direct naar inhoud van 4.2 Milieu
Plan: Uitbreiding B.B.A. pompen en buizen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0285.20163-VS00

4.2 Milieu

4.2.1 Geluid

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden moet worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone ter zake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting. De uitbreiding die met dit plan mogelijk wordt gemaakt voorziet in opslagterrein en parkeer- / manoeuvreerruimte en wordt niet als geluidgevoelige bestemming aangemerkt. Akoestisch onderzoek kan om deze redenen achterwege gelaten worden.

4.2.2 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Hieronder wordt verstaan het aanbrengen van voldoende ruimte tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies anderzijds. Bij planontwikkeling wordt met behulp van de systematiek uit de VNG-publicatie “Bedrijven en Milieuzonering” bepaald binnen welke straal bedrijven invloed hebben op de omgeving en met welke aspecten (zoals o.a. geluid en geur) rekening gehouden moet worden. Deze zogenaamde milieuzones zijn bepaald ten opzichte van gevoelige functies, uitgaande van het referentie omgevingstype 'rustige woonwijk'/'rustig buitengebied'.

Het bedrijf is gericht op het vervaardigen van machines en apparaten en valt gezien omvang aan te merken als bedrijf uit categorie 3.2, waarvoor op grond van geluidhinder een richtafstand geldt van 100 meter ten opzichte van gevoelige functies. Deze richtafstand is ingegeven vanuit het aspect geluid en betreft een zone die in de bestaande situatie al van toepassing is. Binnen de 100 meter-contour van de grens van de bestaande situatie bevinden zich reeds woningen van derden, zowel aan de west-, noord- als oostzijde van de bedrijfslocatie. De geplande uitbreiding vindt plaats in zuidelijke richting, wat in die zin een gunstige ontwikkelingsrichting is. De bedrijfsactiviteiten veranderen met de ontwikkeling niet en vallen onder de werking van het Activiteitenbesluit. Hierin zijn algemene regels opgenomen, waaronder ook geluidgrenswaarden ten opzichte van woningen van derden. In de huidige situatie moet al aan deze waarden voldaan worden. De uiteindelijke inrichting van het terrein en de tijden waarop activiteiten plaatsvinden is bij het voldoen aan de grenswaarden bepalend.

Door verbetering van de logistiek en opslagcapaciteit, verwacht het bedrijf het aantal bewegingen door heftrucks en manoeuvres van aan- en afleverend verkeer terug te dringen. Deelleveringen kunnen gebundeld worden en doordat productie meer voorraad gestuurd kan worden, wordt werken buiten normale werktijden tot een minimum gereduceerd. Het bedrijf heeft de intentie de huidige stelconplaten op het terrein te vervangen door een gladde betonnen vloer, zodat hobbels verdwijnen en hiermee geluidreductie plaatsvindt tijdens vervoer van (met name stalen) delen. Ook is geïnvesteerd in electrische heftrucks in plaats van dieselgedreven heftrucks. Doordat uitbreiding 'van de woningen af' plaatsvindt, het aantal verkeers- en logistieke bewegingen afneemt en diverse geluidreducerende maatregelen worden getroffen, mag verondersteld worden dat de planvorming geen nadelige invloed op belasting van de woningen heeft. Deze blijven net als in de huidige situatie bescherming genieten volgens de milieuwetgeving. Zogenaamde indirecte hinder van aan- en afrijdend verkeer wordt hierin niet geregeld. De parkeerruimte aan de zuidzijde van het terrein wordt in de toekomstige situatie net als in de huidige situatie ontsloten via het weggetje aan de oostzijde van het terrein, gedurende de dagperiode. Het gaat hierbij om een beperkt aantal verkeersbewegingen. Vrachtwagens zullen tussen de bedrijfshallen door naar het achterterrein rijden, eveneens gedurende de dagperiode. Gesteld kan worden dat de hinder hiervan op de meest nabijgelegen woning (oostzijde) minder zal zijn dan wanneer manoeuvreerbewegingen aan de voorzijde van het perceel op en aan de parallelweg plaatsvinden, op relatief korte afstand van deze woning. Ten behoeve van de uitbreiding dient te zijner tijd een nieuwe melding op grond van het Activiteitenbesluit plaats te vinden bij het bevoegde gezag.

4.2.3 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de 'Wet luchtkwaliteit' in werking getreden. Met deze wet wordt de wijziging van de Wet milieubeheer op het gebied van luchtkwaliteitseisen (Hoofdstuk 5 titel 2 Wm, Stb. 2007, 414) bedoeld. De 'Wet luchtkwaliteit' vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. Met de nieuwe wet en bijbehorende bepalingen en hulpmiddelen, wil de overheid zowel de verbetering van de luchtkwaliteit bewerkstelligen als ook de gewenste ontwikkelingen in ruimtelijke ordening doorgang laten vinden. Er is sprake van verslechtering van de luchtkwaliteit "in betekenende mate" indien één van de volgende ontwikkelingen zich voordoet:

  • woningbouw: 1.500 woningen netto bij één ontsluitende weg of 3.000 woningen bij twee ontsluitende wegen;
  • infrastructuur: 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie);
  • kantoorlocaties: 100.000 m2 brutovloeroppervlak bij één ontsluitende weg; 200.000 m2 brutovloeroppervlak bij twee ontsluitende wegen.

Het bestemmingsplan heeft niet één van deze ontwikkelingen tot gevolg. Geconcludeerd kan worden dat door de functieverandering de luchtkwaliteit niet “in overwegende mate” zal verslechteren. Om die reden hoeft niet verder op het aspect luchtkwaliteit te worden ingegaan.

4.2.4 Bodem

Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is.

De functiewijziging waarvan in dit geval sprake is, heeft geen betrekking op een gevoelige functie. Een bodemonderzoek hoeft daarom niet te worden uitgevoerd.

4.2.5 Externe veiligheid

Bij het opstellen of wijzigen van ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar opslag en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt (bijvoorbeeld een lpg tankstation);
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen via buisleidingen;
  • propaantanks bij particulieren.

Deze risicobronnen moeten getoetst worden aan de huidige wet- en regelgeving. Uit een inventarisatie van de omgeving blijkt dat er in de directe omgeving van het plangebied geen risicobronnen aanwezig zijn die van invloed zijn op de planvorming. Verder onderzoek is daarom niet noodzakelijk.