Plan: | Teugseweg 12 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0285.20176-VS00 |
De familie Schipper is eigenaar van het perceel Teugseweg 12 in Teuge. Op dit perceel is 1.100 m2 aan landschapsontsierende voormalige veeschuren aanwezig. De gebouwen zijn momenteel in gebruik als opslagruimte en stallingsplaats voor materieel ten behoeve van de agrarische activiteiten.
Het bedrijf, met in totaal 13 hectare cultuurgronden in eigendom, is gelegen in het Weteringse Broek. De gronden zijn gelegen tegen de Groote Wetering, die deel uitmaakt van de Ecologische Hoofdstructuur. In het Gebiedsplan Natuur en Landschap 2008 maakten de gronden gedeeltelijk onderdeel uit van het 'zoekgebied voor aanleg van nieuwe natuur'. Een deel van de gronden is in het Natuurbeheerplan 2010 reeds begrensd om aanleg hiervan mogelijk te maken en onder voorwaarden in aanmerking te komen voor een inrichtingssubsidie. Dit laatste speelt een belangrijke rol in de veranderingsplannen.
Zowel de gemeente Voorst als het Waterschap Veluwe heeft belangen bij de ontwikkelingen die in voorliggend bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, namelijk de uitbreiding van recreatieve voorzieningen en verbindingen, respectievelijk het creëren van waterberging en ecologische doorgangen.
De eigenaar wil de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen (exclusief woning en veestalling) slopen. Deze gebouwen zijn in figuur 1 in blauw weergegeven. Verder wil de initiatiefnemer in het kader van functieverandering twee nieuwe bouwlocaties voor (burger)woningen realiseren. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de geboden compensatiemogelijkheden als bedoeld in het regionale beleidskader "Waar de stallen verdwijnen: Oude erven, nieuwe functies", ter compensatie van onder andere sloopkosten, kosten voor landschappelijke en ecologische inrichting van het plangebied en kosten voor bestemmingsplanwijziging.
figuur 1: bebouwing op bestaande erf Teugseweg 12
Het plangebied is in het op 28 januari 2013 vastgestelde bestemmingsplan 'Buitengebied' deels bestemd tot 'Agrarisch' en deels tot 'Natuur' en heeft bovendien de dubbelbestemming 'Waarde - Landschap'. Binnen deze bestemmingen zijn de beoogde ontwikkelingen in het plangebied niet mogelijk. Om het initiatief te realiseren is een nieuw bestemmingsplan vereist. De gemeente Voorst heeft besloten in principe medewerking te verlenen aan het initiatief. In onderhavig bestemmingsplan is de juridisch-planologische regeling opgenomen die realisering van het initiatief mogelijk maakt.
Het plangebied is gelegen ten westen van het dorp Teuge, globaal gezien ten noordoosten van de kruising Rijksstraatweg-Teugseweg. In onderstaande figuur 2 is het plangebied gemarkeerd met een rode contour.
figuur 2: ligging plangebied
Doel van voorliggend bestemmingsplan is het planologisch mogelijk maken van de bouw van een tweetal nieuwe woningen ter compensatie van de sloop van landschapsontsierende (voormalige) agrarische bedrijfsbebouwing, het bestemmen van het voormalige agrarische erf tot een woonbestemming en natuurontwikkeling in een groot deel van het plangebied.
Het plangebied is globaal gezien gelegen in de hoek van de Teugseweg met de Rijksstraatweg. De gronden zijn hoofdzakelijk in agrarisch gebruik. Het plangebied wordt aan de oostzijde begrensd door de Groote Wetering en aan de westzijde begrensd door de (bebouwing van) het zuidelijke deel van de Teugseweg. Aan de noord- en zuidzijde wordt het plangebied begrensd door agrarische cultuurgronden.
Het plangebied is op regionale schaal gezien gelegen ten oosten van Apeldoorn. Geomorfologisch gezien is het gebied tussen Apeldoorn en Teuge gelegen in een vlakte van sneeuwsmeltwaterafzetting bedekt met dekzand. Het plangebied ligt in het overgangsgebied van de Veluwse stuwwal naar de IJssel en maakt onderdeel uit van een laagte die van zuid naar noord loopt. In deze laagte is de Groote Wetering gegraven. In de Middeleeuwen lag het plangebied in een moerasgebied met meerdere meertjes en plassen. Een dergelijke plas werd "vlesse" genoemd. In deze "vlessen" verbleven veel ganzen.
Op de historische kadastrale kaart van 1905 (zie figuur 3) is te zien dat het landschap duidelijke kenmerken heeft van een broeklandschap. Kenmerkend voor dit landschapstype zijn de rechte verkavelingen, blokvormige percelen en rechte wegen. Het gebruik van de grond in broekgebieden is ten behoeve van de landbouw. De lager gelegen delen zijn in gebruik als hooilanden, de hoger gelegen delen als akkers ten behoeve van akkerbouw.
De ruimtelijke structuur van het gebied wordt bepaald door de Teugseweg in noordwestelijke richting en de Groote Wetering van noord naar zuid (parallel aan het plangebied). De boerderij van de initiatiefnemer ligt aan de rand van het plangebied op een dekzandkop. De oorspronkelijke naam van de boerderij is "De kleine Vles".
figuur 3: kaart omstreeks 1900 (bron: Historische Atlas Gelderland)
Aan de oost-, west- en zuidzijde grenst de bestaande boerderij aan open weilanden. Aan de oostzijde is de bebouwing langs de Teugseweg te zien. In noordoostelijke richting is het vliegveld Teuge gelegen en, op grotere afstand in oostelijke richting, de bebouwing van het dorp Teuge. (deze zijn niet zichtbaar op onderstaande topografische kaart). Aan de noordzijde van het plangebied is de boerderij "De Ganze Vles" gelegen. De bebouwingsrichting, nagenoeg parallel aan de Groote Wetering, is ontstaan door de ligging van de dekzandkoppen. Door de hogere ligging waren dit de beste plaatsen om te bouwen.
figuur 4: topografische kaart plangebied en omgeving
De boerderij op het perceel Teugseweg 12 is in de afgelopen decennia een aantal keren verbouwd. Door aanbouw van een bakhuis en uitbreiding van de woonkeuken is de duidelijke karakteristiek vervaagd. De voordeur van de oorspronkelijke boerderij is in de zijgevel gelegen. De solitaire beukenboom, en de notenboom bij de keuken, duiden nog op een toegang. De praktijk is dat bezoekers de boerderij aan de achterzijde naderen. Langs de toegangsweg staan berkenbomen, rode beuken en een enkele eikenboom. In de voortuin staan enkele uitheemse plantensoorten en struiken, zoals buxus en laurier. De voortuin is omgeven door een beukenhaag.
figuur 5: bestaande terreininrichting
Op het zijerf rondom de voormalige schapenstal in noordwestelijke richting, bevindt zich een plantenkas. Ook staat hier een aantal bomen zoals els, berk en eik. In zuidelijke richting, vanaf de boerderij, is een elzensingel aangeplant rondom de hertenweide. Deze is mede bedoeld om de bedrijfsbebouwing aan het zicht vanaf de Teugseweg te onttrekken. Tussen de hooiberg, in het meest zuidelijke deel van het erf, en de machineberging, is een oude boomgaard gelegen.
