direct naar inhoud van 4.4 Milieu
Plan: Leusvelderweg 4a
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0285.20164-VS00

4.4 Milieu

4.4.1 Geluid

De Wet geluidhinder heeft tot doel de volksgezondheid en het milieu te beschermen tegen geluidsoverlast. Op basis van de wet dient bij het opstellen van een bestemmingsplan dan ook aandacht te worden geschonken aan het aspect geluid. Geluidsbelasting op gevels van geluidsgevoelige objecten moet binnen de normen blijven. Het gaat hier zowel om geluidhinder van wegverkeer als van railverkeer. Het plangebied ligt niet in de directe nabijheid van een spoorweg en ondervindt dan ook geen hinder van railverkeer.

De nieuwe woning ligt echter wel binnen de geluidszones van de Leusvelderweg en de Breestraat. Op beide wegen geldt een maximaal toegestane snelheid van 60 km/uur. De Breestraat is door middel van borden afgesloten voor doorgaand verkeer.

De 48 dB contour ten gevolge van de Breestraat ligt op ongeveer 11 m van de wegas. De 48 dB contour ten gevolge van de Leusvelderweg ligt op ongeveer 6 m van de wegas. De woning wordt op een afstand van ongeveer 15 m van de Leusvelderweg en ongeveer 50 m van de Breestraat gebouwd. De conclusie is dan ook dat de voorkeurswaarde van 48 dB niet wordt overschreden. Er bestaat geen akoestisch bezwaar tegen de bouw van de woning.

4.4.2 Luchtkwaliteit

De eisen voor de kwaliteit van de buitenlucht zijn sinds november 2007 vastgelegd in de Wet milieubeheer (Wm) (in titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen). Indien het uitoefenen van bevoegdheden zoals het vaststellen van bestemmingsplannen en het verlenen van vrijstellingen op grond van artikel 3.6 Wro gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen bestuursorganen die bevoegdheden uitoefenen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:

  • 1. het bestemmingsplan c.q. de vrijstelling niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden;
  • 2. de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan c.q. de vrijstelling per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft;
  • 3. het bestemmingsplan c.q. de vrijstelling niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen.

Voor ontwikkelingen die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeft niet te worden getoetst aan de grenswaarden. In de regeling zijn categorieën van gevallen benoemd die in ieder geval als 'niet in betekenende mate' worden aangemerkt en waarvoor toetsing aan de grenswaarden dus zonder meer achterwege kan blijven.

Er is blijkens deze regeling geen onderzoek nodig voor woningbouwlocaties, indien een dergelijke locatie, in geval van één ontsluitingsweg, netto niet meer dan 1.500 nieuwe woningen omvat, dan wel, in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling, netto niet meer dan 3.000 woningen omvat'. In het kader van onderliggend bestemmingsplan is ene onderzoek naar de luchtkwaliteit niet nodig.

4.4.3 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke

stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.

Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt tengevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

 

Risico-inventarisatie

Op basis van het Registratiebesluit en de ministeriële regeling provinciale risicokaart moet het bevoegde gezag risicobronnen vermelden op de risicokaart met de daarbij horende relevante risicocontouren. Voor transportroutes geldt dat de geldende invloedsgebieden (nog) niet op de risicokaart staan vermeld. Figuur 1 geeft een overzicht van de planlocatie in relatie tot de risicobronnen binnen en nabij de planlocatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20164-VS00_0015.png" Figuur 1 Risicobronnen binnen en nabij de planlocatie (bron provinciale risicokaart)

Uit figuur 1 blijkt dat een defensiebuisleiding als enige volgende relevante risicobron nabij de planlocatie is gelegen. Het LPG tankstation De Croon is op een te grote afstand gelegen en daarmee niet relevant.

Toetsingskader buisleidingen

Het toetsingskader voor externe veiligheid wat betreft buisleidingen is neergelegd in het Besluit externe veiligheid Buisleidingen (Bevb). Hierin is opgenomen dat nieuwe plannen in de omgeving van een buisleiding moeten worden getoetst aan het plaatsgebonden risico van de buisleiding en dat het groepsrisico van de buisleiding moet worden berekend en zonodig verantwoord.

Nieuwe kwetsbare objecten mogen niet worden gerealiseerd binnen de contour van het plaatsgebonden risico 10-6 per jaar. De risico's van hogedrukaardgastransportleidingen moeten worden berekend met het softwareprogramma Carola de risico's van buisleidingen voor het transport van aardolieproducten moet worden berekend met Safeti-nl.

Daarnaast moeten de risico's worden getoetst aan de beleidsvisie externe veiligheid van de gemeente Voorst. De beleidsvisie externe veiligheid geeft voor buisleidingen geen aanvullend kader ten opzichte van hetgeen geregeld is in het Bevb.

Risicobeschouwing 

De defensiebuisleiding wordt gebruikt voor het vervoer van brandbare vloeistoffen. Defensie heeft bij brief van 19 december 2011 met kenmerk 2011049677 de gemeente Voorst laten weten dat zij afstand doet van de mogelijkheid om door de buisleiding K1 vloeistoffen te transporteren. Dit betekent dat door de buisleiding alleen nog de minder brandbare vloeistoffen van de klasse K2 en K3 vervoerd mogen worden.

De methodiek voor de berekening van de risico's van transportleidingen brandbare vloeistoffen van de K1-, K2- en K3-categorie is vastgelegd in een RIVM rapport uit 2006 (Risicoanalyse voor buisleidingen met brandbare vloeistoffen, RIVM rapport 620120001/2006) . Aanvullend op het RIVM-rapport is de faalfrequentie voor de kans op een leidingbreuk voor deze leidingen herzien. Dit is uitgewerkt in de RIVM-memo van april 2008, die als brief aan het toenmalige ministerie van VROM is aangeboden . De Handleiding risicoberekeningen Bevb (Module C) is gebaseerd op de genoemde documenten. Met de handleiding kunnen de risico's van leidingen met aardolieproducten specifiek worden berekend, zoals is voorgeschreven in de Revb. Op basis van het rapport van het RIVM uit 2006 heeft het RIVM in 2008 de memo 'Risicoafstanden voor buisleidingen met brandbare vloeistoffen K1K2K3' opgesteld .

Hiermee is de laatstgenoemde memo van het RIVM een volwaardig product voor het beoordelen van de externe veiligheidsrisico's van buisleidingen met brandbare vloeistoffen conform het Bevb.

Plaatsgebonden risico

Uit de memo van het RIVM blijkt dat voor het transport van K2 en K3 vloeistoffen door een buisleiding geen contour voor het plaatsgebonden risico 10-6 wordt berekend. Het plaatsgebonden risico levert derhalve geen belemmering voor het bouwplan.

Wel moet rekening worden gehouden met een belemmerende strook van 5 m aan weerszijden van de leiding. Artikel 14 van het Bevb geeft aan welke gegevens opgenomen moeten worden in het bestemmingsplan.

Artikel 14

1. Een bestemmingsplan geeft de ligging weer van de in het plangebied aanwezige buisleidingen alsmede de daarbij behorende belemmeringenstrook ten behoeve van het onderhoud van de buisleiding. De belemmeringenstrook bedraagt ten minste vijf meter aan weerszijden van een buisleiding, gemeten vanuit het hart van de buisleiding.

2. Een bestemmingsplan waarbij aan gronden de bestemming wordt toegewezen die de aanwezigheid van een buisleiding toelaat, bevat in elk geval voor de belemmeringenstrook:

a. geen nieuwe bestemmingen die het oprichten van bouwwerken toestaan;

b. een vergunningenstelsel als bedoeld in artikel 3.3 van de Wet ruimtelijke ordening, voor werken of werkzaamheden die van invloed kunnen zijn op de integriteit en werking van de buisleiding, niet zijnde graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten.

3. Voor zover in een bestemmingsplan de bevoegdheid wordt opgenomen om in afwijking daarvan bij omgevingsvergunning het oprichten van bouwwerken in de belemmeringenstrook toe te staan, wordt daarbij bepaald dat de omgevingsvergunning uitsluitend kan worden verleend voor zover de veiligheid met betrekking tot de in de belemmeringenstrook gelegen buisleiding niet wordt geschaad en geen kwetsbaar object wordt toegelaten.

Groepsrisico

Ten aanzien van het groepsrisico vermeld de memo van het RIVM dat tot een personendichtheid van 100 personen per hectare het groepsrisico niet hoger is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Het invloedsgebied van de buisleiding (circa 25 meter) binnen het plangebied wordt gekenmerkt als buitengebied. Conform PGS 1 deel 6 (aanwezigheidsgegevens) wordt hiervoor een kental van 1 persoon per hectare gehanteerd. Dit betekent dat het huidige groepsrisico geen aandachtspunt oplevert.

Conform het Bevb zal in het kader van de verantwoording van het groepsrisico alleen aandacht besteed moeten worden aan de mogelijkheden voor de voorbereiden op en bestrijden van een ramp en de zelfredzaamheid van personen. Hiervoor moet advies ingewonnen worden bij de commandant van de regionale brandweer. Gezien het lage groepsrisico zal dit advies niet leiden tot ruimtelijke aanpassingen. Mogelijk dat er wel organisatorische aanpassingen worden geadviseerd. In dit kader kan al wel het volgende worden opgemerkt:

Door het toevoegen van een enkele woonhuis ter plaatse verandert er niets aan het gegeven dat er sprake is van een buitengebied. De woning is vrij gelegen en er zijn geen belemmerende obstakels die een adequate rampbestrijding in de weg staat.

4.4.4 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Hieronder wordt verstaan het aanbrengen van voldoende ruimte tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen de milieubelastende en milieugevoelige functies. In de nabijheid van het plangebied zijn geen (agragische) bedrijfsfuncties die schade ondervinden door dit bestemmingsplan.

4.4.5 Bodem

Onderzocht is of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag namelijk pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming.

In juni 2012 heeft Lankelma Geotechniek Zuid BV een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 uitgevoerd (rapportnummer 65755) Het gehele rapport is toegevoegd als bijlage 3 bij de toelichting.

Het onderzoek is uitgevoerd naar aanleiding van de voorgenomen nieuwbouw op de locatie. Het onderzoek heeft tot doel een actueel en betrouwbaar inzicht te geven in de milieuhygiënische bodemkwaliteit.

De bodem van de locatie is niet geheel vrij van bodemverontreiniging. Echter gezien de aard en mate van verontreniging is nader onderzoek niet nodig. Op basis van de onderzoeksresultaten bestaan, vanuit milieuhygiënisch oogpunt, geen bezwaren voor de voorgenomen nieuwbouw op de locatie.