direct naar inhoud van 5.2 Milieu-onderzoeken
Plan: Kadijk 24
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0285.20161-VS01

5.2 Milieu-onderzoeken

5.2.1 Bodem

Onderzocht is of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag namelijk pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming.

In februari 2012 heeft Hunneman Milieu en advies Raalte BV een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 uitgevoerd (rapportnummer 20111072). Het gehele rapport is toegevoegd als bijlage 1  bij de toelichting.

Het onderzoek is uitgevoerd naar aanleiding van de voorgenomen functiewisseling en nieuwbouw op de locatie. Het onderzoek heeft tot doel een actueel en betrouwbaar inzicht te geven in de milieuhygiënische bodemkwaliteit.

Zintuiglijk zijn er in de vaste bodem, lokaal, zwakke tot matige bijmengingen aan puin- en/of kooldeeltjes waargenomen. In de vaste bodem, ter plaatse van de voormalige bovengrondse dieseltank, zijn zintuiglijk geen oliecomponenten waargenomen. Zintuiglijk is geen asbestverdacht materiaal op of in de bodem aangetroffen.

In de vaste bodem zijn licht verhoogde gehalten aan zware metalen aangetoond. De aangetoonde gehalten overschrijden de achtergrondwaarden, maar vormen geen aanleiding tot nader onderzoek.

In het grondwater zijn licht verhoogde gehalten aan barium en minerale olie aangetoond. De aangetoonde gehalten overschrijden de streefwaarden, maar vormen geen aanleiding tot nader onderzoek.

Op basis van de onderzoeksresultaten bestaan, vanuit milieuhygiënisch oogpunt, geen bezwaren voor de voorgenomen functiewisseling en nieuwbouw op de locatie. De bodem is geschikt voor het beoogde gebruik: wonen met tuin.

5.2.2 Geluid

De Wet geluidhinder heeft tot doel de volksgezondheid en het milieu te beschermen tegen geluidsoverlast. Op basis van de wet dient bij het opstellen van een bestemmingsplan dan ook aandacht te worden geschonken aan het aspect geluid. Geluidsbelasting op gevels van geluidsgevoelige objecten moet binnen de normen blijven. Het gaat hier zowel om geluidhinder van wegverkeer als van railverkeer. Het plangebied ligt niet in de directe nabijheid van een spoorweg en ondervindt dan ook geen hinder van railverkeer.

Gezien de afstand tussen de weg en de nieuwe woning bestaat geen akoestisch bezwaar tegen de bouw van de woning en behoeft geen nader akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd.

5.2.3 Luchtkwaliteit

De eisen voor de kwaliteit van de buitenlucht zijn sinds november 2007 vastgelegd in de Wet milieubeheer (Wm) (in titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen). Indien het uitoefenen van bevoegdheden zoals het vaststellen van bestemmingsplannen en het verlenen van vrijstellingen op grond van artikel 3.6 Wro gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen bestuursorganen die bevoegdheden uitoefenen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:

  • 1. het bestemmingsplan c.q. de vrijstelling niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden;
  • 2. de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan c.q. de vrijstelling per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft;
  • 3. het bestemmingsplan c.q. de vrijstelling niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen.

Voor ontwikkelingen die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeft niet te worden getoetst aan de grenswaarden. In de regeling zijn categorieën van gevallen benoemd die in ieder geval als 'niet in betekenende mate' worden aangemerkt en waarvoor toetsing aan de grenswaarden dus zonder meer achterwege kan blijven.

Er is blijkens deze regeling geen onderzoek nodig voor 'woningbouwlocaties, indien een dergelijke locatie, in geval van één ontsluitingsweg, netto niet meer dan 1.500 nieuwe woningen omvat, dan wel, in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling, netto niet meer dan 3.000 woningen omvat'.

5.2.4 Externe veiligheid

Op 28 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. In dit besluit zijn regels gesteld om risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Bedrijven die onder dit besluit vallen zijn onder meer chemische bedrijven, lpg-tankstations en bedrijven die 10.000 kilo of meer aan chemicaliën opslaan. Het besluit verplicht gemeenten en provincies voortaan met veiligheidsnormen rekening te houden. Op basis van de "Risicokaart provincie Gelderland" blijkt dat in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle bedrijven gevestigd zijn die vallen onder het Bevi. Uitvoering van het voorgenomen plan vormt geen extra risico in het kader van externe veiligheid.

De basis voor de risicobenadering bij het vervoer van gevaarlijke stoffen (over weg, water en spoor) ligt in "Omgaan met risico's". De algemene uitgangspunten zijn uitgewerkt in de "Nota risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen" (RNVGS). Sinds augustus 2004 is er sprake van een "Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen". Met deze circulaire wordt het beleid als vervat in de RNVGS verder geoperationaliseerd en verduidelijkt. Als verplichte route voor het vervoer van gevaarlijke stoffen kunnen rijks-, provinciale en gemeentewegen worden aangewezen. Het plangebied ligt niet in de nabijheid van een transportroute voor gevaarlijke stoffen. Om die reden wordt hier verder geen aandacht aan besteed.

Verder dient voor wat betreft het aspect externe veiligheid bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening te worden gehouden met buisleidingen (aardgastransport). Ten noorden van het plangebied is een dergelijke buisleidingen aanwezig, echter de afstand van zowel de huidige als de nieuw te bouwen woning tot de gasleiding is meer dan 100 meter. De buisleiding voor het transport van aardgas geeft door de ruime afstand geen risico's voor het perceel aan de Kadijk 24.

5.2.5 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Hieronder wordt verstaan het aanbrengen van voldoende ruimte tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen de milieubelastende en milieugevoelige functies. In de nabijheid van het plangebied zijn geen (agragische) bedrijfsfuncties die schade ondervinden door dit bestemmingsplan.

5.2.6 Flora en fauna

Op grond van de Flora- en faunawet is het verboden beschermde inheemse planten op enige wijze van hun groeiplaats te verwijderen, een beschermde inheemse diersoort opzettelijk te verontrusten en/of nesten, holen of andere vaste rust- en verblijfplaatsen van deze dieren te verstoren. Of uit te wijzen of op het perceel Kadijk 24 beschermde natuurwaarden aanwezig of te verwachten zijn is een quick-scan natuurtoets uitgevoerd. De quick-scan is uitgevoerd in januari 2012 door adviesbureau Foreest Groen Consult.

Aanbevolen wordt om direct voorafgaande aan de sloop de te slopen gebouwen en de omgeving te controleren op de aanwezigheid van dieren en deze de kans te geven om zich in veiligheid te brengen. Ook tijdens de bouw dient met de aanwezigheid van dieren rekening te worden gehouden. Treft men een dier aan dan moet deze de kans krijgen om zich in veiligheid te brengen of moet het dier in veiligheid gebracht worden. Worden onverhoopt beschermde diersoorten aangetroffen dan moeten de werkzaamheden worden gestaakt en een passende oplossing worden gezocht.

Voor de soortgroep vleermuizen staat het niet vast of de diersoort gebruikt maakt van de locatie. Als alternatief voor een nader onderzoek (dat uitwijst of vleermuizen wel of niet voorkomen) wordt een traject gevolgd waarbij ervan uit wordt gegaan dat zich in de te slopen schuren vleermuizen bevinden. Door dit op voorhand aan te nemen kunnen compenserende en mitigerende maatregelen worden genomen. Het compensatie migitatieplan moet onderdeel uit maken van de vergunning. Het plan is uitgewerkt en als bijlage toegevoegd aan de quickscan.

Rondom diverse gebouwen zijn beplantingen aanwezig. Geadviseerd wordt om de sloop van de gebouwen en het rooien van de beplantingen uit te voeren buiten het broedseizoen voor de vogels. Hiermee voorkomt met een eventuele overtreding van de flora- en faunawet. De gebouwen zelf dienen voorafgaande aan de sloop te worden gecontroleerd op de aanwezigheid van de boerenzwaluw. Deze soort is aangetroffen en hiervan zijn de nesten beschermd tijdens het broedseizoen.

Het gehele rapport is toegevoegd als bijlage 2 bij de toelichting.

5.2.7 Archeologie

Bij het opstellen van een nieuw bestemmingsplan is het noodzakelijk dat inzicht wordt verkregen in eventueel aanwezige archeologische waarden in het plangebied. In dat kader heeft Archaeological Research & Consultancy in februari 2012 een bureau- en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd (projectcode 2011/486). Het gehele rapport is toegevoegd als bijlage 3 bij de toelichting.

Op basis van het uitgevoerde onderzoek wordt door het bureau geadviseerd om een vervolgonderzoek uit te laten voeren, in de vorm van een karterend booronderzoek. Dit advies wordt niet door de gemeente Voorst overgenomen. Wel wordt onderschreven dat door de aanwezigheid van een cultuurlaag niet kan worden uitgesloten dat er archeologische waarden aanwezig zijn. Voor het bestemmingsplan betekent dit dat er een dubbelbestemming Waarde-Archeologie hoog op het plangebied blijft liggen.

Met betrekking tot de voorgenomen ontwikkeling is in overleg met de regioarcheloog afgesproken te slopen tot maaiveld en de ondergrondse funderingen rechtstandig te verwijderen. Daar waar nieuwbouw komt zal door middel van sleuffunderingen gefundeerd worden, waarbij niet een hele bouwput wordt ontgraven maar alleen de sleuven ten behoeve van de fundering. Tijdens de sloop en bouw wordt gecontroleerd op de juiste uitvoer van bovenstaande.

Het aanvullend advies van de regioarcheoloog is toegevoegd als bijlage 4 bij de toelichting.