Op het erf aan de achterzijde van de boerderij staat een ligboxenstal. Vanaf hier is er in noordoostelijke richting een vrij uitzicht over weilanden richting het vliegveld en de bebouwingsranden van het dorp Teuge.
De boerderij is met de voorgevel gericht op het westen. De achterzijde is gericht op op het erf in oostelijke richting. Het erf is in de loop der tijd uitgebreid in zuidoostelijke richting, op de hoger gelegen gronden. Het erf is hierdoor verbreed, en naast de boerderij komen te liggen. Een duidelijke scheiding tussen wonen en werken is er daardoor niet. Het erf met de bestaande bebouwingssituering geeft een rommelige indruk.
Onderstaande foto's geven een impressie van de huidige bebouwing op het bestaande erf.
figuur 6: foto-impressie bestaande bebouwing
In dit hoofdstuk wordt beknopt het belangrijkste ruimtelijke beleidskader beschreven, geformuleerd op de verschillende overheidsniveaus. Beleidsthema's zoals water, archeologie en milieu, worden hier niet beschreven. Deze komen aan bod in hoofdstuk 5.
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. De SVIR biedt het nieuwe kader dat de (nieuwe) ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 benoemt en de focus bepaalt voor mobiliteitsinvesteringen. De structuurvisie speelt in op een aantal ontwikkelingen en uitdagingen; krimp, groeiende mobiliteitsbehoefte, versterken internationale concurrentiepositie, koesteren en versterken ruimtelijke structuur, klimaatverandering, duurzame energie en het stelsel van regels en procedures. Een van de kernmiddelen die wordt ingezet om goed op deze ontwikkelingen en uitdagingen in te spelen is decentralisatie. Beslissingen over ruimtelijke ontwikkelingen wil het kabinet dichter bij burgers en bedrijven brengen en provincies en gemeenten krijgen de ruimte om maatwerk te leveren voor regionale opgaven. Het Rijk richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van belangen als geheel. Hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer, energie en natuur, ondergrond en ruimte voor militaire activiteiten, waterveiligheid en milieukwaliteit en de bescherming van ons werelderfgoed zijn onderwerpen waar het Rijk zich op richt. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaat boeken. Dit bestemmingsplan is een plan van regionaal belang. Het rijksbeleid is dan ook niet van toepassing.
De provincie heeft haar ruimtelijk beleid vastgelegd in het Streekplan Gelderland 2005. Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) per 1 juli 2008 heeft het Streekplan Gelderland 2005 de status van structuurvisie gekregen. Dat betekent dat de inhoud van het streekplan voor de provincie de basis blijft voor haar eigen optreden in de ruimtelijke ordening.
Het streekplan verdeelt Gelderland ruwweg in drie soorten gebieden. Voor elk van deze gebieden is het beleid verschillend:
Ook de landbouwontwikkelingsgebieden (LOG's) worden tot het rode raamwerk gerekend vanwege het provinciale belang daarvan.
Op de beleidskaart ruimtelijke ontwikkeling van het Streekplan 2005 geeft de provincie aan waar ruimtelijke ontwikkelingen gewenst zijn.
figuur 7: beleidskaart ruimtelijke ontwikkeling
Zoals op de beleidskaart is te zien, is aan de oostkant van Apeldoorn (Weteringse Broek) een gebied aangegeven met 'groen in en om de stad'. Deze gebieden worden ook wel stedelijke uitloopgebieden genoemd. De bedoeling is dat bij stedelijke ontwikkelingen gelijktijdig wordt voorzien in de behoefte aan recreatieve mogelijkheden. Ook moet rekening worden gehouden met mogelijkheden voor waterberging. De gebieden met 'groen om de stad' bestaan uit bos, water en open ruimten en zijn goed toegankelijk voor wandelaars en fietsers.
De provincie geeft aan dat door de betreffende gemeenten en andere betrokken instanties een inrichtings- en beheersplan moet worden opgesteld voor gebieden aangegeven met 'groen in en om de stad'. Dit is met de Gebiedsvisie Weteringse Broek gedaan.
Naast de ligging binnen de aanduiding 'groen in en om de stad' valt het plangebied binnen het multifunctionele gebied waarbij de gemeenten een grote vrijheid hebben bij de bepaling van hun ruimtelijk beleid.
figuur 8: kaart met EHS en EVZ
De provincie heeft in het Streekplan de EHS en de ecologische verbindingszones (EVZ) opgenomen. Op de kaart in figuur 6 staan de EHS (groen en geel) en de EVZ (bruin). De Groote Wetering is aangegeven als ecologische verbindingszone.
Op grond van artikel 4.1 Wro kunnen, indien provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen en omtrent de daarbij behorende toelichting.
In artikel 2 'Verstedelijking' van de Regels behorende bij de Ruimtelijke Verordening Gelderland is bepaald waar in Gelderland nieuwe bebouwing mogelijk wordt gemaakt. Dit plan betreft een functieveranderingsplan, dit betekent dat nieuwe bebouwing onder voorwaarden is toegestaan. De Ruimtelijke verordening zegt hierover het volgende:
'In een bestemmingsplan kan nieuwe bebouwing ten behoeve van wonen en werken tevens mogelijk worden gemaakt in geval van functieverandering naar een niet-agrarische functie, mits 1) sprake is van de vervanging van bestaande bebouwing, met inbegrip van bouwwerken ten behoeve van glastuinbouw, door nieuwe bebouwing welke leidt tot een substantiële vermindering van het bebouwde oppervlak, en 2) buiten de concentratiegebieden glastuinbouw en de regionale clusters glastuinbouw gelegen, en 3) in een bestemmingsplan wordt aangegeven op welke manier nieuwe bebouwing landschappelijk wordt ingepast.'
Dit bestemmingsplan voldoet aan de voorwaarden die de ruimtelijke verordening stelt. De nieuwe bebouwing leidt tot een vermindering van het bebouwde oppervlak en in hoofdstuk 4 van deze toelichting wordt uitgebreid onderbouwd op welke manier de nieuwe bebouwing landschappelijk wordt ingepast.
Hiernaast stelt het provinciale beleid dat in het geval van nieuwe bebouwing in het kader van functieverandering voor de maatvoering en specifieke voorwaarden kan worden aangesloten bij regionaal vastgestelde beleidskaders. In dit geval betreft dit de beleidsnota 'Waar de stallen verdwijnen: Oude erven, nieuwe functies'. Deze nota is vastgesteld voor de regio Stedendriehoek.
In het Gebiedsplan Natuur en Landschap 2006 heeft de provincie vastgelegd waar welke natuur aanwezig is of gewenst is. Ook in het Gebiedsplan Natuur en Landschap is de Groote Wetering opgenomen als ecologische verbindingszone met een regionale functie. Het is de bedoeling dat vooral langs deze wetering natuur wordt ontwikkeld, samen met recreatiemogelijkheden voor wandelaars en fietsers.
Het belangrijkste beleidsdocument dat ten grondslag ligt aan dit bestemmingsplan is de Gebiedsvisie Weteringse Broek. In augustus 2006 hebben de gemeenten Apeldoorn en Voorst en Waterschap Vallei en Veluwe deze visie opgesteld. Doelstelling van deze visie is de herontwikkeling van het gebied Weteringse Broek om dit gebied aantrekkelijk te maken voor recreanten en bewoners, onder meer door het herstellen van het landschap. Het gebied ligt tussen Apeldoorn, De Vecht en Teuge.
Het is de bedoeling dat in het 500 hectare grote gebied circa 100 hectare nieuwe natuur wordt aangelegd, 14 kilometer fietspad en 10 kilometer wandelpad.
Aanleiding voor het project is aanleg van de Apeldoornse nieuwbouwwijk Zuidbroek. Hier komen tussen de 6.000 en 7.000 mensen te wonen. Het is belangrijk dat zij in hun directe omgeving natuur kunnen beleven en een fiets- of wandeltochten kunnen maken. Maar ook de oorspronkelijke bewoners van de omliggende dorpen en recreanten zijn belangrijke gebruikers van het Weteringse Broek. Daarnaast moet het gebied geschikt blijven voor agrarisch gebruik.
figuur 9: projectenkaart uit Gebiedsvisie Weteringse Broek
De gemeenten in de regio Stedendriehoek, met daarin de steden Apeldoorn, Deventer en Zutphen, hebben gezamenlijk een regionale structuurvisie opgesteld. Deze visie vormt de integrale afstemming tussen de ruimtelijke opgaven binnen de regio en is beleidsmatig tevens vertaald in het streekplan. In de regionale structuurvisie is onder andere opgenomen dat dicht bij de drie steden een aantal 'stedelijke uitloopgebieden' verder wordt ontwikkeld, die bedoeld zijn voor recreatie door de bewoners van de steden en de regio.
Voor Apeldoorn gaat het om uitvoering van de Groene Mal: de ontwikkeling van nieuwe groengebieden als verbindingen tussen stad en land zoals de Beekbergse Poort en het Weteringse Broek. In onderstaande figuur is de Groene Mal in het groen aangegeven.
De ontwikkelingen die in voorliggend bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, passen prima binnen de uitgangspunten van de regionale structuurvisie.
figuur 10: beleidskaart uit Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030
De provincie heeft de regio's kans geboden het beleidskader voor functieverandering op regionaal niveau nader uit te werken, waarbij eventueel van het streekpan valt af te wijken. Zodoende hebben de gemeenten Apeldoorn, Brummen, Lochem, Voorst en Zutphen in het rapport 'Waar de stallen verdwijnen' omschreven welke regels de gemeenten in de Stedendriehoek willen hanteren bij functieverandering van vrijgekomen en vrijkomende agrarische gebouwen in het buitengebied. Functieverandering zorgt per saldo voor minder steen in het buitengebied door het slopen van overbodige stallen en schuren en voor een aantrekkelijke vormgeving en (groene) inpassing van nieuwe functies op de plaats van die stallen en schuren. Doordat Gedeputeerde Staten van Gelderland het beleidskader heeft goedgekeurd, treedt dit beleid in de plaats van het generieke streekplanbeleid voor functieverandering. Het onderliggende plan voldoet aan dit regionale beleid.
De gemeente Voorst heeft in januari 2005 de Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst 2030 opgesteld. De visie geeft aan dat het hoofdaccent in het Weteringse Broek ligt op het ontwikkelen van dagrecreatie voor bewoners uit de nabije omgeving en dat er ruimte is in het gebied voor een combinatie van activiteiten, zoals landbouw, natuurontwikkeling, functieverandering, nieuwe landgoederen en recreatie. De ontwikkelingen die in voorliggend bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, passen binnen de uitgangspunten van de Ruimtelijke Toekomstvisie 2030.
figuur 11: visiekaart uit Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst 2030
De gemeente Voorst in 2009 heeft samen met de gemeenten Epe en Heerde het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) 'Van Veluwe Tot IJssel' opgesteld. Het gebied Weteringse Broek is hierin opgenomen als een bestaand project dat al uitgevoerd wordt.
figuur 12: projectenkaart uit Landschapsontwikkelingsplan'Van Veluwe Tot IJssel'
Op grond van voorliggend bestemmingsplan wordt een aantal ruimtelijke ontwikkelingen in het kader van functieverandering mogelijk gemaakt. De beoogde ontwikkelingen leiden tot een investering in de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied van de gemeente Voorst. Dit vertaalt zich in:
Het functieveranderingsplan dat voor het perceel Teugseweg 12 is opgesteld, vloeit voort uit het project Het Weteringse Broek. Het Weteringse Broek moet gaan dienen als recreatief uitloopgebied en ligt ten (noord)oosten van Apeldoorn. Het gebied is ongeveer 500 hectare groot. Uitgangspunten van dit project zijn onder andere behoud van een vitale landbouw en agrarisch landschap, zoveel mogelijk meervoudig ruimtegebruik, aanleg van recreatieve routes en ontwikkeling van minimaal 75 hectare natuur.
De gronden van initiatiefnemer aan de Teugseweg 12 liggen binnen het plangebied van Het Weteringse Broek. De gronden vormen een belangrijke schakel in het aan te leggen fietspadennetwerk binnen Het Weteringse Broek. Daarnaast zijn de gronden gelegen naast de Groote Wetering die onderdeel uitmaakt van de Ecologische Hoofdstructuur en is het gebied ten zuidoosten van het bestaande erf in het Natuurbeheerplan 2011 begrensd als "nog om te vormen tot natuur".
De eigenaar van het perceel Teugseweg 12 is voornemens ruim 1.100 m2 aan voormalige agrarische bedrijfsbebouwing te slopen. In aanvulling daarop wordt een deel van de omliggende gronden, conform de plangrens van het Natuurbeheerplan 2011, ingericht tot nieuwe natuur. Daarnaast wordt een strook grond langs de Groote Wetering verkocht aan de gemeente teneinde een fietspad te kunnen realiseren, als onderdeel van het fietspadennetwerk binnen het Weteringse Broek. Ter compensatie mag de eigenaar twee woningen terugbouwen. Eén woning nabij het bestaande erf en één woning aansluitend op de bebouwing aan de Rijksstraatweg (tussen het bestaande lint en de Groote Wetering).
In figuur 13 is de toekomstige inrichting van het gebied verbeeld. In rood zijn 3 woningbouwlocaties aangegeven: de bestaande boerderij op het meest noordwestelijke deel, de nieuwe compensatiewoning direct ten zuidoosten daarvan en de tweede compensatiewoning gelegen aan de zuidkant van het plangebied, aan de Rijksstraatweg.
figuur 13: inrichtingsschets totaalbeeld Teugseweg 12
Bestaand erf
De bestaande boerderij is de meest noordelijk gelegen woning. Deze boerderij ligt in de flank van het erfperceel. Wanneer de landschapsontsierende bebouwing wordt gesloopt, ontstaat een erf met geclusterde erfbebouwing. Aan de noordwestzijde van de boerderij staan een garage met prieel, schapen-/kippenhok en twee kweekkasjes. Het geheel draagt niet bij aan de kwaliteit van het erf. Het schapenhok vertoont een duidelijke karakteristiek van een kippenhok en zal weer als zodanig hersteld worden. Het dak zal worden voorzien van nieuwe abc-golfplaten in de kleur antraciet. De wanden zullen worden betimmerd met verticale planken in de kleur groen. De kweekkasjes, garage met het prieel en de aanbouw aan het bakhuisje van de boerderij zullen worden verwijderd. Het bestaande erf zal opnieuw worden verhard met de reeds aanwezige klinkers. Het erf wordt niet afgesloten met hekken. Alle afrasteringen bestaan uit gekloofde eiken palen met draad.
figuur 14: inrichting erf Teugseweg 12
De bestaande ligboxenstal ten oosten van de bestaande boerderij zal verbouwd worden tot kapschuur. Deze kapschuur biedt ruimte voor onder meer de stalling van auto's en materieel en voor de huisvesting van vee. Onderstaande afbeelding geeft hiervan een impressie.
figuur 15: voormalige veeschuur na verbouwing
Nieuwe woning nabij bestaand erf
Aan de zuidzijde van het bestaande erf wordt een nieuwe woning ('compensatiewoning') gerealiseerd. De nieuwe woning is enigszins lager gelegen ten opzichte van de bestaande boerderij, die op een dekzandkop ligt. De nieuwe woning zal gesitueerd worden op een karakteristiek 'boerenerf'. In onderstaande figuur is de toekomstige terreininrichting weergegeven.
