Plan: | Nijenbeekseweg 20, Voorst |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0285.20168-VS00 |
Op het perceel Nijenbeekseweg 20 in Voorst is jarenlang een agrarisch bedrijf geëxploiteerd. De agrarische activiteiten zijn echter enige tijd geleden gestaakt. Op het perceel staan, naast de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen, de voormalige bedrijfswoning en een bijgebouw. Deze zijn beide gelegen binnen de bestemming 'Wonen', op grond waarvan binnen het bouwvlak één woning is toegestaan.
Op verzoek van de initiatiefnemers is een functieveranderingsplan opgesteld. Hierin zijn de voorgenomen ontwikkelingen beschreven en is een erfinrichtingsplan met bijbehorend beplantingsplan en beheersplan opgenomen. Voor de bebouwing zijn zogenaamde kavelpaspoorten opgesteld met een bijbehorende paragraaf beeldkwaliteit (zie paragraaf 4.2). Het functieveranderingsplan heeft de basis gevormd van voorliggend bestemmingsplan.
De situering van het plangebied in de omgeving is weergegeven in figuur 1. De locatie ligt ten oosten van het buurtschap Gietelo, dat gelegen is tussen Wilp en Voorst. Het perceel ligt aan de zuidkant van de Nijenbeekseweg, een zijweg van de Rijksstraatweg. In figuur 2 is een luchtfoto van het plangebied opgenomen. Het perceel staat kadastraal bekend als VOO00, sectie C, perceelnummer 1208.
Figuur 1 - Plangebied in de omgeving
Figuur 2 - Luchtfoto, het plangebied is rood omlijnd
Het perceel heeft in het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied 1996' de bestemmingen 'Agrarisch cultuurgebied' en 'Wonen'. Op basis van de woonbestemming is op het perceel Nijenbeekseweg 20 één woning toegestaan. Binnen de bestemming 'agrarisch cultuurgebied' is geen bouwvlak opgenomen, waardoor het realiseren van gebouwen/woningen op grond van dat bestemmingsplan niet mogelijk is. De bebouwing die binnen deze bestemming is gelegen, valt onder het overgangsrecht.
Vanaf 31 mei 2012 heeft het ontwerpbestemmingsplan 'Buitengebied' voor een periode van zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. Binnen dit bestemmingsplan heeft het perceel de bestemmingen 'Wonen' en 'Agrarisch'. In het op 28 januari 2013 vastgestelde bestemmingsplan is er echter voor gekozen om het plangebied uit het bestemmingsplan te halen in verband met het ingezette functieveranderingstraject en de separate ruimtelijke procedure die in dit kader gevolgd moet worden.
Het plangebied aan de Nijenbeekseweg 20 maakt onderdeel uit van een noord-zuid gerichte oeverwal aan de westzijde van de IJssel. De oeverwal bestaat uit zandige afzettingen van de IJssel en vormt de overgang tussen het licht glooiende dekzandgebied en de uiterwaarden van de IJssel. Ten opzichte van het noordelijke gedeelte ligt de oeverwal ten zuiden van Twello versnipperd en onduidelijk. Dit is een overgangsgebied, ten zuiden van Voorst grenst het zandgebied van de Veluwe vaak direct aan het gebied van de IJssel.
De hooggelegen, vruchtbare oeverwallen waren voor de mens aantrekkelijke woonplaatsen. Er werden talrijke boerderijen, nederzettingen, kronkelende wegen (die de oeverwal volgen), onregelmatig gevormde akkers en boomgaarden aangelegd. De dorpen op de oeverwal zijn vaak rond een cluster van boerderijen ontstaan. Veel dorpen op de oeverwal hebben door het grillige wegenpatroon en de ruime opzet een groen, maar enigszins onsamenhangend karakter.
Naast de hoge delen bestaat de oeverwal ook uit lager gelegen delen, het plangebied is gelegen in het lagere deel. Het zijn de gebieden die zijn ingesloten tussen de zandige rug en de dijk of die de overgang vormen naar de achterliggende broekontginningen. De lagere gedeelten van de oeverwallen werden in veel gevallen als grasland in gebruik genomen.
Figuur 3 - Ligging landschapseenheid 'de oeverwal' (bron Landschapsontwikkelingsplan Van Veluwe Tot IJssel)
De Nijenbeekseweg is een zijstraat van de Rijksstraatweg en heeft een 'informeel' karakter. Aan het begin van de Nijenbeekseweg ligt het verzorgingstehuis De Nieuwenhof. Het huidige witte gebouw is al gedeeltelijk gesloopt en zal in de komende jaren volledig worden vervangen door drie losse gebouwen. Aan de Nijenbeekseweg liggen voornamelijk vrijstaande gebouwen, hoofdzakelijk met een woonbestemming. De woningen hebben een enkelvoudige hoofdvorm bestaande uit één laag met zadeldak, waarbij de kaprichting haaks op de weg is gesitueerd. Aan het einde van de Nijenbeekseweg staat het slot Nijenbeek dat net als een deel van het bos en de uiterwaarden onderdeel is van landgoed De Poll.
Op het erf staat ten zuiden van de woning uit de jaren '70 (A) een bijgebouw (B). Op het erf staat een drietal voormalige agrarische bedrijfsgebouwen. Ten oosten van de woning, aan de straatzijde, staat een lange schuur met lage nok (C). Deze schuur staat in de lengterichting aan de weg en heeft in tegenstelling tot de verschillende woningen langs de Nijenbeekseweg de kaprichting evenwijdig aan de weg. Ten zuiden van deze schuur C staan haaks twee andere schuren met lage nok (D). Aan de westzijde van de woning bevindt zich een geitenweitje (E).
Figuur 4 - Luchtfoto bestaande situatie
De woning en het bijgebouw hebben beide een eenvoudige hoofdvorm met zadeldak. De kopgevel van de beide gebouwen is gericht naar de weg. Op de achterzijde van het perceel staat een aantal hoge bomen waardoor er een geleidelijke overgang is naar het achtergelegen bos. Naast de oprit en een stuk erf is het grootste gedeelte van het erf in gebruik als geitenweitje (D). Bijzonder is het kerkepad dat aan de westkant van het perceel ligt. Onderstaande foto's geven een beeld van de bestaande situatie, gezien vanaf de straatzijde.
A.
C1.
C2.
E.
Figuur 5 - Foto's bestaande situatie
In dit hoofdstuk worden beknopt de belangrijkste ruimtelijke beleidskaders beschreven, geformuleerd op de verschillende overheidsniveaus. Andere beleidsthema's, zoals water, archeologie en milieu, worden hier niet beschreven. Deze komen aan bod in hoofdstuk 5, waar wordt ingegaan op de verschillende ruimtelijke randvoorwaarden.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De 'Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte' (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Deze structuurvisie geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. Zo beschrijft het kabinet in de SVIR in welke infrastructuurprojecten zij de komende jaren wil investeren en op welke manier de bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Het Rijk geeft daarbij meer ruimte aan provincies en gemeenten om in te spelen op de eigen situatie, zelf beslissingen te nemen en geeft ruimte aan burgers en bedrijven voor initiatief en ontwikkeling.
Met de SVIR gooit het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Er is nu te vaak sprake van bestuurlijke drukte, ingewikkelde regelgeving of een sectorale blik met negatieve gevolgen voor de ontwikkeling van Nederland. Om dit te keren, brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven, laat het meer over aan gemeenten en provincies en komen de burgers en bedrijven centraal te staan. Dit betekent minder nationale belangen en eenvoudigere regelgeving. Het aantal nationale belangen waarvoor ruimte nodig is, is teruggebracht van 39 naar 13. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Aangezien het voorliggende verzoek buiten deze nationale belangen valt, is verdere toetsing aan de SVIR niet noodzakelijk.
Het provinciaal ruimtelijk beleid voor Gelderland ligt vast in het Streekplan Gelderland 2005. Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening op 1 juli 2008 heeft het streekplan de status van structuurvisie gekregen. De Wet ruimtelijke ordening geeft de provincie bovendien de bevoegdheid algemene regels vast te leggen in een provinciale verordening. Dit heeft geleid tot de Ruimtelijke Verordening Gelderland die op 15 december 2010 door Provinciale Staten is vastgesteld. Op 27 juni 2012 is deze geconsolideerd met de Ruimtelijke Verordening Gelderland, eerste herziening.
De provincie Gelderland kiest in haar beleid voor versterking van de ruimtelijke kwaliteit. In de structuurvisie gebeurt dit door te sturen op kenmerken en waarden die van provinciaal belang worden geacht: water, landschap in het groenblauwe raamwerk en de ruimtelijke ontwikkelingen in het rode raamwerk van stedelijke functies en infrastructuur. Gebieden daarbuiten vallen onder het zogenaamde multifunctionele gebied.
Het groenblauwe raamwerk bestaat uit de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), waardevolle open gebieden en de gebieden waar regionale waterberging wordt uitgewerkt. Het plangebied is gelegen in de EHS. De EHS is een samenhangend netwerk van natuurgebieden en natuurrijke cultuurlandschappen. In de structuurvisie worden drie typen gebieden onderscheiden, EHS-natuur, EHS-verweving en de Ecologische Verbindingszones. Het plangebied is gelegen binnen de EHS-natuur. Binnen de hele EHS geldt een 'nee,tenzij' benadering voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Een bestemmingsplanwijziging is niet mogelijk als daarmee de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied significant worden aangetast, tenzij er geen reële alternatieven zijn en er sprake is van redenen van groot openbaar belang.
In de Quickscan Natuurwetgeving (Bijlage 2) en is kort aandacht besteed aan de verplichting van een nee-tenzij onderzoek. Verwacht wordt dat het voorliggende verzoek geen negatieve effecten heeft op de kernkwaliteiten van dit EHS gebied. Zie ook hoofdstuk 5.2.6 Flora en fauna.
Toetsing
In het totaal wordt er ongeveer 900 m2 aan voormalige agrarische bedrijfsgebouwen gesloopt. Hiervoor in de plaats komen twee kleinere vrijstaande woningen (zie kavel B en C in figuur 6, paragraaf 4.3). De inhoud van de twee woningen bedraagt respectievelijk 450 m3 en 525 m3. Op grond van de regels ten aanzien van functieverandering mag er maar één gebouw -eventueel met meerdere woonunits- worden gerealiseerd. Op deze locatie is een twee-onder-één-kapwoning vanuit stedenbouwkundig oogpunt echter niet aanvaardbaar. Er is gekozen voor twee kleinere vrijstaande woningen passend in het straatbeeld en ontwikkeld onder architectuur.
Op grond van artikel 4.1 van de Wet ruimtelijke ordening kunnen, indien provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen en omtrent de daarbij behorende toelichting.
Op 15 december 2010 hebben Provinciale Staten van Gelderland de Ruimtelijke Verordening Gelderland vastgesteld. In de toelichting hebben Provinciale Staten aangegeven wat de strekking van de verordening is. "In deze verordening zijn regelingen opgenomen waarvan Provinciale Staten van mening zijn dat de provincie verantwoordelijk is voor de doorwerking daarvan. De verordening vormt een beleidsneutrale vertaling van reeds vastgesteld ruimtelijk beleid. Dit betekent dat deze verordening geen beleidswijzigingen bevat. Onder de Wro heeft de provincie geen bemoeienis meer met lokale belangen. Gemeenten worden nu vrij gelaten de lokale aspecten naar eigen inzicht te regelen. Daarnaast zijn regelingen opgenomen die naar de mening van het Rijk door de provincies nader moeten, dan wel kunnen worden uitgewerkt in een provinciale verordening. Dit vloeit voort uit de concept-AMvB Ruimte."
De Nijenbeekseweg 20 ligt in het besluitvlak (gebied) "Nieuwe bebouwing onder voorwaarden toegestaan". In artikel 2.3 onder b van de verordening staat beschreven dat nieuwe bebouwing onder andere via functieverandering kan worden toegevoegd. De volgende voorwaarden worden hieraan gekoppeld:
In de toelichting van de Ruimtelijke Verordening Gelderland staat beschreven dat het voor de regio Stedendriehoek het beleidsstuk "Waar de stallen verdwijnen: Oude erven, nieuwe functies" als toetsingskader dient voor de beoordeling van een functieveranderingsplan. In paragraaf 3.4 van deze toelichting wordt beschreven waarom het voorliggende verzoek past binnen dit beleidsstuk.
In Hoofdstuk 4 van het bestemmingsplan wordt aandacht besteed aan de landschappelijke inpassing van het perceel met de nieuwe bebouwing. Omdat tevens het voorliggende verzoek niet in de concentratiegbieden glastuinbouw en de regionale clusters glastuinbouw ligt, is het verzoek passend binnen de Ruimtelijke Verordening Gelderland.
Waar de stallen verdwijnen: Oude erven, nieuwe functies
De provincie heeft de regio's kans geboden het beleidskader voor functieverandering op regionaal niveau nader uit te werken, waarbij eventueel van het streekpan valt af te wijken. Zodoende hebben de gemeenten Apeldoorn, Brummen, Lochem, Voorst en Zutphen in het rapport 'Waar de stallen verdwijnen: Oude erven, nieuwe functies' omschreven welke regels de gemeenten in de Stedendriehoek willen hanteren bij functieverandering van vrijgekomen en vrijkomende agrarische gebouwen in het buitengebied. Functieverandering zorgt per saldo voor minder steen in het buitengebied door het slopen van overbodige stallen en schuren en voor een aantrekkelijke vormgeving en (groene) inpassing van nieuwe functies op de plaats van die stallen en schuren. Doordat Gedeputeerde Staten van Gelderland het beleidskader heeft goedgekeurd, treedt dit beleid in de plaats van het generieke streekplanbeleid voor functieverandering. Het onderliggende plan voldoet aan dit regionale beleid.
De Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst (RTV, vastgesteld op 31 januari 2005) geeft een visie op wonen, werken, verkeer en voorzieningen binnen de gemeente Voorst. In de RTV wordt onder andere de "Voorster Ambitie" beschreven. De "Voorster Ambitie" is de aanpassing van de voorziene ruimtelijke ontwikkelingen aan het karakter van en de sfeer binnen de gemeente Voorst met als doel:
Op basis van de identiteit van de gemeente Voorst kunnen ruimtelijke uitgangspunten vanuit de "Voorster Ambitie" worden geformuleerd ten aanzien van het ruimtelijk beleid. Het gaat om de volgende uitgangspunten:
Voor deze ontwikkeling geeft de Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst enkele randvoorwaarden voor het bouwen van nieuwe woonlocaties. Het perceel is gelegen in 'Het Groene Carré', waarin het versterken van de waarde van het landschap centraal staat. Bovendien worden ontwikkelingsmogelijkheden voor de grondgebonden landbouw geboden. Verder speelt het gebied een rol op het terrein van ecologie, waterberging en kleinschalige recreatie. Over nieuwe woonlocaties zegt de RTV dat nieuwe woon- of werklocaties in of grenzend aan 'Het Groene Carré' vanuit de kernen, zodanig ruimtelijk worden vormgegeven en landschappelijk ingepast dat het geheel aansluit bij de landschappelijke karakteristiek van het gebied. Voor het creëren van woon- en recreatieve functies in vrijkomende agrarische bebouwing zegt de RTV dat 'Het Groene Carré ' hiervoor mogelijkheden biedt.
Geconcludeerd kan worden dat de beoogde ontwikkelingen passen binnen de uitgangspunten van de Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst.
Op 29 november 2010 heeft de gemeente Voorst een erfgoedverordening vastgesteld. De erfgoedverordening bestaat uit regels en een bijbehorende archeologische beleidskaart. De archeologische beleidskaart beschrijft het archeologisch beleid van de gemeente. De gemeente onderscheidt twee hoofdcategorieën, te weten archeologisch waardevolle gebieden en archeologische verwachtingszones. De twee hoofdcategorieën zijn weer onderverdeeld in verschillende subcategorieën.
De hoofdcategorie Archeologisch Waardevolle Gebieden (AWG) is onderverdeeld in de volgende categorieën:
De hoofdcategorie Archeologische Verwachtingszone (AV) is onderverdeeld in de volgende categorieën:
Per categorie is beschreven welke beschermende regels in een bestemmingsplan opgenomen moeten worden om de archeologische resten te beschermen.
Het plangebied aan de Nijenbeekseweg 20 te Voorst ligt in een zone met een middelmatige archeologische verwachting (AV-categorie 6). Vanwege de voorgenomen ontwikkelingen binnen het plangebied, is op het terrein archeologisch onderzoek uitgevoerd (zie paragraaf 5.2.7). Op basis van dit onderzoek kan de verwachtingswaarde worden bijgesteld naar een zone met een lage verwachtingswaarde. Het plangebied heeft de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 5' gekregen.
Het regionale beleidskader voor functieverandering biedt in hoofdlijnen het gemeentelijk toetsingskader bij aanvragen om functieverandering. Als uitwerking op het beleidskader heeft de gemeente een rekenmethode voor verevening opgesteld. Verevening moet bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit van het perceel of de omgeving daarvan. In aanvulling op de rekenmethode is een ervennotitie opgesteld die voor initiatiefnemers bij het opstellen en uitwerken van plannen als leidraad kan dienen.
Aanleiding voor het opstellen van dit bestemmingsplan is het mogelijk maken van de bouw van twee kleine vrijstaande woningen op het perceel aan de Nijenbeekseweg 20 in Voorst, in het kader van een functieveranderingstraject. Hierbij wordt voormalige agrarische bebouwing gesloopt en ter vervanging hiervan mag de initiatiefnemer een tweetal nieuwe burgerwoningen bouwen. Functieverandering zorgt per saldo voor minder steen in het buitengebied door het slopen van overbodige stallen en schuren en voor een aantrekkelijke vormgeving en (groene) inpassing van nieuwe functies op de plaats van die stallen en schuren.
Figuur 5 - Luchtfoto bestaande situatie met de te slopen bebouwing
Om het functieveranderingstraject vorm te kunnen geven, is een functieveranderingsplan opgesteld. Dit functieveranderingsplan maakt duidelijk hoe het erf (en het aanliggende gebied) met de nieuwe bebouwing en het groen er uit komt te zien. Hierbij is in eerste instantie een aantal uitgangspunten geformuleerd. Gezien de ligging in het bosgebied en de sfeer van de Nijenbeekseweg, is er geen aanleiding uit te gaan van de ontwerpprincipes voor een erf, zoals die gangbaar zijn voor functieverandering. Inspiratie moet voor deze plek gehaald worden uit de andere woningen aan de Nijenbeekseweg: eenvoudige woningen met de nokrichting haaks op de weg.
De landschappelijke inpassing van het plangebied is gebaseerd op de karakteristieken van de andere erven langs de Nijenbeekseweg. Deze erven worden gekenmerkt door kleine open ruimten in bosgebied. De woningen staan met de kopgevel naar de weg en hebben allen een eigen oprit. Eventuele bijgebouwen staan achter de woningen. De voortuinen zijn eenvoudig en groen van opzet. Om deze redenen is ook voor de drie erven in het plangebied gekozen voor een eenvoudige groene inrichting van de voortuinen, met gras, enkele solitaire (fruit)bomen en hagen. Verhardingen in de voortuinen dienen zoveel mogelijk te worden beperkt tot de inritten van klinkerverhardingen. Op het bestaande (meest westelijke) erf worden de exoten en coniferen verwijderd.
Op het westelijk erf wordt de samenhang tussen het weitje en het erf versterkt door de aanplant van een beukenhaag aan de weg. Om het zicht op het bosgebied ten noorden van de Nijenbeekseweg te behouden mag de haag maximaal 0.90 meter hoog zijn. Het weitje blijft als open ruimte behouden. Ook de bestaande bomen op de achterzijde van het erf blijven gehandhaafd, zodat de zachte overgang naar het achterliggende bos blijft bestaan.
Ecologisch gezien gaat de voorkeur uit naar de aanleg van houtsingels op de erfgrenzen tussen de erven. Omdat de ruimte hiervoor ontbreekt, is gekozen voor de aanplant van hoge beukenhagen. Om de grote schuur aan de zuidoost zijde van het plangebied in te passen, wordt hier een houtsingel aangeplant bestaande uit gemengde inheemse beplanting. Op bijgevoegde kaart is het erfinrichtingsplan verbeeld.
Figuur 6 - Erfinrichtingsplan Nijenbeekseweg 20
Het huidige perceel wordt opgedeeld in drie kavels: A, B en C. Zie onderstaande figuur 7.
Figuur 7 - Toekomstige kavelindeling
De bestaande woning maakt onderdeel van het totale functieveranderingsplan en is gelegen op kavel A. Deze kavel heeft een omvang van ruim 3.900 m2. De twee nieuwe kavels die ten westen van de bestaande woning door de functieverandering ontstaan, zijn in bovenstaande figuur als kavel B en C weergegeven. Deze kavels zijn elk circa 1.150 m2 groot.
Voor alle kavels is een 'kavelpaspoort' opgesteld. Deze is opgenomen in het Functieveranderingsplan voor de Nijenbeekseweg 20 in Voorst (zie Bijlage 2 van de regels) Hierin worden de specifieke (bouw)gegevens van de kavel vermeld. Omdat vervangende nieuwbouw van de bestaande woning mogelijk is, is ook voor deze kavel een paspoort gemaakt. Het paspoort bevat de maatvoering voor de bebouwing, eventueel aangevuld met nadere eisen ten aanzien van bijvoorbeeld de kapvorm.
Onderdeel van het functieveranderingsplan is de beeldkwaliteit. Het geeft het kader voor het te ontwikkelen architectonische ontwerp van de bebouwing. Het functieveranderingsplan wordt als beeldkwaliteitsplan vastgesteld. De procedure loopt gelijk aan de bestemmingsplanprocedure. Na vaststelling door de gemeenteraad vormt het beeldkwaliteitsplan het wettelijk toetsingsinstrument voor welstand voor het desbetreffende gebied en komt voor dit gebied daarmee in de plaats van de Welstandsnota. Het beeldkwaliteitsplan zal na vaststellng worden opgenomen in en onderdeel uitmaken van de Welstandsnota gemeente Voorst.
De uitgangspunten voor wat betreft de beeldkwaliteit kunnen worden onderverdeeld in algemene uitgangspunten, uitgangspunten voor de woningen, bijgebouwen en andere bouwwerken.
Algemene uitgangspunten
Uitgangspunten ten aanzien van de woningen
Uitgangspunten ten aanzien van bijgebouwen
Uitgangspunten ten aanzien van andere bouwwerken
In dit hoofdstuk worden de randvoorwaarden vanuit met name het aspect milieu beschreven (bodem, geluid, luchtkwaliteit, externe veiligheid, en milieuzonering). Daarnaast wordt ingegaan op randvoorwaarden voorkomend uit de aspecten flora en fauna, archeologie, cultuurhistorie, civiele techniek en brandveiligheid. Daarnaast wordt ook de economische uitvoerbaarheid beschreven.
Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is.
Om aan bovenstaande verplichting te kunnen voldoen is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door De Klinker Milieu Adviesbureau (zie Bijlage 1 van de toelichting). Doel van het onderzoek is het vaststellen van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse van de locatie en nagaan of er mogelijk gebruiksbeperkingen bestaan in relatie tot het beoogde gebruik. De bodem ter plaatse van de onderzoekslocatie bestaat uit matig fijn, zwak tot matig siltig zand. De kleur van het zand varieert van geel tot grijs en bruin. De bovengrond is matig tot sterk humeus. Tijdens de monsterneming is de grondwaterstand aangetroffen op een diepte van 200 cm-mv. Er zijn op zintuiglijke wijze geen afwijkingen waargenomen welke kunnen wijzen op verontreiniging van de bodem. Tijdens het veldonderzoek is in de bodem op zintuiglijke wijze geen 'asbestverdacht' materiaal aangetroffen. Opgemerkt dient te worden dat er geen verkennend asbestonderzoek conform NEN-5707 "Monsterneming en analyse van asbest in bodem" of NEN-5897 "Monsterneming en analyse van asbest in bouw- en sloopafval en puingranulaat" heeft plaatsgevonden.
Uit de analyseresultaten kan geconcludeerd worden dat in:
Op basis van de aangetroffen lichte verontreiniging aan barium in het grondwater dient de hypothese "locatie is onverdacht" verworpen te worden. De bodem ter plaatse van de onderzoekslocatie voldoet met betrekking tot de onderzochte stoffen aan de kwaliteitsklasse "Achtergrondwaarde". Er zijn geen milieuhygiënische belemmeringen voor nieuwbouw op de locatie.
De Wet geluidhinder heeft tot doel de volksgezondheid en het milieu te beschermen tegen geluidsoverlast. Op basis van de wet dient bij het opstellen van een bestemmingsplan dan ook aandacht te worden geschonken aan het aspect geluid. Geluidsbelasting op gevels van geluidsgevoelige objecten moet binnen de normen blijven. Het gaat hier zowel om geluidhinder van wegverkeer als van railverkeer. Het plangebied ligt niet in de directe nabijheid van een spoorweg en ondervindt dan ook geen hinder van railverkeer.
Verkeer
De Nijenbeekseweg, waaraan de woningen worden geprojecteerd, is een gemeentelijke weg, waar een maximaal toegestane snelheid geldt van 60 km/uur. De weg ligt grotendeels in de uiterwaard van de IJssel en wordt hoofdzakelijk gebruikt door bestemmingsverkeer van en naar de woningen aan deze weg. De verkeersintensiteit is daarom zeer beperkt. De woningen worden alleen belast door geluid afkomstig van de Nijenbeekseweg. De voorgevel van de woning op nummer 20 staat op een afstand van ongeveer 17 meter van de Nijenbeekseweg.
De verkeersintensiteit op de Nijenbeekseweg in het jaar 2022, in deze situatie het zogenaamde maatgevende jaar, met verkeer in beide richtingen is geschat op ongeveer 250 motorvoertuigen per etmaal. Deze aantallen zijn afkomstig uit het verkeersmodel van de gemeente Voorst en zijn afgeleid van tellingen en prognoses (rekening houdend met een groei van 1,1% per jaar). Voor de berekeningen is bovenstaande intensiteit aangehouden. De voertuigverdeling komt voort uit tellingen door provincie Gelderland en is vastgelegd in het Verkeersmilieukaartprogramma 2020. Het wegdek bestaat uit DAB (glad asfalt).
Geluidsbelasting
Uitgaande van een vrijeveld-situatie (geen woningen en vrij zicht naar te bouwen woningen), ligt de 48 dB contour op ongeveer 5 meter van de wegas. Wanneer de woningen op een afstand van meer dan 5 meter van de wegas van de Nijenbeekseweg worden gebouwd, dan wordt de voorkeurswaarde van 48 dB niet overschreden.
Maatregelen
Voor de te projecteren woningen aan de Nijenbeekseweg naast nummer 20 is geen hogere waarde nodig, wanneer de hierboven vermelde afstand wordt gerespecteerd. Aan de gevels zijn de standaard gevelmaatregelen verplicht, zoals vermeld als minimumeis in het Bouwbesluit. De nieuwe woningen staan op een grotere afstand dan 5 meter uit de wegas.
De eisen voor de kwaliteit van de buitenlucht zijn sinds november 2007 vastgelegd in de Wet milieubeheer (Wm), in titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen (ook wel bekend als de Wet luchtkwaliteit). De wet heeft tot doel het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging, onder meer als gevolg van het verkeer. In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat de Wet luchtkwaliteit bestaat uit in Europees verband vastgestelde normen voor maximumconcentraties voor een aantal luchtvervuilende stoffen. In Nederland kunnen met name fijn stof (PM10) en stikstofoxiden (NO2) problemen opleveren met betrekking tot overschrijding van de grenswaarden. Fijn stof wordt grotendeels veroorzaakt door grote industriële bronnen en het wegverkeer, NO2 wordt voornamelijk veroorzaakt door wegverkeer.
Indien het uitoefenen van bevoegdheden zoals het vaststellen van bestemmingsplannen en afwijken van het bestemmingsplan op grond van artikel 2.12 lid 1 sub a onder 1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen bestuursorganen die bevoegdheden uitoefenen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:
Sinds 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht. Volgens het NSL draagt een project 'niet in betekenende mate' (Nibm) bij zo lang de concentratie fijn stof of stikstofdioxide niet meer dan 3% bedraagt. Volgens de regeling Nibm wordt die grens pas overschreden bij bijvoorbeeld woningbouwprojecten van meer dan 1.500 woningen of kantoorlocaties met meer dan 10.000 m2 brutovloeroppervlak. Voor ontwikkelingen die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeft niet te worden getoetst aan de grenswaarden.
Voorliggend bestemmingsplan betreft het realiseren van twee nieuwe woningen in het kader van functieverandering. Deze ontwikkeling wordt niet belemmerd door de Wet luchtkwaliteit of de Regeling Nibm.
Bij het opstellen of wijzigen van ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Deze risicobronnen moeten getoetst worden aan de huidige wet- en regelgeving. Hieronder wordt een puntsgewijze toelichting gegeven.
ad 1 en 4. Op 28 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. In dit besluit zijn regels gesteld om risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Bedrijven die onder dit besluit vallen zijn onder meer chemische bedrijven, lpg-tankstations en bedrijven die 10.000 kilo of meer aan chemicaliën opslaan. Het besluit verplicht gemeenten en provincies voortaan met veiligheidsnormen rekening te houden. Op basis van de "Risicokaart provincie Gelderland" blijkt dat in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle bedrijven gevestigd zijn die vallen onder het Bevi. Daarnaast bevinden zich in de omgeving van het plangebied geen propaantanks op het terrein van een particulier.
ad 2. De basis voor de risicobenadering bij het vervoer van gevaarlijke stoffen (over weg, water en spoor) ligt in de nota "Omgaan met risico's". De algemene uitgangspunten zijn uitgewerkt in de "Nota risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen" (RNVGS). Sinds augustus 2004 is er sprake van een "Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen". Met deze circulaire wordt het beleid als vervat in de RNVGS verder geoperationaliseerd en verduidelijkt. Als verplichte route voor het vervoer van gevaarlijke stoffen kunnen rijks-, provinciale en gemeentewegen worden aangewezen. Het plangebied ligt niet in de nabijheid van een transportroute voor gevaarlijke stoffen. Om die reden wordt hier verder geen aandacht aan besteed.
ad 3. Binnen het onderhavige plangebied liggen geen drukleidingen van aardgas of aardolieproducten zoals bedoeld in de Regeling externe veiligheid buisleidingen.
Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat er vanuit oogpunt van externe veiligheid geen bezwaren zijn tegen de voorgenomen ontwikkeling.
Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet worden aangetoond dat milieugevoelige functies (woningen, verzorgingshuizen, campings) niet komen te liggen binnen belemmeringencirkels van nabijgelegen bedrijven. Voor wat betreft de onderbouwing daarvan dient in eerste instantie te worden uitgegaan van de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering. De brochure geeft minimale afstanden vanaf de grens van een bedrijf tot een gevoelige functie die aangehouden moeten worden. De aan te houden afstanden van de brochure zijn opgezet voor inwaarts zoneren en bevatten vanuit de milieugevoelige functie gezien een bufferzone.
Er dient een noodzakelijke ruimtelijke scheiding aangebracht te worden tussen milieubelastende en milieugevoelige functies ter bescherming of vergroting van de leefkwaliteit. De milieuhinder van bedrijven dient te worden geanalyseerd op hun invloed op mogelijke ontwikkelingen. Te denken valt bijvoorbeeld aan stankhinder van agrarische bedrijven en hinder van bedrijven die verspreid in de wijk en in de directe omgeving aanwezig zijn.
In de omgeving van het plangebied zijn geen bedrijven gelegen die vanwege de voorgenomen ontwikkelingen op het perceel Nijenbeekseweg 20 in de uitoefening van hun activiteiten worden belemmerd.
Op grond van de Flora- en faunawet is het verboden beschermde inheemse planten op enige wijze van hun groeiplaats te verwijderen, een beschermde inheemse diersoort opzettelijk te verontrusten en/of nesten, holen of andere vaste rust- en verblijfplaatsen van deze dieren te verstoren.In dat kader heeft CSO Adviesbureau in februari 2012 een ecologische quickscan uitgevoerd. Het gehele rapport is toegevoegd als Bijlage 2 bij de toelichting.
Op basis van het uitgevoerde literatuuronderzoek, de overige verzamelde gegevens en de bevindingen tijdens het veldbezoek wordt op basis van de quickscan en de planontwikkeling het onderstaande geconcludeerd.
Flora
Binnen het plangebied en directe omgeving zijn geen ontheffingsplichtige plantensoorten geregistreerd of aangetroffen. Het ligt niet in de lijn der verwachting dat deze zullen worden aangetroffen. Nader onderzoek naar het voorkomen van ontheffingsplichtige florasoorten wordt niet noodzakelijk geacht.
Fauna
De zwaarder beschermde soorten (tabel 2 en 3 soorten) die volgens het literatuuronderzoek mogelijk ter plaatse van het plangebied voorkomen zijn:
Het is mogelijk dat het plangebied en directe omgeving gebruikt wordt door vleermuizen als vliegroute, foerageer- en/of verblijfsgebied. De aanwezige bebouwing op het terrein is niet geschikt als verblijfplaats (zomer-, winter- en paarplaats) vanwege het ontbreken van holten, spouwmuren, kieren en gaatjes in de gevels en dergelijke. Een nader onderzoek naar vleermuizen is niet nodig.
Het plangebied biedt mogelijkheden voor (broed)vogels. Eventueel in gebruik zijnde broedlocaties van vogels zijn gedurende het broedseizoen beschermd (ontheffing is niet mogelijk). De te verwijderen bomen en opstallen vergen controle op in gebruik zijnde schuil- en broedplaatsen.
Beschermde natuurgebieden
Het plangebied zelf heeft geen status in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 (Natura 2000, Vogel- of Habitatrichtlijn en/of beschermd natuurmonument. Er zijn geen Natura 2000-gebieden aanwezig in de directe omgeving van het plangebied (niet binnen twee kilometer afstand). Wel maakt het plangebied onderdeel uit van de EHS. Voor de planontwikkeling in een dergelijk gebied geldt een 'nee, tenzij'-principe. Gezien de wijziging van de bestemming agrarisch naar wonen met tuin, worden geen negatieve effecten verwacht op de kernkwaliteiten van dit EHS-gebied. De Provincie Gelderland heeft aangegeven dat het opruimen van overtollige bebouwing wordt gestimuleerd en dat extra waarde toegevoegd dient te worden in het landschap en de natuurwaarden.
Een verder onderzoek in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 (voortoets) en Ecologische Hoofdstructuur (EHS) (nee-tenzij toetsing) wordt niet nodig geacht. Wel dient, gezien de ligging in de EHS, zogenaamde verevening (versterken van landschap en natuurwaarden) op het plangebied plaats te vinden. Dit vindt plaats middels de aanplant van een houtsingel, hagen en (fruit)bomen (zie figuur 6 in paragraaf 4.2).
Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. De wet regelt hoe Rijk, provincie en gemeente rekening moeten houden met archeologie. Bij ruimtelijke ontwikkelingen is het noodzaak om al in een vroeg stadium rekening te houden met archeologie. Voorafgaand aan de vaststelling van een bestemmingsplan moet inzicht zijn gegeven in eventueel aanwezige archeologische waarden in het plangebied.
Om aan bovenstaande te voldoen is een bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek, karterend booronderzoek uitgevoerd door Synthegra Archeologie (zie Bijlage 3). Het doel van het onderzoek was het opstellen van een gespecificeerde archeologische verwachting voor het plangebied en te toetsen aan de uit het bureauonderzoek naar voren komende verwachtingen. Op basis van het bureauonderzoek gold een onbekende verwachting voor vuursteenvindplaatsen uit het laat-paleolithicum en mesolithicum en nederzettingsresten uit het neolithicum tot en met de Romeinse tijd. Voor de vroege middeleeuwen gold een lage verwachting en voor de late middeleeuwen tot en met de nieuwe tijd een middelhoge verwachting.
Om bovenstaande doelstellingen te bereiken is een aantal onderzoeksvragen opgesteld, welke zijn beantwoord aan de hand van het bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek. Het gaat hierbij om de volgende vragen:
De natuurlijke ondergrond bestaat uit matig fijn en matig siltig dekzand, dat oorspronkelijk is afgedekt met grindrijke doorbraakafzettingen van de IJssel. De doorbraakafzettingen zijn echter deels verstoord of (boring 3 - 6) of zelfs geheel afgegraven (boring 1 en 2). De aangetroffen bodemverstroringen reiken tot in het dekzand. De oorspronkelijke akkereerd- en/of vorstvaaggrond is niet aangetroffen. Ook in het onderliggende dekzand is geen bodemhorizont/profiel aangetroffen.
In geen van de boringen zijn indicatoren aangetroffen die wijzen op de aanwezigheid van een archeologische vindplaats. De kans dat binnen het plangebied een archeologische vindplaats aanwezig is, wordt daarom klein geacht.
De verwachting is dat binnen het plangebied geen archeologische resten in situ aanwezig zijn, waardoor ook geen archeologische resten worden bedreigd door de voorgenomen ontwikkeling van het gebied.
Op grond van de beantwoording van de bovenstaande vragen zijn de volgende onderzoeksvragen niet meer van toepassing:
De onbekende archeologische verwachting uit het bureauonderzoek voor zowel de vuursteenplaatsen uit het laat-paleolithicum en mesolithicum als voor nederzettingssporen uit het neolithicum tot en met de Romeinse tijd kan op grond van de resultaten van het veldonderzoek naar laag worden bijgesteld. De lage archeologische verwachting uit het bureauonderzoek voor de nederzettingssporen uit de vroege middeleeuwen blijft gehandhaafd en de middelhoge verwachting voor de late middeleeuwen tot en met de nieuwe tijd kan op grond van de resultaten van het veldonderzoek naar laag worden bijgesteld.
Op grond van de resultaten van het onderzoek kan geconcludeerd worden dat geen vervolgonderzoek noodzakelijk is.
Parkeren vindt plaats op eigen terrein. Elke woning heeft een eigen toegangsweg en voldoende parkeergelegenheid.
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets is beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn.
Het plan is getoetst aan de volgende thema's:
Het plangebied raakt geen van de bovengenoemde thema's. Het plan krijgt dan ook van het Waterschap Vallei en Veluwe een positief wateradvies.
Voor de verdere uitwerking en concretisering van de beoogde ontwikkeling, geeft het waterschap aan dat rekening gehouden moet worden met een aantal algemene en gebiedsspecifieke aandachtspunten voor water.
Vasthouden - bergen - afvoeren
Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap. Het aansluiten van regenwater op de drukriolering is niet toegestaan.
Grondwaterneutraal bouwen
Om grondwateroverlast te voorkomen wordt geadviseerd om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen.
Geadviseerd wordt om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.
Schoon houden - scheiden - schoon maken
Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt.
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening bepaalt dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. De gemeenteraad kan hiervan afwijken indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen kosten anderszins is geregeld. Aangaande de grondexploitatie over de in dit plan begrepen gronden is een anterieure overeenkomst met de initiatiefnemers gesloten. Het vaststellen van een exploitatieplan is dan ook niet nodig. Eventuele kosten van planschade zijn voor rekening van de initiatiefnemers.
In dit hoofdstuk worden de regels van het plan nader toegelicht. Er wordt inzicht gegeven in de opbouw van de planregels, de gebruikte bestemmingen en de inzet van zogenaamde flexibiliteitinstrumenten.
Een bestemmingsplan kent aan gronden een bestemming toe en verbindt regels aan deze bestemming. Deze regels betreffen het gebruik van de gronden, maar onder meer ook de bouwmogelijkheden. De regels zijn nader onder te verdelen in
In deze regels staan de begrippen verklaard, die in de planregels voorkomen en die om een nadere omschrijving vragen. Verder wordt aangegeven op welke wijze gemeten moet worden om bijvoorbeeld een goot- of bouwhoogte te bepalen
Deze regels betreffen het hart van het bestemmingsplan. In de bestemmingsregels wordt aangegeven waarvoor en - zo nodig - hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. In dit bestemmingsplan komen de volgende bestemmingen voor:
Het komt regelmatig voor dat er twee functies op één perceel plaatsvinden, zoals bijvoorbeeld een leiding. De aanwezigheid van deze leiding brengt de nodige beperkingen met zich mee. Deze beperkingen kunnen ook gelegen zijn onder het maaiveld. In het geval dat er twee functies tegelijk op één perceel geregeld moeten worden in een bestemmingsplan wordt er wel gesproken van een 'dubbelbestemming'. In dit bestemmingsplan komen de volgende dubbelbestemmingen voor:
De bestemmingsregels kennen een vaste opbouw in bestemmingsomschrijving (toegestaan gebruik), bouwregels, afwijking van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijking van de gebruiksregels, omgevingsvergunning en wijzigingsbevoegdheden.
De algemene regels hebben betrekking op alle bestemmingen in het plan. In plaats van bij elke bestemming dezelfde regels te plaatsen, kan gebruik worden gemaakt van een algemene regel. Zo zijn er algemene bouwregels, gebruiksregels, aanduidingsregels, afwijkingsregels en wijzigingsregels.
Anti-dubbeltelbepaling
De anti-dubbeltelbepaling is ook onder de algemene regels opgenomen. Hiermee blijven gronden, die eenmaal in aanmerking zijn genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, buiten beschouwing bij de beoordeling van latere bouwplannen.
Strijdig gebruik
In het verleden werd strijdig gebruik (gebruik in strijd met de bestemming) expliciet vermeld bij elke bestemming. Nu is dit strijdig gebruik bij wet (artikel 2.1 Wabo) verboden en wordt het niet langer vermeld in het bestemmingsplan. Al het gebruik dat niet past binnen de doeleindenomschrijving van de betreffende bestemming wordt daarom gezien als strijdig gebruik.
Hieronder zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. De eerste regels beschermen een bestaand bouwwerk of gebruik dat afwijkt van de regels. De slotregels geven aan op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.
Deze bestemming geldt voor de agrarische gronden binnen het plangebied. Deze gronden zullen na de uitvoering van de landschappelijke maatregelen zoals genoemd in het functieveranderingsplan landschappelijke en ecologische waarden hebben. De bestemmingsregeling is erop gericht om deze nieuwe waarden mogelijk te maken en in de toekomst te handhaven en eventueel versterken. Andere bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan in de vorm van afrasteringen tot een hoogte van maximaal 1 m.
Binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap' is een omgevingsvergunningenstelsel voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden opgenomen ter bescherming van de instandhouding van huidige landschappelijke waarden.
De voor- en zijtuinen van de bestaande woning en de nieuwe woningen hebben de bestemming 'Tuin' gekregen. De gronden bij deze bestemming dienen zoveel mogelijk onbebouwd te blijven. Binnen deze bestemming mogen dan ook geen gebouwen worden gebouwd en zijn alleen andere bouwwerken met een hoogte van maximaal 1 meter toegestaan. Het bouwen van een overkapping is niet toegestaan.
Bestemmingsomschrijving
De gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor het wonen, beroepen en bedrijven aan huis alsmede voor tuinen en erven. Ook ondergeschikte voorzieningen als bed en breakfast, groen, paden, water en parkeren zijn binnen deze bestemming toegestaan.
Bouwvlak
Er is gekozen voor een systematiek waarbij de drie hoofdgebouwen binnen bouwvlakken dienen te worden gebouwd. Tevens is een maximale goot- en nokhoogte voor elk hoofdgebouw opgenomen via een aanduiding op de verbeelding. Overige gebouwen en andere bouwwerken kunnen ook buiten het bouwvlak worden gebouwd. Voor de bestaande woning is een maximale inhoudsmaat van 750 m3 opgenomen, conform de maximale inhoudsmaat van woningen in het buitengebied. De twee nieuw te bouwen woningen krijgen een maximale inhoudsmaat van 450 m3 en 525 m3. Dit wordt via een aanduiding op de verbeelding vastgelegd.
Overige gebouwen
Voor wat betreft overige gebouwen geldt een maximale oppervlaktemaat van 50 m2. Bovendien moeten deze op tenminste 7 meter achter de voorgevelrooilijn van de woning worden gesitueerd.
Andere bouwwerken
Binnen de woonbestemming mogen ook andere bouwwerken worden gebouwd tot een hoogte van 3 meter. Voor erfafscheidingen geldt een maximale hoogte van 2 meter. De oppervlakte van alle andere bouwwerken samen mag per bouwperceel niet meer dan 10 m² bedragen.
Aan huis verbonden beroep en -bedrijf
Voor alle woningen geldt dat aan-huis-verbonden beroepen en/of bedrijven zijn toegestaan welke zijn genoemd in categorie 1 van de in bijlage 1 van de regels opgenomen 'Staat van bedrijfsactiviteiten'. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:
Bed & breakfast
De woningen mogen gedeeltelijk worden gebruikt voor het voeren van een bed & breakfast. Hiervoor mogen maximaal drie kamers worden gebruikt met in totaal maximaal acht slaapplaatsen. De activiteit mag geen belemmering vormen voor de omgeving of voor de normale afwikkeling van het verkeer en er moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein, binnen het bestemmingsvlak 'Wonen' en 'Tuin'.
Voorwaardelijke verplichting
Binnen deze bestemming is een zogenaamde voorwaardelijke verplichting opgenomen. De bouwmogelijkheden die door dit bestemmingsplan ontstaan, zijn gekoppeld aan een kwaliteitsimpuls van het plangebied. Binnen 3 jaar na inwerkingtreding van dit bestemmingsplan dient uitvoering te zijn gegeven aan de aanleg en instandhouding van de erfinrichtings- en landschapsmaatregelen conform het in Bijlage 2 van de regels opgenomen 'Functieveranderingsplan voor de Nijenbeekseweg 20 in Voorst', teneinde te komen tot een goede landschappelijke en cultuurhistorische inpassing. Worden de erfinrichtings- en landschapsmaatregelen niet uitgevoerd of niet in stand gehouden, dan is het gebruik van de bebouwing ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - voorwaardelijke verplichting' in strijd met de bestemming.
Om de archeologische waardevolle gebieden veilig te stellen, gelden er op deze gronden beperkingen ten aanzien van het bouwen voor de met deze bestemming samenvallende bestemmingen. Bouwen is uitsluitend toegestaan indien uit onderzoek blijkt dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn of dat de waarden voldoende worden veiliggesteld. Daarnaast geldt er een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van bepaalde werken, geen bouwwerk zijnde, of van bepaalde werkzaamheden.
Deze dubbelbestemming is opgenomen voor gronden die aangewezen zijn als Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Dit betreft zowel gerealiseerde als nog te realiseren natuur. Om te voorkomen dat ontwikkelingen de realisatie van de EHS in de weg staan, dient bij alle ontwikkelingen getoetst te worden aan de aanwezige waarden binnen de EHS. In de bestemmingsomschrijving zijn de kernkwaliteiten weergegeven die genoemd worden in de streekplanuitwerking Kernkwaliteiten en omgevingscondities van de Gelderse Ecologische Hoofdstructuur (mei 2006).
Flexibiliteit in een bestemmingsplan is handig om ervoor te zorgen dat een bestemmingsplan voldoende beleidsruimte biedt om ontwikkelingen in de toekomst mogelijk te maken. Deze ontwikkelingen zullen ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan vaak niet bekend zijn. Een bestemmingsplan zonder flexibiliteit kan te star zijn. Indien gebruik wordt gemaakt van de flexibiliteitbevoegdheden (art. 3.6, Wro), dienen in het bestemmingsplan zelf de grenzen te worden aangegeven door het stellen van nadere eisen, het verlenen van afwijkingen, het wijzigen van het plan of het uitwerken van een plan.
Deze bevoegdheid biedt de mogelijkheid af te wijken van een in het plan opgenomen regeling. Het is mogelijk van geval tot geval ruimtelijk relevante voorwaarden te stellen en belangen nader af te wegen. Een afwijking mag alleen op relatief ondergeschikte onderdelen betrekking hebben en mag niet tot een bestemmingswijziging leiden.
In dit bestemmingsplan zijn de volgende afwijkingsmogelijkheden opgenomen:
De algemene afwijkingsmogelijkheden mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het straat- en/of bebouwingsbeeld;
- de sociale veiligheid;
- de verkeersveiligheid.
Meer ingrijpende afwijkingen van de regels kunnen mogelijk worden gemaakt met een in het bestemmingsplan op te nemen wijzigingsbevoegdheid. Dit mag er niet toe leiden dat de structuur en de ruimtelijke opzet van het plan ingrijpend worden gewijzigd. De wijziging treedt in werking na de vaststelling van een afzonderlijk wijzigingsplan.
In dit bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bij dit plan behorende 'Staat van Bedrijfsactiviteiten' te kunnen wijzigen voor wat betreft de categorie-indeling van bedrijven, indien en voor zover ten gevolge van technische en/of milieuhygiënische ontwikkelingen de milieubelasting van de desbetreffende typen bedrijven wijzigt.
Het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan pleegt daarbij overleg met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het geding zijn.
In onderhavig bestemmingsplan is sprake van een plan van lokaal belang. Voor dergelijke plannen achten zowel de provincie Gelderland als de Inspectie Leefomgeving en Transport (voormalige VROM-inspectie) vooroverleg niet noodzakelijk. Met betrekking tot het vooroverleg met het Waterschap Vallei en Veluwe wordt verwezen naar hoofdstuk van deze toelichting, de waterparagraaf. Op grond van de watertoets wordt geconcludeerd dat er sprake is van een ruimtelijk plan zonder waterbelang. Nader vooroverleg is dan ook niet noodzakelijk.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft ter inzage gelegen in de periode van 22 augustus 2013 tot en met 2 oktober 2013. In die periode zijn geen zienswijzen ingediend.
Het bestemmingsplan is niet gewijzigd ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan.