direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Burgemeester van der Feltzweg 88, Twello
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0285.20227-VS00

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De eigenaren van het perceel Burgemeester van der Feltzweg 88 in Twello, hebben bij de gemeente Voorst een verzoek ingediend om de bestemming te wijzigen. Het perceel valt onder de werking van het bestemmingsplan Buitengebied en heeft daarin de bestemming Bedrijf met de functieaanduiding groothandel in hout en bouwmaterialen. Daarnaast gelden de dubbelbestemmingen Landschap en Archeologie - 5. Verder ligt het perceel in een gebied dat wordt aangeduid als reconstructiewetzone - verwevingsgebied.

Er is geen bedrijf meer actief op het perceel. De eigenaren willen het perceel aan de Burgemeester van der Feltzweg 88 (met de woning en schuren) beschikbaar maken voor burgerbewoning. Om dit gebruik formeel mogelijk te kunnen maken, moet de bestemming van het perceel worden gewijzigd. Dit is mogelijk door toepassing te geven aan de wijzigingsbevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders.

1.2 Doel van het wijzigingsplan

Doel van dit wijzigingsplan is het planologisch mogelijk maken van het gebruik van het perceel Burgemeester van der Feltzweg 88 in Twello voor woondoeleinden.

1.3 Ligging plangebied

De situering van het plangebied is opgenomen in Afbeelding 1. Het perceel ligt in het buitengebied aan de Burgemeester van der Feltzweg ten oosten van de kern Twello. Een luchtfoto van het perceel is weergegeven in Afbeelding 2. In deze luchtfoto is globaal het gedeelte van het perceel aangegeven waarvan de bestemming omgezet dient te worden naar Wonen. Het zuidelijk deel van het perceel behoudt de bestemming Agrarisch. De gronden zijn kadastraal bekend als TLO00, sectie B, nummer 6641.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20227-VS00_0001.png" Afbeelding 1 - ligging plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20227-VS00_0002.png" Afbeelding 2 - luchtfoto perceel

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt een beschrijving gegeven van de bestaande en toekomstige situatie van het perceel en een ruimtelijke afweging van de voorgenomen ontwikkeling. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de ruimtelijke beleidskaders van diverse overheden. Vervolgens gaat hoofdstuk 4 in op de haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de gekozen planvorm en de juridische regeling. Ten slotte komen in het zesde hoofdstuk de resultaten van de procedure aan de orde.

Hoofdstuk 2 Bestaande en toekomstige situatie

2.1 Bestaande situatie

Op het perceel Burgemeester van der Feltzweg 88 in Twello was in het verleden een bedrijf actief. De huidige bedrijfswoning is gelegen op een perceel van circa 3250 m². Naast de bedrijfswoning kenmerkt dit perceel zich door een totaal van circa 330 m³ aan bijgebouwen. Zo staan er op het perceel twee kleinere schuren en heeft de grote schuur een oppervlakte van circa 260 m². Het perceel wordt middels de Cultuurhistorische waardenkaart van de gemeente Voorst gewaardeerd met een lage cultuurhistorische waarde.

De omgeving van het perceel wordt gekenmerkt door veelal agrarische gronden en burgerwoningen. Zo grenst het perceel aan zowel de oost- als westkant aan woonbestemmingen. Gezien de ligging in de nabijheid van de kern van Twello komt er in de verdere omgeving eveneens veel woonbebouwing voor. Ten noorden van het perceel liggen een openbare weg en de spoorlijn Apeldoorn - Deventer.

2.2 Toekomstige situatie

Dit plan zal weinig aan het perceel veranderen, het betreft enkel een omzetting in gebruik. De agrarische gronden aan de zuidkant van het perceel behouden deze bestemming. De huidige bedrijfswoning wordt met dit wijzigingsplan geschikt gemaakt voor burgerbewoning. Het totale oppervlakte aan bebouwing op het perceel zal vooralsnog gelijk blijven.

In het buitengebied is bij een woonbestemming 100 m² aan bijgebouwen toegestaan, deze oppervlakte wordt overschreden aan de Burgemeester van der Feltzweg 88. In de nieuwe situatie geldt als gevolg van het wijzigen van de bestemming Bedrijf naar Wonen de saneringsregeling. Dit houdt in dat er bij toekomstige sloop en nieuwbouw er slechts 50% van het gesloopte oppervlakte mag worden teruggebouwd.

2.3 Ruimtelijke afweging

De ruimtelijke situatie zal, zoals eerder vermeld, weinig veranderen. Zowel de woning als de bijgebouwen op het perceel blijven behouden. In het bestemmingsplan Buitengebied is een wijzigingsbevoegdheid voor het college van burgemeester en wethouders opgenomen, zodat zij de bestemming Bedrijf ten behoeve van de vervolgfunctie wonen (artikel 4.5.1) kunnen wijzigen naar de bestemming Wonen. Hierbij dient in acht te worden genomen dat:

  • wijziging uitsluitend is toegestaan indien er sprake is van algehele beëindiging van een ter plaatse gevestigd bedrijf;
  • de vervolgfunctie dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn;
  • het aantal woningen mag niet toenemen.

Op het perceel wordt geen bedrijf meer uitgeoefend. Zodoende ontstaat de behoefte om de bedrijfswoning te veranderen naar een burgerwoning. Met deze wijziging in gebruik is er geen sprake van een toename van het aantal woningen. Daarnaast is de vervolgfunctie milieuhygiënisch inpasbaar, er zijn geen bedrijven in de omgeving die belemmerd zouden kunnen worden door het toekennen van een woonbestemming aan de Burgemeester van der Feltzweg 88. Verder geldt doorgaans dat er 100 m2 aan bijgebouwen is toegestaan bij een reguliere woonbestemming. Indien er in de bestaande situatie meer dan 100 m² aan bebouwing aanwezig is, dan is dit toegestaan. Wel geldt er een saneringsregeling bij sloop en nieuwbouw. Dit houdt in dat 50% van het gesloopte oppervlakte bebouwing teruggebouwd mag worden.

Op voorhand bestaan dan ook geen ruimtelijke bezwaren tegen het wijzigen van de bestemming. Een bestemmingswijziging naar Wonen heeft geen gevolgen voor de bestaande waarden op het perceel. Ook heeft de bestemmingswijziging naar Wonen geen gevolgen voor de omgeving.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt beknopt het belangrijkste ruimtelijke beleidskader beschreven op de verschillende overheidsniveaus (rijk, provincie, regionaal en gemeente).

3.2 Rijksbeleid

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) in werking getreden. Deze visie geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. In de SVIR is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Hierin heeft zij gekozen voor thema's zoals concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. De rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid. Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR drie Rijksdoelen opgesteld: concurrentiekracht vergroten door de ruimtelijk-economische structuur van Nederland te versterken; de bereikbaarheid verbeteren; zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

Voor de ruimtelijke ordening heeft dit geleid tot minder nationale belangen (van 39 naar 13) en eenvoudigere regelgeving. Hiermee is duidelijk het roer omgegooid, meer ruimte voor provincies en gemeenten om in te spelen op de eigen situatie. Dit komt voort vanuit de gedachte dat provincies en gemeenten beter weten wat er lokaal speelt en daardoor beter kunnen afwegen wat er in een gebied moet gebeuren. Dit biedt ook meer mogelijkheden voor burgers en bedrijven voor eigen initiatief en ontwikkeling.

Ladder duurzame verstedelijking

In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. De ladder kent drie treden die achter elkaar worden doorlopen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20227-VS00_0003.png" Afbeelding 4 - schema Ladder voor duurzame verstedelijking

Gezien de omvang van de ontwikkeling, is de SVIR en de ladder voor duurzame verstedelijking op onderliggend plan niet van toepassing. Het Rijk heeft dan ook geen verdere bemoeienis met de planvorming. Nadere toetsing aan de ladder is om deze reden dan ook niet noodzakelijk.

3.3 Provinciaal beleid

De Omgevingsvisie Gelderland (vervanger van het streekplan en enkele andere structuurvisies) is een integrale visie, niet alleen op het gebied van de ruimtelijke ordening, maar ook voor waterkwaliteit en veiligheid, bereikbaarheid, economische ontwikkeling, natuur en milieu, inclusief de sociale gevolgen daarvan. De opzet van de omgevingsvisie is opgehangen aan de termen dynamisch, mooi en divers. Gelderland is een dynamische provincie in een prachtige setting, met een grote diversiteit. Dynamisch duidt op economische ontwikkelingsaspecten als innovatie, duurzaamheid en bereikbaarheid. Mooi staat voor onze natuurdoelen en de kwaliteiten die we willen borgen en verder ontwikkelen. Divers gaat over het herkennen van de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en het koesteren van de regionale identiteit.

De planlocatie ligt in een gebied dat wordt aangeduid als Verwevingsgebied. De provincie streeft in deze gebieden naar het verweven van meerdere functies met elkaar. Drie aspecten zijn hier aan de orde:

  • 1. er is groei mogelijk voor ondernemers om het bedrijf te ontwikkelen voor zover andere functies in de omgeving daarvoor ruimte bieden;
  • 2. nieuwvestiging is niet mogelijk;
  • 3. er kunnen meerdere functies (ook niet-agrarische bestemmingen) naast elkaar bestaan in dit gebied. Dit is een gemeentelijke afweging.

Enkel het derde punt is van toepassing op onderliggend plan. In de directe omgeving van het perceel komen meerdere functies voor, met name woon- en agrarische bestemmingen. De overige punten zijn niet van toepassing en vormen zodoende geen belemmering voor voorgenomen ontwikkeling.

Verder bevat de Omgevingsvisie Gelderland het belangrijke instrument de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik. Hierin staan kwaliteiten en doelen centraal, niet de regels. Dit houdt in dat bij bestemmingsplannen die voorzien in een stedelijke ontwikkeling er moet worden aangegeven hoe met de ladder is omgegaan wat betreft behoefte, bestaand stedelijk gebied en bereikbaarheid. Gezien de kleinschalige aard en omvang (aantal woningen) van onderliggend plan, is een afweging met de Gelderse ladder niet aan de orde.

De Omgevingsverordening Gelderland dient als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciale beleid af te dwingen. De verordening beperkt zich tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. Wanneer niet wordt voorzien in toevoeging van functies, zoals in voorliggend plan het geval is, gelden bovengenoemde eisen op voorhand niet als harde kaders. Voor de planlocatie stelt de Omgevingsverordening Gelderland dan ook geen regels. Daarnaast geldt dat bij het omvormen van de bedrijfsbestemming naar woonbestemming, waarbij de voormalige bedrijfswoning in gebruik wordt genomen als burgerwoning en indien er geen sprake is van een toename van het aantal woningen, dit niet wordt gezien als een nieuwe woonlocatie op basis waarvan de verordening regels stelt.

3.4 Regionaal beleid

3.4.1 Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030

De gemeenten in de regio Stedendriehoek (met de steden Apeldoorn, Deventer en Zutphen) hebben gezamenlijk een regionale structuurvisie opgesteld. In de Regionale Structuurvisie heeft de regio Stedendriehoek ruimtelijk beleid ontwikkeld voor de lange termijn (2030). De doelstelling die hierbij luidt is het behoud en versterking van de samenhang en variatie in woon-, werk- en recreatiegebieden, met het gelijktijdig ontwikkelen van nieuwe kwaliteiten in water, natuur, landschap en landbouw. De Regionale Structuurvisie heeft de formele status van Intergemeentelijk Structuurplan. Dit betekent dat de structuurvisie richtinggevend is voor de ruimtelijke ontwikkeling. De Regionale Structuurvisie doet geen uitspraken over omzetting van gebruik.

3.5 Gemeentelijk beleid

3.5.1 Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst

In de Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst (vastgesteld op 31 januari 2005) is de toekomstvisie geformuleerd voor toekomstig gemeentelijk ruimtelijk beleid. Dit kader geeft de ambities weer ten aanzien van de gewenste ruimtelijke ontwikkeling en is daarmee een handvat voor onder meer nieuwe bestemmingsplannen.

Het plangebied is gelegen in het gebied het Groene Carré. De ruimtelijke druk is in dit centraal gelegen van Voorst het grootst. In dit gebied bevinden zich het centrumdorp Twello en de belangrijkste regionale en nationale infrastructuur. De primaire functie van dit gebied, gezien de ligging en de ruimtelijke druk, is dan ook het zoeken naar het mengen van 'rode' (de verstedelijking) en groen-blauwe functies aangevuld met recreatie. De cultuurhistorisch waardevolle landschappen binnen dit gebied vormen een drager voor natuurontwikkeling, landschapsversterking en verdere ontwikkelingen van het recreatieve netwerk. Binnen het Groene Carré is er (gelijke) ruimte voor recreatie, landschap en water.

Het onderliggend wijzigingsplan creërt geen nieuwe bebouwingsmogelijkheden waardoor het plan past binnen de Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst. Verder ligt het plangebied in het buitengebied waarvoor de gemeente Voorst het bestemmingsplan Buitengebied heeft vastgesteld.

3.5.2 Bestemmingsplan Buitengebied

In het bestemmingsplan Buitengebied (en Buitengebied, eerste herziening) is onder artikel 4.5.1 een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het college van burgemeester en wethouders, waarmee de bestemming Bedrijf ten behoeve van de vervolgfunctie wonen gewijzigd kan worden in de bestemming Wonen. Daarbij gelden de volgende voorwaarden:

  • wijziging is uitsluitend toegestaan indien er sprake is van algehele beëindiging van een ter plaatse gevestigd bedrijf;
  • de vervolgfunctie dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn;
  • het aantal woningen mag niet toenemen.

Zoals uit de ruimtelijke afweging (paragraaf 2.3) al naar voren kwam, voldoet het voorliggend plan aan de uitgangspunten om medewerking te verlenen aan de wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van de vervolgfunctie wonen.

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden en onderzoek

4.1 Inleiding

Bij ruimtelijke ingrepen dient te worden onderbouwd of het voornemen 'redelijkerwijs uitvoerbaar' is. In dit hoofdstuk wordt per aspect (milieu, flora en fauna, archeologie, watertoets en economie) aangegeven in hoeverre het plan uitvoerbaar is.

4.2 Milieu-aspecten

4.2.1 Bodem

Als gevolg van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan onderzoek te worden verricht naar de geschiktheid van de gronden voor het beoogde doel. In het geval van een verontreiniging moet de mate van de omvang ervan worden vastgesteld, zodat beoordeeld kan worden of -en zo ja welke- kosten gemoeid zijn met het verwijderen of verminderen van die verontreiniging, zodat voldaan wordt aan de eisen van de milieuwetgeving.

In dit plan vindt geen sloop en nieuwbouw plaats, de bestaande bebouwing krijgt de bestemming Wonen. Een verkennend bodemonderzoek wordt dan ook niet noodzakelijk geacht. Dit aspect vormt dan ook geen belemmeringen voor de voorgenomen bestemmingswijziging.

4.2.2 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Hieronder wordt verstaan het aanbrengen van voldoende ruimte tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen de milieubelastende en milieugevoelige functies.

Om te beoordelen of het beoogde plan belemmerend is voor de nabij gesitueerde bedrijvigheid, wordt getoetst aan de VNG-publicatie. In de directe omgeving komen zowel woon- als agrarische bestemmingen voor. Er is niet gebleken dat in de onmiddellijke nabijheid van het plangebied van invloed zijnde bedrijvigheid is gesitueerd. Agrarische bedrijven zijn op een dusdanige afstand (50 meter buiten de bebouwde kom) gelegen en worden, door het onderliggend plan, niet extra belemmerd in hun eventuele toekomstige ontwikkelingen.

Op ruim 300 meter van het plangebied ligt het sportveldencomplex van VV Activia. Deze afstand is veel groter dan de in de VNG-publicatie opgenomen richtafstand van 50 meter ten aanzien van een veldsportcomplex. Op basis van de VNG-publicatie is er dan ook geen belemmering om medewerking te verlenen aan de beoogde wijziging van de bestemming. Het plan leidt dan ook niet tot beperkingen voor omliggende bedrijvigheid en voorzieningen.

4.2.3 Geluid

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden moet worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Door Artikel 76 Wgh is het bij de vaststelling van een bestemmingsplan verplicht, om bij de gronden die behoren tot een geluidszone, de grenswaarden in acht te nemen wat betreft de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen zoals woningen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.

Het plangebied is gesitueerd buiten de bebouwde kom, ten oosten van het dorp Twello aan de Burgemeester van der Feltzweg. In de nabijheid van het perceel liggen een openbare weg en de spoorlijn Apeldoorn - Deventer. Er is sprake van een bestaande situatie waarbij de bedrijfswoning wordt gewijzigd in een burgerwoning. Hierdoor blijft het huidige woon-leefklimaat gehandhaafd. Er vinden geen bouwactiviteiten plaats bij deze wijziging, ook worden er geen nieuwe bouwmogelijkheden gecreëerd. Zodoende is een nadere toetsing aan de Wet geluidhinder voor vaststelling van het plan niet nodig.

4.2.4 Luchtkwaliteit

De eisen voor de kwaliteit van de buitenlucht zijn sinds november 2007 vastgelegd in de Wet milieubeheer, in titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen (ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'). In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat de Wet luchtkwaliteit bestaat uit in Europees verband vastgestelde normen voor maximumconcentraties voor een aantal luchtvervuilende stoffen. In Nederland kunnen met name fijnstof (PM10) en stikstofoxiden (NO2) problemen opleveren met betrekking tot overschrijding van de grenswaarden. Fijnstof wordt grotendeels veroorzaakt door grote industriële bronnen en het wegverkeer, NO2 wordt voornamelijk veroorzaakt door wegverkeer. Indien het uitoefenen van bevoegdheden zoals het vaststellen van bestemmingsplannen of het afwijken van het bestemmingsplan op grond van artikel 2.12 lid 1 sub a onder 1 van de Wabo gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen bestuursorganen die bevoegdheden uitoefenen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:

  • het bestemmingsplan c.q. de afwijking niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden;
  • de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan c.q. de afwijking per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft;
  • het bestemmingsplan c.q. de afwijking niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen.

Sinds 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht. Volgens het NSL draagt een project 'niet in betekenende mate' (Nibm) bij zo lang de concentratie fijnstof of stikstofdioxide niet meer dan 3% bedraagt. Volgens de regeling Nibm wordt die grens pas overschreden bij bijvoorbeeld woningbouwprojecten van meer dan 1500 woningen of kantoorlocaties met meer dan 100.000 m2 bruto vloeroppervlak. Voor ontwikkelingen die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeft niet te worden getoetst aan de grenswaarden.

Het wijzigingsplan heeft niet één van bovenstaande ontwikkelingen tot gevolg. Geconcludeerd kan worden dat de luchtkwaliteit 'niet in betekenende mate' zal verslechteren. Om die reden hoeft niet verder op het aspect luchtkwaliteit te worden ingegaan.

4.2.5 Externe veiligheid

Het aspect externe veiligheid draait om het beheersen van de risico's bij transport, opslag en gebruik van gevaarlijke stoffen. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire (chemische fabriek, lpg-tankstation) en de mobiele (vervoer gevaarlijke stoffen) bronnen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen groepsrisico (GR) en plaatsgebonden risico (PR). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten.

Van belang is het uitvoeringsprogramma externe veiligheid van de provincie Gelderland. Een belangrijk product dat hieruit voortvloeit is de zogeheten Gelderse risicokaart.

In de nabijheid van het perceel ligt een spoorlijn (afbeelding 5). Op deze trajecten bestaat altijd een klein risico op ongevallen. Onderliggend plan betreft enkel de wijziging in gebruik en omdat er verder niets verandert op het perceel vormt de spoorlijn geen extra belemmering ten aanzien van voorgenomen ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20227-VS00_0004.png" Afbeelding 5 - Uitsnede risicokaart Gelderland

Uit de risicokaart blijkt (zie afbeelding 5) dat een gedeelte van de planlocatie een klein risico loopt op overstromingen. Een kleine kans betekent dat er overstromingen kunnen plaatsvinden, maar de kans dat dit binnen een mensenleven plaatsvindt is zeer gering. Het plangebied ligt in een beschermd gebied. Dat wil zeggen dat deze gebieden beschermd worden door een primaire of regionale waterkering tegen buitenwater (zee, grote rivieren etc.) en regionale wateren (kleine rivieren, kanalen etc.).

Voor het aspect externe veiligheid luidt de conclusie dat de zojuist genoemde risico's op overstromingen en risico's ten aanzien van de spoorlijn geen belemmeringen vormen voor het wijzigingsplan. Daarbij is geen sprake van toevoeging van personen en/of kwetsbare objecten. De ruimtelijke situatie aan de Burgemeester van der Feltzweg 88 verandert niet ten opzichte van de bestaande.

4.3 Flora en fauna

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient de natuurwetgeving beschouwd te worden. Deze wetgeving richt zich op twee hoofdthema's. Het gaat hierbij om de bescherming van natuurgebieden (gebiedsbescherming) en de bescherming van plant- en diersoorten (soortbescherming).

De bescherming van natuurgebieden wordt geregeld in de Natuurbeschermingswet 1998 (in de Natura 2000-gebieden) en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), tegenwoordig bekend als Natuurnetwerk Nederland. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing van het natuurnetwerk. Ruimtelijke projecten kunnen niet zonder meer worden gerealiseerd in of nabij beschermde natuurgebieden. Projecten die in of in de nabijheid van beschermde natuurgebieden worden geprojecteerd, dienen te worden getoetst op de mogelijke negatieve effecten die zij op deze gebieden kunnen hebben en of zij verstoring zullen veroorzaken (externe werking). Als sprake is van externe werking dan kan het noodzakelijk zijn dat bij de provincie (bevoegd gezag) een vergunning volgens artikel 19d van de Natuurbeschermingswet aangevraagd moet worden.

Soortbescherming wordt geregeld in de Flora- en faunawet. In deze wet is een aantal planten en dieren aangewezen als beschermd. Deze beschermde organismen mogen niet zonder reden in hun bestaan worden aangetast. De wet maakt een onderscheid tussen licht en zwaar beschermde soorten. Het uitgangspunt van de wet is dat beschermde planten- en diersoorten geen schade mogen ondervinden. Voor het uitvoeren van werkzaamheden in de openbare ruimte is het niet altijd nodig een vrijstelling of een ontheffing aan te vragen. Wanneer het onmogelijk is schade aan streng beschermde planten en dieren tijdens ruimtelijke ontwikkelingen en inrichting te voorkomen, moet altijd een ontheffing worden aangevraagd bij het ministerie van Economische Zaken (Dienst Regelingen).

De locatie is niet gelegen in een beschermd natuurgebied. De aanwezigheid van bijzondere plant- en diersoorten op de planlocatie is niet bekend. Gezien de aard en omvang van onderliggend plan, het wijzigen van de bestemming Bedrijf naar Wonen, is nader ecologisch onderzoek achterwege gebleven. Wel geldt ten alle tijden de algemene zorgplicht (artikel 2 van de Flora- en faunawet) voor alle soorten planten en dieren die tijdens eventuele werkzaamheden onverwacht worden aangetroffen. Ongeacht of deze soorten beschermd zijn of niet.

4.4 Archeologie

De bescherming van de aanwezige en de te verwachten archeologische waarden door bodemverstorende activiteiten was in de Monumentenwet 1988 geregeld. Echter is deze wet per 1 juli 2016 vervallen. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de omgevingswet en deze treedt in 2019 in werking. Wel blijft hetgeen dat in de Monumentenwet 1988 is geregeld, zoals hieronder vermeld, van toepassing. Hierbij wordt uitgegaan van het zo vroeg mogelijk betrekken van de archeologische waarden in het ruimtelijke ordeningsproces.

Specifiek voor het bestemmingsplan is hierop artikel 38a van de Monumentenwet van toepassing: “De gemeenteraad houdt bij de vaststelling van een bestemmingsplan of een beheersverordening als bedoeld in artikel 3.1, onderscheidenlijk artikel 3.38, van de Wet ruimtelijke ordening en bij de bestemming van de in het plan begrepen grond, rekening met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten”.

De gemeente Voorst heeft in 2009 een archeologische beleidskaart vastgesteld. Daarmee zijn de te verwachten archeologische waarden gedetailleerd in beeld gebracht. De beleidskaart is doorvertaald in dubbelbestemmingen voor bescherming van archeologische waarden in het bestemmingsplan Buitengebied. De locatie ligt in zijn geheel in de archeologische verwachtingszone met waarde 5. Het streven is naar het behoud in huidige staat. Concreet betekent dit dat inventariserend archeologisch onderzoek (IVO-protocol 1) verplicht is als de oppervlakte van de ingreep groter is dan 100 m² en de diepte van de ingreep dieper reikt dan 30 centimeter onder maaiveld.

Op het perceel Burgemeester van der Feltzweg 88 vinden met dit wijzigingsplan geen ingrepen plaats. Het betreft enkel een wijziging in het gebruik van bestemming Bedrijf naar Wonen. Om die reden is het niet noodzakelijk archeologisch onderzoek te laten uitvoeren ten behoeve van de voorgenomen bestemmingsplanwijziging.

4.5 Watertoets

Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets (www.dewatertoets.nl) kan beoordeeld worden welke waterthema's in het plan relevant zijn.

De toets is op 2 augustus 2016 uitgevoerd (zie bijlage 1, De Watertoets). Het plan is, vanuit de waterhuishouding bezien, voor het waterschap beperkt van belang. De motivatie daarvoor is dat plannen zonder (nieuwe) ontwikkelingsmogelijkheden, zoals functiewijzigingen en actualisaties, nauwelijks tot geen effect hebben op de waterhuishouding. Dit betekent dat geen essentiele waterbelangen worden geraakt en het waterschap op basis daarvan een positief wateradvies geeft.

4.6 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In dit geval is van een dergelijk plan geen sprake. Kosten voor uitvoering van de bouwplannen en eventuele planschade zijn voor rekening van initiatiefnemer.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

Dit wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het wijzigingsplan. Beide planonderdelen dienen in een onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast.

Aan het plangebied is op de verbeelding de bestemming Wonen toegekend aan de bestaande bedrijfsbestemming waarbij het gehele bestemmingsvlak conform de systematiek van het moederplan ook bouwvlak is. Hierbij gelden dezelfde reguliere bouwregels voor de bestemming Wonen: maximaal één woning per bouwvlak, maximale inhoud van 750 m³, maximale nokhoogte 10 m, maximale goothoogte 4 m et cetera.

Ten zuiden van het bouwvlak (en de bestemming Wonen) behouden de gronden de bestemming Agrarisch zonder bouwvlak.

De dubbelbestemmingen 'Waarde - Landschap' en 'Waarde - Archeologie - 5' zijn in het wijzigingsplan overgenomen. Ook de gebiedsaanduiding 'Reconstructiewetzone - Verwevingsgebied' vindt navolging in dit wijzigingsplan. De dubbelbestemmingen gelden in de heersende plannen voor de locatie en dienen ter bescherming en veiligstelling van archeologische, landschappelijke en ecologische waarden.

Het wijzigingsplan kent geen op zich staande regels. De geldende regels uit de bestemmingsplannen 'Buitengebied' en 'Buitengebied, eerste herziening' zijn onverkort van toepassing op dit wijzigingsplan.

Hoofdstuk 6 Overleg en inspraak

Het ontwerpwijzigingsplan heeft met ingang van 22 september 2016 gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegen. Tijdens de inzagetermijn zijn belanghebbenden in de gelegenheid gesteld een zienswijze over het plan naar voren te brengen. Hiervan is geen gebruik gemaakt.