direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Vundelaarsweg 5
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0285.20174-VS00

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op 29 mei 2014 een verzoek ingediend om medewerking aan een functieverandering van het perceel Vundelaarsweg 5 in Wilp. Op dat perceel staat momenteel een boerderij met een aantal bedrijfsgebouwen.

Het verzoek heeft betrekking op het op de locatie mogelijk maken van het trainen van en het handelen in springpaarden. Daarvoor zijn volgens de initiatiefnemer de volgende zaken nodig:

  • plaatsing in de loods (romneyloods) van tien paardenboxen met wasplaats en zadelkamer;
  • gebruik van de kapschuur voor de stalling van machines en de opslag van vlas, brokken en hooi;
  • sloop van twee kleinere schuurtjes;
  • verwijdering van de beplanting naast de romneyloods om plaats te maken voor een weiland;
  • inrichten van de gronden achter de boerderij als springpiste (van 30 m bij 60 m) en twee weilanden;
  • omheining springpiste met hoge - groenblijvende - struiken.

Het perceel Vundelaarsweg 5 in Wilp heeft op dit moment een woonbestemming. Om aan dit verzoek medewerking te verlenen, is dus een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk

1.2 Het plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Vundelaarsweg 5 in Wilp. Het plangebied wordt aan de noord en oostzijde begrensd door de Vundelaarseweg. Aan de Zuidzijde van het plangebeid ligt de snelweg A1. Aan de westzijde liggen enkele weilanden. Op onderstaande afbeelding is het plangebied rood omlijnd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20174-VS00_0001.png"

Afbeelding 1: situatie plangebied

1.3 Geldend bestemmingsplan

Het plangebied is gelegen in het bestemmingsplan 'Buitengebied' en heeft voor een groot deel de bestemming Wonen. Met name de locatie waar het woonhuis en de bijbehorende schuren staan, heeft deze bestemming. De omliggende gronden hebben de bestemming Agrarisch. Verder liggen over het perceel de dubbelbestemmingen Waarde- Archeologie 5 en Waarden - Landschap.

Het voorliggende verzoek betreft het vestigen van een bedrijf dat gericht is op het trainen en handelen in springpaarden. Dit past niet binnen deze bestemming. Een herziening van het bestemmingsplan is daarom noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20174-VS00_0002.png"

Afbeelding 2: uitsnede geldend bestemmingsplan

1.4 Doel

Doel van het voorliggende bestemmingsplan is het planologisch mogelijk maken van de vestiging van een bedrijf dat springpaarden traint en ook handeld in springpaarden. Tegelijkertijd worden de bestaande bebouwing op het perceel voor zover deze niet noodzakelijk is voor de gewenste functieverandering, gesloopt. De overige bebouwing wordt op een goede landschappelijke manier ingepast in de omgeving. Hierdoor ontstaat kwaliteitswinst voor de omgeving.

Hoofdstuk 2 Uitgangspunten van het plan

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden randvoorwaarden en uitgangspunten geformuleerd voor het ruimtelijk ontwerp van het erf. De schets en de referentiebeelden geven een oplossingsrichting aan. Andere oplossingen zijn denkbaar, wanneer ze voldoen aan de uitgangspunten en randvoorwaarden. De initiatiefnemer moet vanuit de verevening een landschapsarchitect en architect inschakelen bij de uitwerking van plannen voor dit erf.

2.2 Uitgangspunten inrichting kavel

Voor de indeling van de weilanden is de toegankelijkheid van de weilanden belangrijk. Omdat er gewerkt wordt met vaak jonge paarden is het gewenst dat er voldoende afstand tussen de weilanden is en dat de weilanden afzonderlijk te bereiken zijn zodat een paard niet langs andere paarden hoeft. Een rechthoekig weiland is het meest optimaal vanwege de bewerkbaarheid maar ook als bewegingsruimte voor de paarden. Nieuwe eikenbomen nabij de paardenweiden zijn niet gewenst. Paarden kunnen ziek worden van eikels. De springpiste heeft een afmeting van 30x60m en heeft een zandbodem. Visueel en vanwege stof is het gewenst de springpiste met een haag te omzomen. Vanuit het landschap is het gewenst dat de voorzieningen zo worden ingepast dat het landschap versterkt wordt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20174-VS00_0003.png"

Voor de positie van de springpiste zijn verschillende mogelijkheden. Een springpiste evenwijdig aan het erf levert het meest compacte beeldop. De overige weilanden hebben dan een onhandige vorm en er is meer toegangspad en hekwerk nodig om de weilanden te bereiken. Een haakse positie voldoet aan de wensen van de initiatiefnemers en de weilanden zijn beter te gebruiken. De piste in het midden is het meest optimaal vanwege de lengte en er ontstaat geen restruimte aan de zuidzijde.

2.3 Randvoorwaarden landschap

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20174-VS00_0004.png"

A = De toegang naar de weilanden blijft onverhard.

B = De springpiste wordt in het midden van de weilanden geplaatst. Dit is de meest optimale indeling qua gebruik. De piste wordt omgeven met een haag van streekeigen soorten. De haag is maximaal 1,20m hoog zodat het landschap beleefbaar blijft en niet in te kleine kamers wordt opgedeeld. Door in de haag verschillende soorten te gebruik ontstaat een gevarieerd beeld dat ook in de winter een gesloten beeld geeft. Denk daarbij aan meidoorn en beuk maar ook liguster is mogelijk.

C = De westzijde wordt beplant met een stevige groen structuur wat het kampenlandschap versterkt en de opdeling van de weiden en springpiste verzacht.

D = Het tweede weiland ligt deels aan de Vundelaarsweg. De bestaande aanplant van streekeigen struiken blijft behouden.

E = Het weiland aan de weg is bijna geheel dicht gegroeid. Afgezien van de eiken en de haag langs de weg is deze beplanting weining waardevol en kan worden opgeschoond zodat het weiland weer bruikbaar is.

F = De bestaande haag blijft behouden. De Itiliaanse populieren worden binnen 10 jaar vervangen.

2.4 Randvoorwaarden erf en gebouwen

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20174-VS00_0005.png"

A = De gevelindeling van de boerderij blijft zoveel mogelijk intact. De deel wordt gebruikt voor opslag en stalling tractor.

B = De romneyloods is een afwijkende industriële vorm in het agrarische landschap. Doordat de voorgevel donkergroen is geverfd en er beplanting rondom de loods staat wordt het aan het zicht onttrokken. Mede door het groene decor van het viaducttalud. De beplanting rondom de romneyloods is verwaarloosd. Er staan enkele waardevolle bomen maar ook veel opgeschoten groen dat verwijderd kan worden.

C = Het erf wordt niet verhard. De mestopslag zal plaatsvinden in een container die naast de romneyloods geplaatst wordt. De container wordt regelmatig omgewisseld. Naast de romneyloods staat de container uit het zicht. Parkeren (P) wordt afgeschermd door een haag.

D = Opslag van hooi wordt aan het zicht onttrokken door de beukenhaag en nieuwe streekeigen beplanting van struiken van voldoende hoogte.

E = De coniferen worden verwijderd. De bestaande jonge streekeigen aanplant (hazelaar, meidoorn e.d.) wordt versterkt.

F = Rondom de voortuin staat een mooie haag. Het pad naar de voordeur wordt begeleid door een boog en haag. Dit is niet de originele voordeur. De originele voordeur is nog wel als element herkenbaar in de voorgevel. Vanwege de veiligheid willen de nieuwe bewoners de ingang verplaatsen naar de andere zijde, aan de oprit, waar al een deur heeft gezeten. Door de haag door te trekken maar wel de boog intact te laten wordt visueel de indruk gewekt van een rouw- en trouwpad. In de voortuin staat een oude fruitboom. Deze wordt aangevuld met enkele nieuwe fruitbomen zodat een kleine boomgaard ontstaat. Karakteristiek voor een oud erf.

