Plan: | Bestemmingplan Middendijk 85 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0285.20143-VS00 |
De Wet geluidhinder heeft tot doel de volksgezondheid en het milieu te beschermen tegen geluidsoverlast. Op basis van de wet dient bij het opstellen van een bestemmingsplan dan ook aandacht te worden geschonken aan het aspect 'geluid'. In dit geval is geen sprake van een geluidgevoelig object. Een onderzoek naar de geluidbelasting als gevolg van weg- en railverkeer is om deze redenen achterwege gebleven.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Hieronder wordt verstaan het aanbrengen van voldoende ruimte tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen de milieubelastende en milieugevoelige functies.
De te realiseren pluimveestal zal maximaal 16.200 legkippen mogen huisvesten, waarmee het totaal aantal legkippen binnen het bedrijf maximaal 25.700 mag bedragen. De ontwikkelingen die het bedrijf voor ogen heeft, zijn MER-plichtig maar volstaan kan worden met een 'vormvrije mer-beoordeling'. Dit houdt in dat geen mer-beoordeling plaatsvindt maar dat wel onderzocht wordt of de beoogde activiteiten uit milieuhygiënisch oogpunt aanvaardbaar zijn.De vormvrije mer-beoording is in de bijlage 1 bij deze toelichting opgenomen. De conclusie luidt als volgt.
Als drempelwaarde voor de activiteit MER respectievelijk Mer-beoordeling geldt respectievelijk 60.000 / 45.000 leghennen. Gelet op het aantal te houden pluimvee en de overige genoemde aspecten, is er geen aanleiding dat er belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu te verwachten zijn. Zoals blijkt uit de beoordeling van deze aanvraag en het feit dat Provincie Gelderland een vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet heeft verleend kan worden vastgesteld dat er geen nadelige gevolgen voor het milieu plaatsvinden.
Op 15 november 2007 is de 'Wet luchtkwaliteit' in werking getreden. Met deze wet wordt de wijziging van de Wet milieubeheer op het gebied van luchtkwaliteitseisen (Hoofdstuk 5 titel 2 Wm, Stb. 2007, 414) bedoeld. Bij een bestemmingsplanprocedure is het verplicht de voorgenomen ontwikkeling te toetsen aan milieukwaliteitseisen, waaronder die voor luchtkwaliteit.
Aan de hand van de fijn stofemissienormen voor stalsystemen van het Ministerie van Infrastructuur & Milieu is de totale emissie van de dieren berekend. Daaruit blijkt dat het totaal aantal te houden dieren een emissie veroorzaken van circa 1.056.876 gram/jaar. Om te bepalen welke bijdrage de veehouderij levert aan de jaargemiddelde en vierentwintiguurgemiddelde concentraties van zwevende deeltjes (fijn stof), moet de emissieconcentratie op leefniveau worden bepaald. Op het terrein van de inrichting zelf hoeft niet getoetst te worden. De berekening is uitgevoerd middels het daartoe bestemde berekeningsprogramma Implementatie Standaardrekenmethode Luchtkwaliteit 3 (ISL3a). Uit de berekening blijkt dat de jaargemiddelde concentratie met 27,1 ug/m3 op de woning aan de Middendijk 87, beneden de grenswaarde van 40 ug/m3 blijft. Daarnaast blijkt dat de grenswaarde van 50 ug/m3 minder dan 35 keer per jaar wordt overschreden, namelijk 21 keer op Middendijk 87. De jaargemiddelde concentratie op de overige nabijgelegen woningen is lager dan op de woninge aan de Middendijk 87 in Nijbroek. Verder is het aantal overschrijdingen van de vierentwintig-uurgemiddelde concentratie op de overige nabijgelegen woningen minden dan op Middendijk 87. De voorgestelde uitbreiding voldoet ook op dit aspect.
Als gevolg van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan onderzoek te worden verricht naar de geschiktheid van de gronden voor het beoogde doel. In het geval van een verontreiniging moet de mate van de omvang ervan worden vastgesteld, zodat beoordeeld kan worden of -en zo ja welke- kosten gemoeid zijn met het verwijderen of verminderen van die verontreiniging, zodat voldaan wordt aan de eisen van de milieuwetgeving.
De pluimveestal is niet bedoeld voor verblijf van mensen. Incidenteel zal de stal betreden worden. Een bodemonderzoek kan daarom achterwege blijven.
Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire (chemische fabriek, lpg-tankstation) en de mobiele (vervoer gevaarlijke stoffen) bronnen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen groepsrisico en plaatsgebonden risico. Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten.
In de directe omgeving van het plangebied vindt geen transport plaats van gevaarlijke stoffen. Ook zijn er geen productiecomplexen van gevaarlijke stoffen in de directe omgeving aanwezig die van invloed kunnen zijn op de voorgenomen ontwikkeling. Het aspect externe veiligheid levert geen belemmeringen op voor het plan.