Plan: | Klarenbeekseweg 29, Voorst |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0285.20167-VS00 |
Onderzocht is of de bodem en het grondwater ter plaatse verontreinigd zijn en wat voor gevolgen een eventuele verontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag namelijk pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming.
In november 2011 heeft Hamabest BV een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 uitgevoerd (rapportnummer MT.2132). Het gehele rapport is toegevoegd als bijlage 1 bij de toelichting.
Het onderzoek is uitgevoerd naar aanleiding van de voorgenomen functiewisseling en nieuwbouw op de locatie. Het onderzoek heeft tot doel een actueel en betrouwbaar inzicht te geven in de milieuhygiënische bodemkwaliteit.
Op basis van het vooronderzoek is bekend dat er een voormalige bovengrondse brandstoftank aanwezig is geweest. De dieseltank stond op de aanwezige betonplaat. Deze deellocatie is opgenomen in de onderzoeksopzet van de gehele locatie. De gehele locatie kan op basis van het vooronderzoek als niet-verdacht worden beschouwd. De hypothese luidt dan ook: De gehele locatie is onverdacht. Ten behoeve van de gehele locatie is de "Onderzoeksstrategie voor een onverdachte locatie (ONV)" gehanteerd. De hypothese "De gehele locatie is onverdacht" kan grotendeels aangenomen worden. Op basis van de onderzoeksresultaten bestaat er op grond van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geen bezwaar het onderzochte terrein voor de geplande bouwdoeleinden te gebruiken.
Aandacht verdient echter het volgende: Op de locatie is een puinverharding aanwezig. Puin in de bodem leidt in principe tot de strategie asbestverdacht, tenzij het puin afkomstig is van evident niet asbestverdacht materiaal zoals asfalt, klinkers of kolengruis. Zolang het gehalte aan puin beneden de 20 volumeprocent blijft, kan de onderzoekstrategie van de NEN 5707 worden gevolgd. Wanneer er meer dan 20 volumeprocent aanwezig is, zal de onderzoekstrategie volgens de (ontwerp) NEN 5879 moeten zijn. Overigens geldt genoemde 20 volumeprocent niet alleen voor puin (granulaat) maar ook voor andersoortig bouw- en sloopafval. Teneinde een uitspraak te kunnen doen over de concentratie aan asbest kan een asbestondezoek uitgevoerd worden conform de NEN 5707 (bodem) en/of NEN 5897 (granulaten). Asbest is in dit onderzoek verder niet beschouwd. Eventueel vrijkomende grond kan niet zonder meer in het grondverkeer worden opgenomen. Mocht de grond naar elders worden getransporteerd, dan dient te worden nagegaan in hoeverre de kwaliteit van de af te voeren grond overeenstemt met de verwerkingsmogelijkheden voor de betreffende stort- c.q. hergebruikslocatie. Deze zijn geformuleerd in het Besluit bodemkwaliteit. Aanbevolen wordt dan ook de eindverwerkingslocatie in overleg met het bevoegd gezag vast te stellen. Mocht grondwater onttrokken worden t.b.v. bemaling, dan dient bekeken te worden in hoeverre de grondwaterkwaliteit de lozingsnormen overschrijdt.
Wegverkeerslawaai Klarenbeekseweg
De Klarenbeekseweg is een gemeentelijke weg waar een maximaal toegestane snelheid geldt van 60 km/uur. De verkeersintensiteit is bepaald door middel van tellingen. De woningen worden alleen belast door geluid afkomstig van de Klarenbeekseweg. De voorgevel van de nieuw te bouwen woning ligt op een afstand van ongevaar 17 meter van de Klarenbeekseweg.
De verkeersintensiteit op de Klarenbeekseweg bedraagt in 2012 gemiddeld 318 motorvoertuigen (mvt) op een doordeweeksedag. Voor het jaar 2022 is rekening gehouden met een autonome groei van 1,1 %. De etmaalintensiteit bedraagt dan 355 mvt. Voor de geluidsberekening is deze intensiteit aangehouden. Het wegdek bestaat uit DAB (glad asfalt).
De 48 dB contour ligt op ongeveer 7 meter van de wegas. Aangezien de woningen op meer dan 7 meter vanaf de wegas worden gebouwd, wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet overschreden.
Wegverkeerslawaai rondweg Voorst
De provincie houdt bij het plan voor de rondweg rekening met onderhavig plan. De verwachting is dat voordat de aanvraag voor omgevingsvergunning kan worden aangevraagd, meer duidelijkheid bestaat over eventueel noodzakelijke geluidsbeperkende maatregelen.
De eisen voor de kwaliteit van de buitenlucht zijn sinds november 2007 vastgelegd in de Wet milieubeheer (Wm) (in titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen). Indien het uitoefenen van bevoegdheden zoals het vaststellen van bestemmingsplannen en het verlenen van vrijstellingen op grond van artikel 3.6 Wro gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen bestuursorganen die bevoegdheden uitoefenen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:
Voor ontwikkelingen die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeft niet te worden getoetst aan de grenswaarden. In de Regeling zijn categorieën van gevallen benoemd die in ieder geval als 'niet in betekenende mate' worden aangemerkt en waarvoor toetsing aan de grenswaarden dus zonder meer achterwege kan blijven.
Er is blijkens deze regeling geen onderzoek nodig voor 'woningbouwlocaties, indien een dergelijke locatie, in geval van één ontsluitingsweg, netto niet meer dan 1.500 nieuwe woningen omvat, dan wel, in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling, netto niet meer dan 3.000 woningen omvat'.
Op 28 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. In dit besluit zijn regels gesteld om risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Bedrijven die onder dit besluit vallen zijn onder meer chemische bedrijven, lpg-tankstations en bedrijven die 10.000 kilo of meer aan chemicaliën opslaan. Het besluit verplicht gemeenten en provincies voortaan met veiligheidsnormen rekening te houden. Op basis van de "Risicokaart provincie Gelderland" blijkt dat in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle bedrijven gevestigd zijn die vallen onder het Bevi. Uitvoering van het voorgenomen plan vormt geen extra risico in het kader van externe veiligheid.
De basis voor de risicobenadering bij het vervoer van gevaarlijke stoffen (over weg, water en spoor) ligt in "Omgaan met risico's". De algemene uitgangspunten zijn uitgewerkt in de "Nota risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen" (RNVGS). Sinds augustus 2004 is er sprake van een "Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen". Met deze circulaire wordt het beleid als vervat in de RNVGS verder geoperationaliseerd en verduidelijkt. Als verplichte route voor het vervoer van gevaarlijke stoffen kunnen rijks-, provinciale en gemeentewegen worden aangewezen. Het plangebied ligt niet in de nabijheid van een transportroute voor gevaarlijke stoffen. Om die reden wordt hier verder geen aandacht aan besteed.
Verder dient voor wat betreft het aspect externe veiligheid bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening te worden gehouden met buisleidingen (aardgastransport). Er liggen echter geen buisleidingen in de directe omgeving van het plangebied.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Hieronder wordt verstaan het aanbrengen van voldoende ruimte tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen de milieubelastende en milieugevoelige functies. In de nabijheid van het plangebied zijn geen (agragische) bedrijfsfuncties die schade ondervinden door dit bestemmingsplan.
Molen De Zwaan kent een molenbiotoop waarbinnen eisen worden gesteld aan de hoogte van bebouwing. Het plangebied ligt buiten de molenbiotoop zodat daar geen rekening mee hoeft te worden gehouden.
Op grond van de Flora- en faunawet is het verboden beschermde inheemse planten op enige wijze van hun groeiplaats te verwijderen, een beschermde inheemse diersoort opzettelijk te verontrusten en/of nesten, holen of andere vaste rust- en verblijfplaatsen van deze dieren te verstoren. Of uit te wijzen of op het perceel Klarenbeekseweg 29 beschermde natuurwaarden aanwezig of te verwachten zijn is in oktober 2011 door adviesbureau Hamabest BV een quick-scan natuurtoets uitgevoerd. Het gehele rapport is toegevoegd als bijlage 3 bij de toelichting.
Aangetroffen soorten
Tijdens het veldonderzoek zijn in het plangebied geen vaatplanten aangetroffen. Er zijn 2 vogelsoorten aangetroffen: huismussen in de kapschuur en de koeienstal en kraaien in het weiland. In de kapschuur is een duivennest aanwezig en veel kalksporen van mussen. Het is aannemelijk dat de huismus in één van deze stallen een nestlocatie heeft. Er zijn geen sporen van steen- of kerkuilen aangetroffen.
In de schuren zijn geen sporen, zoals mest of urine, aangetroffen van vleermuizen. De bomen in het plangebied zijn niet geschikt als verblijfplaats voor boombewonende vleermuizen. Vleermuizen kunnen het gebied wel gebruiken om te foerageren. Er zijn geen sporen aangetroffen van steenmarters en dassen. Algemeen voorkomende muizensoorten, konijnen en reeën kunnen worden verwacht in en rondom het plangebied. Eveneens zijn in de kapschuur uitwerpselen van een egel aangetroffen.
Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig en het terrein kan dan ook alleen dienen als landbiotoop voor diverse soorten. Tijdens het veldonderzoek zijn enkele exemplaren van de gewone pad aangetroffen. Exemplaren van streng of strikt beschermde soorten zijn niet aangetroffen.
EHS
Het gebied aan de overzijde van de Klarenbeekseweg maakt onderdeel uit van de EHS (verweving). Het is de verwachting dat de toekomstige situatie geen significante negatieve gevolgen heeft voor de EHS en de kerkkwaliteiten van het gebied.
Advies
Bij de toekomstige inrichting van het gebied kan rekening worden gehouden met het stimuleren van natuurwaarden. Bij nieuwe beplanting is het gebruik van inlandse, bloem- en vruchtdragende soorten aan te bevelen. Om in de toekomstige situatie nestgelegenheid te creëren voor soorten als de huismus, kan bij de bouw van de nieuwe woning zogenaamde 'vogelvides' worden toegepast. Bijlage 1 van het onderzoeksrapport geeft hierover een korte uitleg.
Bij het opstellen van een nieuw bestemmingsplan is het noodzakelijk dat inzicht wordt verkregen in eventueel aanwezige archeologische waarden in het plangebied.
Het nieuwe woongebouw zal bijna helemaal binnen het bouwvlak van de bestaande mestvarkensstal worden gebouwd. Zowel aan noord- als aan zuidzijde zal het nieuwe gebouw ca. 1 meter langer zijn. Qua breedte valt het nieuwe gebouw ruim binnen het bestaande bebouwde vlak. De mestvarkensstal is onderkelderd tot 1.25 m diep. Het nieuwe woongebouw zal een fundering van ca. 1 m krijgen. Omdat de bodem ter plaatse van het nieuw woongebouw al geroerd is bij de bouw van de bestaande schuren, behoeft hier geen archeologisch te worden uitgevoerd.
Op de plek van de nieuw te bouwen kapschuur staat nu nog een rundveestal. Een gedeelte van de nieuwe kapschuur zal buiten het bestaande bebouwde vlak van de schuur komen te liggen. Een nader archeologisch onderzoek is niet nodig indien de nieuwe kapschuur op poeren te funderen. Dat is voor kapschuren heel gebruikelijk in deze regio. Daarmee wordt zo min mogelijk de bodem verstoord.
Voor het bakhuisje is vanwege de beperkte oppervlakte (6 bij 3 m) geen archeologisch onderzoek noodzakelijk.