G = De Italiaanse populieren worden binnen 10 jaar vervangen door meer streekeigen soorten.

Toelichting erf

Op het erf is al veel waardevolle beplanting aanwezig zoals beukenhagen, eikenbomen en aanplant van struiken en struweelhagen.Ook staan er op het erf veel doorgeschoten coniferen en is er achterstallig onderhoud aan het groen. Een opschoning is nodig. Het groen vormt met de boerderij en kapschuur een mooi ensemble. Door minder passende functies zoals opslag (mest in container en hooibalen) aan het oog te onttrekken met streekeigen beplanting wordt ook de kleinschaligheid van het kampenlandschap versterkt. Daarnaast zorgt het talud van de viaduct voor een groen decor waar het erf in opgaat.

  • Boerderij: De boerderij heeft een gesloten kap en grotendeels een originele gevelindeling. De voordeur is niet meer in gebruik maar nog wel zichtbaar in de gevel. De toegang wordt verplaatst naar de oostzijde waar een deur heeft gezeten. Houd deze toegang informeel zodat het oorspronkelijke pad visueel als rouw- en trouwpad in stand blijft. Een eventuele verbouwing zal op een kwalitatief hoogwaardige manier plaatsvinden waarbij bestaande gevelopeningen gerespecteerd worden en een rol krijgen bij lichttoetreding. Dakkapellen worden niet geplaatst. Er wordt uitsluitend gebruik gemaakt van natuurlijke materialen.
  • Schuren: Gebruik bij eventuele toekomstige vervanging traditionele hoofdvormen en materialen. Passend bij het karakter van het erf.
  • Hekwerk: Het houten hekwerk rondom de weiden wordt tot het hoogst nodige beperkt en wordt eenvoudig en functioneel gehouden. Het hout behoudt haar natuurlijke kleur. Waar mogelijk wordt paal met een donker lint gebruikt.
  • Verlichting: De springpiste wordt niet verlicht.

Hoofdstuk 3 De bestaande situatie

3.1 Landschap

De locatie ligt in het kampenlandschap, hier wisselen hogere zandkoppen en lagere gronden elkaar af. Het oorspronkelijke landschap was kleinschalig en afwisselend met bosjes, kavelgrensbeplanting, weiden en akkers. Het huidige landschap is opener door het verdwijnen van o.a. de kavelgrensbeplanting. Kenmerkend voor het kampenlandschap zijn de verspreid liggende erven aan bochtige wegen. De gebouwen op de met name oudere erven staan in verschillende richtingen. De Vundelaarsweg 5 is op kaarten van rond 1900 nog niet terug te vinden. Wel op kaarten rond 1930. In het huidige landschap domineert de A1 met het talud van de viaduct van de Sluinerweg. De beplanting langs de A1 en op het talud van het viaduct vormt een groen decor voor het erf.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20174-VS00_0006.png"

Kaart ca. 1930. De locatie ligt in het oude onregelmatige en kleinschalige kampenlandschap. Naar het zuidoosten toe wordt het landschap regelmatiger: het jonge ontginningslandschap.

3.2 Erf en gebouwen

Vundelaarsweg 5 is een karakteristiek erf. De boerderij is georiënteerd op de weg en de gevelindeling is grotendeels in originele staat. Rondom de voortuin staat een beukenhaag. Het erf is grotendeels onverhard. De oprit ligt aan de oostzijde van de boerderij en ontsluit het achtererf. Aan dit erf staat de romneyloods, grotendeels verscholen in het groen en de kapschuur. De kapschuur, van oorsprong een steltenberg, is verbouwd tot kapschuur. Aan de westzijde staan nog wat kleine schuurtjes die geen bijzondere waarden hebben. De boerderij, de kapschuur en het groen vormen een karakteristiek agrarisch ensemble. De romneyloods past daar qua uitstraling niet bij maar ligt verscholen in het groen. De voorzijde is donkergroen. Op het erf staat waardevolle beplanting. Hagen, beuken en eiken domineren het beeld. Er staan echter ook grote doorgeschoten coniferen op het erf die niet passen in dit beeld. Ook de Italiaanse populieren aan de westzijde van het erf zijn niet eigen aan het landschap. Er is door de vorige eigenaar al een aanzet gemaakt met meer streekeigen beplanting aan de zuidzijde van het erf, evenwijdig aan de coniferen. Het groen op het erf is wel grotendeels verwaarloosd. Door het plaatselijk dunnen en verwijderen van exoten zal een beter beeld ontstaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20174-VS00_0007.png"

De karakteristieke boerderij met waardevolle haag.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20174-VS00_0008.png"

Het erf met het achterhuis van de boerderij en karakteristieke kapschuur. De kapschuur is op de begaande grond gesloten. Het erf is onverhard, met deels halfverharding van puin.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt het plan getoetst aan de relevante ruimtelijke beleidskaders op rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau.

4.2 Rijksbeleid

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. De SVIR heeft diverse nota's vervangen, zoals de Nota Ruimte en de Nota Mobiliteit. Ook zijn met het SVIR de ruimtelijke de ruimtelijke doelen en uitspraken vervallen die zijn benoemd in de Agenda Landschap, Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta. In de SVIR is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een nieuw integraal kader dat de basis vormt voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR is gekozen voor een meer selectieve inzet van het rijksbeleid dan voorheen. Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie rijksdoelen uitgewerkt:

  • vergroten van de concurrentiekracht door versterking van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • verbeteren van de bereikbaarheid;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

Met bovengenoemde rijksdoelen zijn 13 nationale belangen aan de orde die in het SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van ruimtelijke ordening gekregen. Het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn. Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan heeft geen relatie met één van de 13 nationale belangen.

4.3 Provinciaal beleid

4.3.1 Omgevingsvisie Gelderland

De Omgevingsvisie Gelderland is een integrale visie, niet alleen op het gebied van de ruimtelijke ordening, maar ook voor waterkwaliteit en veiligheid, bereikbaarheid, economische ontwikkeling, natuur en milieu, inclusief de sociale gevolgen daarvan. De Omgevingsvisie is de vervanger van het streekplan en enkele andere structuurvisies. Op 9 juli 2014 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld.

De opzet van de Omgevingsvisie is opgehangen aan de termen divers, dynamisch en mooi. Gelderland is een dynamische provincie in een prachtige setting, met een grote diversiteit. Divers Gelderland heeft betrekking op de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en opgaven en het koesteren van de regionale identiteiten. Dynamisch Gelderland betreft de provinciale ambities die zich afspelen op met name ruimtelijk-economisch vlak, bijvoorbeeld wonen, werken en mobiliteit. Mooi Gelderland staat voor de kwaliteiten die bescherming of ontwikkelingen nodig hebben en die tegelijk richting geven aan ontwikkelingen, waarbij te denken valt aan cultuurhistorie, natuur en water.

Het plangebied raakt verschillende thema's zoals de regio stedendriehoek, Steden en regio's die elkaar versterken, logistieke sector, windturbines uitgesloten, verwegingsgebied voor niet grondgebonden veehouderijen, Glastuinbouw in overige gebieden en intrekgebieden. Geen van deze thema's gaan beschrijven uitgangspunten of voorwaarden welke kunnen zorgen voor een strijdigheid van het verzoek met de omgevingsvisie.

4.3.2 Omgevingsverordening Gelderland

In de Omgevingsverordening Gelderland staan regels beschreven, welke er voor moeten zorgen dat de visie beschreven in de Omgevingsvisie Gelderland ook daadwerkelijk uitgevoerd kunnen worden. Omgevingsverordening dient dan ook als het toetsingskader bij het opstellen van nieuwe ruimtelijke plannen zoals een bestemmingsplan of een uitgebreide afwijkingsprocedure in het kader van de omgevingsvergunning. De omgevingsverordening bestaat uit een kaart met daaraan gekoppeld de regels.

Op basis van de verordering ligt het plangebied in de gebieden: overig glastuinbouw, tijdelijk verbod glastuinbouw, niet grondgebonden veehouderij en intrekgebied

Aangezien het de vestiging van een bedrijf betreft dat springpaarden traint en verhandeld, is geen geen conflict met de omgevingsverordening. Immers op de loctaie waar het bedrfijf zich wil vestigen wordt over dit type bedrijf geen specifieke regels beschreven in de verordening. Derhalve is er geen strijdigheid met de omgevingsverordening.

4.4 Regionaal beleid

4.4.1 Regionale structuruvisie Stedendriehoek 2030

In de Regionale structuurvisie Stedendriehoek 2030 (RSV) beschrijft de regio Stedendriehoek het ruimtelijk beleid voor de lange termijn, tot 2030. De RSV gaat over de drie steden Apeldoorn, Deventer en Zutphen en het daarbinnen gelegen middengebied (grote delen van het grondgebied van de gemeenten Apeldoorn, Brummen, Deventer, Lochem ,Voorst en Zutphen).

De Stedendriehoek kent een steeds sterkere ruimtelijke verwevenheid en onderlinge afhankelijkheid van functies en activiteiten. Ontwikkelingen als gevolg van verandering in leefstijlen, woonwensen, werkgelegenheid en verplaatsingsgedrag blijven niet langer beperkt tot de eigen stad of dorp. De Stedendriehoek ontwikkelt zich zo in hoog tempo van een verband tussen drie steden naar een samenhangende stedelijke regio, met een groen middengebied en een groene omgeving.

In de RVS zijn de keuzen geschetst voor de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van de Stedendriehoek. De verschillende opgaven voor het gebied en het regionale programma voor wonen en werken tot 2030 zijn vertaald naar een hoogwaardige inrichting van het gebied. De belangrijkste keuzen kunnen samengevat worden in vijf thema’s te weten:

  • Water, natuur en landschap.
  • Openbaar vervoer en weginfrastructuur.
  • Wonen: steden, dorpen en landschap.
  • Werken: kantoren, bedrijven, land- en glastuinbouw.
  • Recreatie, toerisme en voorzieningen.

Op basis van de verbeelding behorende bij RSV ligt het plangebied in Landelijk gebied, verbrede ontwikkeling en heeft het een aanduiding Regionaal park. Wanneer bekeken wordt wat er in het thema Werken: kantoren, bedrijven, land- en glastuinbouw wordt beschreven dat verbreding van de landbouw in het middengebied met functiecombinaties met natuur, recreatie, zorg, educatie, stadslandbouw en woningbouw uitgangspunt is. Het vestigen van een bedrijf dat handelt in springpaarden en springpaarden traint is niet strijdig met deze uitgangspunten.

Op basis van bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het verzoek niet strijdig is met de Regionale structuurvisie Stedendriehoek.

4.4.2 Waar de stallen verdwijnen: Oude erven, nieuwe functies

De provincie heeft de regio's kans geboden het beleidskader voor functieverandering op regionaal niveau nader uit te werken, waarbij eventueel van het streekpan valt af te wijken. Zodoende hebben de gemeenten Apeldoorn, Brummen, Lochem, Voorst en Zutphen in het rapport 'Waar de stallen verdwijnen' omschreven welke regels de gemeenten in de Stedendriehoek willen hanteren bij functieverandering van vrijgekomen en vrijkomende agrarische gebouwen in het buitengebied.

Functieverandering zorgt per saldo voor minder steen in het buitengebied door het slopen van overbodige stallen en schuren en voor een aantrekkelijke vormgeving en (groene) inpassing van nieuwe functies op de plaats van die stallen en schuren. Doordat Gedeputeerde Staten van Gelderland het beleidskader hebben goedgekeurd, treedt dit beleid in de plaats van het generieke streekplanbeleid voor functieverandering.

Het voorliggende plan voorziet in het omvormen van een woonbestemming naar een bedrijfsbestemming. Het voorliggende beleid is daarvoor niet opgesteld. Toch wordt dit beleid benoemd, omdat het afwegingskader voor de functieverandering ook op deze situatie is toegepast. Er moet sprake zijn van een verbetering op zowel cultuurhistorische als landschappelijke uitgangspunten.

4.4.3 Landschapsontwikkelingsplan van Veluwe tot IJssel

De gemeenten Voorst, Heerde en Epe hebben gezamenlijk een landschapsontwikkelingsplan opgesteld (LOP). Doel van het LOP is het sturen op behoud en ontwikkeling van landschappelijke samenhang bij de autonome ontwikkeling van het landschap en het inbrengen van landschapsbelangen bij ruimtelijke plannen in het gebied. Het ontwikkelingsplan en toetsingskader dat het LOP vormt, is door de gemeente Voorst vastgesteld als structuurvisie.

De locatie ligt in de kampenontginningen. Het streven is hier de kampen op zandopduikingen beter herkenbaar te maken door ze te verdichten met rand-, weg- en erfbeplanting. De lage delen van het landschap moeten hun openheid zoveel mogelijk behouden. Zo wordt het contrast tussen de hoge en lage delen versterkt en de leesbaarheid van het landschap vergroot.

In hoofdstuk 5 is beschreven op welke manier de bestaande landschappelijke kenmerken worden verwerkt in een nieuwe inrichting van het perceel. Het plan voldoet daardoor aan de uitgangspunten

4.5 Gemeentelijk beleid

4.5.1 Ruimtelijke toekomstvisie Voorst

Vanaf het najaar van 2002 is in de gemeente Voorst gewerkt aan het opstellen van deze Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst (RTV). Bewoners en maatschappelijke organisaties hebben op diverse momenten inbreng geleverd en waren steeds actief betrokken bij de totstandkoming van de RTV. Er is vooral gediscussieerd over het gewenste woningbouwprogramma, mogelijke woningbouwlocaties en andere ruimtelijke vraagstukken. De Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst is in januari 2005 door de Raad vastgesteld. Een belangrijke waarde van de RTV lag in het proces om gezamenlijk stappen te zetten en verder te komen. Het raamwerk van deze visie biedt houvast bij de verdere uitwerking van vraagstukken op het terrein van leefbaarheid en ruimtelijke bestemmingsplannen op dorpsniveau en is een van de peilers in de standpuntbepaling in het netwerk stedendriehoek.

In de RTV is ook de 'Voorster identiteit' beschreven en op basis daarvan zijn uitgangspunten geformuleerd ten aanzien van het ruimtelijk beleid. Ten aanzien van het buitengebied zijn de volgende 2 uitgangspunten van belang:

  • de draagkracht en het karakter van het landschap is maatgevend voor nieuwe ontwikkelingen;
  • waarden vanuit cultuurhistorie, landschap, natuur en water zijn richtinggevende randvoorwaarden voor elke ruimtelijke ontwikkeling.

Zoals uit het plan is af te leiden en zoals te lezen is in het voorafgaande hoofdstuk, hebben deze uitgangspunten aan de basis gestaan van de planontwikkeling. Dit bestemmingsplan is daarmee in overeenstemming met het ruimtelijk beleid zoals verwoord in de RTV.

