifiek voor het bestemmingsplan is hierop artikel 38a van de Monumentenwet van toepassing: “De gemeenteraad houdt bij de vaststelling van een bestemmingsplan of een beheersverordening als bedoeld in artikel 3.1, onderscheidenlijk artikel 3.38, van de Wet ruimtelijke ordening en bij de bestemming van de in het plan begrepen grond, rekening met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten”.

De gemeente Voorst heeft in 2009 een archeologische beleidskaart vastgesteld. Daarmee zijn de te verwachten archeologische waarden gedetailleerd in beeld gebracht. De beleidskaart is doorvertaald in dubbelbestemmingen voor bescherming van archeologische waarden in het bestemmingsplan Buitengebied. Het perceel kent twee archeologische verwachtingszones. Zo een gedeelte in een archeologische verwachtingszone met een middelmatige archeologische verwachting. Het andere gedeelte ligt in een archeologische verwachtingszone met een lage of onbekende archeologische verwachting.

De voorschriften in beide categorieën is het steven naar behoud in huidige staat. In de archeologische verwachtingszone met een middelmatige verwachting is een archeologisch onderzoek verplicht als de ingreep groter is dan 1.000 m2 én de diepte van de ingreep dieper is dan 30 centimeter onder het maaiveld. Voor de archeologische verwachtingzone met de lage of onbekende verwachting is geldt dat een archeologisch onderzoek is vereist bij een oppervlakte groter dan 2.500 m2 én dieper dan 30 centimeter onder het maaiveld.

Op het perceel vinden met dit wijzigingsplan geen ingrepen plaats, het betreft enkel een wijziging in gebruik. De agrarische bestemming wijzigt naar een woonbestemming. Om deze reden is geen archeologisch onderzoek vereist en dus niet uitgevoerd.

4.5 Watertoets

Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets (www.dewatertoets.nl) kan beoordeeld worden welke waterthema's in het plan relevant zijn.

De toets is op 6 november 2017 uitgevoerd (zie bijlage 1, Watertoets). Het plan is, vanuit de waterhuishouding bezien, voor het waterschap beperkt van belang. De motivatie daarvoor is dat plannen zonder (nieuwe) ontwikkelingsmogelijkheden, zoals functiewijzigingen en actualisaties, nauwelijks tot geen effect hebben op de waterhuishouding. Dit betekent dat geen essentiële waterbelangen worden geraakt en het waterschap op basis daarvan een positief water advies geeft.

4.6 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voorc gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In dit geval is van een dergelijk plan geen sprake. Kosten voor het wijzigingsplan, uitvoering van eventuele toekomstige bouwplannen en eventuele planschade zijn voor rekening van de initiatiefnemer.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

Dit wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het wijzigingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast.

Aan het plangebied is op de verbeelding de bestemming Wonen toegekend aan het bestaande erf, waarbij het gehele bestemmingsvlak conform de systematiek van het moederplan Buitengebied ook bouwvlak is. Hierbij gelden dezelfde reguliere bouwregels voor de bestemming Wonen: maximaal één woning per bouwvlak, maximale inhoud van 750 m³, maximale nok hoogte 10 m, maximale goothoogte 4 meter etcetera. De gronden rondom de woonbestemming behouden de agrarische bestemming met de oorspronkelijke waarden uit het moederplan Buitengebied.

De verbeelding is gebaseerd op de huidige situering van de bebouwing en het gebruik van de gronden. Zo zijn bij het bepalen van het bouwvlak de grenzen van het huidige agrarische erf aangehouden en het gedeelte ten oosten van de woning dat in gebruik is als tuin. Het bouwvlak wordt bewust verkleind om de afstanden vanuit milieuwetgeving te borgen en omdat er geen extra bijgebouwen meer mogen worden bijgeplaatst. In toekomstige situaties van sloop- en nieuwbouw geldt de saneringsregeling. Deze regeling houdt in dat bij sloop 50% van het gesloopte oppervlakte mag worden teruggebouwd met een ondergrens van 100 m².

De verschillende dubbelbestemmingen 'Waarde - Landschap', 'Waarde - Archeologie - 5' en 'Waarde - Archeologie - 6' zijn in het wijzigingsplan overgenomen. Daarnaast vindt ook de gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied' navolging in dit wijzigingsplan. Deze dubbelbestemmingen en de gebiedsaanduiding gelden in de geldende bestemmingsplannen voor de locatie en dienen ter bescherming en veiligstelling van archeologische en landschappelijke waarden. Ook de functieaanduiding voor de caravanstalling wordt in dit wijzigingsplan overgenomen.

Het wijzigingsplan kent geen op zich staande regels. De geldende regels uit de bestemmingsplannen 'Buitengebied' en 'Buitengebied, eerste herziening' zijn onverkort van toepassing op dit wijzigingsplan.

Hoofdstuk 6 Overleg en inspraak

Het ontwerpwijzigingsplan heeft met ingang van 7 december 2017 gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegen. Tijdens de inzagetermijn zijn belanghebbenden in de gelegenheid gesteld een zienswijze over het plan naar voren te brengen. Hier is geen gebruik van gemaakt.