Plan: | Korte Kruisweg 3, Nijbroek |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0285.20233-VS00 |
De eigenaren van het perceel Korte Kruisweg 3 in Nijbroek hebben bij de gemeente Voorst een verzoek ingediend om de bestemming te wijzigen. Het perceel valt onder de werking van het bestemmingsplan ´Buitengebied´ en heeft daarin de bestemming Agrarisch. Daarnaast gelden de dubbelbestemmingen Landschap en Archeologie (3 & 5). Verder ligt het perceel in een gebied dat wordt aangeduid als reconstructiewetzone - verwevingsgebied. Er is geen agrarisch bedrijf meer actief op het perceel. De eigenaren willen het perceel Korte Kruisweg 3 (met de boerderij en de schuren) beschikbaar maken voor burgerbewoning. Om dit gebruik formeel mogelijk te maken, moet de bestemming van het perceel worden gewijzigd.
Doel van dit wijzigingsplan is het planologisch mogelijk maken van het gebruik van het perceel Korte Kruisweg 3 in Nijbroek voor woondoeleinden.
De situering van het plangebied is opgenomen in afbeelding 1. Het perceel ligt in het buitengebied ten noorden van de dorpskern van Nijbroek. Een luchtfoto van het perceel is weergegeven in afbeelding 2. De gronden zijn kadastraal bekend als NBK02, sectie B, nummer 1083. Het rode rechthoek op afbeelding 2 geeft het gebied aan waarvan de bestemming gewijzigd dient te worden naar Wonen.
Afbeelding 1 - ligging plangebied
Afbeelding 2 - luchtfoto perceel
In hoofdstuk 2 wordt een beschrijving gegeven van de bestaande en toekomstige situatie van het perceel en een ruimtelijke afweging van de voorgenomen ontwikkeling. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de ruimtelijke beleidskaders van diverse overheden. Vervolgens gaat hoofdstuk 4 in op de haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de gekozen planvorm en de juridische regeling. Ten slotte komen in het zesde hoofdstuk de resultaten van de procedure aan de orde.
Op het perceel Korte Kruisweg 3 in Nijbroek was in het verleden een agrarisch bedrijf actief. De huidige bedrijfswoning is gelegen op een perceel van circa 11.400 m². De woning is aan de voorzijde omgeven door een tuin met boomgaard. De boerderij en het voormalige bakhuisje (gerenoveerd in 2006) zijn door middel van een doorgang met elkaar verbonden.
Achter de woning ligt een ruime parkeerplaats die aansluit op de oprit naar de grote veldschuur. Deze schuur (bestaande uit stalen spanten en wanden van gepotdekseld douglas) is recent gebouwd en heeft een oppervlakte van circa 240 m². Verder ligt naast de woning een recent gebouwde schuur van circa 100 m². Daarnaast zijn op het perceel enkele oudere opstallen en een hooiberg gelegen met een gezamenlijke oppervlakte van circa 130 m².
De omgeving van het plangebied wordt gekenmerkt door voornamelijk agrarische gronden. Op circa 130 meter ten noordoosten van het plangebied ligt een bosbestemming. Ten zuidwesten van het plangebied ligt op ruim 150 meter afstand een woonbestemming.
Door dit plan zal weinig aan het perceel veranderen, het betreft enkel een omzetting in gebruik. De huidige bedrijfswoning wordt met dit wijzigingsplan geschikt gemaakt voor burgerbewoning. De totale oppervlakte aan bebouwing op het perceel zal vooralsnog gelijk blijven. Rondom het erf en de omliggende percelen blijft, zoals in de huidige situatie, sprake van agrarische gronden. De boerderij is vanuit cultuurhistorisch oogpunt waardevol en wordt daarom ook vernoemd op de lijst 'inventarisatie karakteristieke bebouwing buitengebied'. In de toekomstige herziening van het bestemmingsplan Buitengebied worden de mogelijkheden verkend om de aanduiding karakteristiek toe te kennen aan de boerderij.