Hoofdstuk 5 Planopzet

5.1 Inleiding

Door de intiatiefnemer is een verzoek ingediend voor het vestigen van een bedrijf op de locatie Vundelaarsweg 5 in Wilp gericht op het trainen van en het handelen in springpaarden.

Om op de gewenste locatie een dergelijk bedrijf te vestigen zijn volgens de initiatiefnemer de volgende zaken nodig:

  • plaatsing in de loods (romneyloods) van tien paardenboxen met wasplaats en zadelkamer;
  • gebruik van de kapschuur voor de stalling van machines en de opslag van vlas, brokken en hooi;
  • sloop van twee kleinere schuurtjes;
  • verwijdering van de beplanting naast de romneyloods om plaats te maken voor een weiland;
  • inrichten van de gronden achter de boerderij als springpiste (van 30 m bij 60 m) en twee weilanden;
  • omheining springpiste met hoge - groenblijvende - struiken.

Zoals in hoofdstuk 4 te lezen valt, past het verzoek in het beleid voor functieverandering. Wel moet er bij dergelijke verzoeken sprake zijn van een landschappelijke en cultuurhistorische meerwaarde. Deze meerwaarde wordt bereikt door extra kwaliteitseisen te stellen aan de inrichting van het erf en de aanliggende gronden (qua beplanting, verharding enzovoort) en door de karakteristieke boerderij een planologische bescherming te geven in een nieuw bestemmingsplan (aanduiding 'karakteristiek').

In dit hoofdstuk zal ingegaan worden op de landschappelijke inpassing van het plangebied.

5.2 Inrichtingselementen

Het inrichtingsplan (zie bijlage 3 van de regels) is zoveel mogelijk afgestemd op het Landschapsontwikkelingsplan van de gemeente Voorst. Dit resulteert in een landschappelijk en cultuurhistorisch verantwoorde inrichting, waarbij niet alleen is gelet op de inrichting van het erf, maar ook op de mogelijkheden het landschap in de directe omgeving te versterken.

Het erf ligt in het kampenlandschap ofwel de dekzandruggen en oude bouwlanden. Kenmerkende structuren voor dit landschap zijn, de openheid op de akkercomplexen en het verdichten van het overige landschap door toevoeging van lanen, erf- en kavelbeplanting.

Het betreft hier een karakteristiek boeren erf. De boerderij met verschillende schuren vormen een typisch agrarisch ensemble. Hoewel de gelaagdheid en opbouw van het erf in grote lijnen klopt, is er sprake van achterstalligonderhoud, doorgeschoten groen en een aantal exoten (coniferen, Italiaanse populieren) die het geheel toch een rommelig karakter geven. Door het plaatselijk dunnen en verwijderen van de aanwezige exoten zal er een beter beeld ontstaan. Verder dient spontane opslag rond de gebouwen verwijderd te worden en moeten heggen en hagen weer hersteld en onderhouden worden. In 2009 is er door de vorige eigenaar een begin gemaakt met het landschappelijk inpassen van het erf, hier zal verder op worden aangesloten.

In het weitje ten oosten van de woning staan een aantal prachtige eiken, deze uitrasteren en de haag rondom de weide aanvullen en snoeien. De spontane opslag op het erf verwijderen en de haag tussen de woning en weide herstellen. Zijn de hagen voldoende gesloten dan is een eenvoudig raster (donker lint) afdoende om de dieren binnen in de weide te houden. Ten westen van de woning dienen de Italiaanse populieren verwijderen te worden. Het planten van een aantal fruitbomen naast de woning sluit aan bij het karakter van het boerenerf. Voorkeur heeft het om de berk voor de woning ook te verwijderen. Hierdoor krijgen de fruitbomen voldoende licht en ruimte om te ontwikkelen. Achter op het erf staan een aantal mooie eiken, door het verwijderen van de opslag/bomen te dicht op de remneyloods en de eiken, krijgen deze bomen weer meer ruimte en licht en kan er een laan naar de springpiste worden aangelegd. De beuken aan de oostzijde van de remneyloods dienen behouden te blijven. De coniferen op de achterzijde kunnen worden verwijderen en vervangen worden door een struweel van inheemse soorten. De springpiste wordt omzoomd met een knip- of scheerheg van beuk/meidoorn. De westelijke eigendomsgrens wordt beplant met inheemse struiken en een enkele boom, met behoud van doorkijkjes naar het openlandschap. De bestaande beplanting langs de oostzijde blijft behouden, eventueel kan deze haag gevlochten worden.

Hieronder de verbeelding met de wijze waarop het terrein heringericht gaat worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20174-VS00_0009.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20174-VS00_0010.png"

5.3 Cultuurhistorische waarde

In deze paragraaf zal verder worden ingegaan op de cultuurhistorische waarden van de nieuw toe te voegen elementen.

Knip- en scheerheggen

Knip- en scheerheggen zijn al eeuwen te vinden in het Nederlandse cultuurlandschap. Deze lijnvormige landschapselementen kennen een sterke samenhang met het omringde landschap. Nabij boerderijen en rondom boomgaard en moestuin waren veelal de heggen te vinden. Vaak dienden de heggen als eigendoms- of perceelscheiding. De doornige heg had daarnaast ook nog een belangrijke veekerende functie.

Langs de rivieren dienden de heggen om de waterstroom bij overstromingen te remmen en te verdelen, zodat het vruchtbare slib kon bezinken. Inmiddels zien we dat veel heggen bedreigd worden. Veel heggen zijn uit het landschap verdwenen door de komst van prikkeldraad, de ruilverkavelingen en achterstallig onderhoud. Alle reden om de heg weer terug te brengen in het landschap. Heggen zijn namelijk nog altijd functioneel als windscherm en als veekering, ook bij hoge rivierwaterstanden zorgen ze voor een permanente afrastering. Daarnaast houden ze de grond vast en dragen ze bij aan een goede waterhuishouding.

Ook veel dieren hebben profijt van de aanwezigheid van een heg. Vogels gebruiken het als broedplaats; veel kleine zoogdieren vinden er voedsel en een schuilplaats en voor vleermuizen is een haag erg belangrijk als oriëntatiepunt.

Struweelhaag

Gelderland kent een grote diversiteit aan lijnvormige landschapselementen, waaronder de vrij uitgroeiende haag en de struweelhaag.

De vrij uitgroeiende haag bestaat uit een enkele rij struiken die vrijuit kunnen groeien en de struweelhaag

bestaat uit meerdere rijen. De functie van deze hagen was perceelscheiding en veekering, daarom bestonden de hagen vroeger voornamelijk uit doornsoorten. Soms werden ook nog wat andere struiken en bomen in de haag aangeplant, denk hierbij aan hondsroos, sleedoorn, braam, wilg, eik of es. De hagen boden beschutting voor het vee en zorgden voor gebruikshout.

Door de komst van het prikkeldraad, de schaalvergroting en de ruilverkavelingen zijn veel van deze elementen verdwenen. Vaak worden de termen heggen en hagen door elkaar gebruikt, en regionaal hebben ze soms verschillende betekenissen. De term heg gebruiken we voor strak geschoren elementen, de term haag gebruiken we voor de meer breed en hoog uitgroeiende elementen. Soms is er sprake van speciale beheervormen zoals bij het leggen of vlechten van hagen.

Hagen hebben een grote natuurwaarde. Ze zijn vaak een schuilplaats voor veel vogels en kleine zoogdieren en vergroten daardoor de landschappelijke en ecologische variatie.

Solitaire boom

Een solitaire boom of bomengroep werd regelmatig in het weiland aangeplant als schaduw voor het vee of om het landschappelijke beeld compleet te maken. Ook werd een solitaire boom regelmatig op de hoek van het perceel aangeplant als afbakening (grensboom). Verder vindt men ook regelmatig solitaire bomen rondom het huis. Veel boomsoorten hadden een functie. Zo werd een walnoot vaak in de buurt van de keuken aangeplant omdat de walnoot muggen en vliegen weert en ook zorgde voor schaduw.

Laanbomen kennen een historische functie op bijvoorbeeld landgoederen en grotere boerderijen en buitenplaatsen als onder andere aankleding van wandellanen. Door deze aanplant ontstond er schaduw op het wandelpad. De welgestelde bewoners konden op deze manier geriefelijk wandelen zonder dat men werd gebruind door de zon. Iets wat in die dagen als teken van armoede werd gezien. De statigheid van een rij laanbomen werd door het gebruik van speciale soorten bomen versterkt.

Houtwal en houtsingel

Een houtwal is een lijnvormig door de mens opgeworpen zandlichaam waarop bomen en/of struiken groeien. De wallen dienden vroeger om vee binnen of wild buiten het omgeven gebied te houden. Houtwallen werden ten tijde van de ontginningen (middeleeuwen) op de hogere zandgronden aangelegd. Langs houtwallen vind je vaak aan één of beide zijden greppels. Deze werden gegraven om met de vrijkomende grond de wal op te kunnen werpen. De wallen waren tussen de 50 en 100 cm hoog.

Een houtsingel is een lijnvormige aanplant van bomen en/of struiken van 4 tot maximaal 20 meter breed. Houtsingels lijken veel op houtwallen. Er is echter geen sprake van een opgeworpen wal. Houtsingels werden vooral op de lagere zandgronden aangelegd, meestal parallel aan sloten. De singels leverden brand- en geriefhout, waaraan in het gemengde bedrijf grote behoefte was. Omdat de boer verschillende diktes hout nodig had, werd een hakhoutbeheer gevoerd. Door de komst van prikkeldraad, de schaalvergroting en ruilverkavelingen zijn vele kilometers van deze elementen verdwenen.

De houtwal en houtsingel hebben landschappelijk en ecologisch een belangrijke verbindende functie. Ze zijn tevens van belang voor vleermuizen om zich te oriënteren en als verbindingszone voor fauna. Bij de houtwal zorgt met name de wal voor extra ecologische waarde door de variatie in nat-droog en warm-koud.

Hoogstamboogaard

Al vele eeuwen wordt in Nederland fruit geteeld in hoogstamboomgaarden. Aanvankelijk waren het vooral kloosters, kastelen en landgoederen. Eind 19de eeuw begon een grote uitbreiding aan fruitboomgaarden. Onder invloed van de landbouwcrisis stapten veel agrariërs in het rivierengebied over van graanteelt naar hoogstamfruit. Een groot voordeel van het hoogstamfruit was dat er dieren onder konden grazen.

Vanaf 1950 is het areaal aan hoogstamboomgaarden flink achteruit gegaan, vanwege de opkomst van de moderne fruitteelt (laagstam).

Hoogstamboomgaarden hebben een grote ecologische waarde. Ze leveren nestgelegenheid aan allerlei vogels. De steenuil is een soort die graag broedt in holle takken van fruitbomen. Een heg om de boomgaard als windsingel vergroot de natuurwaarde van de boomgaard.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de randvoorwaarden vanuit de aspecten flora en fauna, archeologie, milieu en water behandeld. In de laatste paragraaf komt de economische uitvoerbaarheid ana de orde.

6.2 Milieu-onderzoeken

6.2.1 Bodem

In opdracht van HB-Horses is door Van der Poel Milieu Advies B.V. te Markelo een verkennend bodemonderzoek (bijlage 1) uitgevoerd op een locatie aan Vundelaarsweg 5 te Wilp (kadastraal bekend als, gemeente Voorst, sectie R, perceelnummer 660).

Aanleiding tot het onderzoek is de voorgenomen nieuwbouw op de onderzoekslocatie. Het onderzoek heeft tot doel een indruk te verkrijgen omtrent de eventuele aanwezigheid van verontreinigingen in de grond en het grondwater van het onderzoeksterrein. De onderzoekslocatie heeft een totale oppervlakte van circa 450 m2. Op de onderzoekslocatie bevindt zich momenteel een woonboerderij en een romneyloods. Ten noorden van de locatie ligt de Vundelaarsweg. De onderzoekslocatie is omgeven door weiland. Uit informatie van de gemeente Voorst zijn geen bijzonderheden omtrent onderzoeken op en nabij de onderzoekslocatie naar voren gekomen. Voor zover bekend zijn er op de locatie geen stoffen opgeslagen (geweest) en/of activiteiten ontplooid die een mogelijke bodemverontreiniging hebben veroorzaakt. De onderzoeksopzet is gebaseerd op de richtlijnen uit de NEN-5740. Hierbij is de onderzoeksstrategie voor een onverdachte locatie (ONV) gehanteerd.

Uit de veld- en laboratoriumwerkzaamheden is het volgende naar voren gekomen:

  • De bodem van de onderzochte locatie is tot 3,0 m-mv opgebouwd uit zand. De bovenlaag (0-0,5 m-mv) is plaatselijk humeus, wortel- en roesthoudend. De ondergrond is eveneens humeus en roestig. Tevens bevindt zich plaatselijk een oerlaag. Tijdens de veldwerkzaamheden bevond het grondwater zich op een diepte van circa 1,5 m-mv.
  • Het opgehoorde materiaal is in het veld zintuiglijk beoordeeld. Hierbij zijn geen bijzonderheden waargenomen die duiden op het voorkomen van een mogelijke bodemverontreiniging. Tijdens het veldwerk is door de veldmedewerkers ter plaatse van de boringen in de bodem en op het maaiveld van de locatie zintuiglijk geen asbest verdacht materiaal waargenomen.
  • In de bovengrond (0-0,5 m-mv) overschrijden PAK, minerale olie en meerdere metalen de desbetreffende achtergrondwaarde. In het grondwater overschrijdt de concentratie barium, naftaleen en vinylchloride de desbetreffende streefwaarde. Verder zijn in grond en grondwater geen van de onderzochte componenten gemeten in gehalten/concentraties die de achtergrondwaarden/streefwaarden en/of de rapportagegrenzen overschrijden. De gemeten waarden voor de pH en de EGV kunnen als normaal worden beschouwd.

De gemeten overschrijdingen zijn dusdanig dat aanvullende maatregelen en/of analyses niet noodzakelijk worden geacht. Milieuhygiënisch zijn er naar onze mening geen belemmeringen voor de voorgenomen nieuwbouw op de locatie. Opgemerkt wordt dat in de grond achtergrondwaarden worden overschreden. Deze grond is niet geschikt voor onbeperkt hergebruik en kan niet zonder meer in het grondverkeer worden gebracht. Geadviseerd wordt eventueel vrijkomende grond op de locatie toe te passen

6.2.2 Geluid

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai.

Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone ter zake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.

Het voorliggende verzoek voorziet niet in de realisatie van een geluidsgevoelige bestemming, waardoor een onderzoek niet noodzakelijk is.

6.2.3 Luchtkwaliteit

De eisen voor de kwaliteit van de buitenlucht zijn sinds november 2007 vastgelegd in de Wet milieubeheer, in titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen (ook wel bekent als de 'Wet luchtkwaliteit').

In zijn algemeenheid kan worden gestelde dat de Wet luchtkwaliteit bestaat uit in Europees verband vastgestelde normen voor maximumconcentraties voor een aantal luchtvervuilende stoffen. In Nederland kunnen met name fijn stof (PM10) en stikstofoxiden (NO2) problemen opleveren met betrekking tot overschrijding van de grenswaarden. Fijn stof wordt grotendeels veroorzaakt door grote industriële bronnen en het wegverkeer, stikstofoxiden worden voornamelijk veroorzaakt door wegverkeer. Indien het uitoefenen van bevoegdheden zoals het vaststellen van bestemmingsplannen of het afwijken van het bestemmingsplan op grond van artikel 2.12 lid 1 sub a onder 1 van de Wabo gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen bestuursorganen die bevoegdheden uitoefenen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:

  • 1. het bestemmingsplan c.q. de afwijking niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden;
  • 2. de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan c.q. de afwijking per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft;
  • 3. het bestemmingsplan c.q. de afwijking niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen.

Sinds 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht. Volgens het NSL draagt een project 'niet in betekenende mate' (Nibm) bij zo lang de concentratie fijn stof of stikstofdioxide niet meer dan 3% bedraagt.

Om te bepalen of voorliggende ontwikkeling voldoet aan het "niet in betekende mate" criterium is een rekentool ontwikkeld (Kenniscentrum Infomil). Op basis van deze tool kan bepaald worden of de verkeersaantrekkende werking van een nieuwe ontwikkeling voldoet aan dit criterium.

Het voorliggende verzoek voorziet in de vestiging van een paardenhouderij, waar zowel handel als training in springpaarden plaats vindt. De extra verkeersaantrekkende werking is daarbij beperkt. Ingeschat wordt dat er maximaal 10 extra verkeersbewegingen zullen zijn, waarvan een kwart bestaat uit vrachtwagens. Op basis van de rekentool "Worst-case berekening voor de bijdrage van het extra verkeer als gevolg van een plan op de luchtkwaliteit" zorgt dit voor 0,04 µg/m3 aan No2 en 0,01 PM10. De grens voor "niet in betekende mate" ligt op 1,2 µg/m3.

Voor de paarden zijn geen fijnstof normen opgenomen, om toch inzicht te geven in de fijnstof emissie wordt gerekend met overig rundvee ouder dan 2 jaar (RAV-code A7). Hiervoor geldt een norm van 170 gram uitstoot per dier. In het totaal betekent dit een uitstoot van 1700 gram per jaar (10 paarden).

Met invoering van de Wet luchtkwaliteit is het begrip 'niet in betekenende mate' (NIBM) geïntroduceerd. Voor ontwikkelingen die een NIBM-bijdrage aan de luchtkwaliteit kennen is toetsing aan de grenswaarden niet meer noodzakelijk. In aanvulling hierop is in 2010 de "Handreiking fijnstof en veehouderij" verschenen. Hierin is vastgesteld wanneer ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit en toetsing zodoende niet noodzakelijk is. Hierin is opgenomen dat bij afstand van 70 meter met een maximale uitstoot van 324.000 gram per jaar de invloed op de luchtkwaliteit niet in betekenende mate is. Voor ontwikkelingen met een hogere uitstoot dient alsnog toetsing aan de grenswaarden plaats te vinden. In dit geval ligt de uitstoot ver beneden deze grens, waardoor ook in dit geval gesproken kan worden van een 'niet in betekende mate toename' van de verslechtering van de luchtkwaliteit.

Op basis van bovenstaande kan geconcludeerd worden dat er sprake is van een "niet in betekende mate" toename van de verslechtering van de luchtkwaliteit. De locatie is daarnaast niet gelegen binnen een gebied waarin de normen van luchtkwaliteit of fijnstof worden overschreden. Het is daarom niet noodzakelijk verder onderzoek uit te voeren.

6.2.4 Externe veiligheid

Bij het opstellen of wijzigen van ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • 1. bedrijven waar opslag en/ of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt zoals een lpg station;
  • 2. vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor en water;
  • 3. vervoer van gevaarlijke stoffen via buisleidingen;
  • 4. propaantanks bij particulieren.

Deze risicobronnen moeten getoetst worden aan de huidige wet- en regelgeving. Hieronder wordt een puntsgewijze toelichting gegeven.

Deze risicobronnen moeten getoetst worden aan de huidige wet- en regelgeving. Hieronder wordt een puntsgewijze toelichting gegeven.

ad 1 en 4. Op 28 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. In dit besluit zijn regels gesteld om risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Bedrijven die onder dit besluit vallen zijn onder meer chemische bedrijven, lpg-tankstations en bedrijven die 10.000 kilo of meer aan chemicaliën opslaan. Het besluit verplicht gemeenten en provincies voortaan met veiligheidsnormen rekening te houden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20174-VS00_0011.png"

Op basis van de "Risicokaart provincie Gelderland" blijkt dat in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle bedrijven gevestigd zijn die vallen onder het Bevi. Ook bevinden zich geen particuliere propaantanks in de directe omgeving.

Er is verder geen sprake van vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor of water of via buisleidingen. Wel ligt het gebied in de zone van de Rijksweg A1. De toename van het aantal personen in het invloedsgebied is zeer beperkt.

Het verzoek is voorgelegd bij de regionale brandweer, zij hebben op maandag 16 februari 2015 positief geadviseerd over dit verzoek.

Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat vanuit externe veiligheidsoverwegingen geen bezwaren zijn tegen de voorgenomen ontwikkeling.

6.2.5 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Hieronder wordt verstaan het aanbrengen van voldoende ruimte tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen de milieubelastende en milieugevoelige functies. Voor wat betreft de onderbouwing van te hanteren afstanden dient in eerste instantie te worden uitgegaan van de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering. De brochure geeft minimale afstanden vanaf de grens van een bedrijf tot een gevoelige functie die aangehouden moeten worden. De aan te houden afstanden van de brochure zijn opgezet voor inwaarts zoneren en bevatten vanuit de milieugevoelige functie gezien een bufferzone.

Het voorliggende verzoek heeft betrekking op een agrarisch bedrijf paardenhouderij. Hiervoor geldt volgens de VNG een richtafstand van 50 meter. In een straal van 50 meter bevinden zich geen gevoelige objecten, waardoor geconcludeerd kan worden dat het bedrijf niet zorgt voor een onevenredige aantasting van de omgeving.

Daarnaast moet bij een gevoelige bestemming bebekeken worden of de nieuwe ontwikkeling mogelijk hinder ondervind van de omliggende bedrijven. In de directe omgeving liggen enkele agrarische bedrijven en de VAR. Echter het voorliggende verzoek voorziet in het toevoegen van een paardenhouderij bij een reeds bestaande woning. De paardenhouderij wordt niet gezien als een gevoelige functie, waardoor er op dit onderdeel dus geen problemen zijn. De woonfunctie is op basis van het huidige bestemmingsplan al toegestaan. De verschillende agrarische bedrijven in de directe omgeving liggen daarbij te ver van dit bedrijf om mogelijk voor hinder te kunnen zorgen. De bestaande woning ligt op basis van de VNG richtlijnen wel in de hindercirkel van de VAR. Echter omdat het een bestaand bedrijf betreft, is bij de milieuvergunning van de VAR rekening gehouden met deze woning. Hierdoor is er feitelijk geen hinder vanuit de VAR op deze reeds bestaande woning.

6.2.6 Flora en Fauna

Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet ook gekeken worden naar invloed van de ontwikkeling op de flora en fauna. In dit geval ligt het perceel niet in of nabij de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) of het natura 2000 gebied. De afstanden tot deze gebieden zijn minimaal 800 m Hierdoor is onderzoek niet noodzakelijk.

Voor deze ontwikkeling wordt geen nieuwbouw gepleegd. Wel zullen een tweetal kleine schuurtjes worden gesloopt. Bij de afweging voor het verkrijgen van de sloopvergunning van deze twee gebouwtjes zal een quickscan uitgevoerd moeten worden om te bepalen of er in de gebouwtjes vleermuizen aanwezig zijn. Het uitvoeren van dit onderzoek is echter niet relevant voor de haalbaarheid van de gevraagde functieverandering.

