direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Dijkhofstraat 12, Twello
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0285.20199-VS00

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De eigenaar van landgoed Sterrebosch in Twello heeft een verzoek ingediend om de bestemming van het pand Dijkhofstraat 12 in Twello te wijzigen. Het pand maakt onderdeel uit van het landgoed en is oorspronkelijk opgericht als recreatiewoning. In het geldende bestemmingsplan Buitengebied is de locatie bestemd als "Recreatie - Verblijfsrecreatie - 1", dat ter plekke één (solitaire) recreatiewoning toestaat. Een deel van een bestaand bijgebouw bij de recreatiewoning ligt binnen de bestemming "Bos". De recreatiewoning wordt al meerdere jaren (permanent) bewoond, wat op grond van het bestemmingsplan niet is toegestaan. Verzocht wordt het gebruik van het pand als woning planologisch mogelijk te maken.

1.2 Doel van het bestemmingsplan

Voorliggend bestemmingsplan heeft als doel een juridisch-planologisch kader te scheppen om het gebruik van het pand Dijkhofstraat 12 in Twello als woning mogelijk te maken.

1.3 Het plangebied

De situering van het plangebied in de omgeving is weergegeven in Afbeelding 1. De locatie ligt ten noordoosten van de kern Twello in het buitengebied. Een luchtfoto is opgenomen in Afbeelding 2. Het pand Dijkhofstraat 12 in Twello maakt onderdeel uit van het perceel kadastreel bekend als gemeente TLO00, sectie A, nummer 1960.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20199-VS00_0001.png"

Afbeelding 1: Situering plangebied in omgeving

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20199-VS00_0002.png"

Afbeelding 2: Luchtfoto plangebied

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie

2.1 Huidig gebruik

Landgoed Sterrebosch is een landgoed van circa 12 hectare omvang, waarvan 8 hectare bestaat uit bos en 4 hectare uit grasland en water. Het landgoed ligt ten oosten van de Dijkhofstraat en ten zuiden van de Meermuidenseweg, waarbij het aan de oostzijde wordt begrensd door het Stadsland en aan de zuidkant aansluit op landgoed De Dijkhof. Het landgoed is gerangschikt onder de Natuurschoonwet (NSW).

Op het landgoed is een woning aanwezig (Dijkhofstraat 16) en enkele bijgebouwen, waaronder het koetshuis (voormalige landbouwschuur) dat is aangemerkt als gemeentelijk monument. De recreatiewoning Dijkhofstraat 12 ligt op een open plek in het bos en wordt aan de noordzijde ontsloten op de Meermuidenseweg. De oorspronkelijke recreatiewoning is als 'boshuis' vergund in 1965 en nadien uitgebreid. De uitbreiding is formeel niet vergund. Het pand wordt al meerdere jaren permanent bewoond. In de nabijheid van de recreatiewoning is een bijgebouw aanwezig.

2.2 Ontstaansgeschiedenis landgoed

Het landgoed heeft een complexe ontstaansgeschiedenis. Aanvankelijk was het onderdeel van het landgoed Meermuiden, maar daar is het nadien van afgesplitst (vermoedelijk in 1900, samen met de aangrenzende uiterwaarden). In 1912 is het samengevoegd met het landgoed De Dijkhof, waarvan het omstreeks 1990 weer werd gescheiden.

Het deel ten westen van de voormalige winterdijk bestaat uit een noordelijk deel en een zuidelijk deel. Op het noordelijke deel is tussen 1783 en 1812 een sterrenbos aangelegd binnen een min of meer rechthoekig terrein met wandelpaden op de acht stralen, alsmede langs de gehele buitenrand; aan de dijkzijde sloot een pad aan op het sterrenbos in de vorm van een halve cirkel. Het zuidelijke deel, direct ten zuiden van het sterrenbos, veranderde meermalen van verschijningsvorm. Aanvankelijk was hier sprake van een hakhoutperceel, dat later is omgevormd naar bouwland en boomgaard. Tussen 1905 en 1911 werden de randen van deze gronden beplant en werd bebouwing opgericht: nabij het sterrenbos werd een houten woning opgericht en zuidelijker een boerderijtje (de huidige burgerwoning op het landgoed). Op basis van latere topografische kaarten blijken beplantingen aanvankelijk te zijn verdwenen, waar nadien weer bos is ontstaan. Tussen 1966 en 1976 zijn nieuwe paden aangelegd in het noordelijke deel van het landgoed, vermoedelijk in combinatie met de bouw van de recreatiewoning. Nabij de recreatiewoning is een pleinvormige ruimte aangelegd, rondom een min of meer cirkelvormig perk. Tussen 1976 en 1988 is vanuit de recreatiewoning een zichtlijn gemaakt door aanwezige bebossing in de richting van de Dijkhofstraat. Deze open zone is in de huidige situatie ook nog grotendeels aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20199-VS00_0003.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20199-VS00_0004.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20199-VS00_0005.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20199-VS00_0006.png"

Afbeelding 3: Kaartbeelden geschiedenis landgoed

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden beknopt de belangrijkste ruimtelijke beleidskaders beschreven op de verschillende overheidsniveaus (Rijk, provincie, regionaal en gemeente).

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. De SVIR heeft diverse nota's vervangen, zoals de Nota Ruimte en de Nota Mobiliteit. Ook zijn met het SVIR de ruimtelijke doelen en uitspraken vervallen die zijn benoemd in de Agenda Landschap, Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta. In de SVIR is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een nieuw integraal kader dat de basis vormt voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR is gekozen voor een meer selectieve inzet van het rijksbeleid dan voorheen. Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie rijksdoelen uitgewerkt:

  • vergroten van de concurrentiekracht door versterking van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • verbeteren van de bereikbaarheid;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

Met bovengenoemde rijksdoelen zijn 13 nationale belangen aan de orde die in het SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van ruimtelijke ordening gekregen. Het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn. Gezien aard en omvang van het plan heeft voorliggend bestemmingsplan geen relatie met één van de 13 nationale belangen.

3.2.2 Modernisering Monumentenzorg

In november 2009 stemde de Tweede Kamer in met de beleidsbrief Modernisering van de Monumentenzorg. Deze beleidsbrief geeft de nieuwe visie van het Rijk op de monumentenzorg weer. De nieuwe visie rust op drie pijlers:

  • cultuurhistorische belangen meewegen in de ruimtelijke ordening;
  • krachtiger en eenvoudige regels;
  • herbestemmen van cultuurhistorisch waardevolle panden die hun functie verliezen.

Met de eerste pijler wordt ingezet op het bestemmingsplan als belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen. Een goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Cultuurhistorie is één van die belangen. Dit nieuwe beleid vormt een belangrijke aanvulling op de sectorale bescherming van monumenten. Op deze manier is een meer gebiedsgerichte benadering mogelijk. Het Rijk wil deze nieuwe visie implementeren door in het Besluit ruimtelijke ordening een verplichting op te nemen om in het bestemmingsplan rekening te houden met cultuurhistorische waarden. Daarnaast zal het Rijk, aanvullend op de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, een visie op het cultureel erfgoed opstellen. Deze visie geeft aan hoe het Rijk het onroerend cultureel erfgoed borgt in de ruimtelijke ordening, welke prioriteiten het daarbij heeft en hoe het wil samenwerken met publieke en private partijen. Vanuit een brede erfgoedvisie wordt ingezoomd op de meest actuele en urgente opgaven van nationaal belang.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Gelderland

De Omgevingsvisie Gelderland is een integrale visie, niet alleen op het gebied van de ruimtelijke ordening, maar ook voor waterkwaliteit en veiligheid, bereikbaarheid, economische ontwikkeling, natuur en milieu, inclusief de sociale gevolgen daarvan. De omgevingsvisie is de vervanger van het streekplan en enkele andere structuurvisies. Op 9 juli 2014 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld.

De opzet van de Omgevingsvisie is opgehangen aan de termen divers, dynamisch en mooi. Gelderland is een dynamische provincie in een prachtige setting, met een grote diversiteit. Divers Gelderland heeft betrekking op de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en opgaven en het koesteren van de regionale identiteiten. Dynamisch Gelderland betreft de provinciale ambities die zich afspelen op met name ruimtelijk-economisch vlak, bijvoorbeeld wonen, werken en mobiliteit. Mooi Gelderland staat voor de kwaliteiten die bescherming of ontwikkelingen nodig hebben en die tegelijk richting geven aan ontwikkelingen, waarbij te denken valt aan cultuurhistorie, natuur en water.

Mooi Gelderland - Natuur en landschap in Gelderland

De provincie streeft naar een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en naar behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap. Waar gebieden voorheen onderdeel uitmaakten van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), zijn deze nu opgenomen in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO). Om de biodiversiteit nu en voor toekomstige generaties Gelderlanders veilig te stellen, zorgt de provincie voor ruimtelijke bescherming van het GNN. Dit is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuur van internationaal, nationaal en provinciaal belang. De GO heeft een dubbele doelstelling. Er is ruimte voor verdere economische ontwikkeling in combinatie met een (substantiële) versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden. Ecologische, natuurlijke en landschapsbelangen zijn in beide gebieden zeer hoog.

Het landgoed ligt zowel binnen het GNN als de GO, waarbij het specifieke plangebied met de recreatiewoning deel uitmaakt van de GO. Vanwege de dubbele doelstelling is er in de GO ruimte voor nieuwe ontwikkelingen en voor een uitbreiding van bestaande bedrijven, woningen en bouwwerken en andere functies, waarbij de kernkwaliteiten van het gebied per saldo niet significant worden aangetast (bij een beperkte uitbreiding) dan wel substantieel worden versterkt (bij een grote uitbreiding).

Als kernkwaliteiten zijn benoemd:

  • de samenhang met aangrenzende natuurgebieden;
  • de aanwezige en nog te ontwikkelen natuurwaarden (in het bijzonder de ecologische verbindingszones);
  • de landschappelijke, cultuurhistorische, geomorfologische en archeologische waarden;
  • de abiotische kwaliteiten stilte, donkerte, openheid en 'rust' (omgevingscondities).

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20199-VS00_0007.png"

Afbeelding 4: Uitsnede Omgevingsvisie Gelderland, kaart Natuur

De functiewijziging van (bewoonde) recreatiewoning naar burgerwoning heeft ruimtelijk nagenoeg geen gevolgen. Planologisch wordt een beperkte uitbreiding van het pand mogelijk gemaakt, om de in het verleden gerealiseerde uitbreiding (alsnog) te kunnen vergunnen. De huidige inrichting en het feitelijk gebruik wijzigen daarmee echter niet, waardoor gesteld kan worden dat de ontwikkeling geen significant negatief effect heeft op de kernkwaliteiten van het gebied. In samenhang met plan zijn afspraken vastgelegd voor verdere verbetering en ontwikkeling van het landgoed, waarmee de ontwikkeling in zijn totaliteit bijdraagt aan de natuur- en landschapsdoelstellingen uit de Omgevingsvisie.

3.3.2 Omgevingsverordening Gelderland

In de Omgevingsverordening Gelderland (vastgesteld op 24 september 2014) staan regels beschreven, die er voor moeten zorgen dat de in de Omgevingsvisie Gelderland opgenomen visie ook daadwerkelijk uitgevoerd kan worden. De Omgevingsverordening dient dan ook als het toetsingskader bij het opstellen van nieuwe ruimtelijke plannen zoals een bestemmingsplan of een uitgebreide afwijkingsprocedure in het kader van de omgevingsvergunning. De Omgevingsverordening bestaat uit een kaart met daaraan gekoppeld de regels. Zoals onder 3.3.1 aangegeven, ligt het plangebied in de Groene Ontwikkelingszone (GO).

In artikel 2.7.2.1. onder 2 is het beschermingsregime opgenomen voor uitbreidingen binnen de Groene Ontwikkelingszone, onderscheiden in de omvang van de uitbreiding:

  • 1. Ontwikkelingen waarbij sprake is van uitbreiding met meer dan 30% kunnen mogelijk worden gemaakt indien in de toelichting bij het bestemmingsplan wordt aangetoond dat de kernkwaliteiten van het betreffende gebied, in hun onderlinge samenhang bezien, per saldo substantieel worden versterkt en deze versterking is verankerd in hetzelfde dan wel een ander, gelijktijdig vast te stellen bestemmingsplan;
  • 2. Ontwikkelingen waarbij sprake is van uitbreiding met ten hoogste 30% kunnen mogelijk worden gemaakt indien uit de toelichting blijkt dat de uitbreiding zodanig wordt ingepast in het betreffende landschapstype dat de kernkwaliteiten, in hun onderlinge samenhang bezien, per saldo niet significant worden aangetast en deze inpassing planologisch is verankerd in hetzelfde dan wel een ander, gelijktijdig vastgesteld bestemmingsplan.

Zoals in voorgaande paragraaf weergegeven, heeft de ontwikkeling geen significant negatieve effecten op de kernkwaliteiten van het gebied. Hoewel het pand ten opzichte van het oorspronkelijk vergunde gebouw met meer dan 30% is uitgebreid, is het in de huidige omvang al minimaal 12 jaar aanwezig. In het kader van voorliggend plan kan in redelijkheid dan ook niet (meer) gesproken worden over een dergelijke uitbreiding. Niettemin zijn in samenhang met de functiewijziging afspraken gemaakt over versterking van de natuur- en landschapswaarden van het landgoed waarvan het plangebied onderdeel uitmaakt, waarmee de kernkwaliteiten worden versterkt. Een uitvoeringsplan hiervoor is als voorwaardelijke verplichting in de regels van het bestemmingsplan opgenomen.

3.4 Regionaal beleid

3.4.1 Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030

De gemeenten in de regio Stedendriehoek, met daarin de steden Apeldoorn, Deventer en Zutphen, hebben gezamenlijk een regionale structuurvisie opgesteld. Deze visie vormt de integrale afstemming tussen de ruimtelijke opgaven binnen de regio. In deze Regionale Structuurvisie heeft de regio Stedendriehoek ruimtelijk beleid ontwikkeld voor de lange termijn tot 2030. Er worden doelen en beleidsprincipes voorgesteld op basis van een gedeelde visie op de toekomst. De Regionale Structuurvisie heeft de formele status van Intergemeentelijk Structuurplan. Dit betekent dat de structuurvisie richtinggevend is voor de ruimtelijke ontwikkeling.

In de structuurvisie komen onder meer aan bod de noodzaak van het versterken van de eigen identiteit door de diversiteit van het landschap en de culturele eigenheid van de dorpen te benadrukken in de ruimtelijke plannen en de koppeling van economische activiteiten met omgevingsfactoren. Water, natuur, landschap en cultuurhistorie zijn de grondslag voor de ruimtelijke ontwikkelingen. Woningbouw kan als instrument voor actieve landschapsontwikkeling worden ingezet, waarbij voor het ontwikkelen van de landgoederenzone op de oeverwallen van de IJssel mogelijk kleinschalige, extensieve vormen van landelijk wonen worden toegestaan, gecombineerd met het versterken van de kwaliteit van het landschap.

3.5 Gemeentelijk beleid

3.5.1 Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst

In de Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst (vastgesteld op 31 januari 2005) is de toekomstvisie geformuleerd voor toekomstig gemeentelijk ruimtelijk beleid. Dit kader geeft de ambities weer ten aanzien van de gewenste ruimtelijke ontwikkeling en is daarmee een handvat voor onder meer nieuwe bestemmingsplannen. De planlocatie ligt binnen het zogenaamde Groene Carré. Als hoofdkoers staat hier het versterken van het landschap centraal. Een landschap met een aaneenschakeling van buitenplaatsen en landgoederen. De afwisseling tussen besloten, half-besloten en open ruimten is karakteristiek en biedt ruimte voor een divers scala aan functies, mits passend in het landschap. Nieuwe woon- of werklocaties in of grenzend aan het Groene Carré worden zodanig ruimtelijk vormgegeven dat het geheel aansluit bij de landschappelijke karakteristiek van het gebied. Het gebied leent zich goed voor verdergaande recreatieve ontwikkelingen, waarbij onder meer een uitbreiding van wandel-, fiets- en ruiterpaden wordt voorgestaan.

3.5.2 Woonvisie, diversiteit in wonen 2011-2015

Op 10 oktober 2011 is de Woonvisie door de gemeenteraad vastgesteld. Doel van deze structuurvisie is om te komen tot een voor alle (potentiële) inwoners van de gemeente Voorst evenwichtige woningmarkt. Dit doet de gemeente onder andere door kansen te bieden aan kwetsbare groepen met te beperkte keuzemogelijkheden op de woningmarkt, door te zorgen voor een gedifferentieerd aanbod in de woningbouw en door sturing te geven aan de gewenste bestaande voorraad en nieuwbouw.

Uitvoering van het plan heeft invloed op het Kwalitatief WoonProgramma 3 dat door provincie in samenspraak met onder meer regio en gemeenten is uitgewerkt en waarin afspraken gemaakt zijn over kwantiteit (aantallen) en kwaliteit (type- en prijsdifferentiatie) van de woningbouw. Uitvoering van onderliggend plan past binnen deze afspraken.

Hoofdstuk 4 Planopzet

4.1 Planbeschrijving

Het plan voorziet in het wijzigen van de functie van het pand Dijkhofstraat 12 van recreatiewoning naar woning. De recreatiewoning wordt al langere tijd als reguliere woning gebruikt. Bij het pand is een bijgebouw aanwezig, dat ook in de toekomstige situatie op die manier gebruikt wordt. De aanwezige recreatiewoning is van grotere omvang dan in het verleden vergund is. Dit plan voorziet in het bestemmen van het nu aanwezige pand als woning. Voor de in het verleden gerealiseerde uitbreiding zal na inwerkingtreding van het bestemmingsplan (alsnog) een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen moeten worden aangevraagd.

Naast de al realiseerde uitbreiding, worden geen (extra) uitbreidingsmogelijkheden geboden op het perceel. Dit geldt zowel voor het hoofdgebouw als het bijgebouw. De inrichting van het perceel verandert dan ook niet in vergelijking met de aanwezige situatie; met het plan wordt slechts het gebruik van het perceel met opstallen in overeenstemming gebracht met het feitelijke gebruik.

In samenhang met de functiewijziging van de bebouwing, zijn afspraken vastgelegd over verdere versterking van de landschappelijke kwaliteit van het landgoed. In zijn huidige vorm wordt het landgoed al gekenmerkt door hoge natuur- en landschapswaarden. De gradiënten van de ligging op de overgang van oeverwal naar uiterwaarden, komen tot uitdrukking in een (drogere) loofhoutzone langs de voormalige winterdijk en nattere extensieve graslanden en rivierbegeleidend bos van wilg, es en populier in de voormalige uiterwaarden. Hiermee vormt het landgoed een belangrijke schakel in de ketting aan natuurgebieden langs de IJssel (Ecologische Hoofdstructuur). Van minder waarde is echter de bebossing in onder meer het gedeelte tussen de Dijkhofstraat en de toegangslaan. Grote delen zijn in de jaren zeventig beplant met naaldhout, overwegend fijnspar. Hierdoor is op die gedeelten geen ondergroei of natuurlijke verjonging aanwezig, waardoor de natuur- en landschapswaarden beperkt zijn. Het is een donker en monotoon bos. Door omvorming van dit naaldbos tot een inheems, structuurrijk loofbos (type haagbeuken- en essenbos) zullen de natuur- en landschapswaarden toenemen en kwaliteitswinst worden behaald.

Naast omvorming van het bos, zijn mogelijkheden onderzocht om een openbaar wandelpad over het landgoed aan te leggen. Doel hiervan was met het plan een maatschappelijke meerwaarde te creëren. In de huidige situatie is het landgoed niet vrij toegankelijk. Door de aanleg van een wandelroute over het landgoed, kan een belangrijke schakel in het wandelnetwerk rond Deventer en Twello gerealiseerd worden. Bovendien kan met een nieuwe wandelroute een ontbrekende verbinding gelegd worden tussen het klompenpad Tuylermarkerpad, dat direct ten noorden van het landgoed ligt, en het in ontwikkeling zijnde klompenpad De Fliert. De gemeente heeft met initiatiefnemer een akkoord bereikt over een wandelroute over de oostzijde van het landgoed, maar heeft vervolgens geen overeenstemming kunnen bereiken met de eigenaar van de aangrenzende gronden, om de nieuwe route daadwerkelijk te kunnen verbinden met bestaand netwerk. Vooralsnog zal het wandelpad dan ook niet gerealiseerd worden. Mocht deze mogelijkheid zich hier in de toekomst alsnog voordoen, dan bestaat vanuit initiatiefnemer de bereidheid hier aan mee te werken.

4.2 Ruimtelijke afweging

Met de voorgenomen functiewijziging vindt geen verandering plaats van de feitelijk aanwezige bebouwde situatie en het feitelijke gebruik van de aanwezige gebouwen. Invloed op de omgeving bij gebruik als reguliere woning is niet anders dan bij gebruik als recreatiewoning (al dan niet permanent bewoond). Met het plan wordt een oplossing geboden voor een strijdige situatie en zijn afspraken gemaakt over landschappelijke versterking. De landschappelijke versterking biedt een meerwaarde voor het landgoed als natuurgebied in de ecologische verbindingszone.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Inleiding

Bij ruimtelijke ingrepen dient onderbouwd te worden of het voornemen 'redelijkerwijs uitvoerbaar' is. In dit hoofdstuk wordt per aspect (milieu, flora en fauna, archeologie, cultuurhistorie, water en economie) aangegeven in hoeverre de beoogde ontwikkeling uitvoerbaar is.

5.2 Milieu-aspecten

5.2.1 Bodem

Als gevolg van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan onderzoek te worden verricht naar de geschiktheid van de gronden voor het beoogde doel. In het geval van een verontreiniging moet de mate van de omvang ervan worden vastgesteld, zodat beoordeeld kan worden of -en zo ja welke- kosten gemoeid zijn met het verwijderen of verminderen van die verontreiniging, zodat voldaan wordt aan de eisen van de milieuwetgeving.

Het plan voorziet in het omzetten van de reeds aanwezige recreatiewoning naar een reguliere woning. Aangezien een recreatiewoning ook beoogd is voor (relatief) langdurig verblijf van personen, kan gesteld worden dat het pand geschikt is voor het beoogde gebruik en kan bodemonderzoek in het kader van de bestemmingsplanprocedure achterwege blijven.

5.2.2 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Hieronder wordt verstaan het aanbrengen van voldoende ruimte tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen de milieubelastende en milieugevoelige functies. Voor wat betreft de onderbouwing van te hanteren afstanden dient in eerste instantie te worden uitgegaan van de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering. De brochure geeft minimale afstanden vanaf de grens van een bedrijf tot een gevoelige functie die aangehouden moeten worden. De aan te houden afstanden van de brochure zijn opgezet voor inwaarts zoneren en bevatten vanuit de milieugevoelige functie gezien een bufferzone.

Zowel aan de noordkant als aan de zuidwestkant van het plangebied is een glastuinbouwbedrijf aanwezig. De bedrijven vallen onder de werking van het Activiteitenbesluit. Voorheen golden voor glastuinbouwbedrijven afstandseisen, maar deze komen in het Activiteitenbesluit niet meer voor. De afstand tussen de bedrijven en (recreatie)woning bedraagt in beide gevallen ten minste 100 meter. Deze afstand is ruimschoots voldoende om hinder op de woning enerzijds, of belemmering voor de bedrijfsvoering anderzijds, te voorkomen. Geconcludeerd kan worden dat vanuit milieuzonering geen belemmeringen bestaan tegen de gebruikswijziging.

5.2.3 Geluid

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden moet worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone ter zake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.

De locatie Dijkhofstraat 12 ligt in de nabijheid van de wegen Dijkhofstraat en Meermuidenseweg. Gelet op de verkeersintensiteit van deze wegen en de afstand van de te projecteren woning ten opzichte van deze wegen (respectievelijk 88 m en 110 m), mag verondersteld worden dat in dit geval voldaan wordt aan de grenswaarden uit de Wgh.

5.2.4 Luchtkwaliteit

De eisen voor de kwaliteit van de buitenlucht zijn sinds november 2007 vastgelegd in de Wet milieubeheer, in titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen (ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'). In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat de Wet luchtkwaliteit bestaat uit in Europees verband vastgestelde normen voor maximumconcentraties voor een aantal luchtvervuilende stoffen. In Nederland kunnen met name fijn stof (PM10) en stikstofoxiden (NO2) problemen opleveren met betrekking tot overschrijding van de grenswaarden. Fijn stof wordt grotendeels veroorzaakt door grote industriële bronnen en het wegverkeer, NO2 wordt voornamelijk veroorzaakt door wegverkeer.

Indien het uitoefenen van bevoegdheden zoals het vaststellen van bestemmingsplannen of het afwijken van het bestemmingsplan op grond van artikel 2.12 lid 1 sub a onder 1 van de Wabo gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen bestuursorganen die bevoegdheden uitoefenen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:

  • het bestemmingsplan c.q. de afwijking niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden;
  • de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan c.q. de afwijking per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft;
  • het bestemmingsplan c.q. de afwijking niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen.

Sinds 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht. Volgens het NSL draagt een project 'niet in betekenende mate' (Nibm) bij zo lang de concentratie fijnstof of stikstofdioxide niet meer dan 3% bedraagt. Volgens de regeling Nibm wordt die grens pas overschreden bij bijvoorbeeld woningbouwprojecten van meer dan 1500 woningen of kantoorlocaties met meer dan 10.000 m2 bruto vloeroppervlak. Voor ontwikkelingen die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeft niet te worden getoetst aan de grenswaarden.

De ontwikkeling in voorliggend bestemmingsplan kan worden aangemerkt als ontwikkeling die in niet betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. De locatie ligt ook niet binnen een gebied waarin de normen van luchtkwaliteit worden overschreden. Geconcludeerd wordt dat de Wet luchtkwaliteit en het Besluit Nibm geen belemmering vormen voor de ontwikkeling.

5.2.5 Externe veiligheid

Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire (chemische fabriek, lpg-tankstation) en de mobiele (vervoer gevaarlijke stoffen) bronnen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen groepsrisico (GR) en plaatsgebonden risico (PR). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten.

Uit de risicokaart Gelderland blijkt dat in de nabijheid van het projectgebied geen stationaire bronnen aanwezig zijn die van invloed kunnen zijn op het plan. Van vervoer van gevaarlijke stoffen over omliggende wegen is geen sprake. Het aspect externe veiligheid vormt om die reden geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

5.3 Flora en fauna

Bij het opstellen van een nieuw bestemmingsplan dient natuurwetgeving beschouwd te worden. Deze wetgeving richt zich op twee hoofdthema's. Het gaat hierbij om de bescherming van natuurgebieden (gebiedsbescherming) en de bescherming van plant- en diersoorten (soortbescherming).

De bescherming van natuurgebieden wordt geregeld in de Natuurbeschermingswet 1998 (in de Natura 2000-gebieden) en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), tegenwoordig bekend als Natuurnetwerk Nederland. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing van het natuurnetwerk. Ruimtelijke projecten kunnen niet zonder meer worden gerealiseerd in of nabij beschermde natuurgebieden. Projecten die in of in de nabijheid van beschermde natuurgebieden worden geprojecteerd, dienen te worden getoetst op de mogelijke negatieve effecten die zij op deze gebieden kunnen hebben en of zij verstoring zullen veroorzaken (externe werking). Als sprake is van externe werking dan kan het noodzakelijk zijn dat bij de provincie (bevoegd gezag) een vergunning volgens artikel 19d van de Natuurbeschermingswet aangevraagd moet worden.

Soortbescherming wordt geregeld in de Flora- en faunawet. In deze wet is een aantal planten en dieren aangewezen als beschermd. Deze beschermde organismen mogen niet zonder reden in hun bestaan worden aangetast. De wet maakt een onderscheid tussen licht en zwaar beschermde soorten. Het uitgangspunt van de wet is dat beschermde planten- en diersoorten geen schade mogen ondervinden. Voor het uitvoeren van werkzaamheden in de openbare ruimte is het niet altijd nodig een vrijstelling of een ontheffing aan te vragen. Wanneer het onmogelijk is schade aan streng beschermde planten en dieren tijdens ruimtelijke ontwikkelingen en inrichting te voorkomen, moet altijd een ontheffing worden aangevraagd bij het ministerie van Economische Zaken (Dienst Regelingen).

Het landgoed ligt voor een deel binnen het door de provincie aangewezen Gelders Natuurnetwerk (GNN) en een deel binnen de Groene Ontwikkelingszone (GO). Met de functiewijziging vinden echter geen ruimtelijke veranderingen plaats ten opzichte van de feitelijke situatie, waardoor de ontwikkeling geen effecten heeft op het gebied of tot verstoring zal leiden. Dit geldt ook voor de invloed op eventueel aanwezige soorten binnen de planlocatie. Gezien de aard en omvang van het plan is nader ecologisch onderzoek daarom achterwege gebleven. Te allen tijde dient de algemene zorgplicht (artikel 2 van de Flora- en faunawet) in acht te worden genomen voor alle soorten planten en dieren, ongeacht of deze soorten beschermd zijn.

5.4 Archeologie

De bescherming van de aanwezige en de te verwachten archeologische waarden door bodemverstorende activiteiten is in de Monumentenwet 1988 geregeld. Hierbij gaat de wet uit van het zo vroeg mogelijk betrekken van de archeologische waarden in het ruimtelijke ordeningsproces. Specifiek voor het bestemmingsplan is hierop artikel 38a van de Monumentenwet van toepassing: “De gemeenteraad houdt bij de vaststelling van een bestemmingsplan of een beheersverordening als bedoeld in artikel 3.1, onderscheidenlijk artikel 3.38, van de Wet ruimtelijke ordening en bij de bestemming van de in het plan begrepen grond, rekening met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten”.

De gemeente Voorst heeft in 2009 een archeologische beleidskaart vastgesteld. Daarmee zijn de te verwachten archeologische waarden gedetailleerd in beeld gebracht. De locatie ligt in een archeologische verwachtingszone met een middelmatige archeologische verwachting. Hier geldt een streven naar behoud in huidige staat. Bij ingrepen met een grotere oppervlakte dan 1.000 m2 én die dieper reiken dan 30 centimeter onder maaiveld, dient een inventariserend archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.

Onderliggend plan gaat uit van functiewijziging van reeds aanwezige bebouwing waarbij geen ingrepen in de grond plaatsvinden. Om die reden is het niet noodzakelijk archeologisch onderzoek te laten plaatsvinden.

5.5 Cultuurhistorie

In paragraaf 2.2 is de ontstaansgeschiedenis van het landgoed omschreven. Veel vroegere elementen van het landgoed zijn in de loop der jaren verdwenen. De loofhoutzone langs de voormalige winterdijk lijkt het nog meest waardevolle deel binnen het landgoed te zijn, mede in contrast met de open strook (voormalige uiterwaarden) tussen de dijk en de beplanting langs de voormalige IJsselloop verder oostwaarts. De lanenstructuur van het oorspronkelijke sterrenbos is nog maar fragmentarisch aanwezig. De cultuurhistorische waarden van het landgoed zijn in de huidige opzet over het geheel gezien dan ook beperkt.

Bij een ontwikkeling op een historisch landgoed, wordt gezocht naar mogelijkheden de cultuurhistorische waarden te versterken. In dit geval zijn die mogelijkheden beperkt. Relicten uit de complexe ontstaansgeschiedenis zijn veelal verdwenen of nog slechts beperkt aanwezig. Ook meer recente ontwikkelingen hebben hun stempel op het terrein gedrukt, maar eventueel daarmee verbonden kwaliteiten zijn te recent om van cultuurhistorische waarden te spreken. Kansen liggen in het omvormen van naaldhoutbos tot een inheems bos. De lanen van het voormalige sterrenbos zijn, voor zover nog aanwezig, slecht te herkennen. De recreatiewoning is binnen de oorspronkelijke lanenstructuur gepositioneerd, waardoor herstel van het oorspronkelijke sterrenbos bij behoud van het pand -dat de basis is van onderliggend plan- niet mogelijk is. Een gedeeltelijk herstel is daarbij niet zinvol.

5.6 Watertoets

Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets (www.dewatertoets.nl) is beoordeeld welke waterthema's in het plan relevant zijn.

Op 1 augustus 2014 is de digitale Watertoets van Waterschap Vallei en Veluwe ingevuld. Het resultaat hiervan is opgenomen in Bijlage 1. Beoordeeld is dat het plan voor het waterschap beperkt van belang is. De motivatie daarvoor is dat voor plannen zonder (nieuwe) ontwikkelingsmogelijkheden, zoals functiewijzigingen en actualisaties, nauwelijks tot geen effect hebben op de waterhuishouding. Dit betekent dat geen essentieel waterbelang wordt geraakt en het waterschap op basis daarvan een positief wateradvies geeft.

5.7 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In dit geval is van een dergelijk plan geen sprake. De kosten van dit bestemmingsplan en de uitvoering hiervan zijn voor rekening van de aanvrager.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

6.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de regels van het plan nader toegelicht. Er wordt inzicht gegeven in de opbouw van de planregels, de gebruikte bestemmingen en de inzet van zogenaamde flexibiliteitinstrumenten.

6.2 Planregels

Een bestemmingsplan kent aan gronden een bestemming toe en verbindt regels aan deze bestemming. Deze regels betreffen het gebruik van de gronden, maar onder meer ook de bouwmogelijkheden. De regels zijn nader onder te verdelen in

  • inleidende regels;
  • bestemmingsregels;
  • algemene regels;
  • overgangs- en slotregels.

6.2.1 Inleidende regels

In deze regels staan de begrippen verklaard, die in de planregels voorkomen en die om een nadere omschrijving vragen. Verder wordt aangegeven op welke wijze gemeten moet worden om bijvoorbeeld een goot- of bouwhoogte te bepalen.

6.2.2 Bestemmingsregels

Deze regels betreffen het hart van het bestemmingsplan. In de bestemmingsregels wordt aangegeven waarvoor en - zo nodig - hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. In dit bestemmingsplan is één enkelbestemming opgenomen en enkele dubbelbestemmingen. Het gaat om de bestemmingen:

  • Wonen;
  • Waarde - Archeologie;
  • Waarde - Ecologie;
  • Waarde - Landgoed.

De bestemmingsregels kennen een vaste opbouw in bestemmingsomschrijving (toegestaan gebruik), bouwregels, nadere eisen, afwijking van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijking van de gebruiksregels, omgevingsvergunning en wijzigingsbevoegdheden.

Bestaande situatie

In de bestemmingsregels, veelal de bouwregels, kan worden verwezen naar de bestaande situatie. Dit vindt veelal plaats om van het plan afwijkende maten en oppervlakten niet onder het overgangsrecht te plaatsen. De bestaande situatie is de situatie zoals deze naar voren komt uit de (digitale) gegevens van het gemeentelijk bouwdossier aangevuld met de GBKN, het kadaster, de luchtfoto's en de cyclomedia, zoals deze bestaan op het moment van het in werking treden van het plan.

6.2.3 Algemene regels

De algemene regels hebben betrekking op alle bestemmingen in het plan. In plaats van bij elke bestemming dezelfde regels te plaatsen, kan gebruik worden gemaakt van een algemene regel. Zo zijn er algemene bouwregels, gebruiksregels, aanduidingsregels, afwijkingsregels en wijzigingsregels.

Anti-dubbeltelbepaling

De anti-dubbeltelbepaling is ook onder de algemene regels opgenomen. Hiermee blijven gronden, die eenmaal in aanmerking zijn genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, buiten beschouwing bij de beoordeling van latere bouwplannen.

Strijdig gebruik

In het verleden werd strijdig gebruik (gebruik in strijd met de bestemming) expliciet vermeld bij elke bestemming. Nu is dit strijdig gebruik bij wet (artikel 2.1 Wabo) verboden en wordt het niet langer vermeld in het bestemmingsplan. Al het gebruik dat niet past binnen de doeleindenomschrijving van de betreffende bestemming wordt daarom gezien als strijdig gebruik.

6.2.4 Overgangs- en slotregels

Hieronder zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. De eerste regels beschermen een bestaand bouwwerk of gebruik dat afwijkt van de regels. De slotregels geven aan op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

6.3 Bestemmingen

6.3.1 Wonen

Bestemmingsomschrijving

De gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor Wonen. Onder voorwaarden zijn aan huis verbonden bedrijven en/of aan huis verbonden beroepen toegestaan, gelijk aan de algemene regeling bij woningen in het buitengebied. Ook kan bed & breakfast worden aangeboden en andere - met name op recreatie en toerisme gerichte - nevenfuncties. Verder zijn de gronden bestemd voor openbare nutsvoorzieningen en bij de bestemming horende voorzieningen zoals groen, paden, verhardingen, parkeerplaatsen en water. Middels een zogenaamde 'voorwaardelijke verplichting' is het toegestane gebruik in de specifieke gebruiksregels gekoppeld aan de uitvoering en instandhouding van landschappelijke maatregelen op het landgoed.

Bebouwingsmogelijkheden

Het oprichten van gebouwen is alleen mogelijk binnen een bouwvlak. Het plan kent twee bouwvlakken, waarbij één bouwvlak is voorzien van de aanduiding 'bijgebouwen', waarmee geregeld is dat daar uitsluitend bijgebouwen zijn toegestaan. De bouwvlakken zijn afgestemd op de contour van de aanwezige gebouwen; deze oppervlakten zijn toegestaan, zonder verdere uitbreidingsmogelijkheden. Binnen het bouwvlak zijn op de verbeelding de toegestane goot- en bouwhoogte opgenomen. Naast gebouwen kunnen - ook buiten de bouwvlakken - andere bouwwerken worden opgericht, met een maximale gezamenlijke oppervlakte van 10 m2.

6.3.2 Waarde - Archeologie

Om archeologisch waardevolle gebieden veilig te stellen, gelden op deze gronden beperkingen ten aanzien van het bouwen voor de met deze bestemming samenvallende bestemmingen. Bouwen waarbij ingrepen vanaf een bepaalde omvang plaatsvinden, is uitsluitend toegestaan indien uit onderzoek blijkt dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn of dat de waarden voldoende worden veiliggesteld. Daarnaast geldt er een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van bepaalde werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden.

6.3.3 Waarde - Ecologie

Deze dubbelbestemming is opgenomen voor gronden die zijn aangewezen als Gelders Natuurnetwerk (GNN) en Groene Ontwikkelingszone (GO), met oog op doelstellingen op het gebied van natuur en landschap. Voorheen vielen deze zones onder de Ecologische Hoofdstructuur, welke dubbelbestemming (nog) geldt op de omliggende gronden. Om te voorkomen dat ontwikkelingen de realisatie van de natuurdoelstellingen in het gebied in de weg staan, dient bij alle ontwikkelingen getoetst te worden aan de aanwezige waarden. In de bestemmingsomschrijving zijn de kernkwaliteiten weergegeven die in de Omgevingsvisie Gelderland genoemd worden voor de Groene Ontwikkelingszone.

6.3.4 Waarde - Landgoed

Als onderdeel van een landgoed, is de dubbelbestemming Waarde - Landgoed gehandhaafd die voor het perceel gold. Deze dubbelbestemming is opgenomen voor het behoud en samenhangend beheer van landgoederen en het behoud van de cultuurhistorische waarden van de landgoederen.

6.4 Flexibiliteit in het bestemmingsplan

6.4.1 Flexibiliteit in het bestemmingsplan

Flexibiliteit in een bestemmingsplan is handig om ervoor te zorgen dat een bestemmingsplan voldoende beleidsruimte biedt om ontwikkelingen in de toekomst mogelijk te maken. Deze ontwikkelingen zullen ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan vaak niet bekend zijn. Een bestemmingsplan zonder flexibiliteit kan te star zijn. Indien gebruik wordt gemaakt van de flexibiliteitbevoegdheden (art. 3.6, Wro), dienen in het bestemmingsplan zelf de grenzen te worden aangegeven door het stellen van nadere eisen, het verlenen van afwijkingen, het wijzigen van het plan of het uitwerken van een plan.

6.4.2 Afwijking

Deze bevoegdheid biedt de mogelijkheid af te wijken van een in het plan opgenomen regeling. Het is mogelijk van geval tot geval ruimtelijk relevante voorwaarden te stellen en belangen nader af te wegen. Een afwijking mag alleen op relatief ondergeschikte onderdelen betrekking hebben en mag niet tot een bestemmingswijziging leiden.

In dit bestemmingsplan zijn de volgende afwijkingsmogelijkheden opgenomen:

  • bestemming 'Wonen': ten behoeve van de vestiging van aan-huis-verbonden bedrijven die niet in de standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten staan;
  • bestemming 'Wonen': ten behoeve van de vestiging van aan-huis-verbonden bedrijven uit categorie 2, mits deze naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden kunnen worden gelijkgesteld met de bedrijven behorende tot en met categorie 1;
  • een algemene afwijkingsmogelijkheid voor de aangegeven of in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages. Deze afwijking geldt alleen voor maten, afmetingen en percentages die binnen het bouwvlak passen en maken geen overschrijding van bouwvlakken mogelijk;
  • een algemene afwijkingsmogelijkheid voor het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwen, wachthuizen ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwen ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwen en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwen kunnen worden gebouwd, mits de inhoud per gebouw niet meer dan 75 m³ bedraagt;
  • een algemene afwijkingsmogelijkheid voor het gebruik van bijgebouwen voor bewoning uit het oogpunt van mantelzorg, gekoppeld aan nader gestelde voorwaarden.

De algemene afwijkingsmogelijkheden mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het straat- en/of bebouwingsbeeld;
- de sociale veiligheid;
- de verkeersveiligheid.

Hoofdstuk 7 Overleg en inspraak

7.1 Uitkomsten overleg

Het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan pleegt daarbij overleg met de besturen van de betrokken gemeenten en waterschappen en met de diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het geding zijn.

Gezien aard en omvang van het plan is geen sprake van directe rijksbelangen. Om die reden heeft geen vooroverleg plaatsgevonden met de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) van het Rijk. Over het plan heeft informeel vooroverleg plaatsgevonden met de provincie Gelderland. Op grond van de digitale watertoets heeft waterschap Vallei en Veluwe een positief wateradvies gegeven.

Het waterschap en de provincie Gelderland zijn in kennis gesteld van de start van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan.

7.2 Inspraak

Op 4 september 2006 heeft de gemeenteraad besloten dat het college van burgemeester en wethouders in het kader van de voorbereiding op ruimtelijke procedures waarmee zij belast is, slechts inspraak verleent voorafgaand aan de zienswijzenfase als sprake is van een plan dat een ingrijpende verandering kan hebben op de ruimtelijke structuur van de gemeente Voorst. Gezien de aard en omvang van onderliggend plan is inspraak in dit geval achterwege gelaten.

7.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 28 mei 2015 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad zienswijzen over het ontwerp naar voren te brengen. Van deze mogelijkheid is geen gebruik gemaakt.