direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Twelloseweg 51, Terwolde
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0285.20217-VS00

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De initiatiefnemer heeft een verzoek ingediend om op het perceel Twelloseweg 51 in Terwolde functieverandering toe te passen. Voormalige agrarische bedrijfsgebouwen worden gesloopt, het erf en het landschap verfraait en in ruil daarvoor mag een extra woning worden gebouwd. Omdat de bestaande boerderij bouwkundig in een zeer slecht staat verkeert, wordt deze vervangen door een nieuwe woning. Het perceel heeft in het huidige bestemmingsplan Buitengebied de bestemming Agrarisch en de dubbelbestemmingen Waarde - Landschap en Waarde - Archeologie - 5. Het perceel is gelegen op een landelijke locatie, tussen de kernen Terwolde en Twello.

Om het plan te kunnen realiseren moet een nieuw bestemmingsplan worden vastgesteld.

1.2 Het plangebied

De situering van het plangebied in de omgeving is weergegeven in afbeelding 1. Het plangebied ligt ten zuiden van de kern Terwolde, aan een eigen (doodlopende) weg aan de Twelloseweg. In afbeelding 2 is een luchtfoto van het plangebied opgenomen. Het plangebied staat kadastraal geregistreerd als gemeente Voorst, sectie O, nummer 577.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20217-VS00_0001.png"

Afbeelding 1 - Plangebied in de omgeving (rood omlijnd).

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20217-VS00_0002.png"
Afbeelding 2 - Luchtfoto van het perceel.

1.3 Doel

Doel van onderliggend bestemmingsplan is het planologisch mogelijk maken van een extra woning op het perceel Twelloseweg 51 ter vervanging van de voormalige agrarische opstallen en een kwaliteitsverbetering van het erf en het omliggend landschap.

Hoofdstuk 2 Analyse plangebied

2.1 Het landschap en bebouwde omgeving

Het plangebied ligt in een broekontginning. Een vrij groot deel van de lage gebieden tussen de Veluwe en de oeverwal van de IJssel wordt door deze type ontginningen gekenmerkt. Het zijn de natte en open gebieden achter de oeverwal, waar de rivier in het verleden veel klei heeft afgezet. De betekenis van een broek is land dat bij een hoge waterstand onderloopt. De dateringen van de ontginningen zijn zeer verschillend; vanaf de 14e eeuw tot meer recente ontginningen uit de 19e eeuw. Broekontginningen zijn min of meer systematisch ontgonnen gebieden. Deze fijnmazige en rationele verkaveling was nodig om het gebied bruikbaar te maken. Rechte wegen die haaks staan op blokvormige kavels met daartussen sloten bepalen dan ook het beeld. Door het droogvallen van die sloten in de zomer, was een aanvullende veekering nodig in de vorm van hagen. Door de tijd heen is dit landschap sterk veranderd. In het verleden waren de percelen kleiner en besloten door houtwallen, houtsingels en hagen. De gronden bestaan nog steeds vooral uit grasland, gebruikt door de veehouderij. Echter is veel wegbeplanting en kavelgrensbeplanting verdwenen waardoor het landschap nu erg open is. De beplanting die het goed doet in deze gebieden zijn elzen als boomsoorten, haagsoorten die geschikt zijn voor deze omgeving zijn de meidoorn of veldesdoorn.

Het plangebied ligt aan de Twelloseweg in Terwolde. De Twelloseweg is een provinciale weg (N792) die aan één zijde is aangeplant met een bomenrij, bestaande uit essen. Vanaf deze weg zijn er veel doorzichten naar het open landschap. De omgeving van het plangebied wordt dan ook gekenmerkt door weilanden en verspreid liggende bebouwing langs de oude ontginningsassen (de wegen). Het type bebouwing dat zich voordoet in de omgeving zijn voornamelijk woningen, met her en der agrarische activiteiten. Ontwikkelingen in het gebied dienen ervoor te zorgen dat de landelijke en agrarische uitstraling behouden blijft. Het verkavelingspatroon kenmerkt zich door oost-westgerichte stroken.

Het erf aan de Twelloseweg 51 betreft de historische boerenplaats De Holle. De eerste vermelding van de boerderij dateert van 1805. De voorganger van de huidige boerderij brandde in 1884 af. Het weggetje naar de boerderij heette vroeger de Holleweg. 'Holle' verwijst naar laagte. Vanuit cultuurhistorisch oogpunt is behoud en verbetering van het boerenerf waardevol.

De bestaande groensingel ten westen van het erf betreft een historische singel en deze zal behouden en indien nodig, aangevuld dienen te worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20217-VS00_0003.png"

2.2 Het erf

Op de topografische kaart uit 1900 is te zien dat de boerderij op de grens van het oeverwallenlandschap en het broekontginningslandschap ligt. De (akker)percelen in het oeverwallenlandschap zijn relatief grootschalig van opzet. Deze percelen kenmerken zich door hun grillige vorm, de wegen hebben een slingerend verloop. In de vorige paragraaf is duidelijk gemaakt dat een broekontginning zich met name kenmerkt door een rationele opzet. Verder is uit de topografische kaart af te leiden dat er overwegend landbouw voorkomt, maar dat er ook veel hoogstamboomgaarden voorkwamen. De perceelafscheidingen bestonden vaak uit meidoornhagen.

Het perceel Twelloseweg 51 in Terwolde heeft een oppervlakte van 4.697 m2. De gezamenlijke oppervlakte aan sloop van de voormalige agrarische opstallen bedraagt 1.050 m2. In de situatie ten tijden van het verzoek tot functieverandering stond een oude boerderij, een kapschuur, een grote langgerekte schuur en een aantal kleinere schuurtjes op het erf. De schuren en mest- en voederplaten zijn, vooruitlopend op de functieverandering, in 2015 gesloopt. Het erf kenmerkte zich door grote bouwvolumes, met een wisselende kaprichting. De nokrichting van de oude boerderij en de kapschuur liepen evenwijdig met de Twelloseweg. De nokrichting van de grote langgerekte schuur stond haaks op deze weg. Verder heeft de boerderij een zadeldak van rode dakpannen en wolfseinden. Het gebouw kent een beperkte bouwhoogte, namelijk één bouwlaag met kap. De woning en bijgebouwen vormden een compact erf, met een lange oprit aan de noordzijde. De variërende kaprichting komt terug in het nieuwe ensemble, evenals de compactheid van het erf.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20217-VS00_0004.png"

Afbeelding 3 - Erfsituatie en het omliggend perceel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20217-VS00_0005.png"

Afbeelding 4 - Bestaande woning.

De voorzijde (zuidzijde) van de boerderij is ingericht als siertuin en wordt begrensd met een beukenhaag. Rondom staan verschillende notenbomen en een kastanje. Bij de entree van het perceel staan knotwilgen, daarnaast staat een eik. Rondom het perceel zijn weilanden gesitueerd.

2.3 Uitgangspunten

Voor het plangebied is een aantal uitgangspunten opgesteld. Hierbij is het functieveranderingsbeleid zoals aangegeven in de notitie Ruimtelijke Kwaliteit Veranderende Erven van de gemeente Voorst de leidraad (zie ook paragraaf 3.5.2). Deze notitie geeft aanknopingspunten voor het creëren van een woonerf met de landschappelijke kenmerken van een agrarisch erf.

2.3.1 Conclusies vanuit huidige situatie

Op basis van de huidige situatie kan een aantal conclusies worden getrokken ten aanzien van het landschap en het erf.

  • In de huidige situatie is de erfopzet evenwichtig. Er is een samenhang tussen de verschillende gebouwen door de compactheid van het erf.
  • Het hoofdgebouw wordt aan het zicht onttrokken door de voormalige agrarische bebouwing. De hoofdvormen van de bebouwing zijn eenvoudig, doch kenmerkend.
  • Er is sprake van een traditioneel opgezet erf; bij de voorkant van het hoofdgebouw is de siertuin en de moestuin gelegen, de achterzijde van het hoofdgebouw is het werkgedeelte.
  • Op het erf komen enkele beeldbepalende (noten)bomen voor die passend zijn op een traditioneel erf. Aangrenzend aan het perceel staat een waardevolle meidoornheg.
  • Er is nauwelijks sprake van een relatie tussen het erf en het omliggende landschap, zo zijn de bijvoorbeeld de kavelgrenzen amper beplant.
2.3.2 Uitgangspunten

Het erf wordt heringericht volgens een zestal hoofdprincipes voor agrarische erven:

  • 1. Een erf is een herkenbaar ensemble in het landschap en bestaat uit gebouwen, erfinrichting en beplanting;
  • 2. Een erf bestaat uit gebouwde en niet gebouwde elementen, die mogelijk in verschillende perioden tot stand zijn gekomen en een sterke samenhang vertonen. Er is altijd één hoofdgebouw (de boerderij);
  • 3. De gebouwen op een erf zijn gegroepeerd aan een gemeenschappelijke ruimte;
  • 4. Een erf heeft een 'voor'- en 'achtererf': de sierzijde of vrouwelijke zijde en de werk- of mannelijke zijde;
  • 5. Een erf heeft één duidelijke hoofdentree;
  • 6. Elk erf is vanzelfsprekend verankerd in het landschap door de positie en oriëntatie van gebouwen, erfbeplanting en wandelpaden.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt het plan getoetst aan de relevante ruimtelijke beleidskaders op rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. De SVIR biedt het nieuwe kader dat de (nieuwe) ruimtelijke- en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 benoemt en de focus bepaalt voor mobiliteitsinvesteringen. De structuurvisie speelt in op een aantal ontwikkelingen en uitdagingen; krimp, groeiende mobiliteitsbehoefte, versterken internationale concurrentiepositie, koesteren en versterken ruimtelijke structuur, klimaatverandering, duurzame energie en het stelsel van regels en procedures. Een van de kernmiddelen die wordt ingezet om goed op deze ontwikkelingen en uitdagingen in te spelen is decentralisatie. Beslissingen over ruimtelijke ontwikkelingen wil het kabinet dichter bij burgers en bedrijven brengen en provincies en gemeenten krijgen de ruimte om maatwerk te leveren voor regionale opgaven. Voor de periode tot 2028 richt het Rijk zich op drie doelen:

  • vergroten van de concurrentiekracht door versterking van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • verbeteren van de bereikbaarheid;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

Met bovengenoemde rijksdoelen zijn 13 nationale belangen aan de orde die in het SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van ruimtelijke ordening gekregen. Het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn.

3.2.2 Ladder duurzame verstedelijking

In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. De ladder kent drie treden, die achter elkaar worden doorlopen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20217-VS00_0006.png"

Afbeelding 5 - Schema Ladder voor duurzame verstedelijking.

Gezien de omvang van de ontwikkeling, is de SVIR en de ladder voor duurzame verstedelijking op onderliggend plan niet van toepassing. Het Rijk heeft dan ook geen verdere bemoeienis met de planvorming. Nadere toetsing aan de ladder is om dan ook niet noodzakelijk.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Gelderland

De Omgevingsvisie Gelderland (vervanger van het streekplan en enkele andere structuurvisies) is een integrale visie, niet alleen op het gebied van de ruimtelijke ordening, maar ook voor waterkwaliteit en veiligheid, bereikbaarheid, economische ontwikkeling, natuur en milieu, inclusief de sociale gevolgen daarvan. De opzet van de omgevingsvisie is opgehangen aan de termen dynamisch, mooi en divers. Gelderland is een dynamische provincie in een prachtige setting, met een grote diversiteit. Dynamisch duidt op economische ontwikkelingsaspecten als innovatie, duurzaamheid en bereikbaarheid. Mooi staat voor de natuurdoelen en de kwaliteiten die gewaarborgd en verder ontwikkelt dienen te worden. Divers gaat over het herkennen van de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en het koesteren van de regionale identiteit.

De provincie voert een beperkte regie op wonen in het buitengebied. Voor initiatieven geldt dat het 'nieuwe rood' in het buitengebied een kwaliteitsverbetering moet zijn in het betreffende gebied. Een kwaliteitsverbetering houdt daarbij in dat er sprake is van sloop en/of hergebruik van vrijkomende bebouwing (functieverandering) of ontwikkeling van nieuwe natuur ter compensatie voor de nieuwe rode functie. De provincie legt de verantwoordelijkheid volledig bij de regio en vraagt geen apart beleidskader meer om door de provincie vast te stellen. Zij juicht toe dat hierover beleid en afspraken in regionaal verband zijn gemaakt. Voor de gemeente Voorst geldt het regionale beleid Waar de stallen verdwijnen: Oude erven, nieuwe functies. Hiervoor wordt dan ook verwezen naar paragraaf 3.4 Regionaal beleid.

Daarnaast bevat de Omgevingsvisie Gelderland het belangrijke instrument de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik. Hierin staan kwaliteiten en doelen centraal, niet de regels. Dit houdt in dat bij bestemmingsplannen die voorzien in een stedelijke ontwikkeling er moet worden aangegeven hoe met de ladder is omgegaan wat betreft behoefte, bestaand stedelijk gebied en bereikbaarheid. Gezien de kleinschalige aard, omvang (aantal woningen) en effecten (verkeersaantrekkende werking) van onderliggend plan, is een afweging met de Gelderse ladder niet aan de orde.

3.3.2 Omgevingsverordening Gelderland

In de Omgevingsverordening Gelderland staan regels beschreven, welke ervoor moeten zorgen dat de Omgevingsvisie Gelderland ook daadwerkelijk kan worden uitgevoerd. De omgevingsverordening dient dan ook als een juridisch instrument en beperkt zich tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. Daarmee dient de omgevingsverordening als een toetsingskader bij het opstellen van nieuwe ruimtelijke plannen zoals een bestemmingsplan of een uitgebreide afwijkingsprocedure in het kader van de omgevingsvergunning.

Voor nieuwe woonlocaties stelt de Omgevingsverordening Gelderland (artikel 2.2.1.1) dat in een bestemmingsplan nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts worden toegestaan wanneer dit past in het geldende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio. Het gaat hierbij om alle nieuwe woningen die in een bestemmingsplan worden opgenomen, dus ook woningen die ontstaan door woningsplitsing of woningen die in het kader van functieverandering worden gerealiseerd. Vanuit de provincie wordt hierbij gestuurd op regionale afstemming. De regio Stedendriehoek hanteert hierbij het uitgangspunt dat er een kwalitatieve koppeling aan het woningbouwprogramma zal plaatsvinden bij meer dan drie nieuwe woningen per locatie. Bij minder dan drie woningen is de invulling aan de afzonderlijke gemeenten.

De verordening kent de volgende kaartlagen waaraan regels zijn verbonden: Windenergie, Luchtvaart, Landbouw, Glastuinbouw, Natuur, Natura2000-gebied, Landschap, Water en milieu en Erfgoed.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20217-VS00_0007.png" Afbeelding 6 - Uitsnede Omgevingsverordening Gelderland.

Uit de bovenstaande afbeelding wordt duidelijk dat het plangebied in een nationaal landschap buiten GNN, GO en NHW ligt, dit betreft de Veluwe. Voor dit gebied is het open gebied waardevol. Een bestemmingsplan mag de openheid van die waardevolle open gebieden niet aantasten. Daarnaast grenst het plangebied met een molenbiotoop, dit betreft de molen 'De Ooievaar'. Vanuit deze thema's bestaat er geen bezwaar tegen de voorgenomen ontwikkeling. Het gaat om een functieverandering naar een niet-agrarische functie. Hierbij is veel aandacht besteed aan de landschappelijke inpassing.

3.4 Regionaal beleid

3.4.1 Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030

De gemeenten in de regio Stedendriehoek (met de steden Apeldoorn, Deventer en Zutphen) hebben gezamenlijk een regionale structuurvisie opgesteld. In deze visie heeft de regio ruimtelijk beleid ontwikkeld voor de lange termijn (2030). De doelstelling hierbij is het behouden en versterken van de samenhang en variatie in woon-, werk- en recreatiegebieden, met het gelijktijdig ontwikkelen van nieuwe kwaliteiten in water, natuur, landschap en landbouw. De Stedendriehoek ontwikkelt zich zo in hoog tempo van een verband tussen drie steden naar een samenhangende stedelijke regio, met een groen middengebied en een groene omgeving. De Regionale Structuurvisie heeft de formele status van Intergemeentelijk Structuurplan. Dit betekent dat de structuurvisie richtinggevend is voor de ruimtelijke ontwikkeling. De visie doet geen uitspraken over het beleidsthema functieverandering.

3.4.2 Waar de stallen verdwijnen: Oude erven, nieuwe functies

Zoals in paragraaf 3.3.1 aangegeven laat de provincie Gelderland het aan regionale samenwerkingsverbanden over om een regionale invulling te geven aan het beleidskader voor functieverandering van agrarische gebouwen. De gemeente Voorst heeft samen met de gemeenten Apeldoorn, Brummen, Lochem en Zutphen het regionaal beleidskader 'Waar de stallen verdwijnen: Oude erven, nieuwe functies' opgesteld. Inmiddels legt de provincie de verantwoordelijkheid volledig bij de regio en vraagt geen apart beleidskader meer om door de provincie vast te stellen. De notitie 'Waar de stallen verdwijnen: Oude erven, nieuwe functies' vormt nog steeds het regionaal beleidskader. Dit beleidskader is in 2014 is op het onderdeel maximaal toegestane maatvoering aangepast.

Het beleidskader stelt primair als doel bij functieverandering een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. De regeling voor functieverandering geldt niet alleen voor vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen (met een agrarische bestemming) maar ook voor eerder vrijgekomen agrarische bedrijfsgebouwen waarvan de bestemming reeds is omgezet (bijv. wonen). Het beleidskader omschrijft welke regels de gemeenten in de Stedendriehoek willen hanteren bij functieverandering van vrijgekomen en vrijkomende agrarische gebouwen in het buitengebied. Functieverandering zorgt per saldo voor minder steen in het buitengebied door het slopen van overbodige stallen en schuren en voor een aantrekkelijke vormgeving en (groene) inpassing van nieuwe functies op de plaats van die stallen en schuren.

Het plangebied is gelegen in de zone waarin minder dan 50% van de te slopen bebouwing mag worden terug gebouwd. Conform het beleidskader vertaalt zich dit in één extra woning op het perceel. De gehele ontwikkeling is uitgewerkt in een functieveranderingsplan, het plan omvat een integraal plan voor het totale nieuwe erf en het omliggende landschap en is als bijlage 1 bij de regels gevoegd.

3.5 Gemeentelijk beleid

3.5.1 Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst

De Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst (RTV, 2005) geeft een visie op wonen, werken, verkeer en voorzieningen binnen de gemeente Voorst. Het raamwerk van deze visie biedt houvast bij de verdere uitwerking van vraagstukken op het terrein van leefbaarheid en bestemmingsplannen op dorpsniveau en is een van de peilers in de standpuntbepaling in het netwerk Stedendriehoek.
In de RTV is de 'Voorster identiteit' beschreven en op basis daarvan zijn uitgangspunten geformuleerd ten aanzien van het ruimtelijk beleid. Ten aanzien van het buitengebied zijn de volgende twee uitgangspunten van belang:

  • de draagkracht en het karakter van het landschap is maatgevend voor nieuwe ontwikkelingen;
  • waarden vanuit cultuurhistorie, landschap, natuur en water zijn richtinggevende randvoorwaarden voor elke ruimtelijke ontwikkeling.

Het perceel ligt in het Noordelijk Weteringgebied. In deze open weide- en poldergebieden worden voornamelijk landbouwontwikkelingen voorzien. De grondgebonden landbouw is dan ook gezichtsbepalend in het gebied. Andere functies mogen de agrarische belangen niet in gevaar brengen, waar mogelijk is wel ruimte voor functiecombinaties. Daarnaast wordt in de RTV aangegeven dat het Noordelijke Weteringgebied mogelijkheden biedt voor het vestigen van woon-en recreatieve functies in vrijkomende agrarische bebouwing. Verder wordt de eis gesteld dat nieuwe woon- of werklocaties zodanig ruimtelijke worden vormgegeven en landschappelijk ingepast dat het geheel aansluit bij de landschappelijke karakteristiek van het gebied.

In Hoofdstuk 4 wordt het onderliggend plan nader beschreven. Het geeft inzicht in hoe het nieuwe erf wordt opgebouwd en hoe het geheel verankerd wordt met het omliggende landschap.

3.5.2 Functieverandering

Het regionale beleidskader voor functieverandering (zie paragraaf 3.4.2) biedt in hoofdlijnen het gemeentelijk toetsingskader bij aanvragen om functieverandering. Als uitwerking op het beleidskader heeft de gemeente een rekenmethode voor verevening opgesteld (2010). Verevening moet bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit van het perceel of de omgeving daarvan. In het project voor de Twelloseweg 51 is de verevening toegepast volgens de genoemde rekenmethode.

Het plan is eveneens getoetst aan de ervennotitie (Notitie Ruimtelijke Kwaliteit Veranderende Erven, 2009). In deze notitie zijn richtlijnen opgenomen die initiatiefnemers kunnen gebruiken bij het ontwikkelen van mooie plannen voor veranderende erven in het buitengebied van de gemeente Voorst. Het functieveranderingsplan aan de Twelloseweg 51 in Terwolde voldoet aan de uitgangspunten zoals in deze notitie zijn opgenomen.

Hoofdstuk 4 Planopzet

4.1 Inleiding

De aanleiding voor het opstellen van dit bestemmingsplan is het mogelijk maken van de bouw van een nieuwe boerderij en schuurwoning op het perceel Twelloseweg 51 in Terwolde. Dit gebeurt in het kader van functieverandering. Voormalige agrarische bebouwing wordt gesloopt, het erf en het omliggende landschap worden verfraaid en er mag een extra woning worden gebouwd. Functieverandering zorgt per saldo voor minder steen in het buitengebied door het slopen van overbodige stallen en schuren en voor een aantrekkelijke vormgeving en (groene) inpassing van nieuwe functies op de plaats van die stallen en schuren.

4.2 Uitgangspunten

Het is de bedoeling om middels functieverandering een bijdrage te leveren aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit door sloop van de gebouwen (ontstening) en door middel van landschappelijke inpassing op het perceel en de begrenzing ervan. De uitgangspunten voor het functieveranderingsplan zijn dan ook gebaseerd op de landschappelijke kwaliteit van het gebied en de bebouwingstypologie van de streek. Hierbij wordt, naast landschappelijke winst, de kwaliteitswinst behaald door het behoud en herstel van de historische boerenplaats als karakteristiek element. De erfinrichting, positionering, volumeopbouw en materialisering van de woningen op het erf geven het totaalplan de uitstraling van een eigentijds woonerf dat refereert naar de oorspronkelijke agrarische functie. De grondslag hiervoor wordt gevormd door de analyse van het plangebied (zie Hoofdstuk 2).

Vanuit het Landschapsontwikkelingsplan IJsselvallei zijn de volgende punten van toepassing:

  • Plaatselijk worden de broeken versterk met erfbeplantingen en heggen.
  • Rond grootschalige bebouwing wordt het landschap versterkt door toevoeging van erfbeplantingen en kavelbeplantingen.
  • Binnen de broeken moet strategisch worden omgegaan met openheid.
  • Er dient rekening te worden gehouden met eisen vanuit het milieu (zie paragraaf 5.2.5)

4.3 Het ontwerp

Voor het perceel is een zogenaamd functieveranderingsplan opgesteld. Dat plan is als bijlage 1 bij de regels van dit bestemmingsplan opgenomen. Dit functieveranderingsplan geeft een totaalbeeld van de nieuwe ontwikkelingen zowel wat betreft de bebouwing als wat betreft het groen en de verhardingen.

De bestaande boerderij wordt vervangen door een meer eigentijdse woning, maar deze krijgt wel de uitstraling van een boerderij. Qua positionering van dit hoofdgebouw wordt uitgegaan van dezelfde noord-zuidoriëntatie. De tweede woning wordt in de vorm van een zogenaamde schuurwoning uitgevoerd. De vormgeving is sober van aard, het materiaal- en kleurgebruik refereert aan agrarische bijgebouwen.

Voor het erf aan de Twelloseweg 51 zijn de volgende ruimtelijke uitgangspunten en randvoorwaarden van toepassing:

  • De boerderijwoning en de schuurwoning vormen een duidelijk ensemble. De gebouwen zijn haaks op elkaar gesitueerd.
  • De gebouwen hebben een eenduidige hoofdmassa en zijn passend qua maat en schaal in het landschap.
  • Het erf, waar de beide woningen aan liggen, heeft het karakter van een achtererf en is sober en functioneel ingericht.
  • De bestaande bomen (notenbomen en kastanjeboom) worden zoveel mogelijk gehandhaafd.
  • De nieuwe beplantingselementen zijn passend in het broekontginningslandschap en bestaan uit heggen en hagen, hoogstamboomgaard, knotbomen en solitaire bomen.
  • De detaillering, het kleur- en materiaalgebruik van alle elementen op het erf zijn sober en ingetogen (donkere tinten, natuurlijke materialen).

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20217-VS00_0008.png"

Afbeelding 7 - Uitsnede ontwerp erfinrichtingsplan Twelloseweg 51.

Het ontwerp, zie afbeelding 7, geeft het totaalbeeld voor de locatie na de functieverandering. Het laat zien waar welke beplanting komt, hoe de nieuwe bebouwing wordt gesitueerd en welke verharding wordt gebruikt.

In totaal wonen er straks twee gezinnen op de locatie, een belangrijk aspect in het totale ontwerp is dan ook privacy. De entree van de nieuwe woonboerderij is in het oosten, gelegen aan het centrale erf. De oriëntatie van de tuin en het terras van deze woning is op het zuidwesten. De entree van de schuurwoning is in het zuiden, tevens gelegen aan het centrale erf. De tuin en het terras zijn gesitueerd ten noordwesten. Verder wordt de privacy van beide woningen deels in de architectuur veilig gesteld en deels door landschappelijke beplanting gewaarborgd. In de volgende subparagrafen wordt een nadere toelichting gegeven op het ontwerp.

4.3.1 De bebouwing

Vanuit de gedachte dat functieverandering per saldo tot minder 'stenen' leidt, wordt het bebouwingsoppervlak aanzienlijk kleiner. Er is meer ruimte voor groen op het erf, waar de bebouwing als het ware in wordt opgenomen. Om een sterke samenhang tussen de bebouwing te creëren, wordt het perceel opgebouwd als een traditioneel boerenerf. In plaats van de oude boerderij, wordt een eigentijdse woonboerderij teruggeplaatst. Door een fors rieten dak krijgt het gebouw de uitstraling van een hoofdgebouw. Bij de schuurwoning wordt het uitgangspunt aangehouden van een behoorlijke lengte, met zwarte houten geveldelen. Hierdoor krijgt dit gebouw de uitstraling van 'schuur', op het erf behorende bij de woonboerderij.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20217-VS00_0009.png"
Afbeelding 8 - Boerderijwoning.

De materialisering van de woonboerderij bestaat op de begane grond uit glazen puien en metselwerk. Op specifieke plekken wordt oppervlakken onderbroken met gepotdekselde zwart houten planken. Dit potdekselwerk is ook terug te vinden op de gevels van de verdieping. Door de forse rieten kap krijgt het geheel een eigentijdse, landelijke uitstraling. De bouwhoogte bedraagt 9,9 meter, met een goothoogte van 2,4 meter.

De voormalige agrarische bebouwing wordt gesloopt en maakt plaats voor het nieuwe woongebouw. De nieuwbouw is zodanig gesitueerd dat de huidige evenwichtigheid in de opbouw van het erf blijft behouden. De eenvoudige uitstraling en het ondergeschikte karakter van de stal is vertaald in het ontwerp van het nieuwe woongebouw; een enkelvoudige volume in één laag met zadeldak. De bouwhoogte bedraagt 7,75 meter. Hierbij bedraagt de goothoogte 3 meter ter hoogte van de lage goot en 5 meter ter hoogte van de hoge goot.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20217-VS00_0010.png"

Afbeelding 9 - Schuurwoning.

De materialisering van de schuurwoning bestaat nagenoeg volledig uit gepotdekselde zwart houten planken. Hier is op specifieke geveldelen een accent gelegd van stucwerk. De gehele woning wordt op maaiveldniveau voorzien van een lage stucplint. Op het dak van de schuurwoning komen keramische dakpannen. De afmeting van de dakramen is afgestemd op de pv-panelen. Hierdoor komen deze in één lijn te liggen in het dakvlak. Naast deze basisplattegrond, is er de mogelijkheid tot uitbreiding ten behoeve een carport op de begane grond en bergruimte op de verdieping.

De bijgebouwen bij de woningen zijn sober van karakter. De wanden bestaan uit (zwarte) gepotdekselde planken en de dakbedekkingen bestaan uit keramische dakpannen. De nokhoogte van deze bijgebouwen bedraagt maximaal 6 meter, met een goothoogte van maximaal 3 meter. Daarbij hoort de lengte groter te zijn dan de breedte.

4.3.2 Erf, tuin en landschap

De boerderij en de nieuwe schuurwoning liggen straks aan een gemeenschappelijk erf. Alle woningen worden via het erf, via één toegangsweg ontsloten aan de openbare weg. Het toegangspad naar de Twelloseweg 51 wordt uitgevoerd in mengranulaat (gebroken puin), grasbetonstenen of oude betonnen mestroosters. Voor het puin wordt, indien mogelijk, het materiaal van de bestaande boerderij gebruikt. Het gezamenlijke en centrale erf bestaat uit gebruikte betonklinkers. Om de beide woningen bestaat de bestrating uit (gebruikte of nieuwe) gebakken klinkers.

De afrastering bij de dierenweitjes bestaat uit palen en draad, palen en schapengaas of een kastanjehoutenhekwerk. De weide aan de noordwest zijde van het perceel wordt afgerasterd met palen en schapengaas of met een kastanjehoutenhekwerk. Dit is in verband met de veiligheid van spelende kinderen.

Bij de entree van het erf wordt aan weerszijden van de toegangsweg een hoogstamboomgaard aangeplant. De aanplant van tien diverse soorten hoogstamfruitbomen zorgen voor een bijzondere entree. Verder is het niet gebruikelijk om een tweetal moestuinen op het erf aan te leggen (wens initiatiefnemers). De moestuinen zijn zo gesitueerd dat ze niet prominent in het zicht liggen. De moestuin bij de schuurwoning wordt begrensd door een meidoornheg, bij de boerderij komt een veldesdoornheg.

De (boeren)siertuin aan de voorzijde van de boerderijwoning is een vanzelfsprekend element. De tuin is sober van opzet, bij voorkeur bestaande uit een vaste plantenborder en gras (gazon). De siertuin bij de schuurwoning is nog soberder van karakter. Hierbij wordt gedacht aan een eigentijdse tuin met (bloemrijk) gras en een eenvoudige border.

De erfgrenzen worden gemarkeerd door struweelhagen, een knotwilgenrij, een geschoren beukenheg en een meidoornheg. De struweelhagen bestaan voornamelijk uit meidoorn, sleedoorn en hondsroos. De struiken mogen vrij uitgroeien en worden om de 6 jaar gesnoeid. De twee bestaande knotwilgen worden onderhouden, hieraan worden 5 nieuwe knotwilgen aan toegevoegd, zodat een fraaie bomenrij ontstaat. De heggen krijgen een hoogte van ongeveer één meter en worden jaarlijks tweemaal gesnoeid.

Daarnaast worden op het erf een aantal nieuwe bomen aangeplant. Een meikers (prunus cerasus; dubbele meikers) en een mispel (mespilus germanica; westerveld). In verband met de te plaatsen zonnepanelen op de schuurwoning, is gekozen voor deze relatief laagblijvende boomsoorten. Verder wordt één nieuwe notenboom (juglans regia, maat 14-16, hoogte 3,5 meter) aangeplant aan de noordwest zijde van het erf.

Onderdeel van een functieverandering is altijd een verbetering van de landschappelijke kwaliteit. De bestaande groensingel ten westen van het erf betreft een historische singel en heeft landschappelijke waarde. Een notitie over deze groenstrook/haag met daarin de exacte ligging, samenstelling en foto's van de huidige situatie is als bijlage 4 bij de toelichting opgenomen.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de randvoorwaarden vanuit de aspecten milieu, flora en fauna, archeologie en water behandeld.

5.2 Milieu-onderzoeken

5.2.1 Bodem

In opdracht van de initiatiefnemers is door Van der Poel Milieu Advies B.V. een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd op de locatie Twelloseweg 51 te Terwolde (zie Bijlage 1). Het bodemonderzoek is uitgevoerd in het kader van de bestemmingsplanwijziging die noodzakelijk is voor de uitvoering van de functieverandering. Uit bestaande informatie is naar voren gekomen dat er een bovengrondse tank aanwezig is geweest, waarschijnlijk was deze gesitueerd in de kapschuur. Voor zover bekend zijn er op de locatie geen stoffen opgeslagen (geweest) en/of activiteiten ontplooid die een mogelijke bodemverontreiniging hebben veroorzaakt.

Uit de veld- en laboratoriumwerkzaamheden zijn een drietal punten naar voren gekomen:

  • de bodem is opgebouwd uit afwisselend zwak tot matig zandig, zwak roesthoudend klei en matig fijn, zwak siltig, zwak tot matig roesthoudend zand. De bovenlaag is zwak humeus. Het grondwater bevond zich op een diepte van circa 1,5m onder maaiveld.
  • Het opgeboorde materiaal is zintuiglijk beoordeeld. Behoudens enkele zwakke bijmengingen van puin, zijn er geen bijzonderheden waargenomen die duiden op het voorkomen van een mogelijke bodemverontreiniging. Tevens is er geen asbest verdacht materiaal waargenomen.
  • In de bovengrond is een nikkel-, zink- en loodgehalte gemeten dat de desbetreffende achtergrondwaarde overschrijdt. In de ondergrond overschrijdt het nikkel tevens de achtergrondwaarde. In het grondwater overschrijdt de concentratie barium de streefwaarde.

In geheel Nederland worden vaker matig tot sterk verhoogde concentraties aan barium in het grondwater aangetroffen. Om dat op de locatie geen sprake is van een aantoonbare antropogene bron, kan worden gesteld dat sprake is van een natuurlijk verhoogde achtergrondconcentratie. De gemeten overschrijdingen zijn dusdanig dat aanvullende maatregelen en/of analyses niet noodzakelijk worden geacht.

In het onderzoek van Van der Poel Advies B.V. wordt geconcludeerd dat gezien de vastgestelde bodemkwaliteit er geen risico's zijn voor de volksgezondheid en/of het milieu. Voor geen van de gemeten stoffen wordt de interventiewaarde overschreden. De grond wordt vanuit milieuhygiënisch oogpunt geschikt geacht voor het huidige gebruik en de voorgenomen nieuwbouw. Wel wordt de opmerking geplaatst dat de grond niet geschikt is voor onbeperkt hergebruik en kan niet zondermeer in het grondverkeer worden gebracht. Geadviseerd wordt om eventueel vrijkomende grond op de locatie toe te passen.

5.2.2 Geluid

De Wet geluidhinder heeft tot doel de volksgezondheid en het milieu te beschermen tegen geluidsoverlast. Op basis van de wet dient bij het opstellen van een bestemmingsplan dan ook aandacht te worden geschonken aan het aspect geluid. Geluidsbelasting op gevels van geluidsgevoelige objecten moet binnen de normen blijven. Het gaat hier zowel om geluidhinder van wegverkeer, railverkeer en gezoneerde industrieterreinen. Het plangebied ligt niet in de nabijheid van een spoorweg of industrieterrein, om deze reden ondervindt de locatie geen hinder van railverkeer of van het bedrijventerrein. Daarnaast ligt het plangebied verder dan 165 meter vanaf de Twelloseweg. Op de Twelloseweg geldt een maximaal toegestane snelheid van 80 km/uur.

Gezien de afstand tussen de openbare weg en de ligging van de nieuwe woningen (minimaal 90 m) bestaat er geen akoestisch bezwaar tegen de bouw van de woningen en behoeft geen aanvullend akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd.

5.2.3 Luchtkwaliteit

De eisen voor de kwaliteit van de buitenlucht zijn sinds november 2007 vastgelegd in de Wet milieubeheer (Wm, in titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen). In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat de Wet luchtkwaliteit bestaat uit in Europees verband vastgestelde normen voor maximumconcentraties voor een aantal luchtvervuilende stoffen. In Nederland kunnen met name fijn stof (PM10) en stikstofoxiden (NO2) problemen opleveren met betrekking tot overschrijding van de grenswaarden. Fijn stof wordt grotendeels veroorzaakt door grote industriële bronnen en het wegverkeer, NO2 wordt voornamelijk veroorzaakt door wegverkeer. Indien het uitoefenen van bevoegdheden zoals het vaststellen van bestemmingsplannen of het afwijken van het bestemmingsplan op grond van artikel 2.12 lid 1 sub a onder 1 van de Wabo gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen bestuursorganen die bevoegdheden uitoefenen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:

  • 1. het bestemmingsplan c.q. de afwijking niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden;
  • 2. de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan c.q. de afwijking per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft;
  • 3. het bestemmingsplan c.q. de afwijking niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen.

Sinds 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht. Volgens het NSL draagt een project 'niet in betekenende mate' (Nibm) bij zo lang de concentratie fijn stof of stikstofdioxide niet meer dan 3% bedraagt.

Volgens de regeling Nibm wordt die grens pas overschreden bij bijvoorbeeld woningbouwprojecten van meer dan 1500 woningen of kantoorlocaties met meer dan 10.000 m2 bruto vloeroppervlak. Voor ontwikkelingen die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeft niet te worden getoetst aan de grenswaarden. Dit bestemmingsplan maakt de bouw van één woningen mogelijk en kan daarmee worden aangemerkt als ontwikkeling die in niet betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. De locatie is tevens niet gelegen binnen een gebied waarin de normen van luchtkwaliteit worden overschreden.

Geconcludeerd wordt dat de Wet luchtkwaliteit en het Besluit Nibm geen belemmering vormen voor onderhavige ruimtelijke ontwikkeling.

5.2.4 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) gehanteerd. Het PR biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het GR legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20217-VS00_0011.png"

Afbeelding 10 - Uitsnede risicokaart Gelderland.

Zoals in afbeelding 10 naar voren komt, is dat in de buurt van het plangebied een buisleiding is gelegen op 35 meter. In deze buisleiding vindt transport plaats van gevaarlijke stoffen. Over het algemeen geldt een overschrijding van de wettelijke norm op 5 meter afstand van de buis. Zodoende levert zowel het plaatsgebonden risico als het groepsrisico geen belemmering op voor het bestemmingsplan Twelloseweg 51 in Terwolde.

5.2.5 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Hieronder wordt verstaan het aanbrengen van voldoende ruimte tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen de milieubelastende en milieugevoelige functies.

In de directe nabijheid van het perceel komen met name woonbestemmingen voor. Een uitzondering is de agrarische bestemming aan de Twelloseweg 47. Bij dit agrarische bedrijf is een mestzak in de wei gelegen. Voor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is de VNG-handreiking 'Bedrijven en Milieuzonering' een hulpmiddel. Conform deze milieuregels geldt er voor de opslag van vaste mest at in beginsel een richtafstand 100 meter moet worden aangehouden tussen een mestplaats en woningbouw. Deze afstand is vanuit het geuraspect bepaald. Het plangebied bevindt zich op circa 56 meter. Dit houdt in dat in het zuidoostelijke deel van het plangebied geen woongebouwen kunnen worden gesitueerd. Hier is rekening mee gehouden in het ontwerp en het opstellen van het bouwvlak. Op deze wijze wordt het agrarische bedrijf niet belemmerd in de bedrijfsvoering. Er kan worden geconcludeerd dat de positionering van de nieuwe woningen geen belemmering zullen opleveren voor de bedrijfsvoering van het agrarische bedrijf aan de Twelloseweg 47.

5.2.6 Flora en fauna

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient natuurwetgeving te worden beschouwd. Deze wetgeving richt zich op twee hoofdthema's. Het gaat hierbij om de bescherming van natuurgebieden (gebiedsbescherming) en de bescherming van plant- en diersoorten (soortbescherming).

Soortbescherming wordt geregeld in de Flora- en faunawet. Op grond van de Flora- en faunawet is het verboden beschermde inheemse planten op enige wijze van hun groeiplaats te verwijderen, een beschermde inheemse diersoort opzettelijk te verontrusten en/of nesten, holen of andere vaste rust- en verblijfplaatsen van deze dieren te verstoren. Ook diersoorten of diergroepen, die niet in de lijsten van de flora- en faunawet voorkomen, bezitten deze bescherming. Voorwaarde is wel dat het inheemse dieren betreft. De quickscan flora en fauna heeft als doel in te schatten of er op de onderzoekslocatie planten- en diersoorten aanwezig of te verwachten zijn die volgens de Flora- en Faunawet een beschermde status hebben. Tevens wordt beoordeeld of de voorgenomen ingreep invloed kan hebben op gebieden die volgens overige natuurwetgeving zijn beschermd, of deel uitmaken van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), tegenwoordig Natuurnetwerk Nederland genoemd.

Het plangebied ligt buiten de invloedsfeer van beschermde (natuur) gebieden; 900 meter afstand tot het Natura 2000-gebied Rijntakken. Hierdoor is met de plannen geen sprake van (significante) aantasting van instandhoudingsdoelstellingen van gebieden beschermd in het kader van de NB-wet of kernkwaliteiten van de Natuurnetwerk Nederland (NNN). Daarnaast ligt het plangebied buiten de zones van de Gelderse Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO). De GO bestaat uit terreinen met een andere bestemming dan natuur, die ruimtelijk vervlochten in met het Gelders Natuurnetwerk. Hierbij gaat het met name om landbouwgrond, maar ook om terreinen voor verblijfs- en dagrecreatie, infrastructuur, woningen en bedrijven. Ook weidevogelgebieden en ganzenfoerageergebieden maken deel uit van de GO, deze liggen niet in het GNN.

In opdracht van de initiatiefnemers heeft het bedrijf Foreest Groen Consult een quickscan flora en fauna opgesteld voor het perceel aan de Twelloseweg 51 in Terwolde (zie Bijlage 2). Het onderzoek van Foreest Groen Consult stelt dat indien de sloop van de woning plaats vindt buiten het broedseizoen (globaal half maart tot half augustus) dit niet leidt tot overtreding van de Flora- en Faunawet. Negatieve effecten op broedende vogels zijn in dat geval uit te sluiten. Leefgebieden van andere beschermde soorten worden niet verwacht in het plangebied. Voor de soortgroep vleermuizen wordt de flora- en faunawet niet overtreden wanneer de walnoot aan de westzijde van de woning blijft staan.

De advisering van Foreest Groen Consult richt zich op buiten het broedseizoen van de vogels de woning en de nog aanwezige beplanting te slopen. Daarnaast dient te allen tijde de algemene zorgplicht (artikel 2 van de Flora- en faunawet) in acht te worden genomen voor alle soorten planten en dieren, die tijdens werkzaamheden onverwacht worden aangetroffen, ongeacht of deze soorten beschermd zijn.

5.2.7 Archeologie

De bescherming van de aanwezige en de te verwachten archeologische waarden door bodemverstorende activiteiten is in de Monumentenwet 1988 geregeld. Hierbij wordt uitgegaan van het zo vroeg mogelijk betrekken van de archeologische waarden in het ruimtelijke ordeningproces. Specifiek voor het bestemmingsplan is artikel 38a van de Monumentenwet van toepassing: "De gemeenteraad houdt bij de vaststelling van een bestemmingsplan of een beheersverordening als bedoeld in artikel 3.1, onderscheidenlijk artikel 3.38, van de Wet ruimtelijke ordening en bij de bestemming van de in het plan begrepen grond, rekening met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten".
In 2010 heeft de gemeente Voorst een erfgoedverordening vastgesteld. De erfgoedverordening bestaat uit regels en een bijbehorende archeologische beleidskaart. De archeologische beleidskaart beschrijft het archeologisch beleid van de gemeente. De gemeente onderscheidt twee hoofdcategorieën: archeologisch waardevolle gebieden en archeologische verwachtingszones. De twee hoofdcategorieën zijn weer onderverdeeld in verschillende subcategorieën.

Over het plangebied ligt de Archeologische verwachtingszone categorie 5. Deze gronden liggen in een zone met een middelmatige archeologische verwachting. Deze categorie houdt dat er een inventariserend onderzoek nodig is als het bouwplan (activiteiten of bouwwerken) betrekking heeft op:

  • 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  • 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 1.000 m2;
  • 3. een bouwwerk waarbij graafwerkzaamheden niet dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden plaatsvinden.

Onderliggend plan voldoet niet aan de gestelde uitvoeringsvoorwaarden voor onderzoek bij deze categorie. De woningen worden dieper uitgegraven dan 30 cm, maar de oppervlakte van de ingreep is kleiner dan 1.000 m2. Om die reden is er geen inventariserend archeologische onderzoek nodig.

5.3 Water

Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets (www.dewatertoets.nl) is beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn. Het plangebied valt onder het Waterschap Vallei en Veluwe.

De toets is op 7 juli 2016 uitgevoerd (zie Bijlage 3). Het plan is, vanuit de waterhuishouding bezien, voor het waterschap beperkt van belang. De motivering is dat in het plangebied geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging liggen. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven.

Het waterschap geeft wel enkele algemene aandachtspunten voor de beoogde ontwikkeling. Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Daarnaast adviseert het waterschap om grondwateroverlast te voorkomen door boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand te ontwerpen. Ten slotte benadrukt het waterschap de verontreiniging van afstromend hemelwater te voorkomen door middel van hun beslisboom (toegepaste (bouw)materialen).

5.4 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening bepaalt dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. De gemeenteraad kan hiervan afwijken indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen kosten anderszins is geregeld. Aangaande de grondexploitatie over de in dit plan begrepen gronden is een anterieure overeenkomst met de initiatiefnemers gesloten. Het vaststellen van een exploitatieplan is dan ook niet nodig. Eventuele kosten van planschade zijn voor rekening van de initiatiefnemers.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

6.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de regels van het plan nader toegelicht. Er wordt inzicht gegeven in de opbouw van de planregels, de gebruikte bestemmingen en de inzet van zogenaamde flexibiliteitinstrumenten.

6.2 Planregels

Een bestemmingsplan kent aan gronden een bestemming toe en verbindt regels aan deze bestemming. Deze regels betreffen het gebruik van de gronden, maar onder meer ook de bouwmogelijkheden. De regels zijn nader onder te verdelen in:

  • inleidende regels;
  • bestemmingsregels;
  • algemene regels;
  • overgangs- en slotregels.
6.2.1 Inleidende regels

In deze regels staan de begrippen verklaard, die in de planregels voorkomen en die om een nadere omschrijving vragen. Verder wordt aangegeven op welke wijze gemeten moet worden om bijvoorbeeld een goot- of bouwhoogte te bepalen.

6.2.2 Bestemmingsregels

Deze regels betreffen het hart van het bestemmingsplan. In de bestemmingsregels wordt aangegeven waarvoor en - zo nodig - hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. In dit bestemmingsplan komen de volgende bestemmingen voor:

  • Agrarisch met waarden - Landschap;
  • Wonen.

Het komt regelmatig voor dat er twee functies op één perceel plaatsvinden, zoals bijvoorbeeld een leiding. De aanwezigheid van deze leiding brengt de nodige beperkingen met zich mee. Deze beperkingen kunnen ook gelegen zijn onder het maaiveld. In het geval dat er twee functies tegelijk op één perceel geregeld moeten worden in een bestemmingsplan wordt er wel gesproken van een 'dubbelbestemming'. In dit bestemmingsplan komen de volgende dubbelbestemmingen voor:

  • Waarde - Archeologie - 5
  • Waarde - Archeologie - 6

De bestemmingsregels kennen een vaste opbouw in bestemmingsomschrijving (toegestaan gebruik), bouwregels, nadere eisen, afwijking van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijking van de gebruiksregels, omgevingsvergunning en wijzigingsbevoegdheden.

Bestaande situatie

In de bestemmingsregels, veelal de bouwregels, kan worden verwezen naar de bestaande situatie. Dit vindt veelal plaats om van het plan afwijkende maten en oppervlakten niet onder het overgangsrecht te plaatsen. De bestaande situatie is de situatie zoals deze naar voren komt uit de (digitale) gegevens van het gemeentelijk bouwdossier aangevuld met de GBKN, het kadaster, de luchtfoto's en de cyclomedia, zoals deze bestaan op het moment van het in werking treden van het plan.

6.2.3 Algemene regels

De algemene regels hebben betrekking op alle bestemmingen in het plan. In plaats van bij elke bestemming dezelfde regels te plaatsen, kan gebruik worden gemaakt van een algemene regel. Zo zijn er algemene bouwregels, gebruiksregels, aanduidingsregels, afwijkingsregels en wijzigingsregels.

Anti-dubbeltelbepaling

De anti-dubbeltelbepaling is als algemene regel opgenomen. Hiermee blijven gronden, die eenmaal in aanmerking zijn genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, buiten beschouwing bij de beoordeling van latere bouwplannen.

Strijdig gebruik

In het verleden werd strijdig gebruik (gebruik in strijd met de bestemming) expliciet vermeld bij elke bestemming. Nu is dit strijdig gebruik bij wet (artikel 2.1 Wabo) verboden en wordt het niet langer vermeld in het bestemmingsplan. Al het gebruik dat niet past binnen de bestemmingsomschrijving van de betreffende bestemming wordt daarom gezien als strijdig gebruik.

6.2.4 Overgangs- en slotregels

Hieronder zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. De eerste regels beschermen een bestaand bouwwerk of gebruik dat afwijkt van de regels. De slotregels geven aan op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

6.3 Bestemmingen

6.3.1 Agrarisch met waarden - Landschap

Deze bestemming geldt voor de agrarische gronden binnen het plangebied. Deze gronden zullen na de uitvoering van de landschappelijke maatregelen zoals genoemd in het functieveranderingsplan, landschappelijke en ecologische waarden hebben. De bestemmingsregeling is er op gericht om deze nieuwe waarden mogelijk te maken en in de toekomst te handhaven en eventueel te versterken. Er mag niet gebouwd worden. Andere bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan in de vorm van afrasteringen tot een hoogte van maximaal 1,50 meter.

6.3.2 Wonen

Bestemmingsomschrijving

De gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor het wonen, beroepen en bedrijven aan huis alsmede voor tuinen en erven. Ook ondergeschikte voorzieningen als bed en breakfast, groen, paden, verhardingen, water en parkeren zijn binnen deze bestemming toegestaan. Hetzelfde geldt voor openbare nutsvoorzieningen.

Bouwvlak 

Er is gekozen voor een systematiek waarbij de woningen en de bijgebouwen binnen het bouwvlak dienen te worden gebouwd. Binnen het bouwvlak van de bijgebouwen is het aantal wooneenheden op nul bepaald. Op die locatie kan zo uitsluitend een bijgebouw worden opgericht. Daarnaast is voor de woningen en de bijgebouwen een maximale goot- en bouwhoogte opgenomen via een aanduiding op de verbeelding. Andere bouwwerken kunnen ook buiten het bouwvlak worden gebouwd.

Aan huis verbonden beroep en -bedrijf 

Binnen de woonbestemming is een beroep of bedrijf aan huis mogelijk tot een gezamenlijk maximum oppervlak van 100 m², binnen het bouwvlak. Er dient te worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • opslag van risicovolle onderdelen is niet toegestaan;
  • buitenopslag is niet toegestaan;
  • er mag geen sprake zijn van belemmeringen voor omliggende functies;
  • er mag geen nadelige invloed worden uitgeoefend op de normale afwikkeling van het verkeer;
  • er dient in voldoende parkeergelegenheid binnen het bestemmingsvlak Wonen te worden voorzien;
  • er mag geen sprake zijn van detailhandel, uitgezonderd internetverkoop;
  • het beroep en het bedrijf mogen uitsluitend door de bewoner(s) worden uitgeoefend;
  • de uitoefening van een aan huis verbonden bedrijf is alleen toegestaan als het een bedrijf is dat is opgenomen in categorie 1 van de in bijlage 2 bij de regels opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten.

Opslag ten behoeve van het aan huis verbonden beroep en/of –bedrijf valt ook binnen het toegestane aantal vierkante meters.

Bed & breakfast 

De woning en de overige gebouwen mogen gedeeltelijk worden gebruikt voor het voeren van een bed & breakfast. Hiervoor mogen maximaal drie kamers worden gebruikt met in totaal maximaal acht slaapplaatsen. Op deze wijze wordt een invulling gegeven aan de recreatieve potentie van de gemeente Voorst. De activiteit mag geen belemmering vormen voor de omgeving of voor de normale afwikkeling van het verkeer en er moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bestemmingsvlak Wonen. Hiervoor worden de CROW-normen gehanteerd. Vanzelfsprekend is de geldende milieuwetgeving ook van kracht.

Voorwaardelijke verplichting

In dit bestemmingsplan is gebruik gemaakt van een zogenaamde voorwaardelijke verplichting. De bouw van de twee woningen (en de nieuwe bijgebouwen) op het erf is namelijk alleen toegestaan als er een ruimtelijke kwaliteitsimpuls tegenover staat in de vorm van goede architectuur van nieuwe gebouwen, aanleg van beplanting, en het gebruik van passende verharding en afrastering. De kwaliteitsimpuls komt ten goede aan de verbetering van de landschappelijke en ecologische waarden van het gebied. Om deze onderlinge relatie tussen de mogelijkheden voor de bouw van de woongebouwen met bijgebouwen en de kwaliteitsimpuls juridisch vast te leggen, is een voorwaardelijke verplichting opgenomen.

6.4 Flexibiliteit in het bestemmingsplan

6.4.1 Flexibiliteit in het bestemmingsplan

Flexibiliteit in een bestemmingsplan is handig om ervoor te zorgen dat een bestemmingsplan voldoende beleidsruimte biedt om ontwikkelingen in de toekomst mogelijk te maken. Deze ontwikkelingen zullen ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan vaak niet bekend zijn. Een bestemmingsplan zonder flexibiliteit kan te star zijn. Indien gebruik wordt gemaakt van de flexibiliteitbevoegdheden (art. 3.6, Wro), dienen in het bestemmingsplan zelf de grenzen te worden aangegeven door het stellen van nadere eisen, het verlenen van afwijkingen, het wijzigen van het plan of het uitwerken van een plan.

6.4.2 Afwijking

Deze bevoegdheid biedt de mogelijkheid af te wijken van een in het plan opgenomen regeling. Het is mogelijk van geval tot geval ruimtelijk relevante voorwaarden te stellen en belangen nader af te wegen. Een afwijking mag alleen op relatief ondergeschikte onderdelen betrekking hebben en mag niet tot een bestemmingswijziging leiden.

In dit bestemmingsplan zijn de volgende afwijkingsmogelijkheden opgenomen:

  • bestemming 'Wonen': ten behoeve van het deels buiten het bouwvlak kunnen bouwen van gebouwen. Hiervoor is het noodzakelijk dat er met een erfinrichtingsplan wordt aangetoond dat sprake is van een goede landschappelijke en cultuurhistorische inpassing;
  • bestemming 'Wonen': ten behoeve van de vestiging van aan huis verbonden bedrijven die niet zijn genoemd in de bij het plan behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten, mits deze naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden kunnen worden gelijkgesteld met de bedrijven behorende tot categorie 1;
  • bestemming 'Wonen': ten behoeve van de vestiging van aan huis verbonden bedrijven in categorie 2, mits deze naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden kunnen worden gelijkgesteld met de bedrijven behorende tot categorie 1;
  • bestemming 'Wonen': ten behoeve van het treffen van andere erfinrichtings- of landschapsmaatregelen te treffen, mits deze voorzien in een minimaal gelijk beschermingsniveau van de landschappelijke waarden waarvoor de in de Bijlage 1 van de regels genoemde erfinrichtings- en landschapsmaatregelen zijn bepaald. Ten behoeve van de bescherming van landschappelijke waarden kunnen aan deze afwijking voorwaarden worden verbonden;
  • bestemming 'Wonen': ten behoeve van uitstel van de termijn waarbinnen de landschaps- en inrichtingsmaatregelen moeten zijn gerealiseerd. Hieraan kunnen voorwaarden worden verbonden, zoals het stellen van een nadere termijn;
  • een algemene afwijkingsmogelijkheid voor de aangegeven of in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages. Deze afwijking geldt alleen voor maten, afmetingen en percentages die binnen het bouwvlak passen, omdat anders sprake is van een wijzigingsbevoegdheid vanwege een te grote impact op de omgeving;
  • een algemene afwijkingsmogelijkheid voor het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes kunnen worden gebouwd, mits de inhoud per gebouwtje niet meer dan 75 m³ bedraagt;
  • een algemene afwijkingsmogelijkheid voor het gebruik voor bewoning uit het oogpunt van mantelzorg. Er is voor gekozen om mantelzorg niet bij recht toe te staan maar te regelen via een afwijking, zodat er voorwaarden gesteld kunnen worden. Een van de voorwaarden bij deze afwijkingsmogelijkheid is dat een goede woonsituatie binnen deze bestemming in stand gehouden c.q. gegarandeerd moet worden. Ook moet binnen één maand na beëindiging van het gebruik van overige gebouwen als afhankelijke woonruimte ten behoeve van de mantelzorg hiervan schriftelijk mededeling wordt gedaan aan burgemeester en wethouders. Tenslotte moet binnen drie maanden na beëindiging van het gebruik ten behoeve van mantelzorg de bewoning zijn beëindigd.

De algemene afwijkingsmogelijkheden mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het straat- en/of bebouwingsbeeld;
- de sociale veiligheid;
- de verkeersveiligheid.

6.4.3 Wijzigingsbevoegdheid

Meer ingrijpende functieveranderingen en meer ingrijpende afwijkingen van de regels kunnen mogelijk worden gemaakt met een in het bestemmingsplan op te nemen wijzigingsbevoegdheid. Dit mag er niet toe leiden dat de structuur en de ruimtelijke opzet van het plan ingrijpend worden gewijzigd. De wijziging treedt in werking na de vaststelling van een afzonderlijk wijzigingsplan. In dit bestemmingsplan zijn twee wijzigingsbevoegdheden opgenomen. De eerste om - onder voorwaarden - overschrijding van de bestemmingsgrenzen mogelijk te maken. De tweede om de bij dit plan behorende 'Staat van Bedrijfsactiviteiten' te kunnen wijzigen voor wat betreft de categorie-indeling van bedrijven, indien en voor zover ten gevolge van technische en/of milieuhygiënische ontwikkelingen de milieubelasting van de desbetreffende typen bedrijven wijzigt.

Hoofdstuk 7 Overleg en inspraak

7.1 Uitkomsten overleg

Het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan pleegt daarbij overleg met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het geding zijn.

In artikel 3.1.1. wordt bij lid 2 de mogelijkheid gegeven dat de Minister van Infrastructuur en Milieu kan aangeven onder welke omstandigheden of in welke gevallen geen overleg gevoerd hoeft te worden met de rijksdienst die betrokken is bij de zorg voor de ruimtelijke ordening. Na overleg met de betrokken departementen is besloten het overleg te beperken tot die zaken waarbij directe belangen aan de orde zijn. Overigens zijn per 1 januari 2012 de voormalige VROM-inspectie en de Inspectie van Verkeer & Waterstaat samengevoegd tot de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). Aangezien er geen sprake is van directe rijksbelangen heeft er geen vooroverleg plaatsgevonden met het Rijk.

Met de provincie is een vergelijkbare afspraak gemaakt. Enkel wanneer er sprake is van een provinciaal belang is vooroverleg noodzakelijk. Het voorliggende plan is niet in strijd met enig provinciaal belang, waardoor er voor gekozen is geen vooroverleg te plegen. De provincie wordt in kennis gesteld van de start van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan.

Het vooroverleg met het waterschap heeft plaats gevonden via de website http://www.dewatertoets.nl. Hieruit is naar voren gekomen dat verder overleg niet noodzakelijk is. Ook het waterschap zal in kennis worden gesteld van de start van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 20 oktober 2016 zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn er geen zienswijzen ingediend.