6.2.7 Archeologie

Op 29 november 2010 heeft de gemeente Voorst een erfgoedverordening vastgesteld. De erfgoedverordening bestaat uit regels en bijbehorende archeologische beleidskaart. De archeologische beleidskaart beschrijft het archeologisch beleid van de gemeente. De gemeente onderscheid twee hoofdcategorieën te weten archeologisch waardevolle gebieden en archeologische verwachtingszones. De twee hoofdcategorieën zijn weer onderverdeeld in verschillende subcategorieën.

De hoofdcategorie archeologisch waardevolle gebieden (AWG) is onderverdeeld in de volgende categorieën:

  • AWG categorie 1, wettelijk beschermd archeologisch rijksmonument of gemeentelijk monument met rondom bufferzone van 50m;
  • AWG 2 categorie , Terrein van (hoge, zeer hoge) archeologische waarde met rondom bufferzone van 50m;
  • AWG categorie 3 bekende archeologische vindplaats met rondom bufferzone van 25m (landweer), 50m (vindplaats) of 200 m (historische erven);
  • AWG categorie 4 historische dorpskern of historisch bekende verhoogde woonplaatsen.

De hoofdcategorie Archeologische verwachtingszone (AV) is onderverdeeld in de volgende categorieën:

  • AV-categorie 5: zone met hoge archeologische verwachting
  • AV-categorie 6: zone met een middelmatige archeologische verwachting
  • AV-categorie 7: zone met een lage archeologische verwachting
  • AV-categorie 8: zone met een lage archeologische verwachting. Verhoogde kans op (mogelijk goed geconserveerde) archeologische off-site resten.
  • AV-categorie 9: diep vergraven gebieden en diep ingegraven waterpartijen
  • AV-categorie 10: onbekende archeologische verwachting

Per categorie is beschreven welke beschermende regels in een bestemmingsplan opgenomen moet worden om de archeologische resten te beschermen.

Over het plangebied liggen de Archeologische verwachtingszones categorie 6 en 7. Omdat er bij deze ontwikkeling geen nieuwe gebouwen worden gerealiseerd en er geen ingrepen in de grond worden uitgevoerd, is een onderzoek niet direct noodzakelijk voor het bepalen van de uitvoerbaarheid van de plannen. Daarnaast is er voor gekozen om over het plangebied voor beide zones een dubbelbestemming Waarden-Archeologie op te nemen. Op deze manier wordt gewaarbord dat eventuele ingrepen die in de toekomst worden gedaan, alsnog getoetst worden aan het archeologische beleid.

6.3 Water

Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets is beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn.

Het plan is, vanuit de waterhuishouding bezien, voor het waterschap beperkt van belang. De motivatie daarvoor is dat plannen zonder (nieuwe) ontwikkelingsmogelijkheden, zoals functiewijzigingen en actualisaties, nauwelijks tot geen effect hebben op de waterhuishouding. Dit betekent dat geen essentieel waterbelangen wordt geraakt en het waterschap op basis daarvan een positief wateradvies geeft.

6.4 Economische uitvoerbaarheid

6.4.1 Kostenverhaal via de legesverordening

Het verzoek kan niet worden aangemerkt als een een bouwplan, zoals gedefinieerd in artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Dit betekent dat het niet noodzakelijk is een exploitatieplan of anterieure overeenkomst af te sluiten. De kosten voor het opstellen van het bestemmingsplan en het voeren van de daarbijbehorende procedure worden verrekend via de legesverordening van 2014.

6.4.2 Planschade

Volgens vast beleid van de gemeente Voorst wordt ten aanzien van ruimtelijke projecten waaruit tegemoetkoming in schade (planschade) kan voortvloeien, altijd een overeenkomst in tegemoetkoming in schade afgesloten danwel wordt een passage in de anterieure overeenkomst opgenomen. In dit geval is in de anterieure overeenkomst een passage opgenomen. Hierdoor wordt gewaarborgd dat eventuele tegemoetkoming in schade betaald wordt door de initiatiefnemer.

Hoofdstuk 7 Juridische planopzet

7.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de regels van het plan nader toegelicht. Er wordt inzicht gegeven in de opbouw van de planregels, de gebruikte bestemmingen en de inzet van zogenaamde flexibiliteitinstrumenten.

7.2 Planregels

Een bestemmingsplan kent aan gronden een bestemming toe en verbindt regels aan deze bestemming. Deze regels betreffen het gebruik van de gronden, maar onder meer ook de bouwmogelijkheden. De regels zijn nader onder te verdelen in

  • inleidende regels;
  • bestemmingsregels;
  • algemene regels;
  • overgangs- en slotregels.
7.2.1 Inleidende regels

In deze regels staan de begrippen verklaard, die in de planregels voorkomen en die om een nadere omschrijving vragen. Verder wordt aangegeven op welke wijze gemeten moet worden om bijvoorbeeld een goot- of bouwhoogte te bepalen

7.2.2 Bestemmingsregels

Deze regels betreffen het hart van het bestemmingsplan. In de bestemmingsregels wordt aangegeven waarvoor en - zo nodig - hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. In dit bestemmingsplan komt de bestemmingen "Agrarisch - Paardenhouderij" voor.

Het komt regelmatig voor dat er twee functies op één perceel plaatsvinden, zoals bijvoorbeeld een leiding. De aanwezigheid van deze leiding brengt de nodige beperkingen met zich mee. Deze beperkingen kunnen ook gelegen zijn onder het maaiveld. In het geval dat er twee functies tegelijk op één perceel geregeld moeten worden in een bestemmingsplan wordt er wel gesproken van een 'dubbelbestemming'. In dit bestemmingsplan komen de volgende dubbelbestemmingen voor:

  • Waarde - archeologie 1;
  • Waarde - archeologie 2;

De bestemmingsregels kennen een vaste opbouw in bestemmingsomschrijving (toegestaan gebruik), bouwregels, nadere eisen, afwijking van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijking van de gebruiksregels, omgevingsvergunning en wijzigingsbevoegdheden.

7.2.3 Algemene regels

De algemene regels hebben betrekking op alle bestemmingen in het plan. In plaats van bij elke bestemming dezelfde regels te plaatsen, kan gebruik worden gemaakt van een algemene regel. Zo zijn er algemene bouwregels, gebruiksregels, aanduidingsregels, afwijkingsregels en wijzigingsregels.

Anti-dubbeltelbepaling

De anti-dubbeltelbepaling is ook onder de algemene regels opgenomen. Hiermee blijven gronden, die eenmaal in aanmerking zijn genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, buiten beschouwing bij de beoordeling van latere bouwplannen.

Strijdig gebruik

In het verleden werd strijdig gebruik (gebruik in strijd met de bestemming) expliciet vermeld bij elke bestemming. Nu is dit strijdig gebruik bij wet (artikel 2.1 Wabo) verboden en wordt het niet langer vermeld in het bestemmingsplan.Al het gebruik dat niet past binnen de doeleindenomschrijving van de betreffende bestemming wordt daarom gezien als strijdig gebruik, uitgezonderd geluidszoneringsplichtige en risicovolle inrichtingen en detailhandel in volumineuze goederen en/of grootschalige detailhandel. Deze worden expliciet genoemd als strijdig gebruik bij de desbetreffende bestemmingen.

7.2.4 Overgangs- en slotregels

Hieronder zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. De eerste regels beschermen een bestaand bouwwerk of gebruik dat afwijkt van de regels. De slotregels geven aan op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

7.3 Bestemmingen

7.3.1 Agrarisch - Paardenhouderij

Binnen de bestemming Agrarisch - Paardenhouderij wordt de mogelijkheid geboden om een gebruiksgerichte paardenhouderij te realiseren. Daarnaast worden de landschappelijke waarden van het gebied beschermd. In de bij het bedrijf behorende bedrijfswoning wordt de mogelijkheid geboden om een beroep of bedrijf aan huis en/of bed en breakfast te vestigen.

Bebouwing in de vorm van gebouwen en andere bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak. Uitzondering hierop is de paardenbak. Deze mag buiten het bouwvlak worden gerealiseerd. De oppervlakte van de paardenbak is daarnaast groter dan elders in het buitengebied is toegestaan. Dit heeft te maken met de type training. Voor het trainen van springpaarden is een grotere paardenbak nodig dan wanneer het gaat om de training van dressure paarden.

Aan het in gebruik nemen van de gronden en bouwwerken ten dienste van de bestemming is een voorwaardelijke verplichting gekoppeld. Hierin is geregeld dat het terrein conform het bijgevoegde erfadvies en inrichtingsplan wordt aangelegd en instand gehouden.

7.3.2 Waarde - Archeologie 1 en 2

Om de archeologische waardevolle gebieden veilig te stellen, gelden er op deze gronden beperkingen ten aanzien van het bouwen voor de met deze bestemming samenvallende bestemmingen. Bouwen is uitsluitend toegestaan indien uit onderzoek blijkt dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn of dat de waarden voldoende worden veiliggesteld. Daarnaast geldt er een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van bepaalde werken, geen bouwwerk zijnde, of van bepaalde werkzaamheden.

De regeling is niet van toepassing op bestaande bouwwerken voor zover ingeval van herbouw gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundamenten. In alle overige gevallen geldt per archeologische dubbelbestemming een specifieke regeling. Deze regeling is van toepassing op het oprichten van nieuwe bebouwing groter dan een bepaald oppervlak en dieper dan een bepaalde diepte. Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, is niet noodzakelijk voor werken en werkzaamheden die betrekking hebben op normaal beheer en onderhoud overeenkomstig de toegekende bestemming.

7.4 Flexibiliteit in het bestemmingsplan

7.4.1 Flexibiliteit in het bestemmingsplan

Flexibiliteit in een bestemmingsplan is handig om ervoor te zorgen dat een bestemmingsplan voldoende beleidsruimte biedt om ontwikkelingen in de toekomst mogelijk te maken. Deze ontwikkelingen zullen ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan vaak niet bekend zijn. Een bestemmingsplan zonder flexibiliteit kan te star zijn. Indien gebruik wordt gemaakt van de flexibiliteitbevoegdheden (art. 3.6, Wro), dienen in het bestemmingsplan zelf de grenzen te worden aangegeven door het stellen van nadere eisen, het verlenen van afwijkingen, het wijzigen van het plan of het uitwerken van een plan.

7.4.2 Afwijking

Deze bevoegdheid biedt de mogelijkheid af te wijken van een in het plan opgenomen regeling. Het is mogelijk van geval tot geval ruimtelijk relevante voorwaarden te stellen en belangen nader af te wegen. Een afwijking mag alleen op relatief ondergeschikte onderdelen betrekking hebben en mag niet tot een bestemmingswijziging leiden.

 

In dit bestemmingsplan zijn de volgende afwijkingsmogelijkheden opgenomen:

  • bestemming 'Agrarisch - Paardenhouderij': ten behoeve van de nevenfunctie kleinschalig kamperen;
  • bestemming 'Agrarisch - Paardenhouderij': ten behoeve van het toestaan van bedrijven die één catergorie hoger zijn dan in lid 3.1 genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de categorieën, zoals in de bestemmingsomschrijving genoemd;
  • bestemming 'Agrarisch - Paardenhouderij': ten behoeve van het toestaan van bedrijven die niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de categorieën zoals in de bestemmingsomschrijving genoemd;
  • een algemene afwijkingsmogelijkheid voor de aangegeven of in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages. Deze afwijking geldt alleen voor maten, afmetingen en percentages die binnen het bouwvlak passen, omdat anders sprake is van een wijzigingsbevoegdheid vanwege een te grote impact op de omgeving;
  • een algemene afwijkingsmogelijkheid voor het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes kunnen worden gebouwd, mits de inhoud per gebouwtje niet meer dan 75 m³ bedraagt;
  • een algemene afwijkingsmogelijkheid voor het gebruik voor bewoning uit het oogpunt van mantelzorg. Er is voor gekozen om mantelzorg niet bij recht toe te staan maar te regelen via een afwijking, zodat er voorwaarden gesteld kunnen worden. Een van de voorwaarden bij deze afwijkingsmogelijkheid is dat een goede woonsituatie binnen deze bestemming in stand gehouden c.q. gegarandeerd moet worden. Ook moet binnen één maand na beëindiging van het gebruik van overige gebouwen als afhankelijke woonruimte ten behoeve van de mantelzorg hiervan schriftelijk mededeling wordt gedaan aan burgemeester en wethouders. Tenslotte moet binnen drie maanden na beëindiging van het gebruik ten behoeve van mantelzorg de bewoning zijn beëindigd

De algemene afwijkingsmogelijkheden mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het straat- en/of bebouwingsbeeld;
- de sociale veiligheid;
- de verkeersveiligheid.

7.4.3 Wijzigingsbevoegdheid

Meer ingrijpende functieveranderingen en meer ingrijpende afwijkingen van de regels kunnen mogelijk worden gemaakt met een in het bestemmingsplan op te nemen wijzigingsbevoegdheid. Dit mag er niet toe leiden dat de structuur en de ruimtelijke opzet van het plan ingrijpend worden gewijzigd. De wijziging treedt in werking na de vaststelling van een afzonderlijk wijzigingsplan.

In dit bestemmingsplan is de wijzigingsbevoegdheden opgenomen ten behoeve van het overschrijden van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realiseren van bestemmingen of bouwwerken, dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein.

Hoofdstuk 8 Overleg en inspraak

8.1 Uitkomsten overleg

Het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan pleegt daarbij overleg met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het geding zijn.

In artikel 3.1.1. wordt bij lid 2 de mogelijkheid gegeven dat de Minister van Infrastructuur en Milieu kan aangeven onder welke omstandigheden of in welke gevallen geen overleg gevoerd hoeft te worden met de rijksdienst die betrokken is bij de zorg voor de ruimtelijke ordening. Na overleg met de betrokken departementen is besloten het overleg te beperken tot die zaken waarbij directe belangen aan de orde zijn. Overigens zijn per 1 januari 2012 de voormalige VROM-inspectie en de Inspectie van Verkeer & Waterstaat samengevoegd tot de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). Aangezien er geen sprake is van directe rijksbelangen heeft er geen vooroverleg plaatsgevonden met het Rijk.

Met de provincie is een vergelijkbare afspraak gemaakt. Enkel wanneer er sprake is van een provinciaal belang is vooroverleg noodzakelijk. Het voorliggende plan is niet in strijd met enig provinciaal belang, waardoor er voor gekozen is geen vooroverleg te plegen. De provincie wordt in kennis gesteld van de start van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan.

Het vooroverleg met het waterschap heeft plaats gevonden via de website http://www.dewatertoets.nl. Hieruit is naar voren gekomen dat verder overleg niet noodzakelijk is. Ook het waterschap zal in kennis worden gesteld van de start van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan.

8.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf [dd-mm-jjjj] zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn er wel/geen zienswijzen ingediend. PM

8.3 Aanpassingen ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan

P.M.