In het buitengebied is bij een woonbestemming 100 m² aan bijgebouwen toegestaan. Aan de Korte Kruisweg 3 in Nijbroek wordt deze oppervlakte overschreden. In de nieuwe situatie geldt als gevolg van het wijzigen van de bestemming Agrarisch naar Wonen de saneringsregeling. Dit houdt in dat er bij toekomstige sloop en nieuwbouw er slechts 50% van het gesloopte oppervlakte mag worden teruggebouwd.
De ruimtelijke situatie zal, zoals eerder vermeld, weinig veranderen. Zowel de bedrijfswoning als de bijgebouwen op het perceel blijven behouden. In het bestemmingsplan Buitengebied is een wijzigingsbevoegdheid voor het college van burgemeester en wethouders opgenomen, zodat zij de bestemming Agrarisch ten behoeve van de vervolgfunctie wonen (art. 3.7.4) kunnen wijzigen naar de bestemming Wonen. Hierbij dient in acht te worden genomen dat:
Op het perceel wordt geen agrarisch bedrijf meer uitgeoefend. Zodoende bestaat de behoefte om de bedrijfswoning te veranderen naar een burgerwoning. Met deze wijziging is er geen sprake van een toename van het aantal woningen. De vervolgfunctie Wonen is milieuhygiënisch inpasbaar, er zijn geen bedrijven in de omgeving die belemmerd zouden kunnen worden door het toekennen van een woonbestemming aan de Korte Kruisweg 3 in Nijbroek. Verder geldt doorgaans dat er 100 m² aan bijgebouwen is toegestaan bij een reguliere woonbestemming. Indien in die bestaande situatie meer dan 100 m² aan bebouwing aanwezig is, dan is dit toegestaan. Wel geldt er een saneringsregeling bij sloop en nieuwbouw. Dit houdt in dat 50% van het gesloopte oppervlakte mag worden teruggebouwd.
Op voorhand bestaan dan ook geen ruimtelijke bezwaren tegen het wijzigen van de bestemming. Een bestemmingswijziging naar Wonen heeft geen gevolgen voor de bestaande waarden op het erf. Ook heeft de bestemmingswijziging naar Wonen geen gevolgen voor de omgeving.
In dit hoofdstuk wordt beknopt het belangrijkste ruimtelijke beleidskader beschreven op de verschillende overheidsniveaus (rijk, provincie, regionaal en gemeente).
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) in werking getreden. Deze visie geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. In de SVIR is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Hierin heeft zij gekozen voor thema's zoals concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. De rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid. Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR drie Rijksdoelen opgesteld: concurrentiekracht vergroten door de ruimtelijk-economische structuur van Nederland te versterken; de bereikbaarheid verbeteren; zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.
Voor de ruimtelijke ordening heeft dit geleid tot minder nationale belangen (van 39 naar 13) en eenvoudigere regelgeving. Hiermee is duidelijk het roer omgegooid, meer ruimte voor provincies en gemeenten om in te spelen op de eigen situatie. Dit komt voort vanuit de gedachte dat provincies en gemeenten beter weten wat er lokaal speelt en daardoor beter kunnen afwegen wat er in een gebied moet gebeuren. Dit biedt ook meer mogelijkheden voor burgers en bedrijven voor eigen initiatief en ontwikkeling.
Ladder duurzame verstedelijking
In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. De ladder kent drie treden die achter elkaar worden doorlopen.
Afbeelding 3 - schema Ladder voor duurzame verstedelijking
Gezien de omvang van de ontwikkeling, zijn de SVIR en de ladder voor duurzame verstedelijking op onderliggend plan niet van toepassing. Het Rijk heeft dan ook geen verdere bemoeienis met de planvorming. Nadere toetsing aan de ladder is om deze reden dan ook niet noodzakelijk.
De Omgevingsvisie Gelderland (vervanger van het streekplan en enkele andere structuurvisies)
is een integrale visie, niet alleen op het gebied van de ruimtelijke ordening, maar ook voor waterkwaliteit en veiligheid, bereikbaarheid, economische ontwikkeling, natuur en milieu, inclusief de sociale gevolgen daarvan. De opzet van de omgevingsvisie is opgehangen aan de termen dynamisch, mooi en divers. Gelderland is een dynamische provincie in een prachtige setting, met een grote diversiteit. Dynamisch duidt op economische ontwikkelingsaspecten als innovatie, duurzaamheid en bereikbaarheid. Mooi staat voor onze natuurdoelen en de kwaliteiten die we willen borgen en verder ontwikkelen. Divers gaat over het herkennen van de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en het koesteren van de regionale identiteit.
De Omgevingsvisie Gelderland bevat het belangrijke instrument de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik. Hierin staan kwaliteiten en doelen centraal, niet de regels. Dit houdt in dat bij bestemmingsplannen die voorzien in een stedelijke ontwikkeling er moet worden aangegeven hoe met de ladder is omgegaan wat betreft behoefte, bestaand stedelijk gebied en bereikbaarheid. Gezien de kleinschalige aard en omvang van onderliggend plan, is een afweging met de Gelderse ladder niet aan de orde.
De planlocatie ligt binnen het Nationaal Landschap Veluwe. De provincie wil met ruimtelijke ontwikkelingen de Kernkwaliteiten van de Nationale landschappen behouden, herstellen en versterken en de landschappelijke samenhang vergroten.
De Omgevingsverordening Gelderland dient als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen. De verordening beperkt zich tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. Wanneer niet wordt voorzien in toevoeging van functies, zoals in voorliggend plan het geval is, gelden bovengenoemde eisen op voorhand niet als harde kaders. Voor de planlocatie stelt de Omgevingsverordening Gelderland dan ook geen regels. Daarnaast geldt dat bij het omvormen van de agrarische bestemming naar woonbestemming, waarbij de voormalige bedrijfswoning in gebruik wordt genomen als burgerwoning en indien er geen sprake is van een toename van het aantal woningen, dit niet wordt gezien als een nieuwe woonlocatie op basis waarvan de verordening regels stelt.
De gemeenten in de regio Stedendriehoek (met de steden Apeldoorn, Deventer en Zutphen) hebben gezamenlijk een regionale structuurvisie opgesteld. In de Regionale Structuurvisie heeft de regio Stedendriehoek ruimtelijk beleid ontwikkeld voor de lange termijn (2030). De doelstelling die hierbij luidt is het behoud en versterking van de samenhang en variatie in woon-, werk- en recreatiegebieden, met het gelijktijdig ontwikkelen van nieuwe kwaliteiten in water, natuur, landschap en landbouw. De Regionale Structuurvisie heeft de formele status van Intergemeentelijk Structuurplan. Dit betekent dat de structuurvisie richtinggevend is voor de ruimtelijke ontwikkeling. De Regionale Structuurvisie doet geen uitspraken over functieverandering.
In de Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst (vastgesteld op 31 januari 2005) is de toekomstvisie geformuleerd voor toekomstig gemeentelijk ruimtelijk beleid. Dit kader geeft de ambities weer ten aanzien van de gewenste ruimtelijke ontwikkeling en is daarmee een handvat voor onder meer nieuwe bestemmingsplannen.
Het plangebied ligt in het gebied het Noordelijk Weteringgebied. In dit gebied is de ruimtelijke druk gering. De open weide- en poldergebieden worden voornamelijk gereserveerd voor landbouwontwikkelingen. Op het terrein van natuur spelen met name de weteringen een rol als belangrijke ecologische schakels tussen noord en zuid. In deze laag gelegen gebieden zoekt het Waterschap Vallei & Veluwe naar gebieden voor het tijdelijk vasthouden van water in het geval van langdurige neerslag. Waardevol element in het gebied is het open slagenlandschap, dat is gecreëerd door middeleeuwse ontginningen. Grondgebonden landbouw levert een bijdrage aan het behoud van dit karakteristieke landschap. Gezien de bestaande samenhangen en ontwikkelingsmogelijkheden in het Noordelijk Weteringgebied ligt de primaire ambitie bij de grondgebonden landbouw. Daarnaast leent het gebied zich voor recreatie (o.a. verbrede landbouw), voor natuurontwikkelingen (langs de weteringen) en voor het vasthouden en bergen van water langs de weteringen en in lager gelegen gronden.
Aangezien onderliggend wijzigingsplan geen nieuwe bebouwingsmogelijkheden creëert, past het plan binnen de Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst. Verder ligt het plangebied in het buitengebied waarvoor de gemeente Voorst het bestemmingsplan Buitengebied heeft vastgesteld.
In het bestemmingsplan Buitengebied (en Buitengebied, eerste herziening) is onder artikel 3.7.4 een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het college van burgemeester en wethouders, waarmee de bestemming Agrarisch ten behoeve van de vervolgfunctie wonen gewijzigd kan worden in de bestemming Wonen. Daarbij gelden de volgende voorwaarden:
Zoals uit de ruimtelijke afweging (paragraaf 2.3) al naar voren kwam, voldoet het voorliggend plan aan de uitgangspunten om medewerking te verlenen aan de wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van de vervolgfunctie wonen.
Bij ruimtelijke ingrepen dient te worden onderbouwd of het voornemen 'redelijkerwijs uitvoerbaar' is. In dit hoofdstuk wordt per aspect (milieu, flora en fauna, archeologie, watertoets en economie) aangegeven in hoeverre het plan uitvoerbaar is.
Als gevolg van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan onderzoek te worden verricht naar de geschiktheid van de gronden voor het beoogde doel. In het geval van een verontreiniging moet de mate van de omvang ervan worden vastgesteld, zodat beoordeeld kan worden of -en zo ja welke- kosten gemoeid zijn met het verwijderen of verminderen van die verontreiniging, zodat voldaan wordt aan de eisen van de milieuwetgeving.
In dit plan vindt geen sloop en nieuwbouw plaats, de bestaande bebouwing krijgt de bestemming Wonen. Een verkennend bodemonderzoek wordt dan ook niet noodzakelijk geacht. Dit aspect vormt dan ook geen belemmeringen voor het voorgenomen wijzigingsplan.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Hieronder wordt verstaan het aanbrengen van voldoende ruimte tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen de milieubelastende en milieugevoelige functies.
Aan de overzijde van het perceel ligt op vrij korte afstand de agrarische bedrijfsbestemming van de Korte Kruisweg 4. Artikel 4, lid 1 van de Wet geurhinder en veehouderij zegt het volgende:
De afstand tussen een veehouderij waar dieren worden gehouden van een diercategorie waarvoor niet bij ministeriële regeling een geuremissiefactor is vastgesteld, en een geurgevoelig object bedraagt:
Hierbij wordt geen onderscheid tussen een burgerwoning en een bedrijfswoning, beiden worden aangemerkt als een geurgevoelig object. Om deze reden is bovengenoemde regeling ook van toepassing op voorliggend wijzigingsplan waarbij de bedrijfswoning wordt omgezet naar een burgerwoning. In planologische zin wordt gekeken naar de afstand tussen het bouwvlak van beide geurgevoelige objecten. Deze afstand is in dit geval circa 27 meter. Op basis hiervan wordt niet voldaan aan de afstand van 50 meter.
Vanuit milieu worden voor de beoogde wijziging echter vaste afstanden gehanteerd van 50 meter vanaf het dichtstbijzijnde emissiepunt tot aan het geurgevoelige object. Daarnaast wordt 25 meter ruimtelijke scheiding, gerekend vanaf het dichtstbijzijnde punt van een stal tot het dichtstbijzijnde punt van het geurgevoelige object aangehouden.
De afstand, gemeten vanaf de stallen aan de Korte Kruisweg 4 tot aan de woning van de Korte Kruisweg 3, is ruim 50 meter. In dit specifieke geval wordt dus aan de voorwaarden voldaan die gesteld zijn vanuit milieu. Het omzetten van de voormalige bedrijfswoning naar een burgerwoning aan de Korte Kruisweg 3 in Nijbroek leidt dan ook niet tot extra beperkingen voor het agrarische bedrijf aan de overzijde bij eventuele toekomstige uitbreiding. Daarnaast wordt voldaan aan de afstanden waardoor een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd.
Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden moet worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Door Artikel 76 Wgh is het bij de vaststelling van een bestemmingsplan verplicht, om bij de gronden die behoren tot een geluidszone, de grenswaarden in acht te nemen wat betreft de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen zoals woningen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.
Het plangebied is gesitueerd buiten de bebouwde kom, ten noorden van de dorpskern Nijbroek aan de Korte Kruisweg. Er is sprake van een bestaande situatie, de bedrijfswoning wordt gewijzigd in een burgerwoning. Er vindt bij dit plan enkel een wijziging in gebruik plaats, er worden geen nieuwe bouwmogelijkheden gecreëerd. Een nadere toetsing aan de wet voor vaststelling van het plan is zodoende niet nodig.
De eisen voor de kwaliteit van de buitenlucht zijn sinds november 2007 vastgelegd in de Wet milieubeheer, in titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen (ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'). In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat de Wet luchtkwaliteit bestaat uit in Europees verband vastgestelde normen voor maximumconcentraties voor een aantal luchtvervuilende stoffen. In Nederland kunnen met name fijnstof (PM10) en stikstofoxiden (NO2) problemen opleveren met betrekking tot overschrijding van de grenswaarden. Fijnstof wordt grotendeels veroorzaakt door grote industriële bronnen en het wegverkeer, NO2 wordt voornamelijk veroorzaakt door wegverkeer. Indien het uitoefenen van bevoegdheden zoals het vaststellen van bestemmingsplannen of het afwijken van het bestemmingsplan op grond van artikel 2.12 lid 1 sub a onder 1 van de Wabo gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen bestuursorganen die bevoegdheden uitoefenen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:
Sinds 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht. Volgens het NSL draagt een project 'niet in betekenende mate' (Nibm) bij zo lang de concentratie fijnstof of stikstofdioxide niet meer dan 3% bedraagt. Volgens de regeling Nibm wordt die grens pas overschreden bij bijvoorbeeld woningbouwprojecten van meer dan 1500 woningen of kantoorlocaties met meer dan 100.000 m2 bruto vloeroppervlak. Voor ontwikkelingen die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeft niet te worden getoetst aan de grenswaarden.
Het wijzigingsplan heeft niet één van bovenstaande ontwikkelingen tot gevolg. Geconcludeerd kan worden dat de luchtkwaliteit 'niet in betekenende mate' zal verslechteren. Om die reden hoeft niet verder op het aspect luchtkwaliteit te worden ingegaan.
Het aspect externe veiligheid draait om het beheersen van de risico's bij transport, opslag en gebruik van gevaarlijke stoffen. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire (chemische fabriek, lpg-tankstation) en de mobiele (vervoer gevaarlijke stoffen) bronnen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen groepsrisico (GR) en plaatsgebonden risico (PR). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten.
Van belang is het uitvoeringsprogramma externe veiligheid van de provincie Gelderland. Een belangrijk product dat hieruit voortvloeit is de zogeheten Gelderse risicokaart.
Afbeelding 4 - uitsnede Gelderse risicokaart
Uit de risicokaart blijkt (zie afbeelding 4) dat een gedeelte van de planlocatie een klein risico loopt op overstromingen. Een kleine kans betekent dat er overstromingen kunnen plaatsvinden, maar de kans dat dit binnen een mensenleven plaatsvindt is zeer gering. Het plangebied ligt in een beschermd gebied. Dat wil zeggen dat deze gebieden beschermd worden door een primaire of regionale waterkering tegen buitenwater (zee, grote rivieren etc.) en regionale wateren (kleine rivieren, kanalen etc.).
