Plan: | Noord Emperweg 2, Voorst |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0285.20206-VS00 |
De familie Fransen heeft een verzoek ingediend om op het perceel Noord Emperweg 2 een dubbele woning op te richten. Hierbij wordt ter compensatie voormalige agrarische bebouwing gesloopt en zal het perceel landschappelijk worden ingericht.
Voor deze ontwikkeling kan gebruik gemaakt worden van de regeling functieverandering.
Het perceel heeft in het bestemmingsplan Buitengebied en Buitengebied, eerste herziening, de bestemming Agrarisch en de dubbelbestemmingen Waarde - Landschap en Waarde - Archeologie - 6. Binnen dit bestemmingsplan is het niet mogelijk om ter vervanging van voormalige agrarische bedrijfsbebouwing een extra dubbele woning op te richten. Om het plan te kunnen realiseren moet een nieuw bestemmingsplan worden vastgesteld.
De situering van het plangebied in de omgeving is weergegeven in figuur 1. Het plangebied ligt ten zuidwesten van de kern Voorst, op de hoek Leusvelderweg / Noord Emperweg. In figuur 2 is een luchtfoto van het plangebied opgenomen. Het plangebied staat kadastraal geregistreerd als gemeente Voorst, sectie K, nummers 217 en 218.
Figuur 1 - Plangebied in de omgeving (rode cirkel)
Figuur 2 - Luchtfoto, rood omlijnd het plangebied
Doel van onderliggend bestemmingsplan is het planologisch mogelijk maken van een extra dubbele woning op het perceel Noord Emperweg 2 ter vervanging van voormalige agrarische bedrijfsbebouwing en een kwaliteitsverbetering van het erf en het omliggend landschap.
Het plangebied ligt in het heide- en broekontginningen landschap. Het landschap kenmerkt zich door een rationele verkaveling met rechte wegen en sloten en blokvormige kavels. Het landschap is door de tijd heen sterk veranderd. In het verleden waren de percelen kleiner en besloten door houtwallen, houtsingels en hagen. Het landschap is nu erg open, veel wegbeplanting en kavelgrensbeplanting is verdwenen. Meer naar het oosten, richting de spoorlijn (zie figuur 1), begint de oeverwal van de IJssel. Het oeverwallenlandschap is kleinschaliger en grilliger.
Het plangebied ligt op de hoek van de Noord Emperweg en de Leusvelderweg. Langs de Leusvelderweg staan aan één zijde eikenbomen. Ten westen van deze weg liggen kleine poelen waar onder andere de knoflookpad voorkomt.
In de omgeving van de Noord Emperweg, langs de Leusvelderweg en de Breeweg liggen enkele karakteristieke erven. De erven liggen soms dicht en soms op grotere afstand van de weg. De erven zijn al dan niet landschappelijk ingebed. De woningen zijn afwisselend georiënteerd op de weg en het landschap.
Het erf is opgebouwd uit de bedrijfswoning, twee grote varkensschuren en een kapschuur. De bedrijfswoning is eenvoudig, een zadeldak met wolfseinden en gebouwd in 1993. De schuren zijn gebouwd in de periode 1977-1987. De woning neemt een zelfstandig positie in ten opzichte van de schuren, waardoor er een ruim erf ontstaat met twee opritten. De woning is gericht op de Noord Emperweg en staat samen met de twee varkensschuren haaks op deze weg. De kapschuur staat achter de varkensschuren, nagenoeg evenwijdig met de weg. De schuren hebben geen cultuurhistorische en/of architectonische waarde. De bebouwing volgt de lijnen van het landschap.
Figuur 3 - Erf met bedrijfswoning, twee varkensstallen, kapschuur en het omliggend perceel
Figuur 4 - Bestaande bedrijfswoning
Figuur 5 - Varkensschuren en kapschuur
Een gedeelte van het voorerf is ingericht als tuin en wordt begrensd met een laurierhaag. Aan de voorzijde van de woning ligt een siertuin met een kleine vijver. Langs de oprit staan bolesdoorns. Het gedeelte aan de andere zijde van de oprit is ingericht als grasveld met enkele notenbomen. Aan de westzijde, langs de Leusvelderweg, is een windsingel aangeplant die gedeeltelijk uit coniferen bestaat. Aan de achterzijde van de woning ligt een grasveld met struiken, twee hazelaars en een kleine gaard met appelbomen.
Op basis van de huidige situatie kan een aantal conclusies worden getrokken ten aanzien van het landschap en het erf.
Uitgangspunten voor de landschappelijke inrichting:
Verankering van het erf in het omliggende landschap middels:
Uitgangspunten voor de inrichting van het erf:
Uitgangspunten voor de nieuwe bebouwing:
Figuur 6 - Schetsmatige verbeelding van een aantal uitgangspunten
In dit hoofdstuk wordt het plan getoetst aan de relevante ruimtelijke beleidskaders op rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau.
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. De SVIR biedt het nieuwe kader dat de (nieuwe) ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 benoemt en de focus bepaalt voor mobiliteitsinvesteringen. De structuurvisie speelt in op een aantal ontwikkelingen en uitdagingen; krimp, groeiende mobiliteitsbehoefte, versterken internationale concurrentiepositie, koesteren en versterken ruimtelijke structuur, klimaatverandering, duurzame energie en het stelsel van regels en procedures. Een van de kernmiddelen die wordt ingezet om goed op deze ontwikkelingen en uitdagingen in te spelen is decentralisatie. Beslissingen over ruimtelijke ontwikkelingen wil het kabinet dichter bij burgers en bedrijven brengen en provincies en gemeenten krijgen de ruimte om maatwerk te leveren voor regionale opgaven.
Voor de periode tot 2028 richt het Rijk zich op drie doelen:
Met bovengenoemde rijksdoelen zijn 13 nationale belangen aan de orde die in het SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van ruimtelijke ordening gekregen. Het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn.
Dit bestemmingsplan heeft geen betrekking op een van de nationale belangen, het is een plan van lokaal belang.
De Omgevingsvisie Gelderland is een integrale visie, niet alleen op het gebied van de ruimtelijke ordening, maar ook voor waterkwaliteit en veiligheid, bereikbaarheid, economische ontwikkeling, natuur en milieu, inclusief de sociale gevolgen daarvan. De Omgevingsvisie is de vervanger van het streekplan en enkele andere structuurvisies. Op 9 juli 2014 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld.
De provincie kiest er in de Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven:
De provinciale hoofddoelen zijn vertaald in provinciale ambities en opgehangen aan de termen divers, dynamisch en mooi. Divers Gelderland betreft de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en opgaven en het koesteren van de regionale identiteiten. Dynamisch Gelderland gaat over de ambities die zich afspelen op met name ruimtelijk-economisch vlak, bijvoorbeeld wonen, werken en mobiliteit. Mooi Gelderland staat voor de Gelderse kwaliteiten die bescherming danwel ontwikkeling nodig hebben en die tegelijk richting geven aan ontwikkelingen, bijvoorbeeld cultuurhistorie, natuur en water.
Onder dynamisch Gelderland wordt het onderwerp functieverandering aangehaald. Initiatieven voor functieverandering moeten de aanwezige gebiedskwaliteiten versterken. Het 'nieuwe rood' in het buitengebied moet een kwaliteitsverbetering zijn in het gebied. Waarmee wordt bedoeld dat er sprake is van sloop en of hergebruik van vrijkomende bebouwing of ontwikkeling van natuur. De rood-rood en rood-groenverhoudingen van de nieuwe situatie ten opzichte van de oude situatie bepalen de aanvaardbaarheid.
In het voorgaande Streekplan 2005 kregen de regio's al de mogelijkheid een regionale invulling te geven aan het beleidskader voor functieverandering van agrarische gebouwen, deze invulling werd geaccordeerd door GS. De gemeente Voorst heeft toen samen met de gemeenten Apeldoorn, Brummen, Lochem en Zutphen het regionaal beleidskader 'Waar de stallen verdwijnen: Oude erven, nieuwe functies' opgesteld. De provincie legt de verantwoordelijkheid nu volledig bij de regio en vraagt geen apart beleidskader meer om door de provincie vast te stellen. Zij juicht toe dat hierover beleid en afspraken in regionaal verband zijn gemaakt. Hiervoor wordt dan ook verwezen naar paragraaf 3.4 Regionaal beleid.
In de Omgevingsverordening Gelderland staan regels beschreven, welke er voor moeten zorgen dat de visie beschreven in de Omgevingsvisie Gelderland ook daadwerkelijk uitgevoerd kan worden. De omgevingsverordening dient dan ook als het toetsingskader bij het opstellen van nieuwe ruimtelijke plannen zoals een bestemmingsplan of een uitgebreide afwijkingsprocedure in het kader van de omgevingsvergunning. De omgevingsverordening bestaat uit een kaart met daaraan gekoppeld de regels.
De verordering kent de volgende kaartlagen: Windenergie, Luchtvaart, Landbouw, Glastuinbouw, Natuur, Natura2000-gebied, Landschap, Water en milieu en Erfgoed.
Van toepassing op het plangebied zijn:
Landbouw: Landbouwverwevingsgebied, niet grondgebonden veehouderij
Glastuinbouw: Tijdelijk verbod hervestiging glastuinbouw
Tijdelijk verbod uitbreiding bestaande glastuinbouw
Tijdelijk verbod nieuwvestiging glastuinbouw
Glastuinbouw in overige gebieden
Landschap: Nationaal landschap buiten GNN, GO en NHW
Vanuit deze thema's bestaat er geen bezwaar tegen voorgenomen ontwikkeling.
In de Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030 (RSV) beschrijft de regio Stedendriehoek het ruimtelijk beleid voor de lange termijn, tot 2030. De RSV gaat over de drie steden Apeldoorn, Deventer en Zutphen en het daarbinnen gelegen middengebied (grote delen van het grondgebied van de gemeenten Apeldoorn, Brummen, Deventer, Lochem, Voorst en Zutphen).
De Stedendriehoek kent een steeds sterkere ruimtelijke verwevenheid en onderlinge afhankelijkheid van functies en activiteiten. Ontwikkelingen als gevolg van verandering in leefstijlen, woonwensen, werkgelegenheid en verplaatsingsgedrag blijven niet langer beperkt tot de eigen stad of dorp. De Stedendriehoek ontwikkelt zich zo in hoog tempo van een verband tussen drie steden naar een samenhangende stedelijke regio, met een groen middengebied en een groene omgeving.
De visie vormt de integrale afstemming tussen de ruimtelijke opgaven binnen de regio en is beleidsmatig tevens vertaald in het streekplan. De visie doet geen uitspraken over het beleidsthema functieverandering.
Zoals in paragraaf 3.3.1 aangegeven kregen in het voorgaande Provinciale Streekplan 2005 de regio's al de mogelijkheid een regionale invulling te geven aan het beleidskader voor functieverandering van agrarische gebouwen, deze invulling werd geaccordeerd door Gedeputeerde Staten. De gemeente Voorst heeft toen samen met de gemeenten Apeldoorn, Brummen, Lochem en Zutphen het regionaal beleidskader 'Waar de stallen verdwijnen: Oude erven, nieuwe functies' opgesteld. Inmiddels legt de provincie de verantwoordelijkheid nu volledig bij de regio en vraagt geen apart beleidskader meer om door de provincie vast te stellen. De notitie 'Waar de stallen verdwijnen: Oude erven, nieuwe functies' vormt nog steeds het regionaal beleidskader, in april 2014 is het beleidskader op één onderdeel aangepast, betreffende de algemene voorwaarde onder nummer 5; maximaal toegestane maatvoering.
Het beleidskader omschrijft welke regels de gemeenten in de Stedendriehoek willen hanteren bij functieverandering van vrijgekomen en vrijkomende agrarische gebouwen in het buitengebied. Functieverandering zorgt per saldo voor minder steen in het buitengebied door het slopen van overbodige stallen en schuren en voor een aantrekkelijke vormgeving en (groene) inpassing van nieuwe functies op de plaats van die stallen en schuren.
Voorgenomen ontwikkeling voldoet aan het beleidskader. Het plangebied is gelegen in de zone waarin minder dan 50% van de te slopen bebouwing mag worden teruggebouwd. Het plan omvat de sloop van circa 1300 m2 aan (voormalige) agrarische bedrijfsgebouwen. Conform de staffel die in het beleidskader is opgenomen mag hier één nieuw gebouw met twee wooneenheden voor worden teruggebouwd. De nieuwbouw omvat circa 335 m2 aan oppervlakte. De gehele ontwikkeling is uitgewerkt in een functieveranderingsplan, het plan omvat een integraal plan voor het totale nieuwe erf en het omliggende landschap.
De Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst (RTV, vastgesteld op 31 januari 2005) geeft een visie op wonen, werken, verkeer en voorzieningen binnen de gemeente Voorst. Het raamwerk van deze visie biedt houvast bij de verdere uitwerking van vraagstukken op het terrein van leefbaarheid en bestemmingsplannen op dorpsniveau en is een van de peilers in de standpuntbepaling in het netwerk Stedendriehoek.
In de RTV is ook de 'Voorster identiteit' beschreven en op basis daarvan zijn uitgangspunten geformuleerd ten aanzien van het ruimtelijk beleid. Ten aanzien van het buitengebied zijn de volgende 2 uitgangspunten van belang:
In hoofdstuk vier wordt de nieuw ontwikkeling nader beschreven. Het geeft inzicht in hoe het nieuwe erf wordt opgebouwd en hoe het geheel verankerd wordt met het omliggende landschap. De ontwikkeling sluit aan op de uitgangspunten zoals deze zijn bedoeld in de Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst.
Het regionale beleidskader voor functieverandering (zie 3.4.2) biedt in hoofdlijnen het gemeentelijk toetsingskader bij aanvragen om functieverandering. Als uitwerking op het beleidskader heeft de gemeente een rekenmethode voor verevening opgesteld (vastgesteld door de raad op 15 februari 2010). Verevening moet bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit van het perceel of de omgeving daarvan. In het project voor de Noord Emperweg 2 is de verevening toegepast volgens de genoemde rekenmethode.
Het plan is eveneens getoetst aan de ervennotitie (Notitie Ruimtelijke Kwaliteit Veranderende Erven, november 2009). In deze notitie zijn richtlijnen opgenomen die initiatiefnemers kunnen gebruiken bij het ontwikkelen van mooie plannen voor veranderende erven in het buitengebied van de gemeente Voorst. Het functieveranderingsplan aan de Noord Emperweg 2 voldoet aan de uitgangspunten zoals in deze notitie zijn opgenomen.
Aanleiding voor het opstellen van dit bestemmingsplan is het mogelijk maken van de bouw van een nieuwe dubbele woning op het perceel Noord Emperweg 2 in Voorst. Dit gebeurt in het kader van functieverandering. Voormalige agrarische bebouwing wordt gesloopt, het erf en het omliggende landschap worden verfraaid en er mag een nieuwe dubbele woning worden gebouwd. Functieverandering zorgt per saldo voor minder steen in het buitengebied door het slopen van overbodige stallen en schuren en voor een aantrekkelijke vormgeving en (groene) inpassing van nieuwe functies op de plaats van die stallen en schuren.
Uitgangspunten voor het functieveranderingsplan zijn gebaseerd op de landschappelijke kwaliteit van het gebied en de bebouwingstypologie van de streek. Het is de bedoeling om middels functieverandering een bijdrage te leveren aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit door sloop van de gebouwen (ontstening) en door middel van landschappelijke inpassing op het perceel en de begrenzing ervan. De grondslag wordt gevormd door de analyse van het plangebied (zie Hoofdstuk 2).
Figuur 7 - Uitsnede ontwerp nieuwe erf Noord Emperweg 2
Het ontwerp, zie figuur 7, geeft het totaalbeeld voor de locatie na de functieverandering. Het laat zien waar welke beplanting komt, hoe de nieuwe bebouwing wordt gesitueerd en welke verharding wordt gebruikt. In de volgende paragrafen wordt een nadere toelichting gegeven op het ontwerp.
De voormalige agrarische bebouwing wordt gesloopt en maakt plaats voor het nieuwe woongebouw. De nieuwbouw is zodanig gesitueerd dat de huidige onevenwichtigheid in de opbouw van het erf wordt hersteld. Het woongebouw volgt, evenals de te slopen schuren, de lijnen van het landschap. De eenvoudige uitstraling en het ondergeschikte karakter van de lange schuren is vertaald in het ontwerp van het nieuwe woongebouw; een enkelvoudige volume in één laag met zadeldak.
Figuur 8 - Oost- en westgevel
Figuur 9 - Zuid- en noordgevel
Vanuit de gedachte dat functieverandering per saldo tot minder 'stenen' leidt, wordt het bebouwingsoppervlak aanzienlijk kleiner. Er is meer ruimte voor groen op het erf, waar de bebouwing als het ware in wordt opgenomen. Om dit beeld te versterken is zoveel mogelijk voorkomen dat losstaande garages en bergingen, ook een plek op het erf krijgen. Het woongebouw heeft inpandige garages met bergingen.
Het gebouw bestaat voor het grootste deel uit hout. De buitengevels worden bekleed met verticale houten delen, de carportdeuren en de schuifpanelen krijgen horizontale latten. De dakkapellen worden bekleed met zink en aan de voorzijde eveneens voorzien van horizontale latten. Het dak wordt uitgevoerd in golfplaten.
In totaal wonen er straks drie gezinnen op de locatie, een belangrijk aspect in het totale ontwerp is dan ook privacy. De entree van het nieuwe woongebouw is gericht op de oostzijde. Het terras van de voorste woning (gezien vanaf de weg) ligt aan de westzijde, dat van de achterste woning aan de zuidzijde. De privacy wordt deels in de architectuur veilig gesteld en deels door landschappelijke beplanting gewaarborgd.
Er worden twee nieuwe bijgebouwen gebouwd, een schuur en een schapenschuur. De schuur wordt ten westen van de eerste woning gebouwd. De schuur wordt opgetrokken uit hout en voorzien van een lessenaarsdak. De schapenschuur refereert aan een kapschuur en wordt eveneens opgetrokken uit hout.
Figuur 10 - Schets schuur en schapenschuur
De bestaande woning en het nieuwe woongebouw liggen straks aan een gemeenschappelijk erf. Alle woningen worden via het erf, via één toegangsweg ontsloten op de openbare weg. Vanaf het gezamenlijk erf loopt een halfverhard pad naar de entree, het pad sluit aan op de geïntegreerde carports. Het parkeren van de eigen auto vindt aan deze zijde plaats. Het erf wordt, gelijk het pad, uitgevoerd in een halfverharding. Voor de carports komt een strook grote tegels, langs de gevels ligt een pad van halfverharding.
Het nieuwe woongebouw staat straks geheel in een bloemrijk grasland. De privéruimte van de noordelijke woning is gelegen aan de westzijde van het nieuwe woongebouw en wordt middels een stevige haagbeplanting gescheiden van de privéruimte van de bestaande woning. De privéruimte van de bestaande woning gaat in zuidelijke richting over in de boomgaard. De bestaande boomgaard wordt uitgebreid. Beide nieuwe woningen krijgen een vlonderterras, voor de noordelijke woning ligt deze aan de westzijde en voor de zuidelijke woning ligt het terras in het verlengde van het gebouw (op het zuiden gericht), dit terras is deels overdekt.
Aan de voorzijde wordt de laurierhaag vervangen door een beukenhaag. De coniferen aan de westzijde worden vervangen door een windsingel. Aan de oostzijde van de kavel komt een boomsingel van essen met daaronder een verwilderde haag van gelderse roos, meidoorn en hazelaar. Aan de zuidzijde van de kavel ligt de schapenweide. De weide wordt afgezet met een eenvoudig schapenraster van 80 cm hoog. De zuidelijke kavelgrens wordt begrensd met een groensingel, deze sluit mooi aan op de singel aan de overzijde van de Leusvelderweg. In de zuidoosthoek wordt een poel aangelegd.
In dit hoofdstuk worden de randvoorwaarden vanuit de aspecten milieu, flora en fauna, archeologie en water behandeld.
In opdracht van de familie Fransen is door Econsultancy een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd op de locatie Noord Emperweg 2 te Voorst (bijlage 3).
Het bodemonderzoek is uitgevoerd in het kader van de bestemmingsplanwijziging die noodzakelijk is voor de uitvoering van de functieverandering.
De bovengrond bestaat voornamelijk uit zwak humeus, zwak tot sterk siltig, zeer fijn tot matig grof zand. Onder de verharding is plaatselijk een cunetlaag aangetroffen. De ondergrond bestaat uit matig tot sterk siltig, zeer fijn tot matig grof zand. De ondergrond is bovendien plaatselijk zwak grindig en zwak humeus. In de diepe ondergrond komt een sterk zandige leemlaag voor. De bodem is plaatselijk zwak tot matig roesthoudend, matig gleyhoudend en tevens is oer aangetroffen. In het opgeboorde materiaal zijn zintuiglijk geen verontreinigingen waargenomen.
Tijdens de veldwerkzaamheden zijn op het maaiveld van de onderzoekslocatie, alsmede in de bodem, geen asbestverdachte materialen aangetroffen. Hierbij wordt opgemerkt dat de veldwerkzaamheden niet conform de NEN 5707 zijn uitgevoerd. De uitkomst van het onderzoek is met betrekking tot de parameter asbest derhalve indicatief. Echter, gezien het ontbreken van zintuiglijk bijmengingen met asbestverdachte materialen in de bodem kan de onderzoekslocatie als onverdacht voor de parameter asbest worden beschouwd.
Op de onderzoekslocatie zijn de volgende deellocaties onderzocht:
A: tuin
In de bovengrond zijn geen verontreinigingen geconstateerd. In de ondergrond zijn eveneens geen verontreinigingen geconstateerd. Het grondwater is licht verontreinigd met barium, nikkel en xylenen.
B: voormalig agrarisch bedrijfsterrein (incl. tank met verbrandingsresten)
In de bovengrond zijn ter plaatse van het verhard terreindeel geen verontreinigingen geconstateerd. Ter plaatse van het onverharde terreindeel is een lichte verontreiniging met lood en zink geconstateerd. Dit kan waarschijnlijk deels gerelateerd worden aan het voorkomen van zware metalen in de bovengrond van deze regio. In de ondergrond zijn geen verontreinigingen geconstateerd. Het grondwater is licht verontreinigd met nikkel en xylenen.
C: voormalige bovengrondse dieseltank
In de bovengrond zijn geen verontreinigingen met minerale olie geconstateerd. In het grondwater ter plaatse zijn geen verontreinigingen, met minerale oliën of aromaten aangetoond. Met het uitgevoerde bodemonderzoek is huidige milieuhygiënische kwaliteit van de onderzoekslocatie vastgelegd. De vooraf gestelde hypothese dat de onderzoekslocatie ter plaatse van de deellocaties als “onverdacht” (A), “heterogeen verdacht” (B) en “plaatselijk verdacht” (C) kunnen worden beschouwd, wordt voor deellocatie A en B bevestigd en voor deellocatie C verworpen. Gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er géén reden voor een nader onderzoek en bestaan er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem géén belemmeringen voor de voorgenomen bestemmingsplanwijziging, alsmede nieuwbouw op de onderzoekslocatie.
Indien er werkzaamheden plaatsvinden, waarbij grond vrijkomt, kan de grond niet zonder meer worden afgevoerd of elders worden toegepast. De regels van het Besluit bodemkwaliteit zijn hierop mogelijk van toepassing.
In opdracht van de familie Fransen is door Adviesburo Van der Boom onderzoek uitgevoerd naar de geluidbelasting door wegverkeer op twee nieuw te bouwen woningen aan de Noord Emperweg 2 in Voorst (zie Bijlage 2).
De te realiseren woningen zijn gelegen buiten de bebouwde kom van Voorst binnen de geluidzone van de Noord Emperweg en de Leusvelderweg. De woningen liggen op een afstand van ten minste 25 meter uit de as van de Noord Emperweg en op een afstand van ten minste 43 meter uit de as van de Leusvelderweg.
De geluidbelasting is berekend met behulp van een rekenmodel op basis van de weg- en verkeersgegevens zoals aangeleverd door de gemeente Voorst.
De hoogste geluidbelasting ten gevolge van wegverkeer op de Noord Emperweg bedraagt 42 dB na aftrek van 5 dB ex art 110-g Wgh, en wel op de noordgevel van de woningen. De hoogste geluidbelasting ten gevolge van wegverkeer op de Leusvelderweg bedraagt 41 dB na aftrek van 5 dB ex art 110-g Wgh, en wel op de westgevel van de woningen. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt daarmee niet overschreden. Bij het bepalen van de benodigde geluidwering mag geen aftrek plaatsvinden ex. artikel 110-g Wgh. De totale geluidbelasting zonder aftrek bedraagt ten hoogste 47 dB. Voor gevels met een geluidbelasting tot en met 53 dB zonder aftrek bedraagt de benodigde karakteristieke geluidwering GA;k 20 dB, dit is de minimale waarde conform het Bouwbesluit. Er zijn voor de gevels van de woningen geen aanvullende geluidwerende voorzieningen nodig om aan deze eis te voldoen.
Wegverkeerslawaai vormt geen belemmering voor de realisatie van de woningen.
De eisen voor de kwaliteit van de buitenlucht zijn sinds november 2007 vastgelegd in de Wet milieubeheer, in titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen (ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit').
In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat de Wet luchtkwaliteit bestaat uit in Europees verband vastgestelde normen voor maximumconcentraties voor een aantal luchtvervuilende stoffen. In Nederland kunnen met name fijn stof (PM10) en stikstofoxiden (NO2) problemen opleveren met betrekking tot overschrijding van de grenswaarden. Fijn stof wordt grotendeels veroorzaakt door grote industriële bronnen en het wegverkeer, NO2 wordt voornamelijk veroorzaakt door wegverkeer. Indien het uitoefenen van bevoegdheden zoals het vaststellen van bestemmingsplannen of het afwijken van het bestemmingsplan op grond van artikel 2.12 lid 1 sub a onder 1 van de Wabo gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen bestuursorganen die bevoegdheden uitoefenen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:
Sinds 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht. Volgens het NSL draagt een project 'niet in betekenende mate' (Nibm) bij zo lang de concentratie fijn stof of stikstofdioxide niet meer dan 3% bedraagt.
Volgens de regeling Nibm wordt die grens pas overschreden bij bijvoorbeeld woningbouwprojecten van meer dan 1500 woningen of kantoorlocaties met meer dan 10.000 m2 bruto vloeroppervlak. Voor ontwikkelingen die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeft niet te worden getoetst aan de grenswaarden. Dit bestemmingsplan maakt de bouw van twee woningen mogelijk en kan daarmee worden aangemerkt als ontwikkeling die in niet betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Tevens is de locatie niet gelegen binnen een gebied waarin de normen van luchtkwaliteit worden overschreden.
Geconcludeerd wordt dat de Wet luchtkwaliteit en het Besluit Nibm geen belemmering vormen voor onderhavige ruimtelijke ontwikkeling.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto- en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.
Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt tengevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)
Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.
Beleidsvisie externe veiligheid
In juni 2010 is de Beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld. Uitgangspunt van deze beleidsvisie is dat nieuwe risicobronnen alleen nog zijn toegestaan op bedrijventerreinen, met uitzondering van propaantanks in het buitengebied. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen kunnen door middel van een afwijkingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt op de bedrijventerreinen. Het invloedsgebied mag niet over een woongebied of gemengd gebied komen te liggen. Daarnaast is in de beleidsvisie bepaald dat het groepsrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de oriëntatiewaarde.
Onderzoeksresultaten
Onderstaande figuur geeft een overzicht van de risicobronnen nabij het plangebied.
Figuur 11 - Overzicht risicobronnen nabij planlocatie
Stationaire bronnen
Er zijn geen stationaire risicobronnen in/nabij het plangebied gelegen.
Mobiele bronnen
Nabij het plangebied is één mobiele risicobron gelegen:
- DPO-leiding defensie:
Het invloedsgebied van deze DPO-leiding bedraagt 25 meter. Gezien de afstand tot de planlocatie vormt de buisleiding geen belemmering in het kader van externe veiligheid.
Conclusie externe veiligheid
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico levert geen belemmering voor het bestemmingsplan Noord Emperweg 2.
Groepsrisico
Het groepsrisico levert geen belemmering voor het bestemmingsplan Noord Emperweg 2.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Hieronder wordt verstaan het aanbrengen van voldoende ruimte tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen de milieubelastende en milieugevoelige functies.
Op een afstand van meer dan 150 meter is een agrarisch bedrijf gelegen. Deze afstand is voldoende, het bedrijf vormt geen belemmering voor het oprichten van de nieuwe woningen.
In opdracht van de familie Fransen heeft Atelier12 een quickscan flora en fauna opgesteld voor het erf aan de Noord Emperweg 2 in Voorst (zie Bijlage 1).
Op grond van de Flora- en faunawet is het verboden beschermde inheemse planten op enige wijze van hun groeiplaats te verwijderen, een beschermde inheemse diersoort opzettelijk te verontrusten en/of nesten, holen of andere vaste rust- en verblijfplaatsen van deze dieren te verstoren.
De quickscan flora en fauna heeft als doel in te schatten of er op de onderzoekslocatie planten- en diersoorten aanwezig of te verwachten zijn die volgens de Flora- en Faunawet een beschermde status hebben. Tevens wordt beoordeeld of de voorgenomen ingreep invloed kan hebben op gebieden die volgens overige natuurwetgeving zijn beschermd, of deel uitmaken van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het onderzoek is uitgevoerd door middel van een veldonderzoek. Er zijn in dit onderzoek geen uitgebreide inventarisaties uitgevoerd naar soorten en soortgroepen. Daarvoor zou het gehele jaar veldbezoeken moeten worden gedaan. Voor deze locatie in het heide-, broekontginninglandschap is een uitgebreide inventarisatie niet relevant.
Conclusie onderzoekresultaten
Doordat het plangebied voor het merendeel bestaat uit grasland en uitheemse haagbeplanting en veel verharding, is het terrein weinig interessant voor grondgebonden zoogdieren. Algemeen voorkomende soorten kunnen in de weide en de directe omgeving verwacht worden.
Op basis van deze quickscan is beoordeeld of er voor de functieverandering op de locatie procedurele gevolgen nodig zijn betreffende de Flora- en Faunawet. Het plangebied is in het algemeen geschikt als broedlocatie voor diverse vogelsoorten. De te slopen stallen zijn mogelijk geschikt als broedlocatie voor enkele vogels. De werkzaamheden zullen buiten het broedseizoen moeten plaatsvinden.
Er zijn geen (strikt) beschermde plant- en diersoorten aangetroffen op de onderzoekslocatie zelf. Gezien het huidige gebruik worden deze ook niet verwacht. Op basis van het onderzoek kan worden geadviseerd dat er geen specifieke maatregelen moeten worden genomen t.a.v. de flora en fauna wet. Bij het natuurloket is informatie opgevraagd over kilometerhok 205/463 en 206/463 en heeft tot doel de aantallen en veranderingen van min of meer algemene vogelsoorten en diersoorten te volgen. In vaste proefvlakken van 15 tot 500 hectare groot verspreid over Nederland wordt jaarlijks een vaste selectie aan soorten onderzocht. De selectie van soorten kan bestaan uit alle soorten of uit een set van bijzondere soorten, bijvoorbeeld alleen weidevogels (BMP-W).
Een kilometerhok is goed onderzocht als er na 1995 twee keer een proefvlak is onderzocht. Als er een BMP-W proefvlak is onderzocht is het kilometerhok redelijk onderzocht. Voor de locatie Noord Emperweg 2 te Voorst is de conclusie dat de proefvlakken matig tot slecht zijn onderzocht. Er komen geen vaatplanten, mossen, korstmossen en zoogdieren voor op de locatie betreffende rode lijstsoorten. Wel staan vijf soorten vogels uit de Ff wet soorten tabel 1 en 2 op de lijst. Op basis van het bureauonderzoek zijn exacte locaties of datering van waarnemingen voor deze locatie niet bekend. Bij nader onderzoek blijken deze gegevens vaak betrekking te hebben op atlasblokken (5x5 kilometer). De soortgegevens hebben daarom veelal betrekking op de regio en niet specifiek op het locatiegebied. Bij de Pingo ruïne, geologische monument (dichtbegroeid water) zijn wel rode lijstsoorten zoals de das, knoflookpad en kamsalamander en Ff wet soorten tabel 2 en 3 planten aanwezig.
De advisering richt zich wel op de zorgplicht volgens artikel 2 van de Flora- en Faunawet waarbij aandacht besteed wordt voor in het wild levende dieren en hun leefomgeving tijdens de uitvoering van de werkzaamheden. Bij de toekomstige inrichting van het plangebied is rekening gehouden met het stimuleren van meer natuurwaarden. Bij de nieuwe beplanting is gekozen voor heggen, heesters (vlinderstruiken), bomen, inlandse bloem- en vruchtdragende struiken en bloemrijkgrasland. Gebruik van inlandse soorten is vooral voor insecten en daarmee voor vleermuizen, maar ook voor vogels geschikt. Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering voor de functieverandering. Een ecologische poel wordt aangelegd aan de zuid-oostzijde van het perceel zodat er (voortplanting) mogelijkheden voor amfibieën en vissen. Het aanleggen van poelen wordt door de gemeente gestimuleerd.
Aan de hand van verspreidingsatlassen en andere standaardwerken (website) is nagegaan welke bijzondere planten- en diersoorten er voor kunnen komen op de onderzoekslocatie. Verder zijn toegankelijke gegevens van natuur- en soortbescherming organisaties gebruikt en zijn gegevens van de provincie Gelderland geraadpleegd. Tijdens dit veldbezoek is de gehele onderzoekslocatie, evenals de omliggende natuur (Groot Soerel) onderzocht. Bij het veldbezoek is gekeken naar de mogelijke aanwezigheid van beschermde en bedreigde soorten. In de bestaande varkensschuren en kapschuur is gezocht naar de aanwezigheid van vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen, overige zoogdieren en vogels. Op de onderzoekslocatie is geen oppervlaktewater aanwezig waarvan amfibieën en vissen gebruik kunnen maken (behalve de kleine beton vijver in de voortuin).
Vaatplanten
Op en aan de te slopen schuren zijn geen vaatplanten (varenachtige) aangetroffen, het metsel- en voegwerk is nog te stabiel. Gezien het huidige gebruik van de onderzoekslocatie, een erf met kort gras en bebouwing, is het niet te verwachten dat er beschermde of zeldzame plantensoorten op de locatie te vinden zijn. Tijdens het veldbezoek zijn er geen beschermde planten waargenomen. De afwezigheid van open water, het verrijkte milieu maken dat de groeiplaats voor strikt beschermde planten ongeschikt is. Vanwege de specifieke eisen die de meeste beschermde soorten stellen aan de groeiomstandigheden zijn er geen beschermde vaatplanten op de onderzoekslocatie aangetroffen.
Reptielen
Reptielen stellen specifieke eisen aan hun leefomgeving. Op de onderzoekslocatie komt waarschijnlijk de gewone pad, groene kikker en kleine watersalamander voor (kleine beton vijver). Op de onderzoekslocatie is geen geschikt habitat voor reptielen. Beschermde reptielen komen niet voor op de onderzoekslocatie. Het is wel mogelijk dat enkele soorten hier fourageren door dat bij de Pingo ruïne, geologische monument dichtbegroeid water aanwezig is.
Libellen en vlinders
Libellen en vlinders hebben waterplaatsen nodig om zich te kunnen voortplanten. Een diversiteit van deze soortgroep is op de locatie niet te verwachten. Beschermde dagvlinders stellen specifieke eisen aan de voortplantingsomgeving. Het is niet te verwachten dat er binnen de onderzoekslocatie voldoende nectar- en waardenplanten aanwezig zijn voor een goede leefomgeving voor het beschermde vlindersoort. Het is het mogelijk dat enkele soorten hier fourageren door dat bij de Pingo ruïne, geologische monument dichtbegroeid water aanwezig is.
Broedvogels
Inheemse vogels en hun broednesten zijn wettelijk beschermd en vallen onder de strikt beschermde klasse (soorten tabel 3). De Flora- en Faunawet regelen onder meer de bescherming van vogels in het broedseizoen. Het verstoren van broedende vogels, of het vernielen van nesten en eieren rapen is verboden. In de meeste gevallen is een overtreding gemakkelijk te voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren of de nestplekken (houtduif) buiten het broedseizoen te verwijderen. Als de bovengenoemde punten in het kader van de algemene zorgplicht worden nageleefd zijn vooralsnog geen aanvullende maatregelen nodig.
Zoogdieren
Voor de meeste te verwachten grondgebonden zoogdieren op de locatie geldt een complete vrijstelling van de Flora- en Faunawet met betrekking tot de ruimtelijke ontwikkelingen en herinrichting die plaats zullen vinden op de onderzoekslocatie. Het is echter wel noodzakelijk om voldoende zorg te dragen voor de aanwezige individuen en al het redelijkerwijs mogelijke dient gedaan te worden om het doden van individuen te voorkomen. Er zijn in het kader van de algemene zorgplicht vooralsnog geen aanvullende maatregelen nodig.
Eindconclusie
Op de onderzoeklocatie komen mogelijk wettelijk beschermde diersoorten uit beschermingsniveau 1 voor. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd. Mogelijke aanwezige broedvogels mogen niet tijdens het broedseizoen verstoord worden. Verwijderen van bomen of struiken en de te slopen schuren moet buiten het broedseizoen plaats vinden. Hiermee is een ontheffingsaanvraag voor deze soortgroep niet aan de orde.
Er wordt niet verwacht dat negatieve effecten zullen optreden door de voorgenomen ontwikkelingen aan de Noord Emperweg 2 te Voorst op aanwezige beschermde plantensoorten en beschermde diersoorten. Hiermee kunnen de plannen doorgang vinden in het kader van de Flora- en Faunawet.
Door de kleinschaligheid van het voornemen en de functieverandering (bestemmingsplanwijziging van agrarisch naar wonen) worden geen negatieve effecten verwacht op verder in de omgeving gelegen Natura 2000-gebieden of aantastingen van de wezenlijke waarden en kenmerken van de EHS.
De Pingo ruïne, geologisch monument (dichtbegroeid water) met houtwal en inheemse boom-, struikaanplant maken dit gebiedje tot een beschermd stuk natuur met de aanwezigheid van diversen beschermende dieren. Deze plek ligt ca. 1.5 km van de onderzoeklocatie. Bij de bestemmingsplanwijziging van agrarisch naar wonen worden geen negatieve effecten verwacht op het nabij gelegen Groot Soerel, Pingo ruïne, geologisch monument (dichtbegroeid water). De plannen kunnen doorgang vinden in het kader van de Flora- en Faunawet.
De nieuwe erfinrichting met beplanting en poel op de locatie zal de diversiteit verbeteren voor vogels, amfibieën, vlinders en planten.
Op 29 november 2010 heeft de gemeente Voorst een erfgoedverordening vastgesteld. De erfgoedverordening bestaat uit regels en bijbehorende archeologische beleidskaart. De archeologische beleidskaart beschrijft het archeologisch beleid van de gemeente. De gemeente onderscheid twee hoofdcategorieën te weten archeologisch waardevolle gebieden en archeologische verwachtingszones.
De twee hoofdcategorieën zijn weer onderverdeeld in verschillende subcategorieën. De hoofdcategorie archeologisch waardevolle gebieden (AWG) is onderverdeeld in de volgende categorieën:
De hoofdcategorie Archeologische verwachtingszone (AV) is onderverdeeld in de volgende categorieën:
Per categorie is beschreven welke beschermende regels in een bestemmingsplan opgenomen moet worden om de archeologische resten te beschermen.
Over het plangebied ligt de Archeologische verwachtingszone categorie 7. Binnen deze categorie is er geen noodzaak tot streven naar behoud in de huidige staat. Inventariserend archeologisch onderzoek is verplicht als de oppervlakte van de ingreep groter is dan 2500 m2 én de diepte van de ingreep dieper reikt dan 30 cm -Mv. Het nieuwe woongebouw blijft ruim onder deze oppervlakte, zodoende hoeft inventariserend archeologisch onderzoek niet te worden uitgevoerd.
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets is beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn. Het plangebied valt onder het Waterschap Vallei en Veluwe.
Het resultaat van de watertoets is dat er een klein waterbelang is en dat de korte procedure gevolgd kan worden.
In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven.
Voor de verdere uitwerking en concretisering van de beoogde ontwikkeling, geeft het waterschap aan dat rekening gehouden moet worden met een aantal algemene aandachtspunten voor water.
Algemene aandachtspunten
Vasthouden - bergen - afvoeren
Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegengegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.
Grondwaterneutraal bouwen
Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.
Schoon houden - scheiden - schoon maken
Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen of randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen. Het waterschap vraagt initiatiefnemers de beslisboom voor het afkoppelen van verhard oppervlak van het waterschap toe te passen.
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening bepaalt dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. De gemeenteraad kan hiervan afwijken indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen kosten anderszins is geregeld. Aangaande de grondexploitatie over de in dit plan begrepen gronden is een anterieure overeenkomst met de initiatiefnemers gesloten (d.d. 3 februari 2015). Het vaststellen van een exploitatieplan is dan ook niet nodig. Eventuele kosten van planschade zijn voor rekening van de initiatiefnemers.
In dit hoofdstuk worden de regels van het plan nader toegelicht. Er wordt inzicht gegeven in de opbouw van de planregels, de gebruikte bestemmingen en de inzet van zogenaamde flexibiliteitinstrumenten.
Een bestemmingsplan kent aan gronden een bestemming toe en verbindt regels aan deze bestemming. Deze regels betreffen het gebruik van de gronden, maar onder meer ook de bouwmogelijkheden. De regels zijn nader onder te verdelen in:
In deze regels staan de begrippen verklaard, die in de planregels voorkomen en die om een nadere omschrijving vragen. Verder wordt aangegeven op welke wijze gemeten moet worden om bijvoorbeeld een goot- of bouwhoogte te bepalen.
Deze regels betreffen het hart van het bestemmingsplan. In de bestemmingsregels wordt aangegeven waarvoor en - zo nodig - hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. In dit bestemmingsplan komen de volgende bestemmingen voor:
Het komt regelmatig voor dat er twee functies op één perceel plaatsvinden, zoals bijvoorbeeld een leiding. De aanwezigheid van deze leiding brengt de nodige beperkingen met zich mee. Deze beperkingen kunnen ook gelegen zijn onder het maaiveld. In het geval dat er twee functies tegelijk op één perceel geregeld moeten worden in een bestemmingsplan wordt er wel gesproken van een 'dubbelbestemming'. In dit bestemmingsplan komt de volgende dubbelbestemming voor:
De bestemmingsregels kennen een vaste opbouw in bestemmingsomschrijving (toegestaan gebruik), bouwregels, nadere eisen, afwijking van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijking van de gebruiksregels, omgevingsvergunning en wijzigingsbevoegdheden.
Bestaande situatie
In de bestemmingsregels, veelal de bouwregels, kan worden verwezen naar de bestaande situatie. Dit vindt veelal plaats om van het plan afwijkende maten en oppervlakten niet onder het overgangsrecht te plaatsen. De bestaande situatie is de situatie zoals deze naar voren komt uit de (digitale) gegevens van het gemeentelijk bouwdossier aangevuld met de GBKN, het kadaster, de luchtfoto's en de cyclomedia, zoals deze bestaan op het moment van het in werking treden van het plan.
De algemene regels hebben betrekking op alle bestemmingen in het plan. In plaats van bij elke bestemming dezelfde regels te plaatsen, kan gebruik worden gemaakt van een algemene regel. Zo zijn er algemene bouwregels, gebruiksregels, aanduidingsregels, afwijkingsregels en wijzigingsregels.
Anti-dubbeltelbepaling
De anti-dubbeltelbepaling is als algemene regel opgenomen. Hiermee blijven gronden, die eenmaal in aanmerking zijn genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, buiten beschouwing bij de beoordeling van latere bouwplannen.
Strijdig gebruik
In het verleden werd strijdig gebruik (gebruik in strijd met de bestemming) expliciet vermeld bij elke bestemming. Nu is dit strijdig gebruik bij wet (artikel 2.1 Wabo) verboden en wordt het niet langer vermeld in het bestemmingsplan. Al het gebruik dat niet past binnen de bestemmingsomschrijving van de betreffende bestemming wordt daarom gezien als strijdig gebruik.
Hieronder zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. De eerste regels beschermen een bestaand bouwwerk of gebruik dat afwijkt van de regels. De slotregels geven aan op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.
Deze bestemming geldt voor de agrarische gronden binnen het plangebied. Deze gronden zullen na de uitvoering van de landschappelijke maatregelen zoals genoemd in het functieveranderingsplan landschappelijke en ecologische waarden hebben. De bestemmingsregeling is er op gericht om deze nieuwe waarden mogelijk te maken en in de toekomst te handhaven en eventueel te versterken. Binnen deze bestemming mag uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd. Dit mogen geen (bedrijfs)woningen of voorzieningen t.b.v. de opslag van mest zijn. Andere bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan in de vorm van afrasteringen tot een hoogte van maximaal 1 m. Voor het handhaven is een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, en werkzaamheden opgenomen.
De gronden rondom de bestaande en de nieuwe woningen hebben de bestemming 'Tuin' gekregen. Deze gronden dienen zoveel mogelijk onbebouwd te blijven. Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd en zijn alleen andere bouwwerken tot een hoogte van 1 meter toegestaan. Het bouwen van een overkapping is niet toegestaan.
Bestemmingsomschrijving
De gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor het wonen, beroepen en bedrijven aan huis en bed en breakfast. Maar ook bijbehorende voorzieningen zoals groen, paden, verhardingen, water en parkeren zijn binnen deze bestemming toegestaan. Hetzelfde geldt voor openbare nutsvoorzieningen.
Bouwvlak
Er is gekozen voor een systematiek waarbij de woningen (bestaand en nieuw) en de bijgebouwen binnen het bouwvlak dienen te worden gebouwd. Binnen het bouwvlak van het bijgebouw is bepaald dat het aantal wooneenheden nul mag bedragen, waardoor op die locatie uitsluitend een bijgebouw opgericht kan worden. Zowel voor de bestaande, als de nieuwe woning is een maximale goot- en nokhoogte opgenomen via een aanduiding op de verbeelding. Ook voor het bijgebouw is een toegestane goot- en bouwhoogte opgenomen. Andere bouwwerken kunnen ook buiten het bouwvlak worden gebouwd.
Aan huis verbonden beroep en -bedrijf
Binnen de woonbestemming is een beroep of bedrijf aan huis mogelijk tot een gezamenlijk maximum oppervlak van 100 m², binnen het bouwvlak. Er dient te worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
Opslag ten behoeve van het aan huis verbonden beroep en/of –bedrijf valt ook binnen het toegestane aantal vierkante meters.
Bed & breakfast
De woning mag gedeeltelijk worden gebruikt voor het voeren van een bed & breakfast. Hiervoor mogen maximaal drie kamers worden gebruikt met in totaal maximaal acht slaapplaatsen. Op deze wijze wordt een invulling gegeven aan de recreatieve potentie van de gemeente Voorst. De activiteit mag geen belemmering vormen voor de omgeving of voor de normale afwikkeling van het verkeer en er moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bestemmingsvlak Wonen. Hiervoor worden de CROW-normen gehanteerd. Vanzelfsprekend is de geldende milieuwetgeving ook van kracht.
Voorwaardelijke verplichting
In dit bestemmingsplan is gebruik gemaakt van een zogenaamde voorwaardelijke verplichting. Het gebruik van het nieuwe woongebouw met inpandige bijgebouwen op het erf is namelijk alleen toegestaan als er een ruimtelijke kwaliteitsimpuls tegenover staat in de vorm van goede architectuur van nieuwe gebouwen, aanleg van beplanting, en het gebruik van passende verharding. De kwaliteitsimpuls komt ten goede aan de verbetering van de landschappelijke en ecologische waarden van het gebied. Om deze onderlinge relatie tussen de mogelijkheden voor de bouw van het woongebouw met inpandige bijgebouwen en de kwaliteitsimpuls juridisch vast te leggen, is een voorwaardelijke verplichting opgenomen.
Flexibiliteit in een bestemmingsplan is handig om ervoor te zorgen dat een bestemmingsplan voldoende beleidsruimte biedt om ontwikkelingen in de toekomst mogelijk te maken. Deze ontwikkelingen zullen ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan vaak niet bekend zijn. Een bestemmingsplan zonder flexibiliteit kan te star zijn. Indien gebruik wordt gemaakt van de flexibiliteitbevoegdheden (art. 3.6, Wro), dienen in het bestemmingsplan zelf de grenzen te worden aangegeven door het stellen van nadere eisen, het verlenen van afwijkingen, het wijzigen van het plan of het uitwerken van een plan.
Deze bevoegdheid biedt de mogelijkheid af te wijken van een in het plan opgenomen regeling. Het is mogelijk van geval tot geval ruimtelijk relevante voorwaarden te stellen en belangen nader af te wegen. Een afwijking mag alleen op relatief ondergeschikte onderdelen betrekking hebben en mag niet tot een bestemmingswijziging leiden.
In dit bestemmingsplan zijn de volgende afwijkingsmogelijkheden opgenomen:
De algemene afwijkingsmogelijkheden mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het straat- en/of bebouwingsbeeld;
- de sociale veiligheid;
- de verkeersveiligheid.
Meer ingrijpende functieveranderingen en meer ingrijpende afwijkingen van de regels kunnen mogelijk worden gemaakt met een in het bestemmingsplan op te nemen wijzigingsbevoegdheid. Dit mag er niet toe leiden dat de structuur en de ruimtelijke opzet van het plan ingrijpend worden gewijzigd. De wijziging treedt in werking na de vaststelling van een afzonderlijk wijzigingsplan. In dit bestemmingsplan zijn twee wijzigingsbevoegdheden opgenomen. De eerste om - onder voorwaarden - overschrijding van de bestemmingsgrenzen mogelijk te maken. De tweede om de bij dit plan behorende 'Staat van Bedrijfsactiviteiten' te kunnen wijzigen voor wat betreft de categorie-indeling van bedrijven, indien en voor zover ten gevolge van technische en/of milieuhygiënische ontwikkelingen de milieubelasting van de desbetreffende typen bedrijven wijzigt.
Het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan pleegt daarbij overleg met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het geding zijn.
In artikel 3.1.1. wordt bij lid 2 de mogelijkheid gegeven dat de Minister van Infrastructuur en Milieu kan aangeven onder welke omstandigheden of in welke gevallen geen overleg gevoerd hoeft te worden met de rijksdienst die betrokken is bij de zorg voor de ruimtelijke ordening. Na overleg met de betrokken departementen is besloten het overleg te beperken tot die zaken waarbij directe belangen aan de orde zijn. Overigens zijn per 1 januari 2012 de voormalige VROM-inspectie en de Inspectie van Verkeer & Waterstaat samengevoegd tot de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). Aangezien er geen sprake is van directe rijksbelangen heeft er geen vooroverleg plaatsgevonden met het Rijk.
Met de provincie is een vergelijkbare afspraak gemaakt. Enkel wanneer er sprake is van een provinciaal belang is vooroverleg noodzakelijk. Het voorliggende plan is niet in strijd met enig provinciaal belang, waardoor er voor gekozen is geen vooroverleg te plegen. De provincie wordt in kennis gesteld van de start van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan.
Het vooroverleg met het waterschap heeft plaats gevonden via de website http://www.dewatertoets.nl. Hieruit is naar voren gekomen dat verder overleg niet noodzakelijk is. Ook het waterschap zal in kennis worden gesteld van de start van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 27 augustus 2015 zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn er geen zienswijzen ingediend.