Plan: | Bandijk 20 t/m 20c, Terwolde |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0285.20220-VS00 |
De eigenaar van het perceel Bandijk 20 tot en met 20c in Terwolde, heeft bij de gemeente Voorst een verzoek ingediend om de bestemming te wijzigen. Het perceel valt onder de werking van het bestemmingsplan 'Buitengebied' en heeft daarin de bestemming Agrarisch. Daarnaast gelden de dubbelbestemmingen Landschap, Waterkering, Ecologie, Waterstaatkundige functie en Archeologie (4 & 6). Verder ligt het perceel in een gebied dat wordt aangeduid met historische waarden en als reconstructiewetzone-verwevingsgebied. Op het perceel is de agrarische bedrijfsvoering medio 2012 beëindigd. De eigenaar wil de agrarische bedrijfswoning beschikbaar maken voor burger bewoning. Om dit gebruik formeel mogelijk te kunnen maken, moet de bestemming van het perceel worden gewijzigd.
Doel van dit wijzigingsplan is het planologisch mogelijk maken van het gebruik van het perceel Bandijk 20 tot en met 20c in Terwolde voor woondoeleinden.
De situering van het plangebied is opgenomen in Afbeelding 1. Het perceel ligt in het buitengebied aan de Bandijk nabij de kern Terwolde, naast de rivier IJssel en dichtbij de provinciale weg N792. Een luchtfoto van het perceel is weergegeven in Afbeelding 2. De gronden zijn kadastraal bekend als NBK02, sectie E, nummers 656, 657, 480 en 481. Daarnaast betreft het de gronden kadastraal bekend als NBK02, sectie O, nummers 227 en 230.
Afbeelding 1 - Ligging plangebied.
Afbeelding 2 - Luchtfoto perceel.
Afbeelding 3 - Gemeentelijke monumenten (doorrijschuur en woning).
In hoofdstuk 2 wordt een beschrijving gegeven van de bestaande en toekomstige situatie van het perceel en een ruimtelijke afweging van de voorgenomen ontwikkeling. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de ruimtelijke beleidskaders van diverse overheden. Vervolgens gaat hoofdstuk 4 in op de haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de gekozen planvorm en de juridische regeling. Ten slotte komen in het zesde hoofdstuk de resultaten van de procedure aan de orde.
Op het perceel Bandijk 20 tot en met 20c in Terwolde was in het verleden een agrarisch bedrijf actief. De agrarische bebouwing wordt momenteel verhuurd aan een andere agrarische onderneming. Op het perceel staat de oorspronkelijke, monumentale woning bekend onder de naam Het (kleine) Blokhuis. Deze dijkwoning is buitendijks gelegen in het talud en is gebouwd in de 19e eeuw. Het is kenmerkend omdat het gehele pand wit is gepleisterd met een gebroken kap. De kap is gedekt met leien. Het betreft een voormalig café, bekend als 'Het Blokhuis'. De eerste vermelding van het pand dateert uit 1858.
Naast deze monumentale dijkwoning is er ook een monumentale doorrijschuur op het perceel aanwezig. De doorrijschuur is in het kader van het project Terwoldse Bandijk gesubsidieerd en gerestaureerd. De verdieping van deze doorrijschuur wordt gebruikt als recreatiewoning. De overige agrarische bebouwing is vanuit cultuurhistorisch oogpunt niet waardevol. Het totale oppervlakte aan voormalige, agrarische bebouwing bedraagt 1.065 m2. Hiervan is 124 m2 ten behoeve van de monumentale, agrarische bedrijfswoning en 141 m2 voor de monumentale doorrijschuur.
De omgeving van het plangebied wordt gekenmerkt door veelal agrarische gronden en verspreid liggende (woon)bebouwing. Daarnaast grenst het perceel in het noordoosten aan de rivier de IJssel. Doordat het plangebied nabij de kern Terwolde is gesitueerd, doet zich in de omgeving veel woonbebouwing voor, daarnaast is er ook een detailhandellocatie nabijgelegen. Dit is ten noordwesten van het perceel. Verder ligt ten zuiden van het perceel een bedrijfsbestemming, maar ook de bestemming Natuur. Ten slotte ligt eveneens ten zuiden van de planlocatie een rioolleiding.
Door dit plan zal er weinig aan het perceel veranderen, het betreft enkel een omzetting in gebruik. Rondom het erf en de omliggende percelen, zal sprake blijven van grotendeels grasland en hier en daar enkele bomen, gelijk aan de huidige situatie. De huidige agrarische bedrijfswoning wordt met dit wijzigingsplan geschikt gemaakt voor burgerbewoning. Het totale oppervlakte aan bebouwing op het perceel zal vooralsnog gelijk blijven. Zo blijft de monumentale doorrijschuur behouden. Op de verdieping van deze doorrijschuur blijft de recreatiewoning behouden.
De overige, voormalige agrarische opstallen zullen voorlopig niet worden gesloopt. Wel geldt als gevolg van het wijzigen van de bestemming Agrarisch naar Wonen de saneringsregeling. Dit houdt in dat er bij toekomstige sloop en nieuwbouw er slechts 50% van het gesloopte oppervlakte mag worden teruggebouwd.
De ruimtelijke situatie zal, zoals eerder vermeld, weinig veranderen. De voormalige agrarische opstallen blijven vooralsnog behouden. Van deze opstallen zijn de woning en doorrijschuur cultuurhistorisch waardevol en kent het perceel een hoge landschappelijke waarde. De woning en doorrijschuur zijn gemeentelijk monument. Hierdoor is deze bebouwing beschermd.
In het bestemmingsplan Buitengebied is er een wijzigingsbevoegdheid voor het college van burgemeester en wethouders opgenomen, zodat zij de bestemming Agrarisch ten behoeve van de vervolgfunctie wonen (art. 3.7.4) kunnen wijzigen naar de bestemming Wonen. Hierbij dient in acht te worden genomen dat:
Op het perceel wordt geen agrarisch bedrijf meer uitgeoefend. Daardoor bestaat de behoefte om de bedrijfswoning te veranderen naar een burgerwoning. Met deze wijziging in gebruik is er geen sprake van woningtoename. Daarnaast is de vervolgfunctie milieuhygiënisch inpasbaar, er zijn geen bedrijven in de omgeving die belemmerd zouden kunnen worden door het toekennen van een woonbestemming aan de Bandijk 20 tot en met 20c. Verder geldt doorgaans dat er 100 m2 aan bijgebouwen is toegestaan bij een reguliere woonbestemming. Indien in de bestaande situatie meer dan 100 m2 c.q. 150 m2 aan bebouwing aanwezig is, dan is dit toegestaan. Wel geldt er een saneringsregeling bij sloop en nieuwbouw. Dit houdt in dat een gedeelte (50%) van de bebouwing mag worden teruggebouwd. Ten slotte kan de recreatiewoning niet worden gezien als nevenfunctie. Overeenkomend met het geldende bestemmingsplan Buitengebied zal de schuur worden aangeduid als recreatiewoning.
Op voorhand bestaan dan ook geen ruimtelijke bezwaren tegen het wijzigen van de bestemming. Een bestemmingswijziging naar Wonen heeft geen gevolgen voor de bestaande waarden op het erf. Daarnaast heeft de bestemmingswijziging naar Wonen geen gevolgen voor de omgeving.
In dit hoofdstuk wordt beknopt het belangrijkste ruimtelijke beleidskader beschreven op de verschillende overheidsniveaus (rijk, provincie, regionaal en gemeente).
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) in werking getreden. Deze visie geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. In de SVIR is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Hierin heeft zij gekozen voor thema's zoals concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. De rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid. Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR drie Rijksdoelen opgesteld: concurrentiekracht vergroten door de ruimtelijk-economische structuur van Nederland te versterken; de bereikbaarheid verbeteren; zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.
Voor de ruimtelijke ordening heeft dit geleid tot minder nationale belangen (van 39 naar 13) en eenvoudigere regelgeving. Hiermee is duidelijk het roer omgegooid, meer ruimte voor provincies en gemeenten om in te spelen op de eigen situatie. Dit komt voort vanuit de gedachte dat provincies en gemeenten beter weten wat er lokaal speelt en daardoor beter kunnen afwegen wat er in een gebied moet gebeuren. Dit biedt ook meer mogelijkheden voor burgers en bedrijven voor eigen initiatief en ontwikkeling.
Ladder duurzame verstedelijking
In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. De ladder kent drie treden die achter elkaar worden doorlopen.
Afbeelding 4 - Schema Ladder voor duurzame verstedelijking
Gezien de omvang van de ontwikkeling, is de SVIR en de ladder voor duurzame verstedelijking op onderliggend plan niet van toepassing. Het Rijk heeft dan ook geen verdere bemoeienis met de planvorming. Nadere toetsing aan de ladder is om dan ook niet noodzakelijk.
De Omgevingsvisie Gelderland (vervanger van het streekplan en enkele andere structuurvisies)
is een integrale visie, niet alleen op het gebied van de ruimtelijke ordening, maar ook voor waterkwaliteit en veiligheid, bereikbaarheid, economische ontwikkeling, natuur en milieu, inclusief de sociale gevolgen daarvan. De opzet van de omgevingsvisie is opgehangen aan de termen dynamisch, mooi en divers. Gelderland is een dynamische provincie in een prachtige setting, met een grote diversiteit. Dynamisch duidt op economische ontwikkelingsaspecten als innovatie, duurzaamheid en bereikbaarheid. Mooi staat voor onze natuurdoelen en de kwaliteiten die we willen borgen en verder ontwikkelen. Divers gaat over het herkennen van de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en het koesteren van de regionale identiteit.
De planlocatie ligt in de Groene Ontwikkelingszone (GO). De provincie streeft in deze gebieden naar een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden. De GO bestaat uit terreinen met een andere bestemming dan bos of natuur die ruimtelijk vervlochten zijn met het Gelders Natuurnetwerk. Het gaat hierbij om landbouwgrond, maar ook woningen en bedrijven. In de GO is ruimte voor nieuwe ontwikkelingen en uitbreiding van bestaande bedrijven, woningen en bouwwerken en andere functies. Het gaat hier om het 'per saldo' niet significant aantasten (bij een beperkte uitbreiding) dan wel om het substantieel versterken (bij een grote uitbreiding) van de kernkwaliteiten.
Verder bevat de Omgevingsvisie Gelderland het belangrijke instrument de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik. Hierin staan kwaliteiten en doelen centraal, niet de regels. Dit houdt in dat bij bestemmingsplannen die voorzien in een stedelijke ontwikkeling er moet worden aangegeven hoe met de ladder is omgegaan wat betreft behoefte, bestaand stedelijk gebied en bereikbaarheid. Gezien de kleinschalige aard, omvang (aantal woningen) en effecten (verkeersaantrekkende werking) van onderliggend plan, is een afweging met de Gelderse ladder niet aan de orde.
Daarnaast ligt de planlocatie binnen het Nationaal Landschap Veluwe. De provincie wil met ruimtelijke ontwikkelingen de Kernkwaliteiten van de Nationale landschappen behouden, herstellen en versterken en de landschappelijke samenhang vergroten.
De Omgevingsverordening Gelderland dient als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen. De verordening beperkt zich tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. Wanneer niet wordt voorzien in toevoeging van functies, zoals in voorliggend plan het geval is, gelden bovengenoemde eisen op voorhand niet als harde kaders. Voor de planlocatie stelt de Omgevingsverordening Gelderland dan ook geen regels. Daarnaast geldt dat bij het omvormen van de agrarische bestemming naar woonbestemming, waarbij de voormalige bedrijfswoning in gebruik wordt genomen als burgerwoning en indien er geen sprake is van een toename van het aantal woningen, dit niet wordt gezien als een nieuwe woonlocatie op basis waarvan de verordening regels stelt.
De gemeenten in de regio Stedendriehoek (met de steden Apeldoorn, Deventer en Zutphen) hebben gezamenlijk een regionale structuurvisie opgesteld. In de Regionale Structuurvisie heeft de regio Stedendriehoek ruimtelijk beleid ontwikkeld voor de lange termijn (2030). De doelstelling die hierbij luidt is het behoud en versterking van de samenhang en variatie in woon-, werk- en recreatiegebieden, met het gelijktijdig ontwikkelen van nieuwe kwaliteiten in water, natuur, landschap en landbouw. De Regionale Structuurvisie heeft de formele status van Intergemeentelijk Structuurplan. Dit betekent dat de structuurvisie richtinggevend is voor de ruimtelijke ontwikkeling. De Regionale Structuurvisie doet geen uitspraken over functieverandering.
In de Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst (vastgesteld op 31 januari 2005) is de toekomstvisie geformuleerd voor toekomstig gemeentelijk ruimtelijk beleid. Dit kader geeft de ambities weer ten aanzien van de gewenste ruimtelijke ontwikkeling en is daarmee een handvat voor onder meer nieuwe bestemmingsplannen.
Het plangebied ligt in het gebied de uiterwaarden. Dit gebied wordt voornamelijk gevormd door onbebouwde buitendijkse gebieden die bij hoog water onderlopen. Buitendijkse ontwikkelingen zijn daarbij bijna uigesloten, in het kader van de Ruimte voor de Rivier gelden beperkingen in verband met de waterdoorstroming. De ontwikkelingen in de uiterwaarden beperken zich tot het verruimen van de waterbergingsmogelijkheden, al dan niet in combinatie met natuurontwikkeling. De waterberging is dan ook de primaire functie van de uiterwaarden. Ondergeschikt aan deze functie is er ruimte voor grondgebonden landbouw, natuur en (incidenteel) extensieve recreatie. Bij extensieve recreatie wordt gedacht aan wandelaars in combinatie met onverharde paden en staphekjes.
Aangezien onderliggend wijzigingsplan geen nieuwe bebouwingsmogelijkheden creërt, past het plan binnen de Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst. Verder ligt het plangebied in het buitengebied waarvoor de gemeente Voorst het bestemmingsplan Buitengebied heeft vastgesteld.
In het bestemmingsplan Buitengebied (en Buitengebied, eerste herziening) is onder artikel 3.7.4 een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het college van burgemeester en wethouders, waarmee de bestemming Agrarisch ten behoeve van de vervolgfunctie wonen gewijzigd kan worden in de bestemming Wonen. Daarbij gelden de volgende voorwaarden:
Zoals in de ruimtelijke afweging (paragraaf 2.3) al duidelijk wordt, voldoet het plan aan deze uitgangspunten.
Bij ruimtelijke ingrepen dient te worden onderbouwd of het voornemen 'redelijkerwijs uitvoerbaar' is. In dit hoofdstuk wordt per aspect (milieu, flora en fauna, archeologie, watertoets en economie) aangegeven in hoeverre het plan uitvoerbaar is.
Als gevolg van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan onderzoek te worden verricht naar de geschiktheid van de gronden voor het beoogde doel. In het geval van een verontreiniging moet de mate van de omvang ervan worden vastgesteld, zodat beoordeeld kan worden of -en zo ja welke- kosten gemoeid zijn met het verwijderen of verminderen van die verontreiniging, zodat voldaan wordt aan de eisen van de milieuwetgeving.
In dit plan vindt geen sloop en nieuwbouw plaats, de bestaande bebouwing krijgt de bestemming Wonen. Een verkennend bodemonderzoek wordt dan ook niet noodzakelijk geacht en milieuhygiënisch bestaan dan ook geen belemmeringen voor de voorgenomen bestemmingswijziging.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Hieronder wordt verstaan het aanbrengen van voldoende ruimte tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen de milieubelastende en milieugevoelige functies.
Om te beoordelen of het beoogde plan belemmerend is voor de nabij gesitueerde bedrijvigheid, wordt getoetst aan de VNG-publicatie. In de directe omgeving komt een bedrijfsbestemming (nutsvoorziening), een detailhandel (Wildkamp) en enkele burgerwoningen voor. Verder is niet gebleken dat in de onmiddellijke nabijheid van het plangebied eventuele van invloed zijnde bedrijvigheid is gesitueerd. Agrarische bedrijven zijn op grote afstand gesitueerd en worden, door het onderliggend plan, niet extra belemmerd in hun eventuele toekomstige ontwikkelingen. De afstand tot de dichtstbijzijnde bedrijvigheid bedraagt circa 124 meter (Wildkamp). Op basis van de VNG-publicatie is er geen belemmering om medewerking te verlenen aan de beoogde wijziging van de bestemming. Het plan leidt dan ook niet tot beperkingen voor omliggende bedrijvigheid.
Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden moet worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Door Artikel 76 Wgh is het bij de vaststelling van een bestemmingsplan verplicht, om bij de gronden die behoren tot een geluidszone, de grenswaarden in acht te nemen wat betreft de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen zoals woningen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.
Het plangebied is gesitueerd buiten de bebouwde kom, ten zuidoosten van het dorp Terwolde aan de Bandijk. Er is sprake van een bestaande situatie, de bedrijfswoning wordt gewijzigd in een burgerwoning. Er vindt bij dit plan enkel een wijziging in gebruik plaats, er worden geen nieuwe bouwmogelijkheden gecreëerd. Een nadere toetsing aan de wet voor vaststelling van het plan is zodoende niet nodig.
De eisen voor de kwaliteit van de buitenlucht zijn sinds november 2007 vastgelegd in de Wet milieubeheer, in titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen (ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'). In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat de Wet luchtkwaliteit bestaat uit in Europees verband vastgestelde normen voor maximumconcentraties voor een aantal luchtvervuilende stoffen. In Nederland kunnen met name fijnstof (PM10) en stikstofoxiden (NO2) problemen opleveren met betrekking tot overschrijding van de grenswaarden. Fijnstof wordt grotendeels veroorzaakt door grote industriële bronnen en het wegverkeer, NO2 wordt voornamelijk veroorzaakt door wegverkeer. Indien het uitoefenen van bevoegdheden zoals het vaststellen van bestemmingsplannen of het afwijken van het bestemmingsplan op grond van artikel 2.12 lid 1 sub a onder 1 van de Wabo gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen bestuursorganen die bevoegdheden uitoefenen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:
Sinds 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht. Volgens het NSL draagt een project 'niet in betekenende mate' (Nibm) bij zo lang de concentratie fijnstof of stikstofdioxide niet meer dan 3% bedraagt. Volgens de regeling Nibm wordt die grens pas overschreden bij bijvoorbeeld woningbouwprojecten van meer dan 1500 woningen of kantoorlocaties met meer dan 100.000 m2 bruto vloeroppervlak. Voor ontwikkelingen die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeft niet te worden getoetst aan de grenswaarden.
Het wijzigingsplan heeft niet één van bovenstaande ontwikkelingen tot gevolg. Geconcludeerd kan worden dat de luchtkwaliteit 'niet in betekenende mate' zal verslechteren. Om die reden hoeft niet verder op het aspect luchtkwaliteit te worden ingegaan.
Het aspect externe veiligheid draait om het beheersen van de risico's bij transport, opslag en gebruik van gevaarlijke stoffen. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire (chemische fabriek, lpg-tankstation) en de mobiele (vervoer gevaarlijke stoffen) bronnen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen groepsrisico (GR) en plaatsgebonden risico (PR). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten.
Van belang is het uitvoeringsprogramma externe veiligheid van de provincie Gelderland. Een belangrijk product dat hieruit voortvloeit is de zogeheten Gelderse risicokaart.
Afbeelding 5 - Uitsnede risicokaart Gelderland.
Uit de risicokaart blijkt (zie afbeelding 5) dat op 330 meter van de planlocatie een buisleiding ligt. Aangezien er geen toename in personen op de locatie ontstaat, of extra bouwmogelijkheden worden gecreëerd, leveren het plaatsgebonden risico en het groepsrisico geen belemmering voor het wijzigingsplan Bandijk 20 t/m 20c. Daarnaast is er sprake van een grote afstand van de planlocatie tot de buisleiding.
Daarnaast blijkt uit de risicokaart (afbeelding 5) dat de gehele planlocatie een klein risico loopt op overstromingen. Een kleine kans betekent dat er overstromingen kunnen voorkomen, als gevolg van gebeurtenissen die eens in een mensenleven plaatsvinden. Het plangebied ligt in een onbeschermd gebied. Dat wil zeggen dat deze gebieden deels of geheel overstromen wanneer de waterstand in de betreffende wateren stijgt. Gezien de geringe kans, de al aanwezige bebouwing (enkel wijziging in gebruik) en deze bebouwing grotendeels op hetzelfde niveau is gebouwd als de Bandijk, vormt dit aspect uit de risicokaart geen probleem voor het wijzigingsplan.
Voor het aspect externe veiligheid luidt de conclusie dat deze geen belemmeringen vormen voor het wijzigingsplan.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient de natuurwetgeving beschouwd te worden. Deze wetgeving richt zich op twee hoofdthema's. Het gaat hierbij om de bescherming van natuurgebieden (gebiedsbescherming) en de bescherming van plant- en diersoorten (soortbescherming).
De bescherming van natuurgebieden wordt geregeld in de Natuurbeschermingswet 1998 (in de Natura 2000-gebieden) en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), tegenwoordig bekend als Natuurnetwerk Nederland. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing van het natuurnetwerk. Ruimtelijke projecten kunnen niet zonder meer worden gerealiseerd in of nabij beschermde natuurgebieden. Projecten die in of in de nabijheid van beschermde natuurgebieden worden geprojecteerd, dienen te worden getoetst op de mogelijke negatieve effecten die zij op deze gebieden kunnen hebben en of zij verstoring zullen veroorzaken (externe werking). Als sprake is van externe werking dan kan het noodzakelijk zijn dat bij de provincie (bevoegd gezag) een vergunning volgens artikel 19d van de Natuurbeschermingswet aangevraagd moet worden.
Soortbescherming wordt geregeld in de Flora- en faunawet. In deze wet is een aantal planten en dieren aangewezen als beschermd. Deze beschermde organismen mogen niet zonder reden in hun bestaan worden aangetast. De wet maakt een onderscheid tussen licht en zwaar beschermde soorten. Het uitgangspunt van de wet is dat beschermde planten- en diersoorten geen schade mogen ondervinden. Voor het uitvoeren van werkzaamheden in de openbare ruimte is het niet altijd nodig een vrijstelling of een ontheffing aan te vragen. Wanneer het onmogelijk is schade aan streng beschermde planten en dieren tijdens ruimtelijke ontwikkelingen en inrichting te voorkomen, moet altijd een ontheffing worden aangevraagd bij het ministerie van Economische Zaken (Dienst Regelingen).
De locatie ligt niet in een beschermd natuurgebied. Binnen de planlocatie is de aanwezigheid van bijzondere soorten niet bekend. Gezien de aard en omvang van onderliggend plan, is nader ecologisch onderzoek achterwege gebleven. Ten allen tijde dient de algemene zorgplicht (artikel 2 van de Flora- en faunawet) in acht te worden genomen voor alle soorten planten en dieren die tijdens werkzaamheden onverwacht worden aangetroffen, ongeacht of deze soorten beschermd zijn.
De bescherming van de aanwezige en de te verwachten archeologische waarden door bodemverstorende activiteiten is in de Monumentenwet 1988 geregeld. Hierbij wordt uitgegaan van het zo vroeg mogelijk betrekken van de archeologische waarden in het ruimtelijke ordeningsproces. Specifiek voor het bestemmingsplan is hierop artikel 38a van de Monumentenwet van toepassing: “De gemeenteraad houdt bij de vaststelling van een bestemmingsplan of een beheersverordening als bedoeld in artikel 3.1, onderscheidenlijk artikel 3.38, van de Wet ruimtelijke ordening en bij de bestemming van de in het plan begrepen grond, rekening met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten”.
De gemeente Voorst heeft in 2009 een archeologische beleidskaart vastgesteld. Daarmee zijn de te verwachten archeologische waarden gedetailleerd in beeld gebracht. De beleidskaart is doorvertaald in dubbelbestemmingen voor bescherming van archeologische waarden in het bestemmingsplan Buitengebied. De locatie ligt grotendeels in een archeologisch waardevol gebied (waarde 4), klein gedeelte van het perceel ligt in de archeologische verwachtingszone 6. De voorschriften in categorie 4 zijn het streven naar behoud in huidige staat. Dit betekent dat een inventariserend archeologisch onderzoek verplicht is (IVO-Protocol 1) als de oppervlakte van de ingreep groter is dan 30 m2 én de diepte van de ingreep dieper reikt dan 30 cm onder maaiveld.
Op het perceel vinden met dit wijzigingsplan geen ingrepen plaats, het betreft enkel een wijziging in gebruik. Om die reden is het niet noodzakelijk archeologisch onderzoek te laten uitvoeren ten behoeve van de voorgenomen bestemmingsplanwijziging.
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets (www.dewatertoets.nl) kan beoordeeld worden welke waterthema's in het plan relevant zijn.
De toets is op 14 april 2016 uitgevoerd (zie Bijlage 1). Het plan is, vanuit de waterhuishouding bezien, voor het waterschap beperkt van belang. De motivatie daarvoor is dat plannen zonder (nieuwe) ontwikkelingsmogelijkheden, zoals functiewijzigingen en actualisaties, nauwelijks tot geen effect hebben op de waterhuishouding. Dit betekent dat geen essentieel waterbelangen wordt geraakt en het waterschap op basis daarvan een positief wateradvies geeft.
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In dit geval is van een dergelijk plan geen sprake. Kosten voor uitvoering van de bouwplannen en eventuele planschade zijn voor rekening van initiatiefnemer.
Dit wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het wijzigingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast.
Aan het plangebied is op de verbeelding de bestemming Wonen toegekend aan het bestaande erf, waarbij het gehele bestemmingsvlak conform de systematiek van het moederplan Buitengebied ook bouwvlak is. Hierbij gelden dezelfde reguliere bouwregels voor de bestemming Wonen: maximaal één woning per bouwvlak, maximale inhoud van 750 m3, maximale nokhoogte 10 m, maximale goothoogte 4 m et cetera.
De verbeelding is gebaseerd op de huidige situering van de bebouwing. Zo is bij het bepalen van het bouwvlak de grenzen van de bebouwing aangehouden. Op deze wijze wordt uitbreiding richting de IJssel en in de uiterwaarden voorkomen en compactheid beoogd. In toekomstige situaties van sloop- en nieuwbouw geldt de saneringsregeling. Deze regeling houdt in dat bij sloop, er 50% mag worden teruggebouwd.
Rondom het bouwvlak (en de bestemming Wonen) kennen de gronden de bestemming Agrarisch. Het voormalige agrarische bouwvlak vervalt. Hierdoor wordt de openheid van de uiterwaarden gewaarborgd.
De verschillende dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie - 4', 'Waarde - Archeologie - 6', 'Waarde - Landschap', 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie', 'Waterstaat - Waterkering' en de bestemming 'Waarde - Ecologie - EHS' zijn in het wijzigingsplan overgenomen. Daarnaast vinden ook de gebiedsaanduidingen 'Historische Waarden' en 'Reconstructiewetzone - Verwevingsgebied' navolging in dit wijzigingsplan. Deze dubbelbestemmingen gelden in de heersende plannen voor de locatie en dienen ter bescherming en veiligstelling van archeologische, landschappelijke en ecologische waarden. Ten slotte is ook de functieaanduiding recreatiewoning overgenomen in dit wijzigingsplan.
Het wijzigingsplan kent geen op zich staande regels. De geldende regels uit de bestemmingsplannen 'Buitengebied' en 'Buitengebied, eerste herziening' zijn onverkort van toepassing op dit wijzigingsplan.
Het ontwerpwijzigingsplan heeft met ingang van 7 juli 2016 gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegen. Tijdens de inzagetermijn zijn belanghebbenden in de gelegenheid gesteld een zienswijze over het plan naar voren te brengen. Hiervan is geen gebruik gemaakt.