Voor het aspect externe veiligheid luidt de conclusie dat de zojuist genoemde risico's op overstromingen geen belemmeringen vormen voor het wijzigingsplan. Daarbij is geen sprake van toevoeging van personen en/of kwetsbare objecten. De ruimtelijke situatie aan de Korte Kruisweg 3 in Nijbroek verandert niet ten opzichte van de bestaande.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient de natuurwetgeving beschouwd te worden. Deze wetgeving richt zich op twee hoofdthema's. Het gaat hierbij om de bescherming van natuurgebieden (gebiedsbescherming) en de bescherming van plant- en diersoorten (soortbescherming).
De bescherming van natuurgebieden wordt geregeld in de Natuurbeschermingswet 1998 (in de Natura 2000-gebieden) en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), tegenwoordig bekend als Natuurnetwerk Nederland. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing van het natuurnetwerk. Ruimtelijke projecten kunnen niet zonder meer worden gerealiseerd in of nabij beschermde natuurgebieden. Projecten die in of in de nabijheid van beschermde natuurgebieden worden geprojecteerd, dienen te worden getoetst op de mogelijke negatieve effecten die zij op deze gebieden kunnen hebben en of zij verstoring zullen veroorzaken (externe werking). Als sprake is van externe werking dan kan het noodzakelijk zijn dat bij de provincie (bevoegd gezag) een vergunning volgens artikel 19d van de Natuurbeschermingswet aangevraagd moet worden.
Soortbescherming wordt geregeld in de Flora- en faunawet. In deze wet is een aantal planten en dieren aangewezen als beschermd. Deze beschermde organismen mogen niet zonder reden in hun bestaan worden aangetast. De wet maakt een onderscheid tussen licht en zwaar beschermde soorten. Het uitgangspunt van de wet is dat beschermde planten- en diersoorten geen schade mogen ondervinden. Voor het uitvoeren van werkzaamheden in de openbare ruimte is het niet altijd nodig een vrijstelling of een ontheffing aan te vragen. Wanneer het onmogelijk is schade aan streng beschermde planten en dieren tijdens ruimtelijke ontwikkelingen en inrichting te voorkomen, moet altijd een ontheffing worden aangevraagd bij het ministerie van Economische Zaken (Dienst Regelingen).
De locatie ligt niet in een beschermd natuurgebied. Binnen de planlocatie is de aanwezigheid van bijzondere soorten niet bekend. Gezien de aard en omvang van voorliggend plan, is nader ecologisch onderzoek achterwege gebleven. Ten allen tijde dient de algemene zorgplicht (artikel 2 van de Flora- en faunawet) in acht te worden genomen voor alle soorten planten en dieren die tijdens werkzaamheden onverwacht worden aangetroffen, ongeacht of deze soorten beschermd zijn.
De bescherming van de aanwezige en de te verwachten archeologische waarden door bodemverstorende activiteiten was in de Monumentenwet 1988 geregeld. Echter is deze wet per 1 juli 2016 vervallen. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de omgevingswet en deze treedt in 2019 in werking. Tot die tijd zijn de artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar deze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. Hierbij wordt uitgegaan van het zo vroeg mogelijk betrekken van de archeologische waarden in het ruimtelijke ordeningsproces.
Specifiek voor het bestemmingsplan is hierop artikel 38a van de Monumentenwet van toepassing: “De gemeenteraad houdt bij de vaststelling van een bestemmingsplan of een beheersverordening als bedoeld in artikel 3.1, onderscheidenlijk artikel 3.38, van de Wet ruimtelijke ordening en bij de bestemming van de in het plan begrepen grond, rekening met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten”.
De gemeente Voorst heeft in 2009 een archeologische beleidskaart vastgesteld. Daarmee zijn de te verwachten archeologische waarden gedetailleerd in beeld gebracht. De beleidskaart is doorvertaald in dubbelbestemmingen voor bescherming van archeologische waarden in het bestemmingsplan Buitengebied. De locatie ligt deels in een archeologisch waardevol gebied (waarde 3) en deels in de archeologische verwachtingszone 5.
De voorschriften in deze categoriëen zijn het streven naar behoud in huidige staat. In het archeologisch waardevolle gebied (waarde 3) is een inventariserend archeologisch onderzoek verplicht (IVO-Protocol 1) als de oppervlakte van de ingreep groter is dan 100 m² én de diepte van de ingreep dieper reikt dan 30 cm onder maaiveld. Voor het gedeelte van het perceel gelegen in de archeologische verwachtingszone 5 geldt dat een inventariserend archeologisch onderzoek verplicht is bij een ingreep groter 1.000 m² én dieper dan 30 cm onder maaiveld.
Op het perceel vinden met dit wijzigingsplan geen ingrepen plaats, het betreft enkel een wijziging in gebruik van bestemming Agrarisch naar Wonen. Om die reden is het niet noodzakelijk archeologisch onderzoek te laten uitvoeren ten behoeve van de voorgenomen bestemmingsplanwijziging.
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets (www.dewatertoets.nl) kan beoordeeld worden welke waterthema's in het plan relevant zijn.
De toets is op 28 december 2016 uitgevoerd (zie bijlage 1, De Watertoets). Het plan is, vanuit de waterhuishouding bezien, voor het waterschap beperkt van belang. De motivatie daarvoor is dat plannen zonder (nieuwe) ontwikkelingsmogelijkheden, zoals functiewijzigingen en actualisaties, nauwelijks tot geen effect hebben op de waterhuishouding. Dit betekent dat geen essentiele waterbelangen worden geraakt en het waterschap op basis daarvan een positief wateradvies geeft.
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In dit geval is van een dergelijk plan geen sprake. Kosten voor het wijzigingsplan, uitvoering van eventuele toekomstige bouwplannen en eventuele planschade zijn voor rekening van de initiatiefnemer.
Dit wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het wijzigingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast.
Aan het plangebied is op de verbeelding de bestemming Wonen toegekend aan het bestaande erf, waarbij het gehele bestemmingsvlak conform de systematiek van het moederplan Buitengebied ook bouwvlak is. Hierbij gelden dezelfde reguliere bouwregels voor de bestemming Wonen: maximaal één woning per bouwvlak, maximale inhoud van 750 m3, maximale nokhoogte 10 m, maximale goothoogte 4 m et cetera. De gronden rondom de woonbestemming behouden de agrarische bestemming.
De verbeelding is gebaseerd op de huidige situering van de bebouwing. Het bouwvlak is grotendeels gebaseerd op het huidige agrarische bouwvlak. Daarnaast is de oprit en een gedeelte van de verharding ter hoogte van de grote veldschuur opgenomen in de woonbestemming. In toekomstige situaties van sloop- en nieuwbouw geldt de saneringsregeling. Deze regeling houdt in dat bij sloop, er 50% van het gesloopte oppervlakte mag worden teruggebouwd.
De verschillende dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie - 3', 'Waarde - Archeologie - 5' en 'Waarde - Landschap' zijn in het wijzigingsplan overgenomen. Daarnaast vindt ook de gebiedsaanduiding 'Reconstructiewetzone - Verwevingsgebied' navolging in dit wijzigingsplan. Deze dubbelbestemmingen en de gebiedsaanduiding gelden in de heersende plannen voor de locatie en dienen ter bescherming en veiligstelling van archeologische, landschappelijke en ecologische waarden.
Het wijzigingsplan kent geen op zich staande regels. De geldende regels uit de bestemmingsplannen 'Buitengebied' en 'Buitengebied, eerste herziening' zijn onverkort van toepassing op dit wijzigingsplan.
Het ontwerpwijzigingsplan heeft met ingang van 26 januari 2017 gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegen. Tijdens de inzagetermijn zijn belanghebbenden in de gelegenheid gesteld een zienswijze over het plan naar voren te brengen. Hiervan is geen gebruik gemaakt.