De nieuwe woning wordt voorzien van een lage gootlijn (één laag met kap) en gedekt met overwegend rieten bedekking. Behorende bij de nieuwe woning zal een nieuwe schuur worden gebouwd voor de stalling van auto's en voor extra bergruimte. Het geheel wordt ingepast in het bestaande groen en de aanwezige notenboom zal worden opgenomen in de inrichting. De belendende hoogstamfruitboomgaard zal worden uitgebreid in noordelijke richting naar de bestaande boerderij, waardoor een natuurlijke verbinding bestaat tussen de twee erven.
figuur 16: toekomstige inrichting
figuur 17: nieuwe woning en kapschuur
De nieuwe beplanting is gebaseerd op de historische situatie. Deze beplanting bestaat uit beukenhaag, kastanjebomen en hoogstamfruitbomen. De gemeenschappelijke boomgaard zorgt voor een groene verbinding tussen de bestaande en nieuwe woning. Om de nieuwe woning aan de zijde van de Teugseweg (westzijde) enigszins uitzicht te geven, wordt de bestaande elzensingel (gedeeltelijk) geschoond en gedund. Hierdoor ontstaat een soort 'vitrage' van beplanting met zichtlijnen vanuit de woning. In oostelijke en zuidoostelijke richting vanuit de nieuwe woning is er ruim zicht over de aan te leggen nieuwe natuur. De zichtlijnen vanuit de bestaande boerderij in zuidoostelijke richting worden hersteld.
Halverwege de bestaande toegangsweg wordt een splitsing gemaakt voor de toegang naar de nieuwe woning. De ontsluiting op de Teugseweg blijft onveranderd. Bij de nieuwe woning is plaats voor een siertuin. Deze tuin zal door de toekomstige bewoner(s) worden ingericht met inheemse beplanting zoals boerenjasmijn, seringen, bessen, hortensia, stokrozen, pioenen en akelei. Het in te zaaien gazon aan de noordoostzijde van de nieuwe woning zorgt voor een geleidelijke overgang naar het open landschap en de nieuw aan te leggen natuur.
Het erf rondom de nieuwe woning wordt gedeeltelijk verhard met een half-verharding zoals in leem gestabiliseerd grind of puingranulaat, overgaand in gebakken klinkers aansluitend op de bebouwing. Aan de westzijde grenst de privétuin aan open weiland, afgeschermd middels een eenvoudig raster bestaande uit gekloofde eiken palen met draad. De bestaande elzensingel wordt verlengd met gelijksoortige beplanting. Langs de toegangsweg, vanaf de splitsing halverwege, naar de nieuwe woning, worden rode beuken aangeplant. De verbindingscorridor tussen de bestaande en nieuwe woning bestaat uit de bestaande hoogstamboomgaard. Deze zal worden uitgebreid in noordwestelijke richting, over de locatie van de te slopen bebouwing. Door aanleg/uitbreiding van deze boomgaard wordt een relatie tussen beide woningen gemaakt. De oppervlakte van de boomgaard bedraagt ongeveer 1.800 m2. De boomgaard en moestuin zijn bereikbaar via het tuinpad langs de boomgaard. De zuidoostelijke groene begrenzing blijft bestaan.
Voor de locatie aan de Rijksstraatweg, waar een woning en bijgebouw worden gebouwd, is een beeldkwaliteitsplan gemaakt. De locatiekeuze en de beeldkwaliteit zijn ingegeven door de omgevingsfactoren. Bepalend zijn hierbij de belendende woningen en hun positie ten opzichte van de openbare weg, de Rijksstraatweg. Hier is sprake van lintbebouwing.
De algemene uitgangspunten voor deze locatie zijn:
Voor zowel woning, bijgebouwen als andere bouwwerken zijn in het beeldkwaliteitsplan kenmerken beschreven waaraan het ontwerp moet voldoen. Deze zijn opgenomen in het Functieveranderingsplan De Kleine Vles Teuge (zie Bijlage 1 van de regels).
figuur 18: inrichtingsschets erf aan de Rijksstraatweg
Landschappelijke inpassing
Het gebied waar de nieuwe woning is voorzien, ligt in het broeklandschap. De woning wordt gesitueerd in een soort 'groene kamer', aansluitend op het bestaande bebouwingslint en overeenkomstig de groene inrichting en aanplant van de belendende kavel. Het voorerf zal worden ingericht met een boomgaard zonder een afscheiding met hagen of opgaand groen. Hierdoor blijven de doorzichten vanaf de Rijksstraatweg, naar het achtergelegen open gebied, bestaan.
Op de gronden van de initiatiefnemer vindt een samenspel van nieuwe natuur en landschapselementen plaats. Delen van het plangebied zullen als natuur worden aangelegd en beheerd, andere delen zullen voor de landbouw beschikbaar blijven. Dieren, planten, insecten en vogels zullen volop de kans krijgen zich te huisvesten in het plangebied.
De inrichting van het plangebied valt uiteen in de twee delen. Ruim 5 hectare zal in het kader van de Subsidie Kwaliteitsimpuls Natuur en Landschap worden ingericht als natuurterrein. Dit natuurterrein bestaat uit de volgende elementen: grasland, natuurakker en bosjes. De overige 5 hectare bestaat uit landbouwgrond, erven en landschapselementen.
Het functieveranderingsplan is opgenomen in Bijlage 1 van de regels.
In dit hoofdstuk worden de randvoorwaarden vanuit de aspecten milieu, flora en fauna, archeologie, verkeer en parkeren en water behandeld. De laatste paragraaf gaat over de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Vanwege de beoogde ontwikkelingen die in voorliggend bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, is door Econsultancy een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Dit is opgenomen in Bijlage 1 van deze toelichting. Het onderzoek heeft plaatsgevonden op twee locaties in het plangebied: op de nieuwbouwlocatie nabij de bestaande boerderij en op de nieuwbouwlocatie aan de Rijksstraatweg.
Onderzocht is of de bodem en het grondwater ter plaatse verontreinigd zijn en wat voor gevolgen een eventuele verontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag namelijk pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming.
De bodem bestaat voornamelijk uit zwak tot sterk siltig, matig fijn zand. De bovengrond is bovendien zwak tot matig humeus. Hieronder volgt per locatie de conclusie van het onderzoek.
Nieuwbouwlocatie Teugseweg 12
Plaatselijk is in de bovengrond een bijmenging met puin geconstateerd. Voor het overige zijn er zintuiglijk geen verontreinigingen aangetroffen. De zintuiglijk schone bovengrond is licht verontreinigd met zink of barium. De puinhoudende bovengrond is licht verontreinigd met zink. In de ondergrond zijn geen verontreinigingen aangetoond.
Het grondwateronderzoek is gecombineerd uitgevoerd met het grondwateronderzoek van de locatie aan de Rijksstraatweg. Ter plaatse is enkel een lichte verontreiniging met minerale olie aangetoond.
De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als 'onverdacht' kan worden beschouwd wordt, op basis van de lichte verontreinigingen, verworpen. Echter, gelet op de aard en mate van verontreiniging is er geen reden voor een nader onderzoek en bestaan er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geen belemmeringen voor de nieuwbouw op de onderzoekslocatie, alsmede voor de bestemmingsplanwijziging.
Bovengrondse dieselolietank met tankplaats op perceel Teugseweg 12
In het opgeboorde materiaal zijn zintuiglijk geen verontreinigingen aangetroffen. In de bovengrond zijn analytisch geen verontreinigingen aangetoond die duiden op een verontreiniging met minerale olie.
Het grondwater is licht verontreinigd met minerale olie. De verontreiniging is naar alle waarschijnlijkheid het gevolg van de opslagactiviteiten ter plaatse.
De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als 'onverdacht' kan worden beschouwd, wordt, op basis van de lichte verontreinigingen, verworpen. Echter, gelet op de aard en mate van verontreiniging is er geen reden voor nader onderzoek en bestaan er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geen belemmeringen voor de nieuwbouw op de onderzoekslocatie, alsmede voor de bestemmingsplanwijziging.
Nieuwbouwlocatie Rijksstraatweg
In het opgeboorde materiaal zijn zintuiglijk geen verontreinigingen aangetroffen. Zowel in de boven- als in de ondergrond zijn geen verontreinigingen aangetoond.
In het grondwater zijn eveneens geen verontreinigingen aangetoond.
De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als 'onverdacht' kan worden beschouwd wordt, op basis van de onderzoeksresultaten, bevestigd. Er zijn met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem dan ook geen belemmeringen voor de nieuwbouw op de onderzoekslocatie, alsmede voor de bestemmingsplanwijziging.
De Wet geluidhinder vormt het wettelijke kader voor de toelaatbare geluidsbelasting vanwege een weg of spoorlijn op geluidsgevoelige bestemmingen, zoals bijvoorbeeld woningen.
Het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2012 stelt regels aan het bepalen van de geluidsbelasting. Binnen de geluidszone van een weg of spoorlijn dient een akoestisch onderzoek plaats te vinden naar de geluidsbelasting op de binnen de zone gelegen woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen. Uitgangspunt voor het bepalen van de toekomstige geluidsbelasting is het zogenaamde maatgevende jaar. In beginsel is dat minimaal 10 jaar na realisatie van de bouwplannen.
Vanwege nieuwbouw van de woning aan de Rijksstraatweg is door Voortman Ingenieurs uit Rijssen een akoestisch onderzoek weg- en railverkeerslawaai uitgevoerd (zie Bijlage 2) van deze toelichting). Deze nieuwe woning komt namelijk ten aanzien van wegverkeerslawaai te liggen binnen de geluidszone van de Rijksstraatweg (de N344) en de Stationsweg en ten aanzien van het railverkeerslawaai binnen de geluidszone van de spoorlijn Deventer-Apeldoorn. Doel van het onderzoek was om de geluidsbelasting op de woning ten gevolge van weg- en railverkeerslawaai te bepalen en te toetsen aan de grenswaarden uit de Wet geluidhinder.
Wegverkeerslawaai
Voor de berekening van de geluidsbelasting vanwege wegverkeer op de gevels van de nieuw te bouwen woning is een berekeningsmodel opgezet waarin de relevante wegen, de omliggende bebouwing en de bodemgebieden zijn opgenomen. De geluidsbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai op de woning is berekend volgens Standaard Rekenmethode II van bijlage 3 van het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder (RMG 2012).
De berekende geluidsbelasting op de woning ten gevolge van wegverkeerslawaai van de Rijksstraatweg en Stationsweg bedraagt ten hoogste respectievelijk 52 dB en 33 dB. De geluidsbelasting van de Rijksstraatweg is hoger dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB, maar niet hoger dan de maximale ontheffingswaarde van 63 dB. De
Maatregelen om de geluidsbelasting ter plaatse van de woning terug te brengen tot de voorkeursgrenswaarde ondervinden op deze locatie overwegende bezwaren van stedebouwkundige en financiële aard.
Op grond van het bovenstaande dient het college van burgemeester en wethouders een hogere grenswaarde ten gevolge van wegverkeerslawaai vast te stellen.
Railverkeerslawaai
Voor de berekening van de geluidsbelasting vanwege het railverkeer op de gevels van de nieuw te bouwen woningen is een berekeningsmodel opgezet waarin de relevante spoorlijnen, de omliggende bebouwing en de bodemgebieden zijn opgenomen. De geluidsbelasting ten gevolge van railverkeerslawaai op de woning is berekend volgens Standaard Rekenmethode II van bijlage 4 van het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder (RMG 2012).
De berekende geluidsbelasting op de woning ten gevolge van railverkeerslawaai van de spoorlijn Deventer-Apeldoorn bedraagt ten hoogste 53 dB. Dit is niet hoger dan de voorkeursgrenswaarde van 55 dB.
De eisen voor de kwaliteit van de buitenlucht zijn sinds november 2007 vastgelegd in de Wet milieubeheer, in titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen (ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'). In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat de Wet luchtkwaliteit bestaat uit in Europees verband vastgestelde normen voor maximumconcentraties voor een aantal luchtvervuilende stoffen. In Nederland kunnen met name fijn stof (PM10) en stikstofoxiden (NO2) problemen opleveren met betrekking tot overschrijding van de grenswaarden. Fijn stof wordt grotendeels veroorzaakt door grote industriële bronnen en het wegverkeer, NO2 wordt voornamelijk veroorzaakt door wegverkeer.
Indien het uitoefenen van bevoegdheden zoals het vaststellen van bestemmingsplannen of het afwijken van het bestemmingsplan op grond van artikel 2.12 lid 1 sub a onder 1 van de Wabo gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen bestuursorganen die bevoegdheden uitoefenen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:
Sinds 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht. Volgens het NSL draagt een project 'niet in betekenende mate' (Nibm) bij zo lang de concentratie fijn stof of stikstofdioxide niet meer dan 3% bedraagt. Volgens de regeling Nibm wordt die grens pas overschreden bij bijvoorbeeld woningbouwprojecten van meer dan 1.500 woningen of kantoorlocaties met meer dan 10.000 m2 bruto vloeroppervlak. Voor ontwikkelingen die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeft niet te worden getoetst aan de grenswaarden.
Voorliggend bestemmingsplan bevat de juridisch-planologische regeling van een ontwikkeling in het kader van functieverandering. Hierbij worden voormalige agrarische bedrijfsgebouwen gesloopt in ruil voor de bouw van een tweetal nieuwe woningen. Daarnaast worden landbouwgronden omgezet naar natuurgebieden. Het kan daarmee worden aangemerkt als ontwikkeling die in niet betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. De locatie is tevens niet gelegen binnen een gebied waarin de normen van luchtkwaliteit worden overschreden.
Geconcludeerd wordt dat de Wet luchtkwaliteit en het Besluit Nibm geen belemmering vormen voor onderhavige ruimtelijke ontwikkeling.
Op 28 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. In dit besluit zijn regels gesteld om risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Bedrijven die onder dit besluit vallen zijn onder meer chemische bedrijven, lpg-tankstations en bedrijven die 10.000 kilo of meer aan chemicaliën opslaan. Het besluit verplicht gemeenten en provincies voortaan met veiligheidsnormen rekening te houden. Op basis van de "Risicokaart provincie Gelderland" blijkt dat in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle bedrijven gevestigd zijn die vallen onder het Bevi. Uitvoering van het voorgenomen plan vormt geen extra risico in het kader van externe veiligheid.
De basis voor de risicobenadering bij het vervoer van gevaarlijke stoffen (over weg, water en spoor) ligt in "Omgaan met risico's". De algemene uitgangspunten zijn uitgewerkt in de "Nota risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen" (RNVGS). Sinds augustus 2004 is er sprake van een "Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen". Met deze circulaire wordt het beleid als vervat in de RNVGS verder geoperationaliseerd en verduidelijkt. Als verplichte route voor het vervoer van gevaarlijke stoffen kunnen rijks-, provinciale en gemeentewegen worden aangewezen. Het plangebied ligt niet in de nabijheid van een transportroute voor gevaarlijke stoffen. Om die reden wordt hier verder geen aandacht aan besteed.
Verder dient voor wat betreft het aspect externe veiligheid bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening te worden gehouden met buisleidingen (aardgastransport). Er liggen echter geen buisleidingen in de directe omgeving van het plangebied.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Hieronder wordt verstaan het aanbrengen van voldoende ruimte tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen de milieubelastende en milieugevoelige functies.
In de directe nabijheid van het plangebied ligt een tweetal bedrijven. Ten oosten van het plangebied bevindt zich een glastuinbouwbedrijf gespecialiseerd in de opkweek van perkplanten. Op grond van de Lijst Bedrijven en Milieuzonering dient een minimale afstand van 30 meter aangehouden ten opzichte van milieugevoelige functies, zoals in dit geval een woning. Aan deze minimaal in acht te nemen afstand wordt ruimschoots voldaan.
Ten westen van het plangebied ligt, aan de Teugseweg, een autogaragebedrijf. Ook hier geldt een minimale afstand van 30 meter ten opzichte van milieugevoelige objecten. De nieuw te bouwen woningen in het plangebied liggen op aanzienlijk grotere afstand van dit bedrijf.
Op grond van de Flora- en faunawet is het verboden beschermde inheemse planten op enige wijze van hun groeiplaats te verwijderen, een beschermde inheemse diersoort opzettelijk te verontrusten en/of nesten, holen of andere vaste rust- en verblijfplaatsen van deze dieren te verstoren. Om uit te wijzen of in het plangebied beschermde natuurwaarden aanwezig of te verwachten zijn, is in november 2012 door bureau Loo Plan uit De Steeg een quickscan flora- en faunawet uitgevoerd. Het onderzoek bestond uit een bureauonderzoek en een veldonderzoek. Het gehele rapport is toegevoegd als Bijlage 3 bij deze toelichting.
Natura 2000 en EHS
Bescherming van gebieden valt onder de Natuurbeschermingswet 1998. De planlocatie ligt op ruime afstand van beschermde gebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is 'Uiterwaarden IJssel'. Dit gebied ligt op ruim vijf kilometer afstand van de Teugseweg, waardoor -gezien de aard van de ontwikkeling- geen effect op de beschermde waarden te verwachten is. Er hoeft dan ook geen oriënterend onderzoek plaats te vinden in het kader van de Natuurbeschermingswet.
De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) ligt eveneens op ruime afstand van de planlocatie. Er is met de voorgenomen ontwikkelingen en daaruit voortvloeiende werkzaamheden dan ook geen effect te verwachten op de EHS.
Veldonderzoek
Het terrein is onderzocht op de aanwezigheid van en de geschiktheid voor beschermde plant- en diersoorten. Daarnaast is een algemene inschatting gemaakt of de aangrenzende terreinen geschikt zijn als leefgebied voor beschermde soorten.
Het plangebied biedt vele mogelijkheden voor huismussen om te broeden. Diverse gebouwen zijn toegankelijk en bieden voldoende structuren om nesten te bouwen. Daarnaast zijn er diverse nestkasten op het perceel aanwezig. Ten tijde van het veldbezoek zaten er diverse groepjes huismussen in de haag op de rand van het erf. Ten behoeve van de huismussen kan extra nestgelegenheid worden aangeboden in de vorm van mussenvides of mussendakpannen in de nieuw te bouwen woningen. De werkzaamheden die de planontwikkeling met zich meebrengt, zullen echter niet leiden tot een achteruitgang van het leefgebied voor mussen.
In het onderzochte gebied worden geen andere beschermde soorten verwacht vanwege het ontbreken van geschikte biotopen. In de omgeving komen mogelijk diverse beschermde soorten voor. Het gaat om broedvogel, eekhoorn, steenmarter, das en vleermuizen. De voorgenomen werkzaamheden hebben geen negatief effect op deze soorten, waarmee er geen sprake van een conflict met de Flora- en faunawet.
In het kader van de zorgplicht wordt aanbevolen om onderstaande maatregelen in acht te nemen:
Naar aanleiding van de conclusies van het onderzoek raadt de gemeente -in aanvulling op de hierin genoemde aanbevelingen- aan om een uilenkast in de stal aan te brengen.
Inleiding
Bij het opstellen van een nieuw bestemmingsplan is het noodzakelijk dat inzicht wordt verkregen in eventueel aanwezige archeologische waarden in het plangebied.
Econsultancy heeft in de periode april-mei 2013 een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 4 van de toelichting). Het onderzoek is uitgevoerd in verband met de voorgenomen realisatie van twee woonpercelen, in combinatie met natuurontwikkeling. Het archeologisch onderzoek is nodig om te bepalen wat de verwachtingswaarde is voor de aanwezigheid van archeologische waarden binnen het plangebied en of deze door de voorgenomen bodemingrepen kunnen worden aangetast. Daarom is het binnen het kader van de Wet op de archeologische monumenten uit 2007 (Wamz), voortvloeiend uit het Verdrag van Malta uit 1992, verplicht voorafgaand archeologisch onderzoek uit te voeren.
Doel van het bureauonderzoek is het verwerven van informatie, aan de hand van bestaande bronnen, over bekende en verwachte archeologische waarden, om daarmee een gespecificeerde archeologische verwachting voor het plangebied op te stellen.
Gespecificeerde archeologische verwachting
Het westelijk deel van deelgebied C heeft een middelhoge verwachting voor alle perioden vanaf het Laat-Paleolithicum. De overige delen van het plangebied hebben een lage verwachting.
Resultaten veldonderzoek
Voor het onderzoek zijn geen archeologische boringen gezet. In 2011 is door Dienst Landelijk Gebied een Landschapsecologische systeemanalyse uitgevoerd voor het plangebied. Hierbij is een inventarisatie gemaakt van bekende aardwetenschappelijke gegevens, aangevuld met een aantal boringen.
Conclusie
Het plangebied is gelegen op de overgang van een gebied met welvingen van sneeuwsmeltwaterafzettingen, doorsneden door enkele dalvormige laagtes, naar een vlakte van sneeuwsmeltwaterafzettingen. Verder blijkt dat in de top van deze afzettingen met name beekeerdgronden tot ontwikkeling zijn gekomen. Alleen ter plaatse van het hoogst gelegen deel van het plangebied, het westelijk deel van deellocatie 3, is een plaggendek aangetroffen. Ter plaatse van deellocatie B worden veldpodzolen verwacht. De landschappelijke gegevens wijzen op relatief vochtige bodemcondities en bodemtypes met een lage natuurlijke vruchtbaarheid. Verder is sprake van weinig markant reliëf. Alleen het westelijke deel van deelgebied C ligt relatief hoog, te midden van twee dalvormige laagtes, waardoor het zowel voor jagers/verzamelaars, als voor landbouwers een relatief gunstige locatie heeft gevormd.
Selectieadvies
Het westelijk deel van deelgebied C heeft een middelhoge verwachting voor alle periodes vanaf het Laat-Paleolithicum. Bovendien is hier sprake van een plaggendek, waardoor verwacht wordt dat eventueel aanwezige archeologische resten beschermd zijn geweest tegen (sub-)recente bodemingrepen. In de huidige ontwikkelingsplannen zijn hier echter geen bodemingrepen gepland. Dit deel van het plangebied wordt in gebruik genomen als akker. De reguliere landbewerking zal hier naar verwachting niet dieper reiken dan ingrepen die in het verleden zijn toegepast. Bovendien is hier sprake van een (matig) dik plaggendek dat onderliggende archeologische resten beschermt.
Op grond van het bovenstaande wordt dan ook geadviseerd om in het kader van de voorgenomen plannen, geen vervolgonderzoek uit te voeren. Indien hier in de toekomst ingrepen gaan plaatsvinden die dieper reiken dan de bouwvoor (30 cm -mv), waaronder tevens diepe landbewerkingsmethoden, dan wordt geadviseerd om een karterend bodemonderzoek uit te voeren. Voor de overige delen van het plangebied geldt een lage verwachting. Op basis van deze lage verwachting, die bevestigd wordt door de resultaten van het eerder door derden uitgevoerde Landschapsecologische booronderzoek, wordt geadviseerd om deze delen van het plangebied vrij te geven voor de voorgenomen ontwikkelingen.
Het archeologisch onderzoek is opgenomen in Bijlage 4 van deze toelichting.
Het parkeren zal op alle 3 de woonlocaties (bestaande boerderij en de twee nieuwe woningen) plaatsvinden op eigen terrein.
De bestaande ontsluiting van het erf aan de Teugseweg 12 blijft gehandhaafd. Wel wordt er een extra splitsing aangebracht die leidt naar de nieuwe woning aan de zuidrand van het bestaande erfperceel. De nieuwe woonlocatie in het zuiden van het plangebied is georiënteerd op de Rijksstraatweg en zal ook daarop worden ontsloten.
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten.
Via de digitale watertoets is beoordeeld of, en zo ja, welke waterbelangen voor het plan relevant zijn. Binnen het plangebied liggen één of meerdere belangrijke oppervlaktewateren, waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat mogelijk daarmee primaire waterbelangen worden geraakt.
In dit specifieke geval gaat het om het belang 'leggerwatergangen met beschermingszones'.
Op grond van de resultaten van de watertoets volgt de 'normale procedure', die inhoudt dat het waterschap nader overleg wenst over de beoogde ontwikkelingen. Dit overleg heeft vervolgens plaatsgevonden in een telefonisch gesprek, waarin de beoogde ontwikkelingen nader zijn toegelicht. De conclusie van het gesprek luidt dat het Waterschap Vallei en Veluwe kan instemmen met de voorgenomen plannen.
Wel verzoekt het waterschap rekening te houden met een aantal algemene en gebiedsspecifieke aandachtspunten voor water. Deze worden hieronder kort toegelicht.
Vasthouden - bergen - afvoeren
Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.
Grondwaterneutraal bouwen
Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.
Schoon houden - scheiden - schoon maken
Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Toegepaste (bouw)materialen mogen dan ook geen schadelijke stoffen uitscheiden.
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening bepaalt dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. De gemeenteraad kan hiervan afwijken indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen kosten anderszins is geregeld. Aangaande de grondexploitatie over de in dit plan begrepen gronden is een anterieure overeenkomst met de initiatiefnemer gesloten. Het vaststellen van een exploitatieplan is dan ook niet nodig. Eventuele kosten van planschade zijn voor rekening van de initiatiefnemer.
In dit hoofdstuk worden de regels van het plan nader toegelicht. Er wordt inzicht gegeven in de opbouw van de planregels, de gebruikte bestemmingen en de inzet van zogenaamde flexibiliteitinstrumenten.
Een bestemmingsplan kent aan gronden een bestemming toe en verbindt regels aan deze bestemming. Deze regels betreffen het gebruik van de gronden, maar onder meer ook de bouwmogelijkheden. De regels zijn nader onder te verdelen in:
In deze regels staan de begrippen verklaard, die in de planregels voorkomen en die om een nadere omschrijving vragen. Verder wordt aangegeven op welke wijze gemeten moet worden om bijvoorbeeld een goot- of bouwhoogte te bepalen.
Deze regels betreffen het hart van het bestemmingsplan. In de bestemmingsregels wordt aangegeven waarvoor en - zo nodig - hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. In dit bestemmingsplan komen de volgende bestemmingen voor:
Het komt regelmatig voor dat er twee functies op één perceel plaatsvinden, zoals bijvoorbeeld een leiding. De aanwezigheid van deze leiding brengt de nodige beperkingen met zich mee. Deze beperkingen kunnen ook gelegen zijn onder het maaiveld. In het geval dat er twee functies tegelijk op één perceel geregeld moeten worden in een bestemmingsplan wordt er wel gesproken van een 'dubbelbestemming'. In dit bestemmingsplan komt de volgende dubbelbestemming voor:
Om de archeologische waardevolle gebieden veilig te stellen, gelden er op deze gronden beperkingen ten aanzien van het bouwen voor de met deze bestemming samenvallende bestemmingen. Bouwen is uitsluitend toegestaan indien uit onderzoek blijkt dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn of dat de waarden voldoende worden veiliggesteld. Daarnaast geldt er een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van bepaalde werken, geen bouwwerk zijnde, of van bepaalde werkzaamheden.
De bestemmingsregels kennen een vaste opbouw in bestemmingsomschrijving (toegestaan gebruik), bouwregels, nadere eisen, afwijking van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijking van de gebruiksregels, omgevingsvergunning en wijzigingsbevoegdheden.
De algemene regels hebben betrekking op alle bestemmingen in het plan. In plaats van bij elke bestemming dezelfde regels te plaatsen, kan gebruik worden gemaakt van een algemene regel. Zo zijn er algemene bouwregels, gebruiksregels, aanduidingsregels, afwijkingsregels en wijzigingsregels.
Anti-dubbeltelbepaling
De anti-dubbeltelbepaling is ook onder de algemene regels opgenomen. Hiermee blijven gronden, die eenmaal in aanmerking zijn genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, buiten beschouwing bij de beoordeling van latere bouwplannen.
Algemene aanduidingsregels
De luchthavenverkeerszone rondom luchthaven Teuge is op de verbeelding aangegeven.
Hieronder zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. De eerste regels beschermen een bestaand bouwwerk of gebruik dat afwijkt van de regels. De slotregels geven aan op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.
Deze bestemming geldt voor de agrarische gronden binnen het plangebied. Deze gronden hebben landschappelijke en ecologische waarden. De bestemmingsregeling is er op gericht deze waarden te beschermen. Binnen deze bestemming mag uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd. Dit mogen geen (bedrijfs)woningen of voorzieningen t.b.v. de opslag van mest zijn. Andere bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan in de vorm van terreinafscheidingen tot een hoogte van maximaal 1 m. Voor het handhaven is een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, en werkzaamheden opgenomen.
Gronden met de bestemming 'Bos' hebben een multifunctioneel karakter. Binnen deze bestemming aanwezige functies als bos, natuur en extensief recreatief en/of educatief medegebruik zijn toegestaan. Ter bescherming van de bosbouwkundige, landschappelijke en/of natuurlijke waarden is een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden opgenomen. Ook het omzetten van de bestemming 'Bos' in de bestemming 'Natuur' is mogelijk.
De bestemming 'Natuur' is toegekend aan een deel van het plangebied dat omgevormd wordt naar natuur. De bestemmingsregeling is er op gericht om de nieuwe waarden mogelijk te maken en in de toekomst te handhaven en eventueel te versterken. Voor het handhaven is een omgevingsvergunningplicht in het artikel opgenomen. Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd en zijn alleen terreinafscheidingen met een maximale hoogte van 1 m toegestaan.
De voor- en (voor een deel) zijtuinen van de woningen hebben de bestemming 'Tuin' gekregen. Deze gronden dienen zoveel mogelijk onbebouwd te blijven. Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd en zijn alleen andere bouwwerken met een hoogte van maximaal 1 meter toegestaan. Het bouwen van overkappingen is niet toegestaan.
De gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor het wonen, beroepen en bedrijven aan huis alsmede voor tuinen en erven. Ook ondergeschikte voorzieningen als bed en breakfast, groen, paden, water en parkeren zijn binnen deze bestemming toegestaan.
Bouwvlak
Er is gekozen voor een systematiek waarbij alle bebouwing (woningen en overige gebouwen) binnen bouwvlakken dient te worden gebouwd. Andere bouwwerken mogen ook buiten de bouwvlakken worden opgericht. De maatvoering van de gebouwen is opgenomen in de regels en op de verbeelding.
Andere bouwwerken
Binnen de woonbestemming mogen ook andere bouwwerken worden gebouwd tot een hoogte van 2 meter. De oppervlakte van alle andere andere bouwwerken samen mag binnen het bestemmingsvlak niet meer dan 10 m² bedragen.
Aan huis verbonden beroep en -bedrijf
Voor alle woningen geldt dat aan-huis-verbonden beroepen en/of bedrijven zijn toegestaan welke zijn genoemd in categorie 1 en 2 van de in Bijlage 2 van de regels opgenomen 'Staat van bedrijfsactiviteiten'. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:
Bed & breakfast
De woningen mogen gedeeltelijk worden gebruikt voor het voeren van een bed & breakfast. Hiervoor mogen maximaal drie kamers worden gebruikt met in totaal maximaal acht slaapplaatsen. Op deze wijze wordt een invulling gegeven aan de recreatieve potentie van de gemeente Voorst. De activiteit mag geen belemmering vormen voor de omgeving of voor de normale afwikkeling van het verkeer en er moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein, binnen het bestemmingsvlak.
Voorwaardelijke verplichting
Binnen deze bestemming is een zogenaamde voorwaardelijke verplichting opgenomen. De bouwmogelijkheden die door dit bestemmingsplan ontstaan, zijn gekoppeld aan een kwaliteitsimpuls van het plangebied. Binnen 4 jaar na inwerkingtreding van dit bestemmingsplan dient uitvoering te zijn gegeven aan de aanleg en instandhouding van de erfinrichtings- en landschapsmaatregelen conform het in Bijlage 1 van deze regels opgenomen 'Functieveranderingsplan De Kleine Vles Teuge', teneinde te komen tot een goede landschappelijke en cultuurhistorische inpassing. Worden de erfinrichtings- en landschapsmaatregelen niet uitgevoerd of niet in stand gehouden, dan is het gebruik van de bebouwing ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - voorwaardelijke verplichting' in strijd met de bestemming.
Om de archeologische waardevolle gebieden veilig te stellen, gelden er op deze gronden beperkingen ten aanzien van het bouwen voor de met deze bestemming samenvallende bestemmingen. Bouwen is uitsluitend toegestaan indien uit onderzoek blijkt dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn of dat de waarden voldoende worden veiliggesteld. Daarnaast geldt er een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van bepaalde werken, geen bouwwerk zijnde, of van bepaalde werkzaamheden.
Flexibiliteit in een bestemmingsplan is handig om ervoor te zorgen dat een bestemmingsplan voldoende beleidsruimte biedt om ontwikkelingen in de toekomst mogelijk te maken. Deze ontwikkelingen zullen ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan vaak niet bekend zijn. Een bestemmingsplan zonder flexibiliteit kan te star zijn. Indien gebruik wordt gemaakt van de flexibiliteitbevoegdheden (art. 3.6, Wro), dienen in het bestemmingsplan zelf de grenzen te worden aangegeven door het stellen van nadere eisen, het verlenen van afwijkingen, het wijzigen van het plan of het uitwerken van een plan.
Deze bevoegdheid biedt de mogelijkheid af te wijken van een in het plan opgenomen regeling. Het is mogelijk van geval tot geval ruimtelijk relevante voorwaarden te stellen en belangen nader af te wegen. Een afwijking mag alleen op relatief ondergeschikte onderdelen betrekking hebben en mag niet tot een bestemmingswijziging leiden.
In dit bestemmingsplan zijn de volgende afwijkingsmogelijkheden opgenomen:
De algemene afwijkingsmogelijkheden mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het straat- en/of bebouwingsbeeld;
- de sociale veiligheid;
- de verkeersveiligheid.
Meer ingrijpende functieveranderingen en meer ingrijpende afwijkingen van de regels kunnen mogelijk worden gemaakt met een in het bestemmingsplan op te nemen wijzigingsbevoegdheid. Dit mag er niet toe leiden dat de structuur en de ruimtelijke opzet van het plan ingrijpend worden gewijzigd. De wijziging treedt in werking na de vaststelling van een afzonderlijk wijzigingsplan.
In dit bestemmingsplan is de volgende wijzigingsbevoegdheid opgenomen:
Het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan pleegt daarbij overleg met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de diensten van Rijk en provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het geding zijn.
In voorliggend bestemmingsplan is sprake van een plan van lokaal belang. Voor dergelijke plannen achten zowel de provincie Gelderland als de Inspectie Leefomgeving en Transport (voorheen VROM-inspectie) vooroverleg niet noodzakelijk. Met betrekking tot het vooroverleg met Waterschap Vallei en Veluwe wordt verwezen naar paragraaf 5.5.3 van deze toelichting. Op grond van de watertoets heeft nader overleg met het waterschap plaatsgevonden. Het waterschap heeft hierbij aangegeven dat zij instemt met de uitvoering van het plan.
De bovengenoemde instanties worden afzonderlijk in kennis gesteld van de start van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan.
p.m.
p.m.