direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Wijzigingsplan Appenseweg 7, Voorst
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0285.20187-VS00

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De heer Velema heeft bij de gemeente een verzoek ingediend voor uitbreiding van het agrarische bouwperceel aan de Appenseweg 7 in Voorst om de bouw van een drietal landgoedkassen mogelijk te maken. Het perceel is onlangs verworven voor vestiging van het bedrijf Osmia; 'Proeftuin Historische en Regionale Cultuurgewassen'. Het bedrijf gaat zich richten op het telen van groente-, graan- en eventueel fruitrassen die regionale en seizoensgebonden kwaliteit hebben en niet (meer) algemeen beschikbaar zijn. Het verzamelen en beproeven van (oude) groenterassen behoort tot de taken, evenals de instandhouding en zaadteelt van groenterassen. De kassen zijn daarbij nodig voor opkweek van plantgoed en zaadteelt. Het perceel heeft in het geldende bestemmingsplan Buitengebied de bestemming Agrarisch. De kassen passen echter niet binnen het bouwperceel dat ter plaatse is opgenomen.

1.2 Doel van het wijzigingsplan

Doel van dit bestemmingsplan is het planologisch mogelijk maken van een uitbreiding van het agrarische bouwperceel aan de Appenseweg 7 in Voorst om de bouw van drie landgoedkassen mogelijk te maken.

1.3 Ligging plangebied

De situering van het plangebied is opgenomen in Afbeelding 1. Het perceel ligt ten noorden van de kern Voorst en ten zuiden van Gietelo, aan de westzijde van de Rijksstraatweg. De gronden grenzen aan Landgoed Beekzicht. Een luchtfoto van het perceel is weergegeven in Afbeelding 2. De gronden zijn kadastraal bekend als gemeente Voorst, sectie K, nummers 448 en 451.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20187-VS00_0001.png"

Afbeelding 1: Situering plangebied in omgeving

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20187-VS00_0002.png"

Afbeelding 2: luchtfoto perceel

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de bestaande en toekomstige situatie van het perceel en een ruimtelijke afweging van de ontwikkeling. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de ruimtelijke beleidskaders van diverse overheden en hoofdstuk 4 gaat in op de haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de gekozen planvorm en de juridische regeling. Ten slotte komen is het zesde hoofdstuk de resultaten van de procedure aan de orde.

Hoofdstuk 2 Bestaande en toekomstige situatie

2.1 Bestaande situatie

Op het perceel Appenseweg 7 was tot voor kort een veehouderij annex veehandel en slachterij gevestigd. Op het perceel is een (bedrijfs)woning aanwezig met diverse bedrijfsgebouwen. Daarbuiten bestaan de gronden uit grasland. In de nabijheid van het perceel zijn enkele burgerwoningen aanwezig. Verder wordt de omgeving van het plangebied gekenmerkt door agrarische gronden en een natuurfunctie (bos en water), aan de oostzijde van de locatie.

2.2 Toekomstige situatie

De bestaande bebouwing op het perceel wordt gebruikt ten behoeve van het nieuw te vestigen bedrijf. De tuinder/bedrijfsleider zal de bedrijfswoning gaan bewonen. De bestaande gebouwen op het perceel worden gebruikt (al dan niet na verbouwing) voor kantoor, kiemlab, zaadschoning en opslag, vargaderruimte en een kleine landwinkel in de voormalige slachterij. In de veldschuur is ruimte voor beperkte mechanisatie. Ten zuiden van de bestaande bedrijfslocatie bestaat de wens tot het realiseren van (maximaal) drie landgoedkassen voor opkweek van plantgoed en zaadteelt. Ten westen en ten noorden van de (bouw)locatie beschikt het bedrijf over circa 4 hectare landbouwgrond waar teelt van gewassen zal plaatsvinden, zowel groenten als granen. De enkeerdgronden zijn hiervoor een ideaal bodemtype. Op Afbeelding 3 is de situering van de kassen in relatie tot het houdige bouwperceel weergegeven. In Bijlage 1 zijn referentiebeelden voor de te bouwen kassen weergegeven. De kassen krijgen een goothoogte van maximaal 2,40 m en een nokhoogte van maximaal 4,50 m en hebben een oppervlakte van circa 250 m2. Het bouwperceel word met circa 1400 m2 uitgebreid tot in totaal circa 3400 m2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20187-VS00_0003.png"

Afbeelding 3 - Situering kassen ten opzichte van bouwperceel

2.3 Ruimtelijke afweging

Het plangebied ligt tegen de rand van landgoed Beekzicht in een uit landschappelijk oogpunt kwetsbaar gebied. Het kleinschalige bedrijf past goed in deze omgeving. Op basis van het geldende bestemmingsplan kunnen al teeltondersteunende kassen worden opgericht, alleen biedt het huidige bouwvlak de benodigde ruimte niet. De kassen zullen qua vormgeving een passend karakter krijgen in relatie tot het genoemde landgoed. Het type kas komt ook voor op enkele landgoederen in de gemeente Voorst. De kassen worden niet verlicht en hebben ook in dat opzicht geen onevenredige invloed op de omgeving. Gelet hierop bestaan tegen uitbreiding van het bouwvlak op voorhand geen ruimtelijke bezwaren.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt beknopt het belangrijkste ruimtelijke beleidskader beschreven op de verschillende overheidsniveaus (rijk, provincie, regionaal en gemeente).

3.2 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. De SVIR biedt het nieuwe kader dat de (nieuwe) ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 benoemt en de focus bepaalt voor mobiliteitsinvesteringen. De structuurvisie speelt in op een aantal ontwikkelingen en uitdagingen; krimp, groeiende mobiliteitsbehoefte, versterken internationale concurrentiepositie, koesteren en versterken ruimtelijke structuur, klimaatverandering, duurzame energie en het stelsel van regels en procedures. Eén van de kernmiddelen die wordt ingezet om goed op deze ontwikkelingen en uitdagingen in te spelen is decentralisatie. Beslissingen over ruimtelijke ontwikkelingen wil het kabinet dichter bij burgers en bedrijven brengen en provincies en gemeenten krijgen de ruimte om maatwerk te leveren voor regionale opgaven. Het Rijk richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van belangen als geheel. Hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer, energie en natuur, ondergrond en ruimte voor militaire activiteiten, waterveiligheid en milieukwaliteit en de bescherming van ons werelderfgoed zijn daarbij onderwerpen. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaat boeken.

Onderliggend wijzigingsplan raakt geen nationale belangen. Het Rijk heeft dan ook geen verdere bemoeienis met de planvorming.

3.3 Provinciaal beleid

Streekplan Gelderland 2005

De provincie heeft haar ruimtelijk beleid vastgelegd in het Streekplan Gelderland 2005. Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) per 1 juli 2008 heeft het streekplan Gelderland 2005 de status van structuurvisie gekregen. Dat betekent dat de inhoud van het streekplan voor de provincie de basis blijft voor haar eigen optreden in de ruimtelijke ordening. In de lijn met de Wro krijgen gemeenten een grotere eigen verantwoordelijkheid in het afhandelen van lokale zaken.

Het plangebied ligt in het groenblauwe raamwerk (Ecologische Hoofdstructuur (EHS)). Hier gelden beperkingen voor ruimtelijke ingrepen. Regulier agrarisch en extensief recreatief gebruik kan worden voortgezet, waarbij tevens vergroting van aanwezige agrarische bouwpercelen aan de orde kan zijn.

Ruimtelijke Verordening Gelderland

Op grond van artikel 4.1 Wro kunnen, indien provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen en omtrent de daarbij behorende toelichting. Op 15 december 2010 hebben provinciale staten van Gelderland de Ruimtelijke Verordening Gelderland vastgesteld, op 27 juni 2012 gevolgd door een eerste herziening. In de toelichting hebben provinciale staten aangegeven wat de strekking van de verordening is. "In deze verordening zijn regelingen opgenomen waarvan Provinciale Staten van mening zijn dat de provincie verantwoordelijk is voor de doorwerking daarvan. De verordening vormt een beleidsneutrale vertaling van reeds vastgesteld ruimtelijk beleid. Dit betekent dat deze verordening geen beleidswijzigingen bevat. Onder de Wro heeft de provincie geen bemoeienis meer met lokale belangen. Gemeenten worden nu vrij gelaten de lokale aspecten naar eigen inzicht te regelen. Daarnaast zijn regelingen opgenomen die naar de mening van het Rijk door de provincies nader moeten, dan wel kunnen worden uitgewerkt in een provinciale verordening. Dit vloeit voort uit de concept-AMvB Ruimte."

De Verordening geeft ten aanzien van verstedelijking aan dat nieuwe bebouwing ten behoeve van wonen en werken mogelijk kan worden gemaakt indien deze nieuwe bebouwing functioneel verbonden is aan het buitengebied. Ten aanzien van ontwikkelingen in de EHS is bepaald dat geen nieuwe ontwikkelingen worden toegestaan indien hierdoor de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied significant worden aangetast. Deze worden met de ontwikkeling niet aangetast (zie verder onder paragraaf 4.3).

Reconstructieplan Veluwe

In het reconstructieplan voor de Veluwe is een zonering opgenomen die gevolgen heeft voor de wijze waarop verschillende functies op het platteland naast elkaar kunnen functioneren. Het plangebied ligt in het extensiveringsgebied landbouw. Voor overige landbouwbedrijven (niet zijnde intensieve veehouderijbedrijven) bestaan hier bij ontwikkelingen op voorhand geen bouwblokbeperkingen, anders dan op enig moment in het vigerend streekplan en bestemmingsplan is bepaald.

3.4 Regionaal beleid

Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030

De gemeenten in de regio Stedendriehoek, met daarin de steden Apeldoorn, Deventer en Zutphen, hebben gezamenlijk een regionale structuurvisie opgesteld. Deze visie vormt de integrale afstemming tussen de ruimtelijke opgaven binnen de regio. Op de beleidskaart van de Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030 ligt de locatie in een gebied dat is aangewezen voor natte natuur en waterbeheer (voorkomen verdroging). In de visie is geen specifiek beleid opgenomen ten aanzien van het uitbreiden van agrarische bedrijfslocaties. Wel wordt de betekenis van deze bedrijven voor de regionale economie en werkgelegenheid als belangrijk gezien, evenals de rol voor het landschap. Behoud, verbreding en versterking van agrarische bedrijfsvoering wordt gestimuleerd.

3.5 Gemeentelijk beleid

Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst

In de Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst (vastgesteld op 31 januari 2005) is de toekomstvisie geformuleerd voor toekomstig gemeentelijk ruimtelijk beleid. Dit kader geeft de ambities weer ten aanzien van de gewenste ruimtelijke ontwikkeling en is daarmee een handvat voor onder meer nieuwe bestemmingsplannen.

Het plangebied ligt in het Groene Carré. Het versterken van de waarde van het landschap staat centraal, met daarbij een aaneenschakeling van buitenplaatsen en landgoederen. De afwisseling tussen besloten, half-besloten en open ruimten is karakteristiek en biedt ruimte aan een divers scala aan functies, mits passend in het landschap. Voor landbouw is ook in de toekomst ruimte voor grondgebonden landbouw, al dan niet gekoppeld aan een landgoed. Binnen dit gebied is echter meer dan elders sprake van een ruimtelijke druk, die zich uit in het naast elkaar bestaan van verschillende functies, zoals onder meer recreatie, wonen en werken. Dit kan gevolgen hebben voor de ontwikkelingsmogelijkheden van landbouwbedrijven. Aan de andere kant schept dit ook potenties in de vorm van agrarische nevenactiviteiten, zoals verkoop van landbouwproducten of het starten van recreatieve of landschapbeherende functies. Gezien de aard en omvang van de plannen past dit binnen de kaders van de visie.

Bestemmingsplan Buitengebied

In het bestemmingsplan Buitengebied is geregeld dat agrarische bedrijven tot maximaal 1000 m2 aan teeltondersteunende kassen mogen oprichten, waar in dit geval sprake van is. Deze mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gerealiseerd. Burgemeester en wethouders kunnen het plan onder voorwaarden wijzigen voor het vergroten van agrarische bouwvlakken. Het bestaande bouwvlak mag met maximaal 100% worden vergroot, waarbij de uitbreiding noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering, milieuhygiënisch inpasbaar is en de bestaande landschappelijke, natuurlijke en/of cultuurhistorische waarden niet onevenredig worden aangetast. Het plan voldoet aan deze uitgangspunten.

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden en onderzoek

4.1 Inleiding

Bij ruimtelijke ingrepen dient onderbouwd te worden of het voornemen 'redelijkerwijs uitvoerbaar' is. In dit hoofdstuk wordt per aspect (milieu, flora en fauna, archeologie, watertoets en economie) aangegeven in hoeverre het plan uitvoerbaar is.

4.2 Milieu-aspecten

4.2.1 Bodem

Als gevolg van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan onderzoek te worden verricht naar de geschiktheid van de gronden voor het beoogde doel. In het geval van een verontreiniging moet de mate van de omvang ervan worden vastgesteld, zodat beoordeeld kan worden of -en zo ja welke- kosten gemoeid zijn met het verwijderen of verminderen van die verontreiniging, zodat voldaan wordt aan de eisen van de milieuwetgeving.

De bestemming is op dit moment agrarisch, wat na wijziging van het bestemmingsplan ook het geval is. De kassen die worden opgericht zullen worden gebruikt voor de teelt van planten, zowel voor verse groenten als voor opkweek van plantgoed en voor de zaadteelt. Tijdens het groeiseizoen zal hooguit enkele uren per dag in de kassen gewerkt worden. In het winterhalfjaar zijn de werkzaamheden zeer gering, aangezien de kassen niet voor de teelt verwarmd worden (geen stookteelt). Van een structurele bezetting (meer dan 2 uur per dag) van de gebouwen door personen is geen sprake. Op basis van het huidige gebruik bestaat geen directe aanleiding een bodemonderzoek uit te voeren. Nader onderzoek is dan ook achterwege gelaten.

4.2.2 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Hieronder wordt verstaan het aanbrengen van voldoende ruimte tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen de milieubelastende en milieugevoelige functies.

Aan de oostzijde van het bedrijf grenst het huidige bouwperceel aan een bouwperceel voor twee burgerwoningen. Ook aan de noordzijde van het perceel aan de overkant van de weg is een bouwperceel voor een burgerwoning aanwezig. Deze gevoelige bestemmingen liggen binnen de invloedssfeer van de activiteiten die plaats kunnen vinden binnen het agrarische bouwperceel. Voor de bedrijfsactiviteiten geldt het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Barim, ook wel Activiteitenbesluit). Op grond van het Barim mogen afstanden tot geurgevoelige objecten in bestaande situaties niet verkleind worden. Hinder dient te worden voorkomen of zoveel mogelijk beperkt te worden. De voorgenomen bedrijfsvoering leidt tot minder hinder dan het bedrijf dat tot voor kort op het perceel gevestigd was, waarbij dieren werden gehouden (en geslacht). Uitbreiding van het agrarische bouwperceel voor de kassen vindt plaats in zuidelijke richting, in afwaartse richting van de woningen. Mede gezien de aard van de activiteiten bestaan vanuit oogpunt van milieuzonering op voorhand dan ook geen belemmeringen tegen de uitbreiding.

4.2.3 Geluid

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden moet worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone ter zake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.

De uitbreiding van het agrarische bouwperceel voorziet niet in de bouw van geluidsgevoelige objecten. Verder onderzoek naar geluidbelasting als gevolg van weg- en railverkeer is om deze reden achterwege gebleven.

4.2.4 Luchtkwaliteit

De eisen voor de kwaliteit van de buitenlucht zijn sinds november 2007 vastgelegd in de Wet milieubeheer, in titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen (ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'). In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat de Wet luchtkwaliteit bestaat uit in Europees verband vastgestelde normen voor maximumconcentraties voor een aantal luchtvervuilende stoffen. In Nederland kunnen met name fijnstof (PM10) en stikstofoxiden (NO2) problemen opleveren met betrekking tot overschrijding van de grenswaarden. Fijnstof wordt grotendeels veroorzaakt door grote industriële bronnen en het wegverkeer, NO2 wordt voornamelijk veroorzaakt door wegverkeer. Indien het uitoefenen van bevoegdheden zoals het vaststellen van bestemmingsplannen of het afwijken van het bestemmingsplan op grond van artikel 2.12 lid 1 sub a onder 1 van de Wabo gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen bestuursorganen die bevoegdheden uitoefenen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:

  • het bestemmingsplan c.q. de afwijking niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden;
  • de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan c.q. de afwijking per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft;
  • het bestemmingsplan c.q. de afwijking niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen.

Sinds 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht. Volgens het NSL draagt een project 'niet in betekenende mate' (Nibm) bij zo lang de concentratie fijnstof of stikstofdioxide niet meer dan 3% bedraagt. Volgens de regeling Nibm wordt die grens pas overschreden bij bijvoorbeeld woningbouwprojecten van meer dan 1500 woningen of kantoorlocaties met meer dan 100.000 m2 bruto vloeroppervlak. Voor ontwikkelingen die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeft niet te worden getoetst aan de grenswaarden.

Voorliggend plan heeft niet één van bovenstaande ontwikkelingen tot gevolg en draagt in niet betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Om die reden hoeft niet verder op het aspect luchtkwaliteit te worden ingegaan.

4.2.5 Externe veiligheid

Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire (chemische fabriek, lpg-tankstation) en de mobiele (vervoer gevaarlijke stoffen) bronnen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen groepsrisico (GR) en plaatsgebonden risico (PR). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten.

In de omgeving van het perceel zijn geen risicobronnen aanwezig die invloed hebben op het plan. Het aspect externe veiligheid levert geen belemmeringen op.

4.3 Flora en fauna

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient rekening te worden gehouden met natuurwetgeving. Deze wetgeving richt zich op twee hoofdthema's. Het gaat hierbij om de bescherming van plant- en diersoorten (soortbescherming), die wordt geregeld in de Flora- en faunawet en bescherming van natuurgebieden (gebiedbescherming) in de Natuurbeschermingswet 1998 en de Ecologische hoofdstructuur (EHS).

Ten behoeve van de ontwikkeling is door Econsultancy een quickscan flora en fauna uitgevoerd (project VOO.VEL.ECO1, d.d. 22 augustus 2013, opgenomen als Bijlage 2). Op de onderzoekslocatie zijn geen vaste rust- en verblijfplaatsen van beschermde soorten aangetroffen of te verwachten. Mogelijk vormt de bomensingel ten zuiden van de onderzoekslocatie een verbindende functie voor vleermuizen en mogelijk incidenteel voor de das. Deze functie blijft gehandhaafd. Omdat de kas en de kwekerij niet worden verlicht, zal er geen uitstraling van licht zijn op de omgeving, dat negatief effect kan hebben op de soorten.
De planlocatie ligt in de EHS. Om die reden dient getoetst te worden of de ontwikkeling leidt tot aantasting van de kernkwaliteiten en omgevingscondities van de EHS. In de quickscan is een analyse gemaakt van de te verwachten invloed van de ontwikkeling op de relevante waarden. Geconcludeerd wordt dat de kernkwaliteiten en omgevingscondities van de EHS niet worden aangetast. Tegen het plan bestaan om die reden geen belemmeringen.

De ingreep kan alleen verstorend zijn voor eventuele broedvogels in te verwijderen coniferen/sparren ten behoeve van de ontwikkeling. Door het verwijderen hiervan buiten het broedseizoen uit te voeren vormt dit geen belemmering voor de planvorming.

4.4 Archeologie

De bescherming van de aanwezige en de te verwachten archeologische waarden door bodemverstorende activiteiten is in de Monumentenwet 1988 geregeld. Hierbij gaat de wet uit van het zo vroeg mogelijk betrekken van de archeologische waarden in het ruimtelijke ordeningsproces. Specifiek voor het bestemmingsplan is hierop artikel 38a van de Monumentenwet van toepassing: “De gemeenteraad houdt bij de vaststelling van een bestemmingsplan of een beheersverordening als bedoeld in artikel 3.1, onderscheidenlijk artikel 3.38, van de Wet ruimtelijke ordening en bij de bestemming van de in het plan begrepen grond, rekening met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten”.

De gemeente Voorst heeft in 2009 een archeologische beleidskaart vastgesteld. Daarmee zijn de te verwachten archeologische waarden gedetailleerd in beeld gebracht. De beleidskaart is doorvertaald in dubbelbestemmingen voor bescherming van archeologische waarden in het geldende bestemmingsplan Buitengebied. De locatie ligt in een gebied met een lage of een onbekende archeologische verwachtingswaarde. Hier geldt geen noodzaak tot streven naar behoud in huidige staat. Bij ingrepen met een grotere oppervlakte dan 2500 m2 én die dieper reiken dan 30 centimeter onder maaiveld, dient een inventariserend archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Onderliggend plan maakt het mogelijk een drietal kassen op te richten met een gezamenlijke oppervlakte van circa 750 m2. Om die reden is het niet noodzakelijk archeologisch onderzoek te laten uitvoeren voor de ontwikkeling.

4.5 Watertoets

Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets (www.dewatertoets.nl) kan beoordeeld worden welke waterthema's in het plan relevant zijn.

In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven. Voor het plan geldt het wateradvies voor ruimtelijke plannen met een klein waterbelang (korte procedure). Bij uitvoering van de plannen dient rekening te worden met een aantal algemene aandachtspunten. Deze zijn weergegeven in het wateradvies dat als Bijlage 3 bij de toelichting is opgenomen.

4.6 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In dit geval is van een dergelijk plan geen sprake. Kosten voor uitvoering van de bouwplannen en eventuele planschade zijn voor rekening van initiatiefnemer.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

Dit wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het wijzigingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast.

Aan het plangebied is de bestemming 'Agrarisch' toegekend met een bouwvlak. Bij de keuze van de bestemmingen is aansluiting gezocht bij wijzigingsbevoegdheid, zoals opgenomen in artikel 3.7.1 van het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied' van de gemeente Voorst. Voor een heldere verbeelding is het plangebied waarop de wijziging van toepassing is, ruimer genomen dan enkel de begrenzing van het bouwvlak. Voor de gronden buiten het bouwvlak blijft de huidige agrarische bestemming gelden.

Conform het geldende plan zijn de dubbelbestemmingen 'Waarde - Ecologie - EHS' en 'Waarde - Archeologie - 6' opgenomen, ter behoud en versterking van ecologische waarden respectievelijk de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden in een archeologische verwachtingszone met een lage of een onbekende archeologische verwachting. Voor deze dubbelbestemmingen is aansluiting gezocht bij de relevante artikelen van het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied'. De regels uit dit bestemmingsplan zijn van toepassing.

Hoofdstuk 6 Overleg en inspraak

Het ontwerpwijzigingsplan heeft met ingang van 7 november 2013 gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegen. Tijdens de inzagetermijn zijn belanghebbenden in de gelegenheid gesteld een zienswijze over het plan naar voren te brengen. Hiervan is geen gebruik gemaakt.