| Plan: | Hoofdweg 2, Klarenbeek |
|---|---|
| Status: | vastgesteld |
| Plantype: | bestemmingsplan |
| IMRO-idn: | NL.IMRO.0285.20231-VS00 |
De eigenaar van het perceel Hoofdweg 2 in Klarenbeek heeft bij de gemeente Voorst een verzoek ingediend voor het realiseren van een nieuwe bedrijfshal van 2.000 m2, gedeeltelijk buiten het bouwvlak. Het hoveniersbedrijf is in het verleden naar deze locatie verhuisd, vanwege ruimtegebrek aan de Withagenweg 58 in Wilp. Aan de Hoofdweg 2 zijn rond 2002-2004 de overgebleven varkensstallen van Stichting Stamboekfokkerij Noord Nederland gesloopt. Toentertijd is in overleg met de gemeente Voorst en de provincie Gelderland bepaald dat door de sloop van de varkensstallen er 2.000 m2 aan bedrijfsbebouwing mag worden terug gebouwd.
Het perceel valt onder de werking van de bestemmingsplannen 'Buitengebied' en 'Buitengebied, eerste herziening'. De gronden zijn daarin bestemd voor bedrijf, agrarisch (met de aanduiding 'sierteelt') en een klein gedeelte voor bos. Het perceel is onderdeel van de gebiedsaanduiding reconstructiewetzone - extensiveringsgebied. Verder zijn de dubbelbestemmingen Waarde - Landschap en Waarde - Archeologie - 5 voor het perceel van toepassing. Conform de bijlage 'oppervlakte bebouwing niet-agrarische bedrijven' valt de ontwikkeling binnen de toegestane oppervlaktenorm. Slechts de situering van de bedrijfshal buiten het bouwvlak, noodzaakt tot een herziening van het bestemmingsplan.
Doel van dit bestemmingsplan is het planologisch mogelijk maken van de bouw van een nieuwe bedrijfshal, gedeeltelijk buiten het bouwvlak aan het perceel Hoofdweg 2 in Klarenbeek.
De situering van het plangebied is opgenomen in Afbeelding 1. Het perceel ligt in het buitengebied aan de Hoofdweg 2 ten noorden van de kern Klarenbeek en ten zuiden van de recreatieplas Bussloo. Een luchtfoto van het perceel is weergegeven in Afbeelding 2. De gronden zijn kadastraal bekend als gemeente Voorst, sectie G, nummers 2157 en 2084.
Afbeelding 1 - Ligging plangebied.
Afbeelding 2 - Luchtfoto perceel 2015.
Op het perceel Hoofdweg 2 in Klarenbeek is een hoveniersbedrijf actief. De voorzijde van het perceel wordt ontsloten door de Hoofdweg (zuidelijke deel van het perceel), dit betreft een provinciale weg bekend als de N789. Daarnaast is aan de voorzijde van het perceel een parkeergelegenheid voor het personeel en de bezoekers van het bedrijf aanwezig. Het erf bestaat uit een kantoorgebouw en een grote schuur. Verder zijn er diverse opslagvoorzieningen voor grondstoffen en materialen op het erf gesitueerd en worden op het erf verschillende bedrijfsvoertuigen gestald.
Aan de achterzijde van het perceel staat een antennemast voor mobiele telefonie. Deze zijde van het perceel wordt ontsloten door de Lange Struikenveenweg. Voor deze weg geldt een maximale snelheid van 60 kilometer per uur. Tot aan de ontsluiting van het perceel is de Lange Stuikenveenweg geasfalteerd. Na de ontsluiting gaat het asfalt over in een grind- en zandpad. Op de hoek van de Lange Struikenveenweg en de Zutphenseweg is dierenartsenpraktijk De Driehoek gevestigd.
De bij de bedrijfsbestemming behorende bedrijfswoning (Hoofdweg 2a) met bijbehorende schuur is gesitueerd in het zuidwesten van het perceel. Ten westen van het perceel worden de gronden enkel gebruikt voor agrarische doeleinden. Ten oosten van het perceel is de grond bestemd voor agrarische doeleinden met de aanduiding sierteelt. Tegenover het perceel, aan de andere zijde van de Hoofdweg, ligt het natuurgebied Het Appense Bos. Dit natuurgebied is onderdeel van de voormalige Ecologische Hoofd Structuur (EHS), tegenwoordig is dit onderdeel van het Gelders Natuur Netwerk (GNN). Over het algemeen wordt de omgeving van het plangebied gekenmerkt door agrarische gronden en natuur. Uitzondering is de maatschappelijke bestemming aan de Zutphenseweg 50, de dierenartsenpraktijk De Driehoek.
Het hoveniersbedrijf heeft door de groei van de afgelopen jaren behoefte aan een nieuwe bedrijfshal van 2.000 m2. Een belangrijke reden is dat het huidige wagenpark dusdanig fors in omvang is, dat extra ruimte noodzakelijk is voor de stalling van de voertuigen. De plek waar de bedrijfshal is voorzien, is aan de zijde van de Lange Struikenveenweg. Deze locatie, gedeeltelijk buiten het bouwvlak, is bedrijfstechnisch gemotiveerd. De overige ruimtes op het perceel zijn beoogd voor het laden en lossen van de vrachtwagens (inclusief vervoersbewegingen), tijdelijke opslag van materialen, containers en parkeerplaatsen.
Afbeelding 3 - Erfinrichtingsplan.
Een nadeel van de situering van de nieuwe bedrijfshal buiten het bouwvlak, is dat deze gedeeltelijk in de bestemming bos is voorzien. Ter compensatie wordt de bedrijfshal landschappelijk ingepast met een bossingel aan de oostelijke zijde van het perceel. Ook aan de westelijke kant wordt een bossingel aangelegd. Daarnaast wordt een gedeelte van de agrarische gronden ten zuiden van de bossingel aan de westzijde bestemd als bedrijf. Dit geldt ook voor de oostkant van het perceel. Hier wordt de bedrijfsbestemming vergroot en loopt tot aan de grens van de agrarische bestemming met de functieaanduiding sierteelt. Zowel aan de oost-, west- en noordkant van het perceel vindt landschappelijke versterking plaats.
Bij het geldende bestemmingsplan Buitengebied hoort bij de bestemming bedrijf de bijlage 'oppervlakte bebouwing niet-agrarische bedrijven'. In deze bijlage is bepaald dat de huidige oppervlakte aan bebouwing aan de Hoofdweg 2 in Klarenbeek 1.850 m2 bedraagt. Door de sloop van de bouwvallige schuur op de locatie van de nieuwe bedrijfshal, verminderd dit aantal met ongeveer 148 m2. Het toegestane oppervlakte aan bebouwing in deze bijlage is bepaald op 3.750 m2. Hierdoor biedt het huidige bestemmingsplan Buitengebied ruimte voor de gewenste uitbreiding van 2.000 m2.
Doordat de uitbreiding gedeeltelijk buiten het bouwvlak en in de bestemming bos plaatsvindt, dient er een nieuw bestemmingsplan te worden opgesteld. Een centrale norm waaraan het bestemmingsplan moet voldoen is 'een goede ruimtelijke ordening'. Zo dient de ontwikkeling te voldoen aan de ter plaatse geldende ruimtelijke en milieuhygiënische criteria. Verder mogen de bestaande landschappelijke, natuurlijke en/of cultuurhistorische waarden niet onevenredig worden aangetast.
Vanuit dit aspect is een belangrijk punt dat er een ruimtelijke kwaliteitswinst wordt behaald op de locatie. Het bouwen in de bestemming bos wordt gecompenseerd met een strook inheemse beplanting in de agrarische bestemming met de aanduiding 'sierteelt'. Hierbij dient te worden opgemerkt dat het stukje bos een geringe kwaliteit bevat. Daarnaast is vanuit het landschappelijk oogpunt de sierteelt niet fraai. Vanuit het landschappelijke perspectief wordt de westelijke zijde van het perceel versterkt. Middels een voorwaardelijke verplichting kan de uitvoering van het groenplan worden vastgelegd.
Voor een groot hoveniersbedrijf geldt vanuit de milieu wet- en regelgeving een richtafstand van 50 meter in verband met geluid. Dit aspect heeft betrekking op geluidgevoelige objecten zoals woningen. In de directe omgeving van het perceel komen geen woonbestemmingen voor, wel een maatschappelijke bestemming (dierenartsenpraktijk De Driehoek) aan de Zutphenseweg 50. De op die locatie gesitueerde verblijfsruimte voor personen bevindt zich op 80 meter van de beoogde uitbreiding. Het plan voldoet daarmee aan de gestelde milieuvereisten.
Gelet op het bovenstaande bestaan er tegen de uitbreiding van het bouwvlak en vergroting van de bedrijfsbestemming op voorhand geen ruimtelijke bezwaren.
In dit hoofdstuk wordt beknopt het belangrijkste ruimtelijke beleidskader beschreven op de verschillende overheidsniveaus (rijk, provincie, regionaal en gemeente).
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Deze visie geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. In de SVIR is de visie van de rijksoverheid op de (nieuwe) ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Hierin heeft zij gekozen voor thema's zoals concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. De rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid. Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR drie Rijksdoelen opgesteld: concurrentiekracht vergroten door de ruimtelijk-economische structuur van Nederland te versterken; de bereikbaarheid verbeteren; zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden. Eén van de kernmiddelen die wordt ingezet om goed op deze ontwikkelingen en uitdagingen in te spelen is decentralisatie.
Voor de ruimtelijke ordening heeft dit geleid tot minder nationale belangen (van 39 naar 13) en eenvoudigere regelgeving. Hiermee is duidelijk het roer omgegooid, meer ruimte voor provincies en gemeenten om in te spelen op de eigen situatie. Dit komt voort vanuit de gedachte dat provincies en gemeenten beter weten wat er lokaal speelt en daardoor beter kunnen afwegen wat er in een gebied moet gebeuren. Dit biedt ook meer mogelijkheden voor burgers en bedrijven voor eigen initiatief en ontwikkeling.
Beslissingen over ruimtelijke ontwikkelingen wil het kabinet dichter bij burgers en bedrijven brengen en provincies en gemeenten krijgen de ruimte om maatwerk te leveren voor regionale opgaven. Het Rijk richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van belangen als geheel. Hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer, energie en natuur, ondergrond en ruimte voor militaire activiteiten, waterveiligheid en milieukwaliteit en de bescherming van ons werelderfgoed zijn daarbij onderwerpen. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaat boeken. Voorliggend initiatief heeft geen relatie met één van de 13 nationale belangen.
In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. De ladder kent drie treden die achter elkaar worden doorlopen.
Afbeelding 4 - Schema ladder voor duurzame verstedelijking.
Gezien de aard en omvang van de ontwikkeling is de SVIR en de ladder voor duurzame verstedelijking op onderliggend plan niet van toepassing. Het Rijk heeft dan ook geen verdere bemoeienis met de planvorming. Nadere toetsing aan de ladder is om deze reden dan ook niet noodzakelijk.
De omgevingsvisie Gelderland is een integrale visie, niet alleen op het gebied van de ruimtelijke ordening, maar ook voor waterkwaliteit en veiligheid, bereikbaarheid, economische ontwikkeling, natuur en milieu, inclusief de sociale gevolgen daarvan. De omgevingsvisie is de vervanger van het streekplan en enkele andere structuurvisies.
De provincie kiest ervoor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan maatschappelijke opgaven: een duurzame economische structuur en het borgen van de kwaliteit en veiligheid van de leefomgeving. De uitwerking van de omgevingsvisie is hierbij opgehangen aan de termen dynamisch, mooi en divers. Gelderland is een dynamische provincie in een prachtige setting, met een grote diversiteit. Dynamisch duidt op economische ontwikkelingsaspecten als innovatie, duurzaamheid en bereikbaarheid. Mooi staat voor onze natuurdoelen en de kwaliteiten die we willen borgen en verder ontwikkelen. Divers gaat over het herkennen van de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en het koesteren van de regionale identiteit.
Afbeelding 5 - Uitsnede Omgevingsvisie Gelderland.
Uit afbeelding 5 is waar te nemen dat de locatie in een extensiveringsgebied ligt. In dit gebied biedt de provincie geen ruimte aan de groei van niet-grondgebonden veestapel. De provincie geeft aan dat meerdere functies (ook niet-agrarische bestemmingen) naast elkaar kunnen bestaan in dit gebied. Dit is een gemeentelijke afweging. Aangezien het geen landbouwbedrijf en nieuwvestiging betreft, is dit aspect niet van belang voor de voorgenomen ontwikkeling.
Verder is uit bovenstaande afbeelding af te leiden dat het perceel aan de Hoofdweg 2 in Klarenbeek nabij het Gelders Natuurnetwerk en de Groene Ontwikkelingszone ligt. De voorgenomen ontwikkeling heeft geen invloed op zowel het Gelders Natuurnetwerk als de Groene Ontwikkelingszone.
Er kan worden uit het bovenstaande worden geconcludeerd dat de omgevingsvisie Gelderland geen obstakel vormt voor onderliggend plan.
De omgevingsverordening Gelderland dient als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen en beperkt zich tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. Het uitbreiden van het bouwvlak van een hoveniersbedrijf, is geen ontwikkeling op basis waarvan de verordening regels stelt.
De gemeenten in de regio Stedendriehoek, met daarin de steden Apeldoorn, Deventer en Zutphen, hebben gezamenlijk een regionale structuurvisie opgesteld. Deze visie vormt de integrale afstemming tussen de ruimtelijke opgaven binnen de regio en is beleidsmatig tevens vertaald in de omgevingsvisie Gelderland. In de Regionale Structuurvisie heeft de regio Stedendriehoek ruimtelijk beleid ontwikkeld voor de lange termijn (2030). De doelstelling luidt hierbij: het behoud en versterking van de samenhang en variatie in woon-, werk- en recreatiegebieden, met het gelijktijdig ontwikkelen van nieuwe kwaliteiten in water, natuur, landschap en landbouw. De regionale structuurvisie is richtinggevend voor de ruimtelijke ontwikkeling (Intergemeentelijk Structuurplan).
In de visie is geen specifiek beleid opgenomen ten aanzien van een (relatief) kleinschalige uitbreiding van een bedrijfslocatie in het buitengebied. Wel worden kansen gezien in functiecombinaties, waarbij een grote rol is weggelegd voor het landschap.
In de Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst (vastgesteld op 31 januari 2005) is de toekomstvisie geformuleerd voor toekomstig gemeentelijk ruimtelijk beleid. Dit kader geeft de ambities weer ten aanzien van de gewenste ruimtelijke ontwikkeling en is daarmee een handvat voor onder meer nieuwe bestemmingsplannen. Voor de grotere kernen in de gemeente Voorst zijn afzonderlijke dorpsvisies opgesteld.
Het plangebied ligt in aan de rand van het Open Middengebied. In het Open Middengebied neemt de ruimtelijke druk toe, met als gevolg 'verrommeling'. De GLTO (voorloper Land en Tuinbouw Organisatie) ziet dit gebied als een belangrijk perspectiefgebied voor de grondgebonden landbouw. De hoofdkoers in dit gebied is een menging van 'groene' en 'rode' functies waarbij ontwikkeling de motor is voor het versterken van de ruimtelijke kwaliteiten in het gebied. In het deel waarin de planlocatie is gelegen, wordt naar een combinatie met andere functies gezocht. Hierbij wordt gekeken naar landschappelijke versterking van het betrokken deelgebied.
Bij ruimtelijke ingrepen dient onderbouwd te worden of het voornemen 'redelijkerwijs uitvoerbaar' is. In dit hoofdstuk wordt per aspect (milieu, flora en fauna, archeologie, watertoets en economie) aangegeven in hoeverre het plan uitvoerbaar is.
Als gevolg van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan onderzoek te worden verricht naar de geschiktheid van de gronden voor het beoogde doel. In het geval van een verontreiniging moet de mate van de omvang ervan worden vastgesteld, zodat beoordeeld kan worden of -en zo ja welke- kosten gemoeid zijn met het verwijderen of verminderen van die verontreiniging, zodat voldaan wordt aan de eisen van de milieuwetgeving.
De te ontwikkelen bedrijfshal voorziet in de stalling van materiaal en voertuigen. Bij deze activiteit verblijven hoveniers structureel minder dan twee uren per dag in de bedrijfshal. Om die reden is een verkennend bodemonderzoek dan ook niet noodzakelijk. Dit aspect vormt dan ook geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Hieronder wordt verstaan het aanbrengen van voldoende ruimte tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies zoals wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen de milieubelastende en milieugevoelige functies. Deze afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. De milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten als geur, stof, geluid en gevaar. Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen het type rustige woonwijk en gemengd gebied.
Voor onderliggend plan geldt een milieuafstand voor een groot hoveniersbedrijf. Bij een groot hoveniersbedrijf wordt in verband met het geluidsaspect een richtafstand van 50 meter aangehouden. Deze afstand wordt gemeten ten opzichte van geurgevoelige objecten. Een geurgevoelig object wordt doorgaans gedefinieerd als een gebouw dat permanent wordt gebruikt voor menselijk wonen of verblijf. In de directe omgeving van het plangebied doet zich geen geurgevoelig object (burgerwoning) voor. Wel doet zich een maatschappelijke bestemming voor aan de Zutphenseweg 50 (dierenartsenpraktijk De Driehoek). De verblijfsruimte voor personen bevindt zich op ongeveer 80 meter van de beoogde uitbreiding. Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan de milieuzonering.
Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden moet worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone ter zake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.
Met onderliggend plan wordt geen extra geluidgevoelig object in de vorm van een woning toegevoegd. Het betreft de bouw van een bedrijfshal voor de stalling van materiaal en voertuigen. Om deze reden zijn geen extra eisen gesteld aan de geluidwering van de gevels. Bezien vanuit de Wet geluidhinder gelden in dat geval dezelfde waarden en is nadere toetsing aan de wet voor vaststelling van het plan niet nodig.
De eisen voor de kwaliteit van de buitenlucht zijn sinds november 2007 vastgelegd in de Wet milieubeheer, in titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen (ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'). In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat de Wet luchtkwaliteit bestaat uit in Europees verband vastgestelde normen voor maximumconcentraties voor een aantal luchtvervuilende stoffen. In Nederland kunnen met name fijnstof (PM10) en stikstofoxiden (NO2) problemen opleveren met betrekking tot overschrijding van de grenswaarden. Fijnstof wordt grotendeels veroorzaakt door grote industriële bronnen en het wegverkeer, NO2 wordt voornamelijk veroorzaakt door wegverkeer. Indien het uitoefenen van bevoegdheden zoals het vaststellen van bestemmingsplannen of het afwijken van het bestemmingsplan op grond van artikel 2.12 lid 1 sub a onder 1 van de Wabo gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen bestuursorganen die bevoegdheden uitoefenen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:
Sinds 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht. Volgens het NSL draagt een project 'niet in betekenende mate' (Nibm) bij zo lang de concentratie fijnstof of stikstofdioxide niet meer dan 3% bedraagt. Volgens de regeling Nibm wordt die grens pas overschreden bij bijvoorbeeld woningbouwprojecten van meer dan 1500 woningen of kantoorlocaties met meer dan 100.000 m2 bruto vloeroppervlak. Voor ontwikkelingen die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeft niet te worden getoetst aan de grenswaarden.
Het bestemmingsplan heeft niet één van bovenstaande ontwikkelingen tot gevolg. Geconcludeerd kan worden dat de luchtkwaliteit 'niet betekenende mate' zal verslechteren. Om die reden hoeft niet verder op het aspect luchtkwaliteit te worden ingegaan.
Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire (chemische fabriek, lpg-tankstation) en de mobiele (vervoer gevaarlijke stoffen) bronnen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen groepsrisico (GR) en plaatsgebonden risico (PR). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten.
Van belang is het uitvoeringsprogramma externe veiligheid van de provincie Gelderland. Een belangrijk product dat hieruit voortvloeit is de zogeheten Gelderse risicokaart.
Afbeelding 6 - Uitsnede risicokaart Gelderland.
In de omgeving van het perceel bestaat een kans op een natuurramp in de vorm van een natuurbrand. Natuurbranden doen zich in Nederland vaak voor in bos- en heidegebieden. De planlocatie ligt tevens in een gebied dat een klein risico loopt op overstromingen. Een kleine kans betekent dat er overstromingen kunnen plaatsvinden, maar de kans dat dit binnen een mensenleven plaatsvindt is zeer gering. Het plangebied ligt in een beschermd gebied. Dat wil zeggen dat dit gebied beschermd wordt door een primaire waterkering tegen buitenwater (zee, grote rivieren etc.) en regionale wateren (kleine rivieren, kanalen etc.). Deze aspecten van externe veiligheid vormen geen belemmeringen voor onderliggend plan. Daarbij is geen sprake van toevoeging van personen en/of kwetsbare objecten.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient natuurwetgeving beschouwd te worden. Deze wetgeving richt zich op twee hoofdthema's. Het gaat hierbij om de bescherming van natuurgebieden (gebiedsbescherming) en de bescherming van plant- en diersoorten (soortbescherming).
De bescherming van natuurgebieden wordt geregeld in de Natuurbeschermingswet 1998 (in de Natura 2000-gebieden) en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), tegenwoordig bekend als Natuurnetwerk Nederland. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing van het natuurnetwerk. Ruimtelijke projecten kunnen niet zonder meer worden gerealiseerd in of nabij beschermde natuurgebieden. Projecten die in of in de nabijheid van beschermde natuurgebieden worden geprojecteerd, dienen te worden getoetst op de mogelijke negatieve effecten die zij op deze gebieden kunnen hebben en of zij verstoring zullen veroorzaken (externe werking). Als sprake is van externe werking dan kan het noodzakelijk zijn dat bij de provincie (bevoegd gezag) een vergunning volgens artikel 19d van de Natuurbeschermingswet aangevraagd moet worden.
Soortbescherming wordt geregeld in de Flora- en faunawet. In deze wet is een aantal planten en dieren aangewezen als beschermd. Deze beschermde organismen mogen niet zonder reden in hun bestaan worden aangetast. De wet maakt een onderscheid tussen licht en zwaar beschermde soorten. Het uitgangspunt van de wet is dat beschermde planten- en diersoorten geen schade mogen ondervinden. Voor het uitvoeren van werkzaamheden in de openbare ruimte is het niet altijd nodig een vrijstelling of een ontheffing aan te vragen. Wanneer het onmogelijk is schade aan streng beschermde planten en dieren tijdens ruimtelijke ontwikkelingen en inrichting te voorkomen, moet altijd een ontheffing worden aangevraagd bij het ministerie van Economische Zaken (Dienst Regelingen).
De locatie ligt niet in een beschermd natuurgebied. Daarbij is binnen de planlocatie de aanwezigheid van bijzondere soorten niet bekend. Het kappen van het stukje bos zal buiten het broedseizoen (globaal van maart tot halverwege september) plaatsvinden. Gezien de aard en omvang van onderliggend plan, is nader ecologisch onderzoek achterwege gebleven. Te allen tijde dient de algemene zorgplicht (artikel 2 van de Flora- en faunawet) in acht te worden genomen voor alle soorten planten en dieren die tijdens werkzaamheden onverwacht worden aangetroffen, ongeacht of deze soorten beschermd zijn. Daarnaast dient rekening te worden gehouden met de Boswet. Het doel van de Boswet is het instandhouden van het bosareaal in Nederland. De Boswet is van toepassing op alle bossen en houtopstanden buiten de 'bebouwde kom Boswet', groter dan 1.000 m2 en rijbeplantingen van meer dan 20 bomen.
De bescherming van de aanwezige en de te verwachten archeologische waarden door bodemverstorende activiteiten was in de Monumentenwet 1988 geregeld. Echter is deze wet per 1 juli 2016 vervallen. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de omgevingswet en deze treedt in 2019 in werking. Wel blijft hetgeen dat in de Monumentenwet 1988 is geregeld, zoals hieronder vermeld, van toepassing. Hierbij wordt uitgegaan van het zo vroeg mogelijk betrekken van de archeologische waarden in het ruimtelijke ordeningsproces.
Specifiek voor het bestemmingsplan is hierop artikel 38a van de Monumentenwet van toepassing: “De gemeenteraad houdt bij de vaststelling van een bestemmingsplan of een beheersverordening als bedoeld in artikel 3.1, onderscheidenlijk artikel 3.38, van de Wet ruimtelijke ordening en bij de bestemming van de in het plan begrepen grond, rekening met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten”.
De gemeente Voorst heeft in 2009 een archeologische beleidskaart vastgesteld. Daarmee zijn de te verwachten archeologische waarden gedetailleerd in beeld gebracht. De beleidskaart is doorvertaald in dubbelbestemmingen voor bescherming van archeologische waarden in bestemmingsplan Buitengebied. De locatie ligt in een gebied met een middelmatige archeologische verwachtingswaarde (5). Voor deze zone geldt een onderzoeksverplichting indien ingrepen plaatsvinden die niet gebruik maken van de bestaande fundering, die groter zijn dan 1.000 m2 én dieper reiken dan 30 cm onder maaiveld. De geplande ingreep (bouw van de bedrijfshal) overschrijdt de vastgestelde ondergrenzen (uit zowel het bestemmingsplan als de archeologische beleidskaart) waardoor een archeologisch onderzoek noodzakelijk is.
In opdracht van de initiatiefnemer heeft Hamaland Advies een archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek (verkennende en karterende fase) uitgevoerd voor het plangebied aan de Hoofdweg 2 in Klarenbeek (zie Bijlage 1). Het bureauonderzoek heeft aangetoond dat er mogelijk archeologische vindplaatsen vanaf het Laat-Paleolithicum tot en met de Nieuwe tijd in het plangebied aanwezig zijn. Hierin is de gespecificeerde verwachting voor de periodes Bronstijd en IJzertijd 'middelhoog'. Voor de perioden Laat-Paleolithicum-Mesolithicum en Romeinse Tijd tot en met de Nieuwe Tijd 'laag'. Ter toetsing van de bodemopbouw en de archeologische verwachting is een inventariserend veldonderzoek (karterende fase) uitgevoerd.
Tijdens het booronderzoek is aangetoond dat er geen relevante archeologische waarden in het plangebied te verwachten zijn. De natuurlijke bodemopbouw in het plangebied is volledig verstoord en archeologische cultuurlagen en/of relevante indicatoren ontbreken. De kans dat de voorgenomen graafwerkzaamheden een bedreiging vormen voor het archeologische bodemarchief is verwaarloosbaar. Om die reden is het niet noodzakelijk een archeologisch vervolgonderzoek te laten uitvoeren ten behoeve van voorgenomen bestemmingsplanwijziging. De op de archeologische beleidskaart aangeduide middelmatige archeologische waarde kan worden aangepast in 'laag', met als specificatie 'verstoord'.
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets (www.dewatertoets.nl) is beoordeeld welke waterthema's in het plan relevant zijn.
De toets is op 2 augustus 2016 uitgevoerd (zie Bijlage 2). Het Waterschap Vallei en Veluwe heeft beoordeeld dat er binnen het plangebied een of meerdere belangrijke oppervlaktewateren, waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor waterberging liggen. Dit betekent dat mogelijk daarmee primaire waterbelangen worden geraakt.
Omdat er een substantiële toename is van verhard oppervlak is het wenselijk om het hemelwater zoveel mogelijk vertraagd af te voeren. Het advies van Waterschap Vallei en Veluwe luidt dan ook om de bestaande greppels en watergangen (c-watergangen) te gebruiken om het hemelwater in op te vangen. Het water kan bijvoorbeeld worden vastgehouden door het plaatsen van schotbalken of V-stuwen. En mogelijk kunnen de c-watergangen zelfs worden vergroot om extra neerslag op te vangen en vertraagd af te voeren. Bij grote hoeveelheden neerslag stroomt het hemelwater over de stuw heen waardoor er geen wateroverlast optreedt. Voor de initiatiefnemer zijn er kansen voor een duurzame inrichting van het perceel.
Algemene aandachtspunten
Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct wordt afgevoerd naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.
Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken/draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.
Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen/randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen. De initiatiefnemer dient de beslisboom voor het afkoppelen van verhard oppervlak van het Waterschap Vallei en Veluwe toe te passen.
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In dit geval is van een dergelijk plan geen sprake. De kosten van dit bestemmingsplan en de uitvoering van de bouwplannen zijn voor rekening van initiatiefnemer. Evenals de kosten voor aanleg en beheer van de groensingels en eventuele planschade. Hiertoe is tussen de gemeente en initiatiefnemer een overeenkomst gesloten.
In dit hoofdstuk worden de regels van het plan nader toegelicht. Er wordt inzicht gegeven in de opbouw van de planregels, de gebruikte bestemmingen en de inzet van zogenaamde flexibiliteitsinstrumenten.
Een bestemmingsplan kent aan gronden een bestemming toe en verbindt regels aan deze bestemming. Deze regels betreffen het gebruik van de gronden, maar onder meer ook de bouwmogelijkheden. De regels zijn nader onder te verdelen in
In deze regels staan de begrippen verklaard, die in de planregels voorkomen en die om een nadere omschrijving vragen. Verder wordt aangegeven op welke wijze gemeten moet worden om bijvoorbeeld een goot- of bouwhoogte te bepalen.
Deze regels betreffen het hart van het bestemmingsplan. In de bestemmingsregels wordt aangegeven waarvoor en - zo nodig - hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. In dit plan komen de volgende bestemmingen voor:
Het komt regelmatig voor dat er twee functies op één perceel plaatsvinden, zoals bijvoorbeeld een leiding. In het geval dat er twee functies tegelijk op één perceel geregeld moeten worden in een bestemmingsplan wordt er wel gesproken van een 'dubbelbestemming'. In dit bestemmingsplan komen de volgende dubbelbestemmingen voor:
De bestemmingsregels kennen een vaste opbouw in bestemmingsomschrijving (toegestaan gebruik), bouwregels, nadere eisen, afwijking van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijking van de gebruiksregels, omgevingsvergunning en wijzigingsbevoegdheden.
Bestaande situatie
In de bestemmingsregels, veelal de bouwregels, kan worden verwezen naar de bestaande situatie. Dit vindt veelal plaats om van het plan afwijkende maten en oppervlakten niet onder het overgangsrecht te plaatsen. De bestaande situatie is de situatie zoals deze naar voren komt uit de (digitale) gegevens van het gemeentelijk bouwdossier aangevuld met de GBKN, het kadaster, de luchtfoto's en de cyclomedia, zoals deze bestaan op het moment van het in werking treden van het plan.
De algemene regels hebben betrekking op alle bestemmingen in het plan. In plaats van bij elke bestemming dezelfde regels te plaatsen, kan gebruik worden gemaakt van een algemene regel. Zo zijn er algemene bouwregels, gebruiksregels, aanduidingsregels, afwijkingsregels en wijzigingsregels.
Anti-dubbeltelbepaling
De anti-dubbeltelbepaling is als algemene regel opgenomen. Hiermee blijven gronden, die eenmaal in aanmerking zijn genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, buiten beschouwing bij de beoordeling van latere bouwplannen.
Strijdig gebruik
In het verleden werd strijdig gebruik (gebruik in strijd met de bestemming) expliciet vermeld bij elke bestemming. Nu is dit strijdig gebruik bij wet (artikel 2.1 Wabo) verboden en wordt het niet langer vermeld in het bestemmingsplan. Al het gebruik dat niet past binnen de doeleindenomschrijving van de betreffende bestemming wordt daarom gezien als strijdig gebruik.
Algemene bouwregels
Hierin zijn de algemene regels opgenomen die betrekking hebben op de overschrijding van bouwgrenzen en het toelaten van bouwwerken met afwijkende maten.
Algemene gebruiksregels
Naar aanleiding van een uitspraak van de Raad van State is gebleken dat wonen in bijgebouwen is toegestaan als die niet expliciet is uitgesloten. Omdat dit niet gewenst is, wordt in deze specifieke gebruiksregel wonen in bijgebouwen uitgesloten.
Algemene afwijkings- en wijzigingsregels
Voor een beschrijving van de algemene afwijkings- en wijzigingsregels wordt verwezen naar de paragrafen 5.4.2 en 5.4.3.
Hieronder zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. De eerste regels beschermen een bestaand bouwwerk of gebruik dat afwijkt van de regels. De slotregels geven aan op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.
De bestemming Bedrijf is toegekend aan de bedrijfswoning, het kantoor, de parkeerruimte, de bestaande schuur, het opslagterrein en de nieuwe bedrijfshal. Voor de bestemming is gebruik gemaakt van een zogenaamde Staat van Bedrijfsactiviteiten (milieucategorieën). In zijn algemeenheid worden bedrijfsactiviteiten in categorie 1 en 2 van de standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten toegestaan, die als bijlage bij de regels is opgenomen (Bijlage 3). De bestaande bedrijfsactiviteiten uit een hogere categorie, in dit geval die van een hoveniersbedrijf, wordt met een aanduiding specifiek bestemd. Dit betekent dat na eventuele bedrijfsbeëindiging in de toekomst uitsluitend een soortgelijk bedrijf is toegestaan of een bedrijf uit categorie 1 of 2 van de standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten. Daanaast blijft de aanduiding antennemast binnen de bestemming Bedrijf gehandhaafd.
Voorwaardelijke verplichting
In dit bestemmingsplan is gebruik gemaakt van een zogenaamde voorwaardelijke verplichting bij de bestemming Bedrijf. De wijziging van het bouwvlak met de bouw van de nieuwe bedrijfshal en vergroting van de bedrijfsbestemming is toegestaan als er een ruimtelijke kwaliteitsimpuls tegenover staat in de vorm van de aanleg van beplanting. De kwaliteitsimpuls komt ten goede aan de verbetering van de landschappelijke en ecologische waarden van het gebied. Om deze onderlinge relatie tussen de mogelijkheden voor de bouw van de bedrijfshal en de kwaliteitsimpuls juridisch vast te leggen, is een voorwaardelijke verplichting opgenomen.
De bestemming Groen wordt gebruikt om het structurele groen te bestemmen, zowel de nieuw aan te planten singel aan de oost- en westkant van de bebouwing op het perceel, als de bestaande singel aan de noordzijde hiervan. Dit geldt tevens voor de beukenhagen aan de oost- en westkant van het perceel. De gronden zijn mede bestemd voor waterhuishoudkundige aspecten, zoals waterberging, openbare nutsvoorzieningen en bij de bestemming horende voorzieningen. Op de gronden mogen uitsluitend andere bouwwerken worden gebouwd. Het bouwen van een overkapping is niet toegestaan.
In de dubbelbestemming Waarde - Landschap zijn de landschapswaarden beschreven die in het Landschaps Ontwikkelingsplan (LOP) zijn opgenomen.
Deze dubbelbestemming is er op gericht het belang van de herkenbaarheid, de samenhang en de kenmerkende karakteristieken van het landschap te behouden, en waar mogelijk te versterken. Ontwikkelingen die van invloed kunnen zijn op het landschap, bijvoorbeeld het vergroten van bouwvlakken worden alleen mogelijk gemaakt indien aangetoond wordt dat er geen sprake is van onevenredige aantasting van ter plaatse aanwezige landschappelijke waarden zoals opgenomen in de dubbelbestemming. In bepaalde gevallen kan bij nieuwe ontwikkelingen als voorwaarde gesteld worden dat er voldoende landschappelijke inpassing gerealiseerd wordt.
In de dubbelbestemming worden alle voor het plangebied te behouden, te beschermen, te versterken en te ontwikkelen landschapswaarden benoemd. Voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden is een vergunningsplicht opgenomen. Hierbij is een tabel opgenomen waarin per onderscheiden waarde is aangegeven voor welke werken en werkzaamheden een uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning geldt.
Om de archeologische waardevolle gebieden veilig te stellen, gelden er op deze gronden beperkingen ten aanzien van het bouwen voor de met deze bestemming samenvallende bestemmingen. Bouwen is uitsluitend toegestaan indien uit onderzoek blijkt dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn of dat de waarden voldoende worden veilig gesteld. Daarnaast geldt er een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van bepaalde werken, geen bouwwerk zijnde, of van bepaalde werkzaamheden.
In vergelijking met de bestaande situatie, wordt de archeologische verwachting in het archeologische onderzoeksgebied bijgesteld naar laag (waarde 6). Buiten het archeologische onderzoeksgebied blijft de Waarde - Archeologie - 5 gehandhaafd.
De regeling is niet van toepassing op bestaande bouwwerken voor zover ingeval van herbouw gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundamenten. In alle overige gevallen geldt een specifieke regeling. Deze regeling is van toepassing op het oprichten van nieuwe bebouwing groter dan 1000 m² (bij de archeologische waarde 5) of 2500 m² (archeologie waarde 6) en dieper dan 30 cm onder maaiveld.
Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, is niet noodzakelijk voor werken en werkzaamheden die betrekking hebben op normaal beheer en onderhoud overeenkomstig de toegekende bestemming.
Flexibiliteit in een bestemmingsplan is handig om ervoor te zorgen dat een bestemmingsplan voldoende beleidsruimte biedt om ontwikkelingen in de toekomst mogelijk te maken. Deze ontwikkelingen zullen ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan vaak niet bekend zijn. Een bestemmingsplan zonder flexibiliteit kan te star zijn. Indien gebruik wordt gemaakt van de flexibiliteitbevoegdheden (art. 3.6, Wro), dienen in het bestemmingsplan zelf de grenzen te worden aangegeven door het stellen van nadere eisen, het verlenen van afwijkingen, het wijzigen van het plan of het uitwerken van een plan.
Deze bevoegdheid biedt de mogelijkheid af te wijken van een in het plan opgenomen regeling. Het is mogelijk van geval tot geval ruimtelijk relevante voorwaarden te stellen en belangen nader af te wegen. Een afwijking mag alleen op relatief ondergeschikte onderdelen betrekking hebben en mag niet tot een bestemmingswijziging leiden.
In dit bestemmingsplan zijn de volgende afwijkingsmogelijkheden opgenomen:
De algemene afwijkingsmogelijkheden mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
Meer ingrijpende functieveranderingen en meer ingrijpende afwijkingen van de regels kunnen mogelijk worden gemaakt met een in het bestemmingsplan op te nemen wijzigingsbevoegdheid. Dit mag er niet toe leiden dat de structuur en de ruimtelijke opzet van het plan ingrijpend wordt gewijzigd. De wijziging treedt in werking na de vaststelling van een afzonderlijk wijzigingsplan.
In dit bestemmingsplan zijn de volgende wijzigingsbevoegdheden opgenomen:
Het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan pleegt daarbij overleg met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het geding zijn.
In artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt bij lid 2 de mogelijkheid gegeven dat de Minister van Infrastructuur en Milieu kan aangeven onder welke omstandigheden of in welke gevallen geen overleg gevoerd hoeft te worden met de rijksdienst die betrokken is bij de zorg voor de ruimtelijke ordening. Na overleg met de betrokken departementen is besloten het overleg te beperken tot die zaken waarbij directe belangen aan de orde zijn. Aangezien er geen sprake is van directe rijksbelangen heeft er geen vooroverleg plaatsgevonden met het Rijk.
Met de provincie is een vergelijkbare afspraak gemaakt. Enkel wanneer er sprake is van een provinciaal belang is vooroverleg noodzakelijk. Het voorliggende plan is niet in strijd met enig provinciaal belang, waardoor er voor gekozen is geen vooroverleg te plegen. De provincie wordt in kennis gesteld van de start van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan.
Het vooroverleg met het waterschap heeft plaats gevonden via de website http://www.dewatertoets.nl. Hieruit is naar voren gekomen dat verder overleg niet noodzakelijk is. Ook het waterschap zal in kennis worden gesteld van de start van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 29 september 2016 gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegen. Tijdens de inzagetermijn zijn belanghebbenden in de gelegenheid gesteld een zienswijze over het plan naar voren te brengen. Hiervan is geen gebruik gemaakt.
Tijdens de inzagetermijn is geconstateerd dat de parkeervoorziening niet is opgenomen bij de bedrijfsbestemming. Daarnaast is op verzoek van de initiatiefnemer een aanpassing/vergroting van de bedrijfsbestemming (zonder bouwvlak) beoordeeld. Dit heeft ambtshalve geleid tot een wijziging in de regels. Als bijlage bij de regels is een nieuwe versie van het erfbeplantingsplan opgenomen (afbeelding 3, paragraaf 2.2 is daarbij ook vervangen). In het nieuwe erfbeplantingsplan zijn de beukenhagen opgenomen en wordt de bossingel aan de oostkant van het perceel 84 meter lang en 20 meter breed.
Op de verbeelding worden de volgende punten gewijzigd: