Plan: | Leemsteeg 12, Wilp Achterhoek |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0285.20224-VS00 |
De eigenaar van het perceel Leemsteeg 12 in Wilp Achterhoek heeft bij de gemeente Voorst een verzoek ingediend om het agrarische bouwvlak uit te breiden. Met deze uitbreiding kan een nieuwe stal op het perceel worden gerealiseerd. Het perceel valt onder de werking van de bestemmingsplannen 'Buitengebied' en 'Buitengebied, eerste herziening' en heeft de bestemming Agrarisch (met bouwvlak). Om eerder genoemde ontwikkeling mogelijk te maken, dient het agrarische bouwvlak gewijzigd en vergroot te worden.
Doel van dit wijzigingsplan is het planologisch mogelijk maken van het agrarische bouwvlak aan het perceel Leemsteeg 12 in Wilp Achterhoek om de bouw van een nieuwe stal mogelijk te maken.
De situering van het plangebied is opgenomen in Afbeelding 1. Het perceel ligt in het buitengebied aan de westzijde van de Leemsteeg ten zuidwesten van de kern Twello. Een luchtfoto van het perceel is weergegeven in Afbeelding 2. De gronden zijn kadastraal bekend als gemeente Voorst, sectie Q, nummers 343, 590 en 710.
Afbeelding 1 - Ligging plangebied.
Afbeelding 2 - Luchtfoto perceel.
Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de bestaande en toekomstige situatie van het perceel en een ruimtelijke afweging van de ontwikkeling. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de ruimtelijke beleidskaders van diverse overheden en hoofdstuk 4 gaat in op de haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de gekozen planvorm en de juridische regeling. Ten slotte komen is het zesde hoofdstuk de resultaten van de procedure aan de orde.
Op het perceel Leemsteeg 12 in Wilp Achterhoek is een agrarisch bedrijf in vleeskalveren actief. Het erf bestaat uit een woonhuis, een kantoor en diverse opstallen die in gebruik zijn ten behoeve van een vleeskalverenhouderij.
In de huidige situatie bieden de stallen plaats aan 888 vleeskalveren, verdeeld over een drietal gebouwen. De in- en uitritten van het erf bevinden zich aan de oostzijde. Rondom het erf zijn weilanden gelegen, bestemd voor agrarisch gebruik. De omgeving van het plangebied wordt veelal gekenmerkt door agrarische gronden en verspreid liggende agrarische bebouwing. Ten zuiden van het plangebied is een rundveehouderij gevestigd aan de Leemsteeg 12a. In het noordwesten bevindt zich een veehandel bedrijf aan de Holthoevensestraat 3 (en 3a). Daarnaast doet er zich in de directe omgeving een burgerwoning voor. Deze woning ligt in westelijke richting van het plangebied en staat bekend als Holthoevensestraat 1.
Naast deze fysieke en bestaande situatie, heeft het bedrijf de mogelijkheid uit te breiden conform de in 2011 verleende omgevingsvergunning Activiteit Milieu (bij de gemeente Voorst geregistreerd als Z-HZ_WABO-2011-000258). Middels deze verleende vergunning kunnen er 1.800 vleeskalveren op het bedrijf worden gehouden. Hierbij is er uitgegaan van een stal met een oppervlakte van 2.028 m2 (78m bij 26m).
De inrichting van het perceel blijft in de nieuwe situatie grotendeels in tact. Ten behoeve van de vleeskalverenhouderij is de initiatiefnemer voornemens een nieuwe stal ten zuiden van de huidige agrarische opstallen te realiseren. Door deze toevoeging in de bebouwing kan de vleeskalverenhouder het gehele proces van opstarten tot afmesten van de vleeskalveren beheersen.
Dit biedt verschillende voordelen. Zo worden de veterinaire risico's verkleind omdat er minder transportbewegingen plaats vinden. Daarnaast biedt het voordelen in de bedrijfsvoering, de voerinstallaties en de ventilatiehuishouding kunnen hierop worden aangepast. Verder zijn er logistieke voordelen, er kan worden gewerkt volgens het 'all in-all out'-principe. 'All in-all out' werken verlaagt de infectiedruk en verlaagt het risico dat kalveren door andere kalveren besmet worden.
Afbeelding 3 - Landschappelijke inpassing.
De nieuwe stal zal landschappelijk worden ingepast. Dit houdt in dat de singel aan de zuidzijde zo goed en breed mogelijk behouden blijft. Daarnaast wordt deze singel aan de voorzijde van het perceel versterkt, zodat de breedte van de nieuwe stal minder wordt beleefd door de omgeving. Daarmee zal het beeld vanaf de weg worden verbeterd. De singel aan de westzijde van het perceel zal enkele meters worden verplaatst en zal robuuster van opzet worden.
In het geldende bestemmingsplan Buitengebied heeft het agrarische bouwvlak een oppervlakte van ongeveer 1 hectare. Dit huidige bouwvlak biedt niet de benodigde ruimte voor het realiseren van de nieuwe stal. Het bestemmingsplan Buitengebied bevat een wijzigingsbevoegdheid voor het college van burgemeester en wethouders voor het wijzigen van het bestemmingsplan. Hierdoor kan ter plaatse van de gronden met de bestemming agrarisch, het agrarische bouwvlak worden vergroot tot ten hoogste 1,5 hectare. Deze wijzigingsbevoegdheid (art.44.6.2) houdt in dat het volledige bouwvlak mag worden bebouwd. Daarnaast dienen de ontwikkelingen te voldoen aan de ter plaatse geldende ruimtelijke en milieuhygienische criteria. Verder mogen de bestaande landschappelijke, natuurlijke en/of cultuurhistorische waarden niet onevenredig worden aangetast.
Het plan voldoet aan de gestelde milieuvereisten. De sleufsilo's zijn in het westelijke gedeelte van het perceel gesitueerd en grenzen hier aansluitend aan het bouwvlak. Daarmee voldoen ze aan de minimale afstandseis van 25 meter (in verband met geur) met de woning aan de Holthoevensestraat 1 . Ten opzichte van deze woning voldoet de nieuw te bouwen stal ook aan de minimale afstandseis van 50 meter (in verband met geur) die buiten de bebouwde kom geldt.
Ruimtelijk is beoordeeld dat het plan voldoet. Zo is de locatie van de nieuwe schuur vormgegeven door een doelmatige bedrijfsvoering. De breedte tussen de nieuwe stal met de naastgelegen schuur is nodig voor de doorgang van vrachtwagens.Tevens voldoet het agrarische bouwvlak aan de gestelde oppervlaktemaat van 1,5 hectare. Verder is de vorm van de nieuwe stal benodigd voor de verdeling van hokken. Daarnaast sluit de nokrichting van de nieuwe stal aan bij de bestaande stallen, evenals de voorgevellijn. Aansluitend blijft met de locatie van de nieuwe stal de erfopzet compact. Door het grotendeels behouden van de groenstrook op de erfgrens, blijft het perceel optisch gescheiden van het nabijgelegen perceel aan de Leemsteeg 12a.
Verder speelt in de overweging mee dat er een omgevingsvergunning Activiteit Milieu is verleend in 2011. Hiermee kan de inrichting worden uitgebreid, inclusief de bouw van een nieuwe stal. In vergelijking met deze vergunning, is dit voorstel een verbetering door de landschappelijke inpassing van de nieuwe stal. Omdat als gevolg van de ontwikkelingen er veranderingen optreden in de emissiepunten en dieraantallen, zal de milieuvergunning te zijner tijd opnieuw worden aangevraagd.
Tot slot ontstaat er met de ontwikkeling van de nieuwe stal een gesloten bedrijfsvoering. Hierdoor zullen er minder transportbewegingen van en naar het perceel plaatsvinden. Dit verkleint de veterinaire risico's en verhoogd het dierenwelzijn.
Gelet op het bovenstaande bestaan er tegen de uitbreiding van het bouwvlak op voorhand geen ruimtelijke bezwaren.
In dit hoofdstuk wordt beknopt het belangrijkste ruimtelijke beleidskader beschreven op de verschillende overheidsniveaus (rijk, provincie, regionaal en gemeente).
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Deze visie geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. In de SVIR is de visie van de rijksoverheid op de (nieuwe) ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Hierin heeft zij gekozen voor thema's zoals concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. De rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid. Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR drie Rijksdoelen opgesteld: concurrentiekracht vergroten door de ruimtelijk-economische structuur van Nederland te versterken; de bereikbaarheid verbeteren; zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden. Eén van de kernmiddelen die wordt ingezet om goed op deze ontwikkelingen en uitdagingen in te spelen is decentralisatie.
Voor de ruimtelijke ordening heeft dit geleid tot minder nationale belangen (van 39 naar 13) en eenvoudigere regelgeving. Hiermee is duidelijk het roer omgegooid, meer ruimte voor provincies en gemeenten om in te spelen op de eigen situatie. Dit komt voort vanuit de gedachte dat provincies en gemeenten beter weten wat er lokaal speelt en daardoor beter kunnen afwegen wat er in een gebied moet gebeuren. Dit biedt ook meer mogelijkheden voor burgers en bedrijven voor eigen initiatief en ontwikkeling.
Beslissingen over ruimtelijke ontwikkelingen wil het kabinet dichter bij burgers en bedrijven brengen en provincies en gemeenten krijgen de ruimte om maatwerk te leveren voor regionale opgaven. Het Rijk richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van belangen als geheel. Hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer, energie en natuur, ondergrond en ruimte voor militaire activiteiten, waterveiligheid en milieukwaliteit en de bescherming van ons werelderfgoed zijn daarbij onderwerpen. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaat boeken.
Ladder duurzame verstedelijking
In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. De ladder kent drie treden die achter elkaar worden doorlopen.
Afbeelding 4 - Schema ladder voor duurzame verstedelijking.
Gezien de omvang van de ontwikkeling, is de SVIR en de ladder voor duurzame verstedelijking op onderliggend plan niet van toepassing. Het Rijk heeft dan ook geen verdere bemoeienis met de planvorming. Nadere toetsing aan de ladder is om dan ook niet noodzakelijk.
Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Gelderland
De omgevingsvisie Gelderland is een integrale visie, niet alleen op het gebied van de ruimtelijke ordening, maar ook voor waterkwaliteit en veiligheid, bereikbaarheid, economische ontwikkeling, natuur en milieu, inclusief de sociale gevolgen daarvan. De omgevingsvisie is de vervanger van het streekplan en enkele andere structuurvisies.
De provincie kiest ervoor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan maatschappelijke opgaven: een duurzame economische structuur en het borgen van de kwaliteit en veiligheid van de leefomgeving. De uitwerking van de omgevingsvisie is hierbij opgehangen aan de termen dynamisch, mooi en divers. Gelderland is een dynamische provincie in een prachtige setting, met een grote diversiteit. Dynamisch duidt op economische ontwikkelingsaspecten als innovatie, duurzaamheid en bereikbaarheid. Mooi staat voor onze natuurdoelen en de kwaliteiten die we willen borgen en verder ontwikkelen. Divers gaat over het herkennen van de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en het koesteren van de regionale identiteit.
De omgevingsvisie faciliteert de land- en tuinbouw en biedt individuele ondernemers ontwikkelingsruimte om economisch concurrend en duurzaam te produceren, bijvoorbeeld op het gebied van vergroting van agrarische bouwpercelen. Deze ontwikkelingen dienen wel duurzaam vorm te worden gegeven. Bedrijven dienen te voldoen aan maatschappelijke eisen op het vlak van dier- en volksgezondheid, milieu, dierwelzijn en ruimtelijke kwaliteit.
Op het gebied van niet-grondgebonden veehouderij hangen de ontwikkelingsmogelijkheden van het bedrijf af van de bedrijfslocatie. Specifiek voor deze bedrijven blijft de reconstructiezonering gehandhaafd: extensiveringszones; landbouwontwikkelingsgebieden en verwevingsgebieden. De provincie stimuleert bestaande bedrijven in deze sector die wensen duurzamer te produceren. Dit betekent:
Daarbij is de groeipotentie van een bedrijf afhankelijk van de plek en minder van de zone waarin het bedrijf ligt. Wanneer kwetsbare en gevoelige functies in de omgeving van de bedrijfslocatie liggen, zijn de uitbreidingsmogelijkheden beperkt en aan specifieke voorwaarden gekoppeld. Bij het bieden van een 'plus' op de aspecten milieu, dierenwelzijn, volksgezondheid en ruimtelijke kwaliteit kan extra ontwikkelingsruimte worden verkregen.
Voor het verwevingsgebied acht de provincie Gelderland een drietal aspecten van belang:
De omgevingsverordening Gelderland dient als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen en beperkt zich tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. Het uitbreiden van het agrarische bouwvlak in het verwevingsgebied, is geen ontwikkeling op basis waarvan de verordening regels stelt. Zoals uit het bovenstaande is af te leiden, laat de provincie Gelderland de concrete invulling van dit beleid over aan de gemeenten in hun bestemmingsplannen (zie paragraaf 3.5).
Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030
De gemeenten in de regio Stedendriehoek, met daarin de steden Apeldoorn, Deventer en Zutphen, hebben gezamenlijk een regionale structuurvisie opgesteld. Deze visie vormt de integrale afstemming tussen de ruimtelijke opgaven binnen de regio en is beleidsmatig tevens vertaald in de omgevingsvisie Gelderland. In de Regionale Structuurvisie heeft de regio Stedendriehoek ruimtelijk beleid ontwikkeld voor de lange termijn (2030). De doelstelling luidt hierbij: het behoudt en versterking van de samenhang en variatie in woon-, werk- en recreatiegebieden, met het gelijktijdig ontwikkelen van nieuwe kwaliteiten in water, natuur, landschap en landbouw. De regionale structuurvisie is richtinggevend voor de ruimtelijke ontwikkeling (Intergemeentelijk Structuurplan).
In de visie is geen specifiek beleid opgenomen ten aanzien van het uitbreiden van agrarische bedrijfslocaties. Wel wordt de betekenis van deze bedrijven voor de regionale economie en werkgelegenheid als belangrijk gezien, evenals de rol voor het landschap. Behoud, verbreding en versterking van agrarische bedrijfsvoering wordt gestimuleerd.
Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst
In de Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst (vastgesteld op 31 januari 2005) is de toekomstvisie geformuleerd voor toekomstig gemeentelijk ruimtelijk beleid. Dit kader geeft de ambities weer ten aanzien van de gewenste ruimtelijke ontwikkeling en is daarmee een handvat voor onder meer nieuwe bestemmingsplannen. Voor de grotere kernen in de gemeente Voorst zijn afzonderlijke dorpsvisies opgesteld.
Het plangebied ligt in het Open Middengebied. In het Open Middengebied neemt de ruimtelijke druk toe, met als gevolg 'verrommeling'. De GLTO (voorloper Land en Tuinbouw Organisatie) ziet dit gebied als een belangrijk perspectiefgebied voor de grondgebonden landbouw. De hoofdkoers in dit gebied is een menging van 'groene' en 'rode' functies waarbij ontwikkeling de motor is voor het versterken van de ruimtelijke kwaliteiten in het gebied. In het deel waarin de planlocatie is gelegen, wordt naar een combinatie met andere functies gezocht. Hierbij wordt gekeken naar landschappelijke versterking van het betrokken deelgebied.
Bestemmingsplannen Buitengebied en Buitengebied, eerste herziening
Als leidraad voor de mogelijkheden voor intensieve veehouderijbedrijven in het bestemmingsplan Buitengebied geldt het Reconstructieplan Veluwe. In dit reconstructieplan zijn verschillende gebieden onderscheiden: extensiverings-, verwevings- en landbouwontwikkelingsgebied. Het plangebied ligt in het verwevingsgebied. Hiervoor is in het bestemmingsplan Buitengebied een wijzigingsbevoegdheid (artikel 44.6.2) opgenomen voor het college van burgemeester en wethouders, hiermee kunnen bij de bestemming Agrarisch de agrarische bouwvlakken worden gewijzigd ten behoeve van intensieve veehouderijbedrijven. Hierbij geldt:
Het plan voldoet aan deze uitgangspunten.
Bij ruimtelijke ingrepen dient onderbouwd te worden of het voornemen 'redelijkerwijs uitvoerbaar' is. In dit hoofdstuk wordt per aspect (milieu, flora en fauna, archeologie, watertoets en economie) aangegeven in hoeverre het plan uitvoerbaar is.
Als gevolg van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan onderzoek te worden verricht naar de geschiktheid van de gronden voor het beoogde doel. In het geval van een verontreiniging moet de mate van de omvang ervan worden vastgesteld, zodat beoordeeld kan worden of -en zo ja welke- kosten gemoeid zijn met het verwijderen of verminderen van die verontreiniging, zodat voldaan wordt aan de eisen van de milieuwetgeving.
De te ontwikkelen veestal voorziet in de stalling van jongvee/opfok kalveren. Dit is een type activiteit waarbij de agrariër structureel minder dan twee uren per dag verblijf in de stal. Om die reden is een verkennend bodemonderzoek dan ook niet noodzakelijk. Milieuhygiënisch bestaan dan ook geen belemmeringen voor de voorgenomen bestemmingswijziging.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Hieronder wordt verstaan het aanbrengen van voldoende ruimte tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies zoals wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen de milieubelastende en milieugevoelige functies. Deze afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. De milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten als geur, stof, geluid en gevaar. Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen het type rustige woonwijk en gemengd gebied.
Voor onderliggend plan zijn twee milieuafstanden van belang. Voor sleufsilo's geldt een grootste richtafstand van 25 meter in verband met het aspect geur. Voor de nieuw te bouwen schuur geldt een milieurichtafstand van 50 meter, ook in verband met het aspect geur. Deze afstanden worden gemeten ten opzichte van geurgevoelige objecten. Een geurgevoelig object wordt doorgaans gedefinieerd als een gebouw die permanent wordt gebruikt voor menselijk wonen of verblijf. In de omgeving van het plangebied doet zich een geurgevoelig object (burgerwoning) voor aan de Holthoevensestraat 1, ten noordwesten van het perceel. Ten opzicht van deze woning voldoen beide afstanden. Door de sleufsilo's buiten het bouwvlak toe te staan (grenzend aan een agrarisch bouwvlak, dit is planologisch al mogelijk), worden er hier geen toekomstige bebouwingsmogelijkheden gecreëerd. Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan de milieuzonering.
Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden moet worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone ter zake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.
Aan intensieve veehouderij gerelateerde geluidemissie bestaat vooral uit transportbewegingen en geluid van het bedrijfsterrein zelf. Geluidbronnen van het bedrijf zelf zijn bijvoorbeeld het laden en lossen van vee, bevoorrading van de voedersilo's, ventilatoren, afzuiginstallaties en koelingen. Normaliter nemen aan- en afvoerbewegingen dan ook toe bij een toenemende bedrijfsgrootte. In onderliggend plan is het juist de intentie om de aan- en afvoerbewegingen (laden en lossen van vee) te verminderen. Verder zal bij de bouw van de nieuwe stal aan de meeste recente regelgeving moeten worden voldaan. Onacceptabele geluidhinder van het bedrijf op naastgelegen woning is dan ook niet te verwachten, een verslechtering van de huidige situatie zal niet plaatsvinden.
Met onderliggend plan wordt geen extra geluidgevoelig object in de vorm van een woning toegevoegd. Het betreft enkel een uitbreiding van het agrarische bouwvlak, waardoor het agrarische bedrijf zich kan ontwikkelen. Om deze reden zijn geen extra eisen gesteld aan de geluidwering van de gevels. Bezien vanuit de Wet geluidhinder gelden in dat geval dezelfde waarden en is nadere toetsing aan de wet voor vaststelling van het plan niet nodig.
De eisen voor de kwaliteit van de buitenlucht zijn sinds november 2007 vastgelegd in de Wet milieubeheer, in titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen (ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'). In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat de Wet luchtkwaliteit bestaat uit in Europees verband vastgestelde normen voor maximumconcentraties voor een aantal luchtvervuilende stoffen. In Nederland kunnen met name fijnstof (PM10) en stikstofoxiden (NO2) problemen opleveren met betrekking tot overschrijding van de grenswaarden. Fijnstof wordt grotendeels veroorzaakt door grote industriële bronnen en het wegverkeer, NO2 wordt voornamelijk veroorzaakt door wegverkeer. Indien het uitoefenen van bevoegdheden zoals het vaststellen van bestemmingsplannen of het afwijken van het bestemmingsplan op grond van artikel 2.12 lid 1 sub a onder 1 van de Wabo gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen bestuursorganen die bevoegdheden uitoefenen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:
Sinds 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht. Volgens het NSL draagt een project 'niet in betekenende mate' (Nibm) bij zo lang de concentratie fijnstof of stikstofdioxide niet meer dan 3% bedraagt. Volgens de regeling Nibm wordt die grens pas overschreden bij bijvoorbeeld woningbouwprojecten van meer dan 1500 woningen of kantoorlocaties met meer dan 100.000 m2 bruto vloeroppervlak. Voor ontwikkelingen die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeft niet te worden getoetst aan de grenswaarden.
Uitbreiding van de veehouderij is toegestaan, indien er geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt. Mocht er toch sprake zijn van overschrijding, dan geldt de Nibm. Het wijzigingsplan heeft niet één van bovenstaande ontwikkelingen tot gevolg. Geconcludeerd kan worden dat de luchtkwaliteit 'niet betekenende mate' zal verslechteren. Om die reden hoeft niet verder op het aspect luchtkwaliteit te worden ingegaan.
Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire (chemische fabriek, lpg-tankstation) en de mobiele (vervoer gevaarlijke stoffen) bronnen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen groepsrisico (GR) en plaatsgebonden risico (PR). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten.
Van belang is het uitvoeringsprogramma externe veiligheid van de provincie Gelderland. Een belangrijk product dat hieruit voortvloeit is de zogeheten Gelderse risicokaart.
Afbeelding 5 - Uitsnede risicokaart Gelderland.
Ten noorden van het perceel komt een risicobron voor in de vorm van een buisleiding. Deze buisleiding ligt op ongeveer 340 meter van de uitbreiding. Door de grote afstand is deze risicobron niet van invloed op het plan. Het aspect externe veiligheid levert geen belemmeringen op.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient natuurwetgeving beschouwd te worden. Deze wetgeving richt zich op twee hoofdthema's. Het gaat hierbij om de bescherming van natuurgebieden (gebiedsbescherming) en de bescherming van plant- en diersoorten (soortbescherming).
De bescherming van natuurgebieden wordt geregeld in de Natuurbeschermingswet 1998 (in de Natura 2000-gebieden) en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), tegenwoordig bekend als Natuurnetwerk Nederland. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing van het natuurnetwerk. Ruimtelijke projecten kunnen niet zonder meer worden gerealiseerd in of nabij beschermde natuurgebieden. Projecten die in of in de nabijheid van beschermde natuurgebieden worden geprojecteerd, dienen te worden getoetst op de mogelijke negatieve effecten die zij op deze gebieden kunnen hebben en of zij verstoring zullen veroorzaken (externe werking). Als sprake is van externe werking dan kan het noodzakelijk zijn dat bij de provincie (bevoegd gezag) een vergunning volgens artikel 19d van de Natuurbeschermingswet aangevraagd moet worden.
Soortbescherming wordt geregeld in de Flora- en faunawet. In deze wet is een aantal planten en dieren aangewezen als beschermd. Deze beschermde organismen mogen niet zonder reden in hun bestaan worden aangetast. De wet maakt een onderscheid tussen licht en zwaar beschermde soorten. Het uitgangspunt van de wet is dat beschermde planten- en diersoorten geen schade mogen ondervinden. Voor het uitvoeren van werkzaamheden in de openbare ruimte is het niet altijd nodig een vrijstelling of een ontheffing aan te vragen. Wanneer het onmogelijk is schade aan streng beschermde planten en dieren tijdens ruimtelijke ontwikkelingen en inrichting te voorkomen, moet altijd een ontheffing worden aangevraagd bij het ministerie van Economische Zaken (Dienst Regelingen).
De locatie ligt niet in een beschermd natuurgebied. Daarbij is binnen de planlocatie de aanwezigheid van bijzondere soorten niet bekend. Het kappen van de singel zal buiten het broedseizoen (globaal van maart tot halverwege september) plaats vinden. Gezien de aard en omvang van onderliggend plan, is nader ecologisch onderzoek achterwege gebleven. Te allen tijde dient de algemene zorgplicht (artikel 2 van de Flora- en faunawet) in acht te worden genomen voor alle soorten planten en dieren die tijdens werkzaamheden onverwacht worden aangetroffen, ongeacht of deze soorten beschermd zijn.
De bescherming van de aanwezige en de te verwachten archeologische waarden door bodemverstorende activiteiten is in de Monumentenwet 1988 geregeld. Hierbij gaat de wet uit van het zo vroeg mogelijk betrekken van de archeologische waarden in het ruimtelijke ordeningsproces. Specifiek voor het bestemmingsplan is hierop artikel 38a van de Monumentenwet van toepassing: “De gemeenteraad houdt bij de vaststelling van een bestemmingsplan of een beheersverordening als bedoeld in artikel 3.1, onderscheidenlijk artikel 3.38, van de Wet ruimtelijke ordening en bij de bestemming van de in het plan begrepen grond, rekening met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten”.
De gemeente Voorst heeft in 2009 een archeologische beleidskaart vastgesteld. Daarmee zijn de te verwachten archeologische waarden gedetailleerd in beeld gebracht. De beleidskaart is doorvertaald in dubbelbestemmingen voor bescherming van archeologische waarden in bestemmingsplan Buitengebied. De locatie ligt in een gebied met een lage archeologische verwachtingswaarde (6). Voor deze zone geldt een onderzoeksverplichting indien ingrepen plaatsvinden die niet gebruik maken van de bestaande fundering, die groter zijn dan 2500 m2 én dieper reiken dan 30 cm onder maaiveld. De ingreep die op termijn op het perceel gaan plaatsvinden (bouw van de veestal) kent een kleinere oppervlakte dan waarvoor de onderzoeksverplichting geldt. Om die reden is het niet noodzakelijk archeologisch onderzoek te laten uitvoeren ten behoeve van voorgenomen bestemmingsplanwijziging.
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets (www.dewatertoets.nl) kan beoordeeld worden welke waterthema's in het plan relevant zijn.
Het Waterschap Vallei en Veluwe heeft beoordeeld dat er binnen het plangebied sprake is van een C-watergang. Omdat er een substantiële toename is van verhard oppervlak is het wenselijk om het hemelwater zoveel mogelijk vertraagd af te voeren. Het advies van Waterschap Vallei en Veluwe luidt dan ook om de bestaande greppels en watergangen (c-watergangen) rondom de bestaande (en nieuwe) stallen te gebruiken om het hemelwater in op te vangen. Het water kan bijvoorbeeld worden vastgehouden door het plaatsen van schotbalken of V-stuwen. En mogelijk kunnen de c-watergangen zelfs worden vergroot om extra neerslag op te vangen en vertraagd af te voeren. Bij grote hoeveelheden neerslag stroomt het hemelwater over de stuw heen waardoor er geen wateroverlast optreedt. Voor de initiatiefnemer zijn er kansen voor een duurzame inrichting van het perceel.
Algemene aandachtspunten
Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct wordt afgevoerd naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedestrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.
Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken/draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.
Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen/randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen. De initiatiefnemer dient de beslisboom voor het afkoppelen van verhard oppervlak van het Waterschap Vallei en Veluwe toe te passen.
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In dit geval is van een dergelijk plan geen sprake. Kosten voor uitvoering van de bouwplannen en eventuele planschade zijn voor rekening van initiatiefnemer.
Dit wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het wijzigingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast.
De opzet van de verbeelding is grotendeels hetzelfde als in het bestemmingsplan Buitengebied. Ten opzichte van dit plan zit de wijziging in de vergroting van het agrarische bouwvlak. Deze uitbreiding doet zich voor richting het zuiden. In deze richting wordt het huidige woonklimaat van de nabijgelegen woonbestemming aan de Holthoevensestraat 1 niet beïnvloed. Voor de overige delen van het agarische bouwvlak, is de huidige bebouwing aangehouden.
De dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie-6' en de bestemming 'Waarde - Landschap' die in de geldende plannen voor de locatie gelden, zijn in het wijzigingsplan overgenomen, ter bescherming en veiligstelling van archeologische en landschappelijke waarden. Verder is ook de gebiedsaanduiding 'Reconstructiewetzone - Verwevingsgebied' overgenomen uit de geldende plannen.
Het wijzigingsplan kent geen op zich staande regels. De geldende regels uit de bestemmingsplannen 'Buitengebied' en 'Buitengebied, eerste herziening' zijn onverkort van toepassing op dit wijzigingsplan.
Het ontwerpwijzigingsplan heeft met ingang van 27 oktober 2016 gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegen. Tijdens de inzagetermijn zijn belanghebbenden in de gelegenheid gesteld een zienswijze over het plan naar voren te brengen. Hiervan is geen gebruik